29 575
Duurzame energie en energiebesparing

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2005

Met bijgaande notitie1 geef ik invulling aan mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 8 september 2005 om uw Kamer te informeren over de invulling van de middelen uit het FES voor de duurzame energiehuishouding, de betekenis van de huidige olieprijzen en olieprijsramingen voor energiebesparing, en de mogelijkheid om het besparingstempo verder te verhogen van 1,5% naar 2%.

De hoofdlijnen en de belangrijkste conclusies uit deze notitie zijn de volgende.

De vraag waarmee het Algemeen Overleg van 8 september werd afgebroken is hoe ver we kunnen gaan met het besparingsbeleid. In het Energierapport wordt een doelstelling van 1,5% geïntroduceerd. Extra energiebesparing, bovenop deze 1,5%, draagt zonder meer bij aan een schone en zekere energievoorziening en is daarmee waardevol. Als daarom de 2% energiebesparing betaalbaar en instrumenteerbaar blijkt te zijn, zal ik de 2% als ambitie formuleren.

Aan het eind van dit jaar hopen de instituten de informatie beschikbaar te hebben waarmee het oordeel over de haalbaarheid en betaalbaarheid geveld kan worden. De instituten zullen hierbij ook een variant bekijken met een structureel hoge olieprijs. Deze zal – gegeven het beleid uit het Energierapport – leiden tot een hoger besparingstempo dan de 1,5% uit het Energierapport. Hoeveel meer zal moeten blijken.

Met het energiebeleid beoog ik een zekere, schone en economisch efficiënte energievoorziening tot stand te brengen. Het beleid is internationaal georiënteerd en tevens ambitieus en realistisch. Energiebesparing kan bijdragen aan zowel een zekere, een schone als ook een economisch efficiënte energievoorziening. Wanneer de besparingsambitie echter te hoog ligt, dan kan de besparing de maatschappij meer gaan kosten dan het oplevert, ook wanneer daarbij de externe effecten van milieu en voorzieningszekerheid zouden zijn meegenomen.

Bij de 2% besparing in het transitieadvies van de AER/VROM-raad en de achterliggende studies worden twee belangrijke kanttekeningen gemaakt waarvan ik het van belang vind die duidelijk te expliciteren. Allereerst geldt dat bij de onderbouwing van de 2% ook effecten zijn meegerekend die niet als besparing gerekend mogen worden. Ook geldt dat zonder inzet van een groot aantal andere landen en de EU de 2% door de beide raden niet mogelijk wordt geacht. Bij dat laatste teken ik aan dat naarmate olieprijzen structureel hoger zullen zijn een grotere internationale inzet voor besparing verwacht mag worden.

In de notitie wordt het forse effect en daarmee het belang van de maatregelen uit het Energierapport nog eens onderstreept. Het verschil tussen de 1,5% uit het Energierapport en de 2% uit het transitieadvies blijkt vanwege de zojuist genoemde twee kanttekeningen ook minder groot dan het lijkt. Ik wil ook niet in een tegenstelling denken tussen het Energierapport en het transitieadvies. Wanneer er meer energiebesparing mogelijk is, en wanneer de overheid dat met betaalbare maatregelen kan instrumenteren, dan zal ik als coördinerend minister van energiebesparing ervoor zorgen dat die instrumenten er komen.

Voor dit moment is steun vanuit de Kamer voor de maatregelen uit het Energierapport van groot belang. Zonder die steun is praten over nog meer energiebesparing niet zinvol. Straks, als de volledige informatie over de haalbaarheid en betaalbaarheid van 2% energiebesparing beschikbaar is, hoop ik met uw Kamer een vervolgdebat te voeren over de vraag hoever onze ambities kunnen reiken.

Ten slotte meld ik u dat in bijlage 1 van bijgaande notitie de concrete extra maatregelen verwerkt zijn die sinds het energierapport op de agenda van het kabinet staan.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven