Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 september 2015
Tijdens het algemeen overleg op 19 november 2014 (Kamerstuk 29 544, nr. 585) over de kabinetsreactie op het advies van de commissie Dienstverlening aan huis
heb ik toegezegd uw Kamer te zullen informeren over de heroverweging van het huidige
dagencriterium in de Regeling dienstverlening aan huis.
Volgens het advies van de commissie Dienstverlening aan huis sluit een urencriterium
mogelijk beter aan bij de doelstelling van de Regeling dienstverlening aan huis om
uitbesteding van relatief kleine klussen in en om het huis te stimuleren. Ik heb daarom
laten onderzoeken of het huidige dagencriterium kan worden omgezet in een urencriterium
en wat hiervan de gevolgen zijn voor opdrachtgevers en dienstverleners.
Hierbij bied ik u het rapport «invoering urencriterium voor de Regeling dienstverlening
aan huis» aan, uitgevoerd door onderzoeksbureau Panteia en mijn reactie daarop1.
Bevindingen onderzoek
Het onderzoek verkent de mogelijke directe en indirecte effecten van twee fictieve
urencriteria van maximaal 12 en 24 uur op de vier deelmarkten voor dienstverlening
aan huis: schoonmaakhulp, huishoudelijke hulp vanwege een zorgindicatie, zorg aan
huis, en gasthouders aan huis en oppas.
De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn dat het overgrote deel (bijna 98%)
van de dienstverlening in haar huidige omvang zowel binnen een urencriterium van maximaal
12 uur of meer valt als binnen het huidige dagencriterium. Gastouders blijken door
opdrachtgevers voor relatief veel uren en relatief weinig dagen te worden ingehuurd.
Voor circa 12% van deze opdrachtgevers betekent invoering van een urencriterium van
maximaal 12 uur dat men buiten de Regeling komt te vallen, terwijl men bij het huidige
dagencriterium binnen de Regeling valt. Voor circa 1–2% van de deelmarkten voor schoonmaakhulp,
huishoudelijke hulp vanwege een zorgindicatie en zorg aan huis leidt invoering van
een urencriterium ertoe dat de dienstverlening binnen de Regeling komt te vallen.
Verder blijkt uit de enquêteresultaten dat bij het overgrote deel van de opdrachtgevers
en/of dienstverleners geen grote behoefte bestaat bij invoering van een urencriterium
om diensten van andere aard of omvang in te huren of te leveren. Alleen opdrachtgevers
van gastouders die buiten de Regeling komen te vallen, zullen op zoek gaan naar alternatieven
om hun dienstverlening zodanig in te richten dat de Regeling alsnog op hen van toepassing
is.
Oordeel
Het kabinet is van mening dat uit de uitkomsten van dit onderzoek blijkt dat er vooralsnog
onvoldoende aanleiding is om het dagencriterium in de Regeling dienstverlening aan
huis om te zetten in een urencriterium. Reden daarvoor is dat invoering van een urencriterium
voor het overgrote deel van de markt voor de persoonlijke dienstverlening geen directe
of indirecte effecten heeft, aldus het rapport. Wel zal invoering van een urencriterium
meer administratieve lasten tot gevolg kunnen hebben voor opdrachtgevers, omdat zij
het aantal gewerkte uren door de dienstverlener zullen moeten registeren. Dit pleit
tegen invoering van een urencriterium.
Daarnaast komt uit het onderzoek nog naar voren dat er geen grote behoefte bij opdrachtgevers
en dienstverleners bestaat aan invoering van een urencriterium. Meer specifiek geeft
men aan geen vraag te signaleren naar aan huishoudelijke hulp gerelateerde diensten
die wel onder een urencriterium, maar niet onder een dagencriterium vallen. Gelet
op deze bevindingen stelt het kabinet voor het huidige dagencriterium in de Regeling
dienstverlening aan huis te handhaven.
Tot slot bevestigt het rapport het beeld dat veel opdrachtgevers en dienstverleners
nog niet voldoende bekend zijn met de verplichtingen die de Regeling dienstverlening
aan huis voorschrijft. Om die bekendheid met de wettelijke regels te vergroten, is
het kabinet voornemens in oktober een voorlichtingscampagne te starten onder particulieren
om hen te wijzen op de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling
dienstverlening aan huis.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher