29 549
Themacommissie Ouderenbeleid

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2007

Naar aanleiding van mijn brief van 19 december 2006 (Kamerstuk 29 549, nr. 10) over de toekomstige inkomenspositie van ouderen heeft u mij verzocht de Kamer te informeren hoe de inhoud van de brief zich verhoudt tot een persbericht van de SVB van 30 november 2006 (07-SZW-B-003). Mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord ik hierbij uw vraag.

In de brief wordt aangegeven dat door de onvolledige AOW-opbouw in 2020 55 000 ouderen zullen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Volgens het persbericht van de SVB zijn er in 2020 237 000 ouderen die geen aanspraak meer kunnen maken op de partnertoeslag en daardoor mogelijk in de bijstand terecht komen. Het in de brief genoemde aantal van 55 000 heeft uitsluitend betrekking op ouderen met een onvolledige AOW-opbouw vanwege verblijf in het buitenland. In het bij de brief gevoegde werkdocument wordt ook ingegaan op de 237 000 ouderen die geen aanspraak meer kunnen maken op een AOW-toeslag (paragraaf 6.5). Deze groep krijgt te maken met een lager inkomen. Een deel van hen komt daardoor mogelijk in aanmerking voor een aanvulling uit de bijstand. Dit is afhankelijk van het overige inkomen en het eigen vermogen. Het aantal huishoudens dat in 2020 daadwerkelijk in aanmerking komt voor aanvullende bijstand, is afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van de jongere partner, de hoogte van het pensioen van de partner die al 65 jaar is geworden en de hoogte van het beschikbare vermogen. Om hoeveel gevallen dit precies zal gaan is moeilijk in te schatten. Zoals aangegeven in het werkdocument gaat het hier in ieder geval om minder gevallen dan bij de onvolledige AOW-opbouw.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven