29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 447 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 mei 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben op 3 april 2013 overleg gevoerd met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher, d.d. 5 maart 2013, over Aanpak Jeugdwerkloosheid (Kamerstuk 29 544, nr. 438).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Van der Burg

Griffier: Post

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Van Weyenberg, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Van Ojik, Karabulut, Heerma, Schouten en Hamer,

en minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 18.00 uur

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Ik heet de minister en zijn staf, en de Kamerleden van harte welkom. De heer Van Vliet heeft zich afgemeld wegens ziekte. Er is een spreektijd van drie minuten per persoon.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Vorige maand kwamen er 30.000 werklozen bij in Nederland; een derde van hen is jonger dan 25 jaar. De hoge jeugdwerkloosheid van vandaag is het probleem van morgen, overmorgen en de komende 20 jaar. Uit onderzoek blijkt dat een generatie met hoge jeugdwerkloosheid die achterstand pas na 20 jaar weer heeft ingehaald. Daarom moeten wij alles op alles zetten om dit te voorkomen. D66 heeft al meermalen gepleit voor een ambitieuze aanpak van de jeugdwerkloosheid, net zo goed als voor betere arbeidsmarktkansen voor 50-plussers. Voor beide groepen is extra actie nodig.

Ik dank de minister voor het actieplan dat hij ons heeft gestuurd. Dit is een mooi begin. Eerst circuleerde een bedrag van 6 miljoen euro, maar onder druk van een aantal partijen en de jongeren van FNV en CNV is dit gelukkig opgeplust tot 50 miljoen. Daar ben ik blij mee.

Een aantal zaken in dit pakket vind ik ook heel mooi. Ik noem het School Ex programma, de nadruk om in arbeidsmarktregio's stappen te zetten en het streven naar een sectorale aanpak. De inzet van sociale partners is naar mijn mening echter wat vrijblijvend geformuleerd. Wat mij betreft geldt zo meteen: geen aanpak jeugdwerkloosheid, dan ook geen cofinanciering van sectorale naar werktrajecten. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. Zou de minister het ook niet fantastisch vinden als sociale partners uit de O&O-fondsen een bijdrage zouden leveren door geld in te zetten voor stageplaatsen?

Wordt nu echt voldoende gedaan om jongeren met een migrantenachtergrond aan het werk te helpen? Een op de drie is werkloos. Vanaf deze plaats feliciteer ik mevrouw Sterk, de nieuwe ambassadeur jeugdwerkloosheid. Ik hoop dat zij ook veel oog zal hebben voor deze groep. Hetzelfde geldt voor de minister.

Dit is een eerste stap, maar er is meer nodig. Er ligt 300 miljoen op de plank voor de van-werk-naar-werktrajecten. Laten wij 100 miljoen daarvan inzetten voor van school naar werk, opdat wij ervoor kunnen zorgen dat jongeren die langer dan zes maanden aan de kant staan, een leerwerkaanbod krijgen. De minister reageert in zijn brief nog wat afhoudend op dit voorstel. Hij overtuigt mij echter niet. Laten wij invulling geven aan de jeugdgarantie in Europa en ervoor zorgen dat jongeren niet lang thuis achter de geraniums zitten. Na een paar maanden werkloosheid moeten zij een aanbod krijgen voor scholing of een stageplaats. Natuurlijk geldt dit alleen als die jongeren zelf ook actief meewerken; het mag geen opmaat zijn om achterover te leunen. De groep jongeren die alles op alles zet om aan het werk te komen, maar nu toch nog in de bijstand zit, verdient zo'n leer-werkaanbod. Laten wij daarin investeren en laten wij ervoor zorgen dat jongeren niet lang thuiszitten. Ik hoop op die 100 miljoen, ik hoop op het leer-werkaanbod en ik hoop op de inzet van O&O-fondsen.

Veel jongeren hebben een tijdelijk contract en dan wordt er niets aan scholing gedaan. In economisch zware tijden is de kans levensgroot dat je zonder baan komt te zitten, terwijl je ook nog niet extra geschoold bent. Uit onderzoek van het ministerie blijkt dat nog in 10 van de 100 cao's tijdelijke contracten geheel of gedeeltelijk zijn uitgesloten van scholing. Wil de minister zich hier samen met sociale partners voor inzetten, opdat ook mensen met een tijdelijk contract volwaardig kunnen deelnemen aan scholing en de kans krijgen om goed beslagen ten ijs te komen op de arbeidsmarkt?

De allerbeste remedie voor jeugdwerkloosheid is natuurlijk een goed draaiende economie. Afwachten, treuzelen en uitstellen maakt mensen onzeker, drukt het consumenten- en producentenvertrouwen en leidt tot werkloosheid. 30.000 extra werklozen per maand, 10.000 daarvan onder de 25. Het is wat mij betreft tijd voor een sociaal akkoord dat echt hervormt en een kabinet dat daarover besluiten neemt.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik zie mevrouw Sterk al op de gang lopen. Zij vat haar taak als nieuwe ambassadeur voor de jeugdwerkloosheid en vooral jeugdwerkgelegenheid dus heel serieus op. Vanaf deze plek wil ik haar ook graag van harte feliciteren. Ik wens haar veel succes, niet alleen omdat zij in de vorige periode een fijne collega was die ik dit van harte gun, maar vooral ook omdat ik hoop dat haar werk minder jeugdige werklozen zal opleveren. Mirjam, ik heb je net gefeliciteerd met je nieuwe functie en je veel succes gewenst, omdat ik het jou gun, maar vooral ook omdat ik Nederland veel minder jeugdige werklozen gun.

Mevrouw Karabulut (SP): Natuurlijk feliciteer ik mevrouw Sterk ook van harte. Niemand twijfelt aan haar kwaliteiten. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zegt terecht: «Ik gun Nederland minder jeugdwerklozen». Wat is haar doelstelling? Hoeveel minder jeugdwerklozen zullen er zijn? Hoeveel banen gaan het werk van de ambassadeur jeugdwerkloosheid en de andere voornemens in de plannen opleveren?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voor een antwoord op die vragen heb je een glazen bol nodig met grote voorspellende waarde, want je weet natuurlijk nooit precies hoe dit zich ontwikkelt. Het gaat mij te ver om concrete getallen te noemen. Ik zie dat de ambassadeur de opdracht heeft om ervoor te zorgen dat de regionale en sectorale aanpak worden versterkt. Ik denk dat zij die rol als «olievrouwtje» moet oppakken om partijen bij elkaar te brengen, want de evaluatie van de vorige keer heeft ons geleerd dat het vooral werkt waar partners elkaar weten te vinden. Dat gebeurt niet in alle regio's even goed. Zeker waar commitment van werkgevers moet worden verkregen in combinatie met het onderwijs en de lokale overheden, kan zij een belangrijke rol vervullen.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik wil het graag iets concreter maken. De banenmotor van Rutte werkt niet echt, het is tot nu toe een banenvernietiger geworden. De werkloosheid is opgelopen tot 613.000 en de jeugdwerkloosheid tot 15%. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zegt dat zij het niet concreet kan maken. Zegt zij dan ook dat het er niet meer mogen worden en dat het aantal van 135.000 jeugdwerklozen binnen nu en een jaar in ieder geval zal afnemen?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ook die belofte kan ik natuurlijk niet waarmaken. Ik hoop het ten stelligste, maar mevrouw Karabulut weet ook dat als er één verkiezingsprogramma was dat slecht was voor de economie, het wel het programma van de SP was. Laten wij het daar niet over hebben.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Dat is onjuist.

De voorzitter: Mevrouw Van Nieuwenhuizen vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik meen dat ik hiermee het punt van de ambassadeur voor de jeugdwerkloosheid voldoende heb besproken.

Mijn fractie is tevreden met de lijn van de minister in deze brief. Natuurlijk ligt er ook nog van alles op de tafel van het sociaal overleg. Wij zetten hiermee een eerste set stappen. Wij zijn blij met de keuze voor de regionale aanpak, waarbinnen met sociale partners ook weer zal worden gekeken naar een sectorale aanpak. Voor het gemak sluit ik aan bij de opmerking van collega Van Weyenberg over de intersectorale mogelijkheden via de O&O-fondsen et cetera. Dat zou ik ook zeer ondersteunen.

Ik ben blij dat er is gekozen voor projecten die bewezen hebben effectief te zijn. Ik voel mij ook zeer verwant met de opmerkingen van de heer Van Weyenberg over de cofinanciering. Vooral het commitment van werkgevers is belangrijk, wil de cofinanciering ook echt gerechtvaardigd zijn.

Er wordt ook over de regionale plannen van aanpak gesproken. Die moeten natuurlijk regionaal worden ingevuld, maar omdat hiermee rijksgeld is gemoeid, vraag ik de minister ervoor te zorgen dat er SMART geformuleerde criteria komen voor die plannen van aanpak. Dan kunnen wij vooraf bepalen wanneer wij tevreden zullen zijn. Dan kunnen wij ook goed benchmarken tussen de verschillende projecten en dat misten wij bij eerdere projecten.

Wij hebben eerder gesproken over de ervaringscertificaten; die laat ik nu voor wat ze zijn.

In de brief wordt in het kader van het middelbaar beroepsonderwijs gesproken over ombuig- en andere gesprekken om jongeren in de richting van opleidingen met een beter arbeidsmarktperspectief te krijgen, niet in de laatste plaats de techniek. Ik lees echter niets over de ouders, terwijl in de praktijk blijkt dat kinderen zich bij hun keuze voor een opleiding ook laten beïnvloeden door hun ouders. Ik zou graag zien dat de arbeidsmarktperspectieven ook uitdrukkelijk met de ouders worden gedeeld.

Tijdens het overleg over het arbeidsmarkbeleid hebben wij ook gesproken over de vraag hoe wij jongeren, als een groter deel een techniekopleiding gaat volgen, in de techniek houden, want meer dan de helft gaat na afronding van de opleiding alsnog iets anders doen. Misschien kan de minister een eerste aanzet hiervoor meenemen in de regionale plannen.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ook de fractie van GroenLinks is ingenomen met de benoeming van een speciale ambassadeur voor de jeugdwerkloosheid. Ik dank de minister voor de brief die hij ons heeft gestuurd. Ik wil proberen in dit debat wat meer zicht te krijgen op de concrete ambitie van het kabinet voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid.

De minister sprak vanmorgen op de radio over de begrotingsnorm. «3% is 3%», heb ik hem horen zeggen toen hem door de interviewer het vuur na aan de schenen werd gelegd. Dat is heel concreet. Het kabinet houdt daar ten koste van alles aan vast. De koppigheid van het kabinet is nu zelfs tot de Nobelprijswinnaar Paul Krugman doorgedrongen, heb ik vanochtend gelezen. Maar goed, «3% is 3%», daarin is het kabinet heel concreet en vastberaden.

Nu is er 50 miljoen beschikbaar voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid Dat is een goede zaak. Het zou natuurlijk mooi zijn als er nog meer beschikbaar was, maar het is goed dat er 50 miljoen is. Wat wil de minister met dat bedrag bereiken om op het gebied van de jeugdwerkloosheid een deuk in een pakje boter te slaan? Er wordt 25 miljoen verstrekt aan gemeenten die met hun partners jongeren ondersteunen op weg naar opleiding of baan. Het initiatief ligt dus bij de gemeenten en hun partners. En er wordt 25 miljoen besteed voor langer leren, om het kort samen te vatten. Daarnaast wordt er nog iets gedaan aan cofinanciering. Ik weet niet precies waar het geld voor die cofinanciering vandaan moet komen als wij als twee keer 25 miljoen hebben uitgegeven voor die andere instrumenten. Dat hoor ik graag van de minister.

Wat zijn nu de doelstellingen en wat, misschien nog belangrijker, zijn nu de instrumenten die het kabinet voor zich ziet om zijn ambitie op het gebied van jeugdwerkloosheid waar te maken? Ik heb dit ook al in andere debatten gevraagd. Er zijn veel voorstellen gedaan op dit gebied. Van de zijde van de FNV zelfs nog weer vanochtend. Voorgesteld wordt iets te doen in het «generatiepact» om het voor ouderen aantrekkelijk te maken om korter te werken opdat de banen door jongeren kunnen worden ingenomen. Wij kunnen denken aan meer algemene instrumenten voor arbeidstijdverkorting, deeltijd-WW en loonkostensubsidies zoals wij die in het verleden hebben gehad. Ik nodig het kabinet uit wat assertiever te werk te gaan met dit hele instrumentarium en niet alleen af te wachten wat er uit het sociaal overleg komt. Misschien kan het kabinet het sociaal overleg bespoedigen door te laten weten welk instrumentarium het wil inzetten om door middel van de nieuwe ambassadeur en anderszins iets te doen aan die zo snel oplopende jeugdwerkloosheid.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. 21.000 werklozen per maand erbij. In totaal nu 613.000 werklozen, 7,7%. Het aantal jeugdwerklozen is opgelopen tot 135.000, 15,5%. Het aantal vacatures staat op 101.000. In de rest van Europa is het zo mogelijk nog dramatischer. In Griekenland is 58% van de jeugd werkloos, in Spanje 55% en in Portugal en Italië bijna 40%.

Wat doet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Bezuinigen, onzekerheid creëren door sociale rechten af te breken, en banen vernietigen juist ook in de publieke sector. Wat nodig is, zijn investeringen in de reële economie en inkomens, het scheppen van zekerheid en vertrouwen, en eerlijker verdelen van bestaand werk: oud voor jong. Maar de alarmbellen zijn blijkbaar nog niet afgegaan bij de minister, want anders zou hij met dit soort cijfers en gegevens over de jeugd niet met 50 miljoen en een jeugdambassadeur aankomen. Niets ten nadele overigens van de capaciteiten en kwaliteiten van ex-collega Sterk.

Het belangrijkste onderdeel van het plan van de minister is jongeren langer te laten doorleren. Hoe rijmt hij dat met de afschaffing van de studiefinanciering? Het is toch tegenstrijdig dat aan de ene kant de doorstroming van mbo naar hbo bevorderd moet worden, terwijl aan de andere kant tienduizenden jongeren zullen afhaken doordat zij door dit kabinet worden gedwongen zich in de schulden te steken? Is de minister bereid hiervan af te zien? Dit leeft heel erg onder de jeugd. Ik ben heel wat mbo's afgeweest en ik spreek heel wat jongeren en zij snappen het gewoon niet. Zij vragen: «waarom worden wij zo gestraft?

Hoe kan de minister spreken over langer doorleren terwijl leerlingen nu al hun studie niet kunnen afmaken doordat stage- en leerwerkplekken vervallen door onder andere bezuinigingen? Is de minister bereid om kleine bedrijven die erkend leerwerkmeester willen worden, organisatorisch en financieel te ondersteunen?

Hoe kan de minister zeggen jongeren te willen begeleiden naar school en werk, terwijl diezelfde jongeren worden weggestuurd als zij bij de overheid aankloppen om hulp? Deelt de minister mijn mening dat dit ten koste gaat van de geloofwaardigheid van en het geloof van jongeren in de overheid en andersom? Is hij bereid de vierwekentermijn in de Wet werk en bijstand te schrappen zodat jongeren meteen hulp krijgen?

De belangrijkste vraag is natuurlijk hoeveel banen die ambassadeur voor de jongeren gaat ritselen. Welke doelstelling heeft de minister voor de jeugdwerkloosheid?

Vandaag liet de FNV weten een plan voor arbeidsduurverkorting in te brengen in het sociaal overleg. Daarbij wordt een combinatie van deeltijd-WW en mentorschap van oudere werknemers gehanteerd om nu werkgelegenheid te behouden en er zeker van te zijn dat wij vakmensen klaar hebben voor de toekomst, en jeugdigen zo aan het werk te helpen. Wat is de reactie van de minister op die plannen? Kan hij bijvoorbeeld binnen twee weken een inhoudelijke reactie aan de Kamer sturen?

Vorige week werd per ongeluk door de griffie gesproken over de minister van Sociale Zaken en Werkloosheid. Dit is het moment voor de minister om te laten zien dat hij voor werkgelegenheid staat. Ik hoop echt dat hij deze taak nu serieus ter hand zal nemen.

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. De afgelopen periode is in diverse debatten tussen de minister en de Kamer verwezen naar het sociaal overleg. In een recent debat over het arbeidsmarktbeleid gaf de minister aan het begin van zijn termijn aan dat hij met nietszeggende antwoorden zou komen hangende dit polderoverleg. Je hoeft geen waarzegger te zijn om de verwachting te hebben dat de minister ook in dit debat die keuze zal maken hangende het sociaal overleg.

Tegelijkertijd is de jeugdwerkloosheid een steeds groter probleem. De collega's hebben hierover ook al gesproken. Een aandeel van meer dan 15% onderstreept dit.

Ook wij zijn blij met de benoeming van een ambassadeur jeugdwerkloosheid. Zij is al door velen genoemd en gefeliciteerd. Wij zijn zeer benieuwd naar haar aanpak.

Ik heb een aantal specifieke vragen over de leerwerkplekken. Ook mevrouw Karabulut vroeg hiernaar. Er is een zorgelijke afname van het aantal plaatsen zichtbaar. Bijvoorbeeld in de techniek waar voldoende banen zijn, neemt het aantal leerwerkplekken toch met 15% af. In het zojuist al genoemde debat over het arbeidsmarktbeleid heb ik aan de minister gevraagd naar de kenniscentra. De OECD legt in een vergelijking van de Europese onderwijssystemen een duidelijk verband tussen de relatief lage jeugdwerkloosheid in Nederland en het goed functioneren van het duale systeem. Op de begroting voor onderwijs wordt een bedrag van ongeveer 100 miljoen ingezet voor de kwaliteit van de dualiteit. Er is echter een grote bezuiniging voorzien op die post en die lijkt op gespannen voet te staan met het streven naar een lagere jeugdwerkloosheid. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Ook de FNV Jongeren FNV Jong? verwijzen in een brief naar het risico van het verder verdwijnen van leerwerkplekken door het afschaffen van de WVA in het onderwijs. Ziet de minister dit risico ook? Hoe zal hij daarmee omgaan?

De erkende leerwerkbedrijven hebben met betrekking tot de leerwerkplaatsen in de bouw de mogelijkheid aangedragen om werkloze leermeesters in te zetten met – met een gevoelig woord – behoud van uitkering, maar dan wel op vrijwillige basis. Dit zou de werklozen in de bouw een kans bieden, evenals de jongeren die daarmee een leerwerkplek kunnen krijgen. Wat vindt de minister in tijden van crisis van deze insteek van leerwerkbedrijven die expliciet zonder winstoogmerk opereren en hierin kansen zien?

Tot slot de vraag wat de minister vindt van de regio-cao waaraan in Brabant wordt gewerkt. Ziet hij in een dergelijke regio-cao kansen in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. De crisis begint nu echt sporen te trekken. Jongeren solliciteren tot zij een ons wegen, maar zij komen er niet tussen. Succes blijft helaas vaak uit. De jeugdwerkloosheid is inmiddels opgelopen tot meer dan 15%. Zo'n grote werkloosheid hebben wij sinds de jaren tachtig niet meer meegemaakt.

Wij hebben er meerdere keren voor gepleit weer een taskforce jeugdwerkloosheid op te richten. Wij zijn blij dat er nu eindelijk een plan ligt – het heeft even geduurd, maar het is er nu dan eindelijk – en dat er vandaag een ambassadeur is aangesteld. Zij is nu geloof ik weer banen gaan regelen, maar ik wens haar heel veel succes met die taak. Ik ben echter met name benieuwd naar de ambitie van deze ambassadeur, want het gaat natuurlijk om de vraag hoeveel banen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen en dergelijke zij kan bewerkstelligen. Daar zou ik graag meer inzicht in krijgen.

Ik ben blij dat een aantal succesvolle elementen van de eerdere taskforce jeugdwerkloosheid terugkeert. De collega's hebben hier al aan gerefereerd. Ik noem het School Ex-programma. De kansen van jongeren kunnen daardoor worden verbeterd. De vraag is echter of dit al met al voldoende is. Er is nu een budget van 50 miljoen beschikbaar gekomen. Ook daar was het wat trekken en duwen. Ik herinner mij ook nog het debat waarin wij over 6 of 7 miljoen spraken. De minister gaf toen aan dat het niet allemaal tegen elkaar moest worden afgezet, omdat het probleem bij de ouderen groter was. Het probleem bij de jongeren is inmiddels ook keihard toegenomen en daarom is het goed dat er meer budget beschikbaar is gekomen.

Ik heb wel een aantal vragen over het in de regio's beleggen van het actieplan. Het is goed dat het primaat in de regio's komt te liggen, maar betekent dit ook dat iedere regio zijn eigen ideeën kan ontwikkelen of wordt daar toch een meer coherent geheel voor vastgelegd? Welke afspraken maakt de minister met de regio's of is het meer van: «hier hebt u het geld, succes ermee, en wij hopen dat u daar veel banen mee kunt realiseren»? Daarover moet meer duidelijkheid bestaan, ook omdat wij de minister daarop moeten kunnen aanspreken. Ik krijg daar graag meer inzicht in.

Het is ook van belang dat er een brug wordt geslagen tussen sectoren. Nu zijn er jongeren die van school komen en geen baan kunnen vinden; daar zijn de programma's op gericht. Er zijn echter ook al veel jongeren werkloos, jongeren die eerder van school zijn gekomen. Wat doet de minister voor de jongeren die thuiszitten? Dit element mis ik in het actieplan.

Nog één punt waarvoor mijn fractie al vaker aandacht heeft gevraagd, namelijk de tijdelijke contracten voor jongeren. Ik weet dat de minister daarnaar kijkt. Jongeren worden steeds op tijdelijke contracten gezet met alle maatschappelijke consequenties van dien. Dit is een onderdeel van het sociaal overleg. Wat vindt de minister van het voorstel om tijdelijke contracten te laten oplopen in duur zodat een contract de eerste keer bijvoorbeeld voor één jaar geldt, het volgende voor anderhalf jaar, dan twee jaar en zo verder? Zo kan ervoor worden gezorgd dat het niet elke keer weer korte baantjes zijn en dat er echt perspectief komt voor jongeren.

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Toen ik dit overleg voorbereidde, moest ik denken aan het eerste overleg met de voorganger van deze minister, de toenmalige staatssecretaris de heer De Krom, die de jeugdwerkloosheid in zijn pakket had. Daarvoor hadden wij een Actieplan Jeugdwerkloosheid in het kader van het crisispakket dat in 2008 was opgesteld. Toen was de sfeer dat er niets meer hoefde te gebeuren. Het was klaar en wij zouden naar een periode gaan waarin er eerder tekorten aan mensen op de arbeidsmarkt zouden zijn dan dat wij ons zorgen moesten maken dat mensen werkloos zouden worden. De jeugdwerkloosheid was in Nederland veel lager dan elders.

Het is nog niet zo lang geleden, maar wij kunnen hier in ieder geval een les uit trekken, namelijk dat wij niet met iets moeten stoppen voordat wij zeker weten dat het niet meer nodig is. Wat zou het niet goed zijn geweest als tijdens de vorige regeerperiode het Actieplan Jeugdwerkloosheid wel was doorgetrokken. Dan hadden wij in ieder geval veel preventieve maatregelen kunnen nemen.

In het eerste overleg met de minister over het arbeidsmarktbeleid heb ik al gezegd dat ik het nodig vind dat heel snel een taskforce wordt opgericht, zowel voor de jeugd als voor de ouderen. Helaas is dat vandaag nog harder nodig dan bij het aantreden van de minister. Daarom ben ik blij dat wij vandaag hebben gehoord wie onze nieuwe ambassadrice is. Het is ook goed dat er ook weer eens een vrouw in het spel is. Ik denk dat er een goede keuze is gemaakt en dat zij een inspiratiebron voor veel jongeren kan zijn. Daarmee zijn wij er echter nog niet en dat weet de minister ook wel.

Vandaag hebben wij een mooi plan van de FNV gekregen voor een generatiepact. Dit sluit goed aan bij hetgeen ik destijds al heb gezegd: wij moeten niet alleen naar de jeugd, maar ook naar de ouderen kijken en naar de verbinding daartussen. In dit plan worden hiervoor tal van voorstellen gedaan. Ik ga ervan uit dat dit generatiepact ook onderdeel uitmaakt van het boeiende gesprek dat op dit moment gaande is tussen werkgevers en werknemers. Ik sluit aan bij de vraag van mevrouw Karabulut om op termijn ook een reactie van het kabinet te ontvangen op deze voorstellen. Ik heb er tijdens het vorige overleg nogal op gehamerd dat wij iemand niet moeten vastpinnen op een datum, dus dat zal ik de minister dan ook niet aandoen. Dat dit haast heeft, zal echter wel helder zijn. Wij moeten dit plan serieus nemen.

Wij hebben het steeds over jeugdwerkloosheid in het algemeen, maar wij weten dat het bij sommige groepen nog weer harder aankomt. Ik vraag daar aandacht voor. Bij allochtone jongeren loopt de werkloosheid sneller op dan bij andere groepen jongeren. Zal de minister daar specifiek aandacht aan schenken?

Bij de behandeling van de begroting hebben wij veel nadruk gelegd op de verbinding met het onderwijs en de vaardigheden waarover jongeren moeten beschikken om goed op de arbeidsmarkt terecht te komen. Misschien moeten zij wat harder worden bij het maken van hun keuze voor opleidingen; zij zouden goed moeten kijken welke opleidingen arbeidsmarktperspectief bieden. Wij hebben daarover een motie ingediend. Hoe staat het daarmee?

Omwille van de tijd sluit ik mij ten slotte graag aan bij de woorden van de heer Heerma over de leerwerkplaatsen.

Mevrouw Karabulut (SP): Deelt mevrouw Hamer mijn mening dat de zoektermijn van vier weken zoals die nu in de wet is opgenomen voor jongeren die bij de overheid aankloppen voor hulp bij de zoektocht naar werk of naar school, moet worden geschrapt? Ik vraag dit met het oog op de jeugdwerkloosheid en omdat uit onderzoek, bijvoorbeeld van FNV Jongeren FNV Jong?, blijkt dat maar liefst 64% van de werkloze jongeren in de gemeente Utrecht niet terugkeert nadat zij door de gemeente zijn weggestuurd. Verder is er geen zicht op het aantal niet-melders.

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik kan niet helemaal overzien wat de impact is van het schrappen van een zoektermijn. Mevrouw Karabulut heeft deze vraag ook aan de minister gesteld. Ik wacht eerst zijn antwoord af. Veel belangrijker dan het afschaffen van een zoektermijn is naar mijn mening dat gemeenten eerder en sneller met jongeren gaan zoeken. Er zitten nu jongeren thuis en die moeten als de donder aan een baan worden geholpen.

Mevrouw Karabulut (SP): Eerder was mevrouw Hamer iets stelliger. Zij zei toen: «Ja, zij moeten inderdaad direct geholpen worden». Dat impliceert dat zo'n zoektermijn onwenselijk is. Zij heeft zo'n voorstel eerder niet gesteund. Ik hoop dat dit nu met de nieuwe feiten en cijfers wel het geval zal zijn, want anders sturen wij jongeren alsnog het bos in. Ik neem aan dat mevrouw Hamer daar ook geen voorstander van is.

Mevrouw Hamer (PvdA): Nee, ik ben er zeker geen voorstander van dat jongeren het bos worden ingestuurd. Jongeren moeten aan een baan worden geholpen en dat moet op de meest effectieve wijze gebeuren als dat kan. Wij hebben bij de campagne een plan voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid ingediend. Toen zei iedereen nog: «Waarom komt de Partij van de Arbeid met dat plan, er is toch niets aan de hand?» De kern van dat plan was dat jongeren juist op gemeentelijk niveau veel sneller in de relatie met onderwijs moeten worden beetgepakt. Als dat de intentie is van mevrouw Karabulut, dan ben ik het daarmee eens. Ik wacht echter eerst het antwoord van de minister op haar concrete voorstel af.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Wij hoorden net mevrouw Van Nieuwenhuizen namens de VVD, de coalitiepartner van de Partij van de Arbeid, zeggen dat zij wil bekijken of er bijvoorbeeld geld uit de O&O-fondsen, de fondsen van de sociale partners, kan komen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Deelt de PvdA-fractie die lijn?

Mevrouw Hamer (PvdA): Er bestaan veel mythes over de hoeveelheid geld in die O&O-fondsen. Ik denk dat wij dat eerst moeten achterhalen. Ik ben echter wel met de VVD-fractie van mening dat iedereen zijn steentje moet bijdragen, dus ook sociale partners.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het lijkt mij altijd goed te achterhalen hoeveel geld er in een potje zit. Dat sowieso, want het zou jammer zijn als wij daar geen zicht op hebben. Dit beschouw ik dan maar als een oproep van de PvdA-fractie om ook de sociale partners te laten bijdragen. Als dit niet vrijwillig gebeurt, wil mevrouw Hamer dan zo ver gaan dat de Kamer een uitspraak doet en hen daar bijna toe zal bewegen?

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb begrepen dat sociale partners nu dag in dag uit aan tafel zitten, omdat zij de problematiek van de arbeidsmarkt willen oplossen. Dit lijkt mij niet het moment om te beginnen met verplichtingen of wat dan ook. Ik hoop dat zij zelf tot de conclusie komen dat als er geld is in de O&O-fondsen – ik weet dat eerlijk gezegd niet want daarover gaan zo veel verhalen – dit ook sectorgewijs wordt ingezet voor de jeugd. Overigens zijn er al sectoren waar dit gebeurt.

De heer Van Weyenberg (D66): De minister heeft in december tijdens de begrotingsbehandeling laten weten dat er ieder jaar ongeveer een half miljard in- en een half miljard uitgaat en dat er ook nog ongeveer een half miljard vermogen is. Ik heb dezelfde oproep gedaan als mevrouw Schouten, want volgens mij is hier nog een wereld te winnen. Ik hoop met mevrouw Hamer dat sociale partners die handschoen oppakken.

Mijn vraag is een andere. Vroeger had je de Wet investeren in jongeren. Jongeren die in de bijstand zaten, kregen na een aantal maanden een aanbod voor een stage of een opleiding. Ik vind het jammer dat dit is verdwenen, zeker voor alle jongeren die graag willen. Vind ik mevrouw Hamer aan mijn zijde als wij proberen daarvoor een deel van het geld te gebruiken dat nu beschikbaar is?

Mevrouw Hamer (PvdA): Dat was de beroemde Wet WIJ. De heer Van Weyenberg zegt het wat uitgebreider, maar zo werd de wet in de volksmond genoemd. Die wet is door het vorige kabinet met tegenzin van de Partij van de Arbeid afgeschaft. Ik weet niet of het vandaag de dag is om allerlei wetten weer terug te halen. Wij zijn het er echter naar mijn mening volmondig over eens dat jongeren direct – binnen drie maanden, hebben wij afgelopen zomer in ons campagneplan opgenomen – aan een baan, een opleiding of een stage of op een andere manier aan het werk moeten worden geholpen.

De heer Van Weyenberg (D66): Daar ben ik blij mee. Dit past ook bij de afspraken over de Europese jeugdgarantie. Hoopt mevrouw Hamer met mij dat na de wat afhoudende reactie van de minister in het plan van aanpak Jeugdwerkloosheid, nu wat voortschrijdend inzicht wordt getoond?

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb die passage niet als terughoudend gelezen. De minister heeft bij de behandeling van de begroting in antwoord op onze voorstellen alleen maar positief gereageerd. Ik heb misschien een iets andere beleving van een en ander dan de heer Van Weyenberg.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik kom nog terug op het generatiepact. Mevrouw Hamer vraagt aan de minister of zij daarop wil reageren. Zij noemt geen datum en wacht rustig het sociaal overleg af. Dat zegt zij misschien niet met zo veel woorden, maar ik leid dit uit haar woorden af. Ik denk dat zo'n generatiepact een heel goed idee is. Zo denk ik dat er meer goede dingen staan in de brief van de FNV. Wat vindt mevrouw Hamer daar nu zelf van? Die brief van de minister komt wel, maar wat vindt de fractie van de PvdA nu van dit soort voorstellen?

Mevrouw Hamer (PvdA): De heer Van Ojik vraagt nu wel heel erg naar de bekende weg. Ik probeer alle vragen aardig te beantwoorden, maar het is natuurlijk niet waar dat de Partij van de Arbeid van nul komt. Ik heb al gezegd dat ik in de campagne een plan heb gepresenteerd. Tijdens het eerste algemeen overleg – de heer Van Ojik zat toen nog niet in de commissie en daarom herhaal ik het voor hem – heb ik gezegd dat ik van mening ben dat er een generatiepact moet komen. Ik heb volgens mij als eerste geroepen dat de vorm mij niet uitmaakt – een taskforce of een ambassadeur – maar ik heb gezegd dat er iets moet komen voor ouderen en iets voor jongeren en dat die dingen met elkaar in verband moeten worden gebracht. Het is een beetje flauw om te zeggen, maar wij weten inmiddels ook dat veertigjarigen het moeilijk krijgen op de arbeidsmarkt. Zij zitten precies tussen oud en jong in. Natuurlijk moet er iets gebeuren. Ik vraag geen aandacht voor een voorstel als daar alleen onzin in staat. Wij willen nu echter ook even ruimte geven aan sociale partners. Dat heeft de heer Van Ojik goed gehoord. Dit is een voorstel van een van de partners. Ik ga ervan uit dat het op tafel ligt. Ik weet niet in welke vorm, mate of concreetheid, maar ik wil ook uiteindelijk graag een reactie van het kabinet.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Die brief van de FNV is ook aan ons gericht als partijen en uiteraard aan het kabinet. Door aan te geven welke kant wij op willen, kunnen wij het sociaal overleg misschien bespoedigen. Ik hoor goed dat mevrouw Hamer het in beginsel een goed idee vindt en dat zij de brief van het kabinet afwacht voor de precieze uitwerking. Dan gaan wij in ieder geval een stapje verder dan alleen een reactie aan het kabinet vragen.

Mevrouw Hamer (PvdA): Dat is ook zo. Als ik naar de presentatie kijk, vind ik het sowieso heel goed dat dit initiatief er ligt. Het bevat interessante voorstellen en ook voorstellen waarover je goed moet nadenken. De Partij van de Arbeid was in de vorige periode een groot voorstander van deeltijd-WW, maar wij weten ook dat het een specifiek instrument was in een specifieke periode. Dus of je over heel de linie weer deeltijd-WW moet invoeren, is maar de vraag. Er is veel voor te zeggen om het sectorgewijs te doen en specifiek maatwerk te leveren, zoals ik dit lees, maar nogmaals ik zal niet alle voorstellen aflopen en zeggen waar ik een plusje of een minnetje bij zet. Dan zou ik precies doen wat ik niet wil, namelijk het sociaal overleg een kans ontnemen.

De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. De minister heeft aangegeven vijf minuten nodig te hebben. Daarom schors ik de vergadering tot kwart voor zeven.

De vergadering wordt van 19.40 uur tot 19.45 uur geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en voor hun positieve reacties op de inhoud van de plannen en de benoeming van Mirjam Sterk als ambassadeur. Ik heb op het ROC Lelystad vanochtend de plannen toegelicht, samen met collega Jet Bussemaker. Mirjam Sterk was daarbij ook aanwezig. Het was een inspirerende bijeenkomst, omdat de zaal vol jongeren zat die, zoals het jongeren betaamt, hartstikke positief waren. Zij hadden hier en daar wel wat zorgen, maar zij zijn van plan de kansen die er zijn, te grijpen. Zij reageerden ook enthousiast op de ideeën die er zijn, gaven meteen feedback en gingen het gesprek aan met Mirjam Sterk.

Die jongeren maken dit zo'n mooi onderwerp om mee bezig te zijn. Aan de ene kant is er het grote probleem van de toenemende jeugdwerkloosheid, aan de andere het optimisme dat hoort bij de jonge generatie. Dat bindt ons ook in deze zaal. Iedereen voelt zich daardoor aangesproken. Wij willen ons er allemaal voor inzetten dat jongeren niet thuiszitten. De heer Van Weyenberg sprak over geraniums, maar ik ken weinig jongeren die achter geraniums zitten. Zij moeten niet thuis op de bank zitten, maar aan het werk zijn, aan het leren of op stage. Zij moeten zich ontwikkelen, want over niet al te lange tijd hebben wij al die jongeren keihard nodig.

Dit is ook de inzet van de kabinetsaanpak. Dat is een gezamenlijke aanpak waaraan wij ons steentje bijdragen, maar ook de jongeren moeten nadrukkelijk iets doen. De scholen moeten iets doen, van de werkgevers wordt iets gevraagd maar ook van de werknemersorganisaties. Ook de ouders van de jongeren komen aan bod. Iedereen die een bijdrage kan leveren, moet dat ook doen. Dan kun je een heel eind komen. Dan zit het hem ook niet zozeer in de vraag of 50 miljoen veel of weinig is. In een tijd van schaarste is dit naar mijn mening overigens best veel geld. Het is echter vooral de vraag wat iedereen met zijn bestaande middelen en werk kan bijdragen. Je zult zien dat je daarmee heel ver kunt komen.

Ik loop de vragen langs. Ik heb geen kwantitatieve totaaldoelstelling en ik zal geen percentage noemen. Dat is niet reëel. Wij weten helaas – als het Centraal Planbureau gelijk heeft – dat de werkloosheid nog wat zal doorlopen en dat de jeugdwerkloosheid daarvan een verdubbelde afspiegeling is. Ik ben er echter van overtuigd dat wij met deze aanpak heel veel jongeren, die anders weinig kansen zouden hebben, reële kansen kunnen geven op werk, onderwijs en stage. Dit is zeker het geval als die aanpak nog wordt aangevuld met de sectorplannen en de inzet en het charisma van de jeugdambassadeur. Dit is zeer de moeite waard. Die investering zal zich ook terugbetalen voor Nederland.

Er zijn allerlei vragen gesteld over de verhouding met het sociaal overleg. Dat is logisch, want dit is wat wij nu al hebben afgesproken, maar in mijn brief wordt niet uit den treure geschetst welke bijdrage werkgevers en werknemers nog meer kunnen leveren. In de gesprekken tot nu toe heb ik gemerkt dat dit een onderwerp is waardoor iedereen zich voelt aangesproken, ook de organisaties van werkgevers en werknemers.

In het sociaal overleg zal de aanpak van jeugdwerkloosheid dus een plaats krijgen. Dat kan niet missen. De manier waarop kan ik nu nog niet schetsen. Ik zal straks dus ook terughoudend reageren op het plan dat vanochtend door de FNV is gepresenteerd. Ik kan nu echter wel zeggen dat de jeugdwerkloosheid wat mij betreft een plek moet krijgen in de sectorplannen. Dat moet gaan over stageplaatsen, werkervaring, kansen voor jongeren en de toekomst van de arbeidsmarkt. Cofinanciering uit de 300 miljoen van werk-naar-werkmiddelen is wat mij betreft gebonden aan: a. serieuze en concrete plannen, b. een bijdrage van sociale partners bijvoorbeeld uit de O&O-fondsen, en c. een zichtbare plek van jeugdwerkloosheid en de aanpak daarvan. Veel duidelijker kan ik het niet zeggen. Dit moet allemaal terugkomen en dan wil ik ook heel graag – eigenlijk niets liever – flink veel van dat geld inzetten, want dan wordt het heel goed besteed. Het krijgt dan meer effect dan wanneer je in je eentje met een plan van aanpak een zak geld neerzet. Het moet echt komen van samenwerking op de werkvloer in sectoren, regio's en bedrijven om jongeren aan het werk te helpen.

Mevrouw Karabulut (SP): Nog even over het eerste deel. De minister zegt dat hij geen doelstelling kan geven of een percentage kan noemen, maar een en ander moet leiden tot reële kansen voor jongeren op werk, stage en scholing. Kan hij toch proberen om dit iets concreter te maken? Wij hebben hier een plan waarvan het doel is dat er meer werk en meer stageplaatsen komen, maar de minister zegt tegelijkertijd dat hij hieraan geen doelstelling wil koppelen. Dat lijkt mij niet zo heel effectief. Hij zou op zijn minst de rijksoverheid en de gemeenten een voorbeeld kunnen stellen door bijvoorbeeld 10.000 banen of stageplaatsen of iets in die orde te regelen gedurende de uitvoering van dit plan.

Minister Asscher: Ik kom daar nog op naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van Nieuwenhuizen hoe ik ervoor zal zorgen dat die plannen effectief zijn en dat wij de dingen doen die werken. Daar horen doelstellingen bij die controleerbaar zijn opdat je ziet dat er werkelijk iets verandert. Ik ga nu niet in op de uitnodiging om daar een groot getal aan te plakken. Dat vind ik niet reëel. Ik zal wel – hopelijk overtuigend – laten zien op welke manier wij ervoor zullen zorgen dat de middelen maar ook de inzet van de ambassadeur effectief zullen zijn. Ik kom daar vanzelf op, want ik ga nu proberen alle vragen successievelijk te beantwoorden.

De woordvoerders van de fracties van D66 en de Partij van de Arbeid hebben opnieuw aandacht gevraagd voor de werkloosheid onder migrantenjongeren. Dit is niet voor niets in de opdracht aan de ambassadeur meegegeven. Niet omdat de jongeren zielig zouden zijn, want jongeren hebben er een hekel aan om zielig te worden genoemd. Je moet juist uitgaan van hun kracht en hun kansen. De opdracht is te kijken of er specifieke belemmeringen zijn. Wat staat hen in de weg? Voor een deel kan het dan gaan om het feit dat de jongeren soms te weinig competenties hebben meegekregen, te weinig sollicitatietraining of onvoldoende boven hun diploma hebben meegekregen om een goede kans te hebben op de arbeidsmarkt. Voor een deel kan het ook gaan om discriminatie of vooroordelen. Wat mij betreft vullen wij dit niet helemaal in. Het hoort bij de opdracht van de ambassadeur om de belemmeringen die zij tegenkomt, uit de weg te ruimen. Als haar dat niet lukt, moet zij dat aan mij melden en dan kan ik haar daarbij een handje helpen.

Als ik de bijeenkomst van vanochtend nog even voor mijn geestesoog terugspoel, dan zie ik jongeren met allerlei verschillende achtergronden. Een van hen stond op en zei tegen een andere jongere: «Eerlijk gezegd, vind ik jullie een beetje verwend. Je moet jezelf meer inzetten.» Dat was nu juist een jongen met een niet-westerse achtergrond. Hij zei: «Ik heb geleerd dat als ik me inzet en goed presenteer er altijd kansen zijn. Ik ben blij met de extra kansen die mij worden geboden.» Dat is inspirerend. Ik wil niets afdoen aan het probleem van de grote jeugdwerkloosheid, want dat probleem hangt samen met een laag opleidingsniveau, soms ook met integratieproblemen maar ook met vooroordelen en discriminatie. Ik heb veel vertrouwen in onze ambassadeur dat zij dit, waar zij het tegenkomt, zal aanpakken.

De fractie van D66 stelt ook voor om 100 miljoen van de 300 miljoen te markeren voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Dit heeft de heer Pechtold eerder voorgesteld in een debat dat wij daarover hebben gevoerd. Er is dus sprake van consistentie, maar die is er ook in mijn antwoord. Je moet dit namelijk niet doen. Ik ben van mening dat je vertrouwen moet hebben in de inhoud van de plannen. Ik heb zojuist heel duidelijk gezegd dat jeugdwerkloosheid daarin een plek moet krijgen. Het is niet verstandig om te voren dat geld weer onder te verdelen. Hoeveel moet er dan worden uitgetrokken voor de ouderen en hoeveel blijft er dan over de groep daartussen? Ik denk dat het eigenlijk veel meer bij D66 past om te zeggen: wij willen de inhoud van die plannen zien, wij hebben daar vertrouwen in, die moeten banen opleveren voor jong en voor oud en wij zullen niet op grond van een bedrag een label plakken. Ik ben daar niet voor op dit moment.

De heer Van Weyenberg (D66): Natuurlijk gaat het uiteindelijk om de inhoud, maar ook ik heb geleerd van het vorige debat. Een aantal woordvoerders van met name de oppositiepartijen heeft toen gezegd dat van de beschikbare middelen iets in de orde van grootte van een derde naar jongeren zou moeten gaan. Het komt niet op 1 miljoen op aan. Het gaat niet om het beitelen van een getal achter de komma, maar een indicatie is wel verstandig. Ik vraag de minister vooral om dit te borgen. Vorige keer moesten wij van heel ver komen. Ik hoop dat dit niet nog een keer nodig is. Het antwoord van de minister geeft mij vertrouwen dat beide groepen – jongeren en ouderen die het zwaar hebben – op een evenwichtige manier zullen worden meegenomen in die plannen.

Minister Asscher: Ik ben blij met deze aanvulling van D66. Daar kan ik veel meer mee uit de voeten, ook in de richting van het sociaal overleg. Ik hoop op mijn beurt dat de Kamer heeft gemerkt dat ik mijn voordeel heb gedaan met het vorige debat over jeugdwerkloosheid en dat zij heeft gezien dat dit niet alleen tot een serieuze aanpak heeft geleid, maar ook tot een serieuze inzet van middelen.

Zowel de VVD als D66 vroeg naar de cofinanciering van sociale partners en de rol van de O&O-fondsen daarbij. Ik heb al gezegd dat er nadrukkelijk aandacht moet zijn voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en stage- en werkervaringsplekken. Je zult echter per sector maatwerk nodig hebben. De situatie in de sectoren verschilt. In sommige sectoren is een enorme schaarste aan werk en in andere sectoren zie je nu juist een enorme teruggang in werkgelegenheid. Dat zat ook een beetje in het betoog van mevrouw Hamer. Het kan dus uitmaken welke instrumenten en middelen je inzet en wat dan het beste plan is. Je kunt nu niet zeggen: «one size fits all». Je moet kijken wat de sector nodig heeft. Hoe kun je in een sector waar weinig werk is, omscholing organiseren ook naar andere sectoren, en hoe kun je in sectoren waar juist veel werk is, ervoor zorgen dat meer jongeren een studie kiezen of ervaring opdoen waarmee zij daar aan het werk kunnen gaan? Zo zal ik de plannen beoordelen en mijn input leveren. Zo zal ik ook proberen eraan bij te dragen dat die plannen een reële bijdrage leveren aan het behoud en het creëren van werkgelegenheid.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik denk dat ik in het betoog van de minister al het antwoord op mijn vraag hoorde. Heb ik het goed verstaan dat, nu de situatie in sectoren zo verschillend is, dit des te meer onderstreept dat er ook moet worden gekeken naar intersectorale omscholing? Ik meen dat hij dit al een beetje omfloerst zei. Als ik dit goed heb begrepen, ben ik helemaal tevreden.

Minister Asscher: Het is absoluut niet mijn bedoeling om omfloerst te spreken. Ik ben er een groot voorstander van dat in een sector waar te weinig werk is en veel mensen bang zijn voor hun baan, ook wordt gekeken naar de mogelijkheden voor omscholing. Het is dan vaak verstandig om te kiezen voor omscholing naar werk dat een beetje in de buurt zit van het werk dat mensen doen. Dat maakt het gemakkelijker en dan is de drempel ook minder hoog. Dat hoeft overigens niet per se voor iedereen te gelden, maar de ervaring leert dat dit goed werkt. Ik heb al eerder met de Kamer gesproken over de succesvolle trajecten van werk naar werk. Die liepen vaak van de ene sector naar de andere. Het opleidingsniveau bleek vaak geen belemmering te zijn, zoals wij soms denken. Ook lager opgeleide werknemers kun je soms heel succesvol naar een andere sector brengen, mits er echte betrokkenheid is van werkgevers en werknemers, er een goed scholingsaanbod is en een goede begeleiding. Die elementen wil je dus terugzien en bepaald niet alleen binnen sectoren. Ik ben het helemaal eens met zowel D66 als de VVD.

De heer Van Weyenberg vraagt hoe wij aankijken tegen scholing in het kader van een tijdelijk contract. Hoe kun je voorkomen dat voor mensen die soms veroordeeld zijn tot tijdelijke contracten, de ontwikkeling stilstaat en er weinig aandacht is voor scholing en dus ook voor duurzame inzetbaarheid? Ik hecht er grote waarde aan dat de balans tussen flexibele arbeid en vaste contracten wordt verbeterd. De opdracht in het regeerakkoord dat de positie van mensen in die flexcontracten moet worden verbeterd, vind ik een waardevolle en belangrijke opdracht. Het gaat over perspectief in materiële zin: onzekerheid over je toekomstige inkomsten, de onmogelijkheid om een huis te kopen of soms zelfs om een huis te huren. Maar het gaat ook over onzekerheid in je ontwikkelingsperspectief. Wordt er wel in mij geïnvesteerd? Wat wordt de volgende stap? Ik zou het een bijzonder goede zaak vinden als die balans niet alleen in materiële zin meer wordt hersteld, maar ook juist in immateriële zin, in recht op scholing en ontwikkeling. Niet voor niets is in het regeerakkoord een transitiebudget beschikbaar, ook voor tijdelijke contracten. Daarvan gaat de boodschap uit dat er ook bij een tijdelijk contract dat wordt beëindigd, geïnvesteerd moet worden in de transitie. Ik kan niet veel zeggen over hoe dat verder gaat in het sociaal overleg. Maar dit blijft voor mij een belangrijk uitgangspunt.

De heer Van Weyenberg (D66): Dat transitiebudget is mooi, maar dat komt na afloop aan de orde. U zegt dat u wat wilt doen aan de rechten rondom tijdelijke contracten, maar u wilt ook tijdens het sociaal overleg praten over scholing tijdens het tijdelijke contract.

Minister Asscher: Ik word een beetje hoogdravend, maar de grote verandering die nodig is op onze arbeidsmarkt, is dat er veel meer wordt ingezet op de ontwikkeling van werknemers. Er moet meer flexibiliteit van werknemers worden gevraagd. Niet in de zin van «vandaag mag je werken en morgen stuur ik je naar huis», maar flexibiliteit die hoort bij de veranderende economie. Mensen moeten permanent worden opgeleid om straks, als de economie aantrekt, niet aan de kant te komen staan, maar een kans op betaald werk te hebben. Als werknemers zich daarvoor inzetten en als werkgevers die investering willen doen, dan hoort daarbij dat je als overheid die mensen daarvoor beloont. De arbeidsmarkt zoals je die zou willen, gaat veel meer uit van permanente scholing en ontwikkeling, van het mentaal en fysiek fit houden van mensen voor hun werk. Dan wordt de vraag over uitkeringsduur en/of bescherming vanzelf minder belangrijk, want de bescherming zit dan in de ontwikkeling van de werknemer zelf. Dat is voor een deel utopisch. We zitten immers in een economische crisis die heel veel mensen bedreigt, maar het is wel een uitgangspunt dat thuishoort in het sociaal overleg.

De heer Van Weyenberg (D66): Dat hoogdravende spreekt me aan, daar is niets mis mee. Maar op korte termijn blijkt dat mensen met een tijdelijk contract minder aan scholing doen. Dat punt verdient aandacht in het sociaal overleg, als onderdeel van de stip op de horizon die de minister schetst.

Minister Asscher: Ik heb in eerste instantie al aangegeven dat dit onderwerp thuishoort bij het sociaal overleg. Ik ben het eens met de spreker dat scholing, juist van mensen met een tijdelijk contract, van groot belang is.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen zeg ik dank voor haar positieve appreciatie van de aanpak. Hoe gaan we ervoor zorgen dat er concrete doelen zijn en hoe kunnen we zien dat de middelen goed worden besteed? We willen alleen maar geld uitgeven aan dingen die werken. We proberen lessen te trekken uit het verleden. Er wordt gekeken waar je het meest effectief iets kunt doen aan de jeugdwerkloosheid. Dat zit in het onderwijs en in de regionale aanpak. Binnen die regionale aanpak stellen we aanvullende eisen. Het plan van aanpak per regio moet een probleemanalyse omvatten van de jeugdwerkloosheid in die regio. Dat vergt dat precies wordt gekeken waar het probleem zit, waar de meeste vacatures zijn en welke jongeren met welke opleidingen aan de kant staan. Met zo'n probleemanalyse is de kans op een goede oplossing immers groter. Vervolgens moet er een begroting zijn waaraan we niet meer dan de helft bijdragen. Je moet zien dat de gemeenten zelf geld uittrekken om initiatieven verder op gang te helpen. Dat plan moet concrete doelstellingen omvatten. We moeten kunnen zien om hoeveel plaatsen, trajecten en inspanningen het gaat. Ik heb in de brief een aantal aansprekende voorbeelden genoemd: startersbeurzen, de specifieke inzet van een jongerenloket en afspraken met opleidingen om jongeren bijvoorbeeld naar de techniek te begeleiden. Op die manier zijn we in staat om straks met die middelen te woekeren en ervoor te zorgen dat ze veel meer effecten hebben dan alleen maar van 50 miljoen verwacht kan worden. We kunnen dan zien wat het concreet oplevert.

Wat ik niet wil doen, is daarvoor van tevoren bureaucratie optuigen. Ik wil juist dat men aan de slag gaat. Wel wil ik ervoor zorgen dat ik kan zien wat er met het geld gebeurt en dat het voldoet aan de genoemde eisen. Volgens mij is dat precies waarom mevrouw Van Nieuwenhuizen vraagt. Daarnaast vraag ik de programmaraad om de regio's daarbij te ondersteunen om dat andere belangrijke punt dat mevrouw Van Nieuwenhuizen noemde, namelijk benchmarking tussen regio's, te borgen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik ben bijna helemaal tevreden met het antwoord van de minister. Hij heeft het over concrete doelstellingen, wat iets minder vergaand is dan wanneer je SMART geformuleerde doelstellingen hebt. Zeker als je straks tot een goede benchmark wilt komen, dan vind ik de elementen van afrekenbaarheid en tijdgebondenheid heel belangrijk. Misschien kan de minister die stappen er met name voor de regionale aanpak aan toevoegen?

Minister Asscher: Als u het er op uw beurt mee eens bent dat we geen landelijke bureaucratie willen opzetten, maar het overlaten aan de programmaraad en aan de gestelde vereisten, dan wil ik u graag toezeggen dat het SMART moet zijn. Dan heb ik u helemaal tevreden kunnen maken.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik vind concreet eigenlijk al heel mooi, los van de vraag of het ook nog SMART moet zijn. Toen we net aan de minister vroegen of hij een concrete doelstelling heeft, zei hij dat we dat niet van hem kunnen vragen. Nu begrijp ik dat in de regionale plannen een concrete doelstelling moet staan. Dat kan ik niet goed met elkaar rijmen.

Minister Asscher: De heer Van Ojik heeft een beetje selectief geluisterd. Ik heb net geweigerd een doelstelling te geven, en gezegd dat ik daar later bij de beantwoording van de concrete vragen op terugkom. Nu doe ik wat ik aankondig, en dan vraagt de heer Van Ojik «wat krijgen we nou». Dat hoort bij verwachtingsmanagement.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik begrijp heel goed dat de minister aan verwachtingsmanagement wil doen. Maar toch zie ik daarin een ongerijmdheid. De minister heeft net drie eisen genoemd waaraan een goed regionaal plan moet voldoen. Het moet concrete doelstellingen bevatten. Vervolgens hebben we daar 25 miljoen voor beschikbaar gesteld. Dan moet het toch mogelijk zijn dat ook het kabinet zegt: wij willen uit die investering van 25 miljoen minimaal een aantal banen krijgen? Dat is toch niet zo'n rare vraag?

Minister Asscher: Dat zeg ik ook niet, want dat zou heel onbeleefd zijn. Ik wil werken vanuit de bestaande praktijk en vanuit de inhoud, en ik wil concrete resultaten in de regio's wil bereiken. Dat betekent dat het afhankelijk is van een probleemanalyse in een regio wat je daar kunt bereiken. Dan vind ik het niet verstandig om van tevoren te zeggen hoeveel banen je wilt. Nee, ik wil met inzet van die middelen zo veel mogelijk bereiken. De inzet van die middelen is maar één element. Veel meer kun je nog bereiken door initiatieven met elkaar te vergelijken, door de goede voorbeelden uit de ene regio ook in de andere regio onder de aandacht te brengen, door sectorplannen in het kader van het sociaal akkoord te implementeren enzovoorts. Al die dingen wil ik doen om zoveel mogelijk jongeren een kans te geven op werk en als dat er niet in zit op een stage, en als die stage er niet in zit op een studie die is gericht op het vergroten van de kansen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen vraagt terecht of ouders worden betrokken bij de opleidingskeuze. Die trend is gelukkig al enige tijd gaande in het mbo: er wordt veel meer gekeken naar de rol van de ouders bij de keuze voor een opleiding. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft gelijk: ouders spelen daarbij een heel belangrijke rol. Dat zal ook bij de uitvoering van het School Ex-programma, met name bij de ombuigingsgesprekken, aan de orde komen. De mbo's zetten daar al meer op in. Ouderbetrokkenheid is natuurlijk per definitie een enorm belangrijke faal- of slaagfactor in het onderwijs. Juist bij dit soort gesprekken kan het een rol spelen. Het antwoord is dus «ja».

De VVD vraagt hoe we de jongeren in de techniek houden. Uit recent onderzoek van SEO Economisch Onderzoek, in opdracht van SZW blijkt dat, als men al in de techniek werkt, men behoorlijk honkvast is. Het grote probleem is dat men na een techniekopleiding niet die keuze maakt. Naast de aanpak van de jeugdwerkloosheid wordt er gewerkt aan een techniekpact, waarin Paul de Krom het voortouw neemt. Dat moet begin mei al leiden tot afspraken over hoe je de dreigende vacatureberg in de techniek – je kunt je dat vandaag misschien moeilijk voorstellen – gaat aanpakken. De aanpak van de jeugdwerkloosheid en het techniekpact zullen heel nauw moeten samenwerken. Daarbij gaat het om het creëren van bbl-plaatsen en om omscholing van werkzoekenden in de richting van de techniek. Samen met Onderwijs en EZ proberen we dat techniekpact vleugels te geven. Daarbij hoort ook dat er op tijd helderheid moet worden gegeven over de carrièreperspectieven, over de plaats waar banen te vinden zijn, enzovoorts. Dat is zeker onderdeel van de aanpak, vooral vanuit het techniekpact. Maar onze ambassadeur zal zeker snel met Paul de Krom om tafel gaan zitten om dat vorm te geven.

De heer Heerma wees onder andere op het succes van het duale systeem in Nederland. Ja, het duale systeem in het mbo is een belangrijk deel van ons succes. Ook al hebben we het nu moeilijk ten opzichte van een aantal jaren geleden, we moeten ons dat succes niet laten ontzeggen. Nederland doet het nog steeds goed, of liever gezegd: de Nederlandse jongeren doen het nog steeds goed. Bij een langere laagconjunctuur kiezen jongeren steeds meer voor school met stage, in plaats van werken met één dag naar school. Het wordt gewoon moeilijker. Ons mooie duale systeem staat onder druk, als gevolg van de langdurige conjuncturele neergang. Dat betekent niet dat we bij de pakken neer gaan zitten. Juist in de techniek zie ik wel mogelijkheden om met sociale partners en Onderwijs te kijken hoe we een flink aantal bbl-plaatsen ingevuld krijgen. Het is uiteindelijk zeer in het belang van het bedrijfsleven dat dat lukt. Misschien is er in deze tijd wel een mogelijkheid om toch een vorm van baangarantie te creëren. Daar werk ik heel graag aan, want ik deel met de spreker het belang daarvan. Over de waarschuwing van de heer Heerma voor de effecten van de bezuinigingen: wij zijn ons daar zeer van bewust. Het is lastig dat er moet worden bezuinigd, maar we willen bij de invulling daarvan het succes van het duale systeem zoveel mogelijk overeind houden.

De heer Van Ojik vroeg wanneer ik tevreden ben met de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Hij vroeg verder naar de concrete doelstelling voor het geheel. Ik wil dat dit leidt tot concrete acties op regionaal niveau. Hetzelfde geldt voor het mbo. Ik wijs erop dat besloten is om niet alleen mbo-1 en -2, maar ook -3 en -4 in aanmerking te laten komen voor het School Ex-programma. Jongeren die anders aan de kant komen te staan kunnen daardoor meeprofiteren van de aanpak. Maar ik vind het niet reëel om een rond getal te noemen. Ik zou het best willen, en het zou ons voor dit moment misschien een goed gevoel geven, maar het sluit niet goed aan bij wat er straks in de praktijk nodig is. Ik denk dat de heer Van Ojik en ik het liefste zien dat er in al die regio's in ons land zoveel mogelijk uit de kast wordt gehaald om zo veel mogelijk jongeren een kans te geven en om een misschien wel veel groter aantal te bereiken, ook doordat anderen geïnspireerd raken. Het gaat dan wel om meer dan alleen deze aanpak met deze middelen, het gaat nadrukkelijk ook om de bredere inzet op het mbo. Laten we wel wezen: in de studiefinanciering voor mbo-studenten verandert helemaal niets. Als er al iets gebeurt, gaan ze erop vooruit doordat ze in aanmerking komen voor een ov-kortingkaart waar dat nu nog niet het geval is. Ik zat naast een meisje dat in Lelystad woonde en een kappersstage liep in Bussum, waar ze allemaal grijze vrouwtjes mocht leren knippen. Zij moest dus heen en weer reizen. Dat deed ze graag. Maar juist voor zo'n studente heeft het kabinet goed nieuws in petto. Ja, zal de Kamer dan zeggen, maar als iemand door wil leren en in het hbo terecht wil komen? Dan is het een bewuste keuze waartegenover vaak een hoger inkomen staat. Ook dan zal die studente goed begeleid en gemotiveerd kunnen worden om dat wel te doen.

Welke instrumenten willen we inzetten? Reageer nou eens op deeltijd-WW en vervroegde uittreding. Wat mij betreft zijn er geen taboes. Ik ga niet bij voorbaat zeggen dat onderwerpen onbespreekbaar zijn. Ik wil de plannen op hun merites beoordelen. Het plan dat vandaag in de pers kwam heb ikzelf nog niet gezien, maar ik ga ervan uit dat het wordt ingebracht in het sociaal overleg. Als werkgevers en werknemers met elkaar verder zijn, hoop ik dat er toch ook een moment komt dat ze met het kabinet in gesprek gaan. Dan wil ik me over dat plan buigen. Wat het beoordelen betreft van de dingen die er goed en minder goed aan zijn: je moet wel heel goed kijken welk instrument je op welk moment waar inzet. Maar geen taboes op voorhand. Overigens denk ik niet dat er iemand is die denkt dat met één druk op de knop al deze problemen zijn op te lossen.

Mevrouw Hamer (PvdA): Er is meteen een bericht de wereld ingegooid dat de Partij van de Arbeid in antwoord op GroenLinks heeft gepleit voor arbeidsduurverkorting. Dat heb ik natuurlijk niet gezegd, en dat is mij ook niet gevraagd. Ik ben blij dat de minister mijn woorden goed interpreteert. Ik heb gezegd: het is goed dat dit plan er ligt, het is goed dat er aandacht wordt besteed aan ouderen en jongeren, maar ik wil vandaag geen plusjes en minnetjes geven bij de afzonderlijke voorstellen. Ik zeg dat nu even voordat de pers helemaal hoteldebotel raakt.

De voorzitter: Zullen we in dit debat maar niet reageren op alle mediaberichten? Anders kunnen we aan de gang blijven.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Het gaat om wat mevrouw Hamer wel heeft gezegd: eigenlijk ben ikzelf al eerder met zo'n voorstel gekomen. Dit ter aanvulling. Tenzij ik het verkeerd begrepen heb.

Mevrouw Hamer (PvdA): Op het voorstel om de werkloosheid onder jongeren en ouderen in samenhang te bezien. Dat is heel wat anders dan een algemeen voorstel voor arbeidsduurverkorting.

Minister Asscher: De SP heeft een vraag gesteld over het ondersteunen van kleine bedrijven bij het aanbieden van leerwerkplannen. Dat is een belangrijk onderwerp, want we hebben eigenlijk alle bedrijven nodig om zich daarvoor open te stellen. Je kunt niet alleen maar kijken naar de grote bedrijven. In heel veel sectoren zijn juist heel veel kleinere en middelgrote bedrijven, die zelf een enorm belang hebben bij het aanbieden van leerwerkplaatsen, ook om in hun eigen continuïteit te voorzien en om, als er straks weer groei komt, die op te kunnen vangen. Wij willen wel degelijk financiële ondersteuning bieden aan dat soort bedrijven. De WVA wordt vervangen door een subsidieregeling, waar OCW op dit moment aan werkt. Ik zal die regeling vooral toetsen op het daadwerkelijk creëren van die leerwerkplaatsen. Dat is wat je ermee wilt bereiken. Het is te veel een algemene fiscale faciliteit geworden. We willen met die middelen meer leerwerkplaatsen kunnen creëren. Ik deel de suggestie van mevrouw Karabulut om te kijken naar de mogelijkheden bij kleinere bedrijven, waar dat vaak veel moeilijker te organiseren is. Ook hier geldt dat er in de sectorale plannen aandacht moet zijn voor voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken. Dan zijn we bereid om onder strikte voorwaarden te cofinancieren.

De SP stelde een vraag over de vierwekentermijn. Moet die onder de huidige omstandigheden niet worden geschrapt? Hierover verschillen we echt van mening. Dat doet overigens niets af aan de suggestie van de heer Van Weyenberg over leerwerktrajecten. Ik wil geen verantwoordelijkheden bij de overheid wegnemen, maar ik wil de verantwoordelijkheid bij de jongeren neerleggen. Uit het feit dat een aantal jongeren niet terugkomt na zo'n eerste contact kun je niet afleiden dat de overheid daarmee heeft gefaald. In heel veel gevallen hebben ze alsnog een baan gevonden, alsnog een opleiding gekozen, alsnog een andere keuze gemaakt. Niet in alle gevallen, ben ik eens met mevrouw Karabulut, maar we moeten ook niet het omgekeerde doen: jongeren willen helemaal niet behandeld worden als slachtoffer. De goede dingen van investeren in jongeren moeten we inzetten, maar wel gericht. Maar we moeten ook de verantwoordelijkheid van de jongeren niet bij hen wegnemen, maar juist stimuleren.

Mevrouw Karabulut (SP): Met alle respect, maar waar slaat dit op? Alsof je, door jongeren die aankloppen bij de overheid – jongeren die natuurlijk wel degelijk eerst zelf hebben gezocht naar alternatieven – direct te helpen, je hen de verantwoordelijkheid ontneemt om hun best te doen. Dat is natuurlijk ridicuul. Hoe verhoudt het voorstel van de minister voor een jongerenloket zich tot de woorden van de minister? Uit onderzoek van FNV Jong in de gemeente Utrecht blijkt dat twee derde van de jongeren niet meer terugkomt.

Minister Asscher: Mevrouw Karabulut noemt mijn antwoord ridicuul. Dat ondersteunt het feit dat we hierover blijkbaar van mening verschillen. Ik kijk daar anders naar. Ik vind dat de overheid een enorme verantwoordelijkheid heeft jegens de jongeren. Daarvan heb ik de afgelopen drie kwartier kond gedaan. Maar dat wil niet zeggen dat er op zichzelf iets mis is met het feit dat de jongeren eerst een aantal weken zelf moeten proberen een oplossing te zoeken. Laten we daar niet te naïef over zijn: dat is in het verleden een belangrijke aanvulling geweest. Ik wil niet zeggen dat het altijd en in alle omstandigheden moet. Ik wil gemeenten juist de ruimte geven om maatwerk te bieden. Dat heeft niets te maken met inhoudelijke afhoudendheid of gebrek aan enthousiasme voor de leerwerktrajecten, voor startersbeurzen of voor andere instrumenten. Ik ben daar positief over. Ik ken het plan waarnaar mevrouw Hamer eerder verwees. Sterker nog: ik ken een wethouder uit Amsterdam die zich daarachter heeft geschaard. Ik begrijp de bedoeling daarvan heel goed, maar ik wil het aan de gemeenten overlaten om binnen hun structuur een keuze te maken. Dan zie je dat een aantal gemeenten, waaronder Lelystad, kiest voor een startersbeurs. Andere gemeenten kiezen andere oplossingen. Dat past bij een succesvolle regionale aanpak, dat hoeven wij ze niet op te leggen.

Mevrouw Karabulut (SP): Dat is wat de minister juist wel doet, door bij wet te verbieden dat gemeenten jongeren direct helpen. De minister discrimineert jongeren. Ik vind het nogal tegenstrijdig en schizofreen van de minister om enerzijds te zeggen dat we jongeren zo graag willen helpen, en anderzijds diezelfde jongeren weg te sturen. De minister mag daarop reageren. Is hij het met mij eens?

Minister Asscher: Heel aardig dat ik daarop mag reageren. Dank u wel. Ik hoor de toon schriller worden, wat ik heel erg jammer vind. Want volgens mij hebben we hier een onderwerp te pakken waarover we het allemaal reuze eens zijn.

Mevrouw Karabulut (SP): De minister gaat niet over mijn toon. Maar hij mag wel reageren op de inhoud.

Minister Asscher: Laat u aan mij over waarop ik reageer. We hebben het vandaag over een belangrijk onderwerp. Als we het hierover niet eens zijn, is er helemaal geen noodzaak om dat schizofreen, ridicuul of asociaal – of had u dat woord nog niet gebruikt; zo niet, dan komt dat woord in de volgende zin – te noemen. Dat laat ik allemaal graag aan u.

Mevrouw Schouten heeft gevraagd of dit genoeg is. Aan de ene kant zou ik er best wel meer geld voor willen uittrekken, aan de andere kant starten we niet op nul. De infrastructuur uit de aanpak jeugdwerkloosheid van Balkenende-IV is er nog, dus die kunnen we weer gebruiken. Die investeringen hebben wat opgeleverd. Naast deze middelen wordt er geïnvesteerd in het mbo, in meer macro-doelmatigheid en in meer arbeidsmarktdenken. Buiten deze inzet komen er als het goed is nog sectorplannen, die ook weer voor een extra boost zorgen. Dat alles bij elkaar zal hopelijk bijdragen aan een goede, adequate aanpak van de jeugdwerkloosheid.

Hoe kijk ik aan tegen voorstellen om de tijdelijke contracten op te laten lopen in duur, daarmee meer perspectief en zekerheid biedend? Hier hink ik op twee gedachten. Aan de ene kant wil ik zo snel mogelijk iedereen perspectief bieden op zo vast en zo perspectiefrijk mogelijk werk. Aan de andere kant moet je oppassen werkgevers niet kopschuw te maken bij het geven van kansen aan jongeren. Om die reden verwijs ik naar het antwoord dat ik net gaf: verbetering van de balans tussen flexibiliteit en vaste arbeid moet juist voor jongeren perspectief bieden. Scholing speelt daar een belangrijke rol in. Op dit moment wil ik me niet uitspreken over de vraag of zo'n oplopende duur verstandig is. Ik snap de gedachte daarachter, maar je moet beducht zijn voor mogelijke negatieve effecten op de jeugdwerkloosheid.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Die zorg snap ik. Daarom is het duidelijk een tussenvoorstel. Ik hoor de minister telkens zeggen dat we naar een betere balans tussen flex en vast voor jongeren toe moeten. Maar tot nu toe is er op dat punt nog helemaal niets gebeurd. We constateren met zijn allen het probleem en de minister schetst nu zelf het dilemma, namelijk dat het de arbeidsmarktpositie van jongeren kan schaden. Wat ziet hij dan nog wel voor opties? Anders blijft het verbeteren van de balans toch een loze kreet?

Minister Asscher: Ik zie allerlei opties, maar juist omdat dit van de hoofdonderwerpen van het sociaal overleg is, ga ik daar nu niet concreet op in. Zoals bekend wordt daar gesproken over verbetering van de positie van flex, en natuurlijk ook over de ketenbepalingen. Ik kan niet voorspellen of men eruit komt en, zo ja, hoe. Maar ik deel uw mening over het belang van verbetering van de balans. Niet voor niets is dat een opdracht die ik in het regeerakkoord heb gekregen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik wil geen «what, if»- vragen gaan stellen, maar we zitten al vrij lang te wachten op een sociaal akkoord. Alle begrip dat daarvoor nog wat geduld nodig is, en ik hoop dat ze eruit komen, maar wat is het voornemen van de minister, indachtig dat het ook op tafel ligt bij het sociaal akkoord? Ik wil dat daar wat meer actie wordt ondernomen.

Minister Asscher: Ik heb alle begrip voor het ongeduld van mevrouw Schouten. Sterker nog: op mijn slechte momenten ben ik ook ongeduldig. Maar wij hechten veel waarde aan het sociaal overleg. De minister-president heeft dat goed uitgelegd in het vragenuur. Wij hebben daarom besloten om dat nog een aantal weken de tijd te geven, zonder een datum te prikken. Ik heb begrepen dat ik op verzoek van de heer Pechtold nog een brief zal sturen voor een zekere datum. Daar ga ik goed op broeden, want dat is geen eenvoudige opgave. Zo was het ook niet bedoeld!

De heer Heerma vroeg mij om te reageren op het plan uit de bouw om werkloze leermeesters in te zetten bij het opleiden van jongeren. In mijn brief van 19 december heb ik daarover aangegeven dat we daarnaar juist in de sectorale plannen willen kijken. De bouw springt daarbij natuurlijk in het oog. Je zou je heel goed kunnen voorstellen dat daar leerling-gezel-achtige verhoudingen een oplossing zijn. Daar wordt over nagedacht. Als dat zo is, wil ik daar met een positieve blik naar kijken. Ik ben een beetje voorzichtig om dat soort dingen met behoud van uitkering mogelijk te maken, omdat dat zich slecht verhoudt tot de filosofie dat het voor mensen beter is om zo snel mogelijk weer betaalde arbeid te krijgen. Je kunt je voorstellen dat juist in een sector als de bouw naar dat soort middelen moet worden gegrepen. Dat sluit opnieuw aan bij de toonzetting van mevrouw Hamer: je moet heel goed kijken wat er in de sector aan de hand is, wat daar nodig is en wat het passende instrumentarium daarvoor is.

De heer Heerma vroeg hoe ik aankijk tegen de regionale cao. Ik vind dat een veelbelovend initiatief, omdat er veel elementen voor jongeren in zitten. Ik zeg niet dat dat de toekomst is. Je zult altijd met matrices moeten werken, waarbij sectoren en regio's elkaar raken. In de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid zullen de diverse sectoren een rol moeten spelen, want in de ene regio is de metaal heel sterk en in een andere regio de grafische industrie. Je komt dus altijd met die sectoren in aanraking. In andere gevallen voldoet het niet om alleen maar naar de sector te kijken, maar moet je zoals in de buurt van Eindhoven heel precies kijken naar het DNA van de regio en daarvan gebruik maken. Bij een modern arbeidsmarktbeleid hoort dat je niet kiest tussen regio en sector, maar dat je slimme combinaties probeert te maken om werkgelegenheid te creëren.

De minister van Onderwijs heeft per 1 januari de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en de kenniscentra gevraagd, het reeds lopende stage- en leerbanenoffensief te intensiveren. Ook hierbij geldt in het kader van het Techniekpact 2020 dat afspraken moeten worden gemaakt over beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen en leerwerktrajecten. Eens met alle sprekers dat dit een belangrijk onderdeel is. Daar wordt door de minister van Onderwijs, door die van EZ en door mij op gereageerd.

Over het generatiepact heb ik al aangegeven dat ik daar zeer benieuwd naar ben en dat ik opensta voor nieuwe suggesties. Ik ga de plannen heel secuur en kritisch beoordelen. Dat mag de Kamer van mij verwachten, want er gaat een serieus bedrag van de rijksoverheid naar toe. Ik heb goede hoop dat men aan tafel in staat en bereid is om goede plannen te maken voor de arbeidsmarktgeheel en onze hervormingsagenda, maar ook voor de huidige crisis.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Dank voor de antwoorden en voor de toezegging om een significant deel van de «van werk naar werk»-middelen te besteden voor jeugdwerkloosheid. Ik zal de minister niet op de laatste euro afrekenen. De nadruk wordt gelegd op scholing van mensen met tijdelijke contracten. Als de O. & O.-fondsen worden betrokken, is ook intersectorale scholing erg belangrijk. Dat is nog geen standaardpraktijk in al deze fondsen.

Ik wens de nieuwe ambassadeur veel succes. Ik was vanmorgen haar eerste volger op Twitter, wat ook iets zegt over de hooggespannen verwachtingen.

Nog een vraag over het leerwerkaanbod. Ik begrijp dat de minister in zijn antwoord op mijn voorstellen zegt dat het altijd maatwerk is. Ik begrijp ook dat hij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren niet weg wil nemen, die dat overigens in overgrote meerderheid ook echt zo voelen. Maar het zou jammer zijn als sommige gemeenten de boot missen als het gaat om de initiatieven die nu in het hele land plaatsvinden. Je zult als jongere maar in een gemeente wonen waar nou net niets gebeurt. Ik voel niet de behoefte om daar een blauwdruk op los te laten, maar ik wil wel dat jongeren die een aantal maanden langs de kant staan, echt worden geholpen. Wat kan de minister doen, zodat er in elke gemeente maatwerk wordt geleverd? Ik ben daar nog niet gerust op. Ik zou dat wel doodzonde vinden.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik heb inmiddels de site Sterk voor werk gevonden. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik ben blij dat hij mij heeft kunnen geruststellen dat, waar het gaat om de ombuigingsgesprekken en om voorlichting over loopbaanperspectieven, de ouders zullen worden betrokken. Dat is heel belangrijk voor de kans van slagen.

Verder ben ik blij met de toezegging dat de regionale plannen van aanpak zo smart mogelijk geformuleerd worden, zodat we straks tot een goede benchmarking kunnen komen, en tot een goede afrekenbaarheid. Ik vind het namelijk heel belangrijk dat we de evaluatiecriteria van tevoren goed geformuleerd hebben.

Tot slot wil ik wellicht ten overvloede onderstrepen dat het belangrijkste voor ons is dat er commitment moet zijn van alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de werkgevers. In het verleden zijn projecten die met de beste bedoelingen door werknemers, overheden of onderwijs zijn opgestart niet geslaagd, omdat het nu eenmaal het bedrijfsleven is dat de banen en de stageplekken moet leveren. Ik denk dat daar een taak ligt voor de ambassadeur. Ook in de techniek zie je dat bedrijven wel vacatures hebben, maar niet bereid zijn een baangarantie af te geven. Daar lopen we tegen het ontslagrecht aan, maar die discussie zullen we nu maar niet voeren. Het gaat om het commitment van alle partijen. Daarvoor moeten we allemaal aan de slag.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik ben niet op zoek naar een concreet aantal waarbij we ons goed voelen. Ik parafraseer even de woorden van de minister, zonder dat dat verder reële betekenis heeft. Daarom is het zo belangrijk – ik zie die twee dingen heel erg in combinatie met elkaar – dat er instrumenten zijn waarvan we weten dat we erover kunnen beschikken, zoals arbeidsduurverkorting, het generatiepact en loonkostensubsidies. De minister zegt dat er geen silver bullit is. Dat weet ik, maar er is wel een gereedschapskist waar heel veel in zit en waarvoor het kabinet zelf kan kiezen, en niet de sociale partners. Die hebben zich namelijk al uitgesproken over heel veel dingen. Als je die gereedschapskist voor je ziet, wat pakt de minister daar dan uit om misschien niet die silver bullit te vinden, maar wel iets waarmee zijn eigen ambitie inhoud kan worden gegeven?

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Het succes van dit plan en van Sterk voor werk zal afhangen van het aantal banen dat erdoor ontstaan. De realiteit is namelijk dat wij meer dan 600.000 werkzoekenden hebben en maar 100.000 vacatures. Dat zal te maken hebben met de opstelling van het kabinet: houdt het vast aan de bezuinigings-fetisj en de zichzelf opgelegde normen, of is het bereid te investeren?

Dat gezegd hebbende, begrijp ik dat de komende tijd per regio zal worden gewerkt aan het uitwerken van plannen en concrete doelstellingen. Wanneer zijn die plannen af, en op welk moment kan de minister de Kamer daarover informeren? Daarmee wordt toch in de managementtermen van mevrouw Van Nieuwenhuizen gewerkt aan concrete doelstellingen, wat mij goed doet. Ik denk dat het ook noodzakelijk is om de minister en onszelf daarop af te kunnen rekenen.

Ik vind het inderdaad heel erg tegenstrijdig, gemeen en onrechtvaardig voor jongeren wanneer de minister enerzijds jongeren graag wil stimuleren om door te leren, terwijl anderzijds jongeren die van mbo naar hbo willen zich in de schulden moeten steken. Als je achttien jaar bent en mbo'er, dan wordt wel degelijk ook je ov-jaarkaart van je afgepakt. Daarover zijn we het gewoon hartstikke oneens. Verder ben ik blij met de toezegging van de minister dat hij kleine bedrijven financieel en organisatorisch gaat ondersteunen wanneer ze erkend leerwerkmeester willen worden, om op die manier leerwerkbanen en stageplekken te creëren. Wanneer komt de minister daarmee? Ik vind het nog steeds niet kloppen en schizofreen dat de minister enerzijds zegt jongeren te willen helpen, terwijl ze anderzijds worden weggestuurd …

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Karabulut, ik geef het woord aan de heer Heerma.

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Dank voor de warme woorden over de regio-cao en het belang van balans tussen een regionale en een sectorale aanpak. Dat spreekt me zeer aan. Hetzelfde geldt voor de positieve woorden van de minister over de inzet van leermeesters in de bouw. Wel heb ik een vraag over de leerwerkplekken en het spanningsveld met de bezuinigingen. Is de minister het met mij eens dat de kenniscentra daar een heel belangrijke rol in spelen en dat de rol van die centra niet ten gevolge van de bezuinigingen op het spel komt te staan?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. De minister had het over de slechte momenten die hij wel eens heeft. Die heb ik ook wel eens, onder andere over dit onderwerp. Een groot aantal jongeren wordt immers werkloos. Hoewel ze flexibel zijn, vindt er nu ook heel veel verdringing plaats, wat heel veel gevolgen heeft voor de middelbaar geschoolde jongeren. Hoe probeert de minister dat tegen te gaan? Verder hoop ik dat wij op enig moment krijgen te horen wat de ambitie van de ambassadeur voor de jeugdwerkloosheid is. Of gaat zij alle regioplannen gewoon bij elkaar vegen? We komen ongetwijfeld nog te spreken over de flexibele en de vaste contracten. Ik hoop dat de minister de urgentie van het nemen van stappen inziet, ook als de totstandkoming van een sociaal akkoord nog wat langer duurt. Dit probleem duurt al veel te lang.

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Wil de minister nog wat explicieter ingaan op de doelgroep van allochtone jongeren, die het nog moeilijker heeft dan de algemene groep? Ik ben erg blij dat de minister heeft gezegd dat er geen algemene blauwdruk is te vinden voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Je moet beschikken over verschillende instrumenten die je vervolgens regionaal en sectoraal inzet. Zo heb ik het FNV-plan ook gelezen. Daar ben ik positief over, zeg ik nog maar eens. Er is dus geen algemene maatregel die voor alles en iedereen geldt. Wat leren en werken betreft sluit ik me aan bij wat D66 naar voren heeft gebracht. Hoe gaan we dat vormgeven?

Minister Asscher: Voorzitter. Tegen mevrouw Hamer: er is geen blauwdruk, of template, er moet gebruik worden gemaakt van de beschikbare instrumenten. D66 vroeg wat er gebeurt als een gemeente helemaal niets doet. Gemeenten blijven bij wet verplicht om jongeren in de bijstand iets aan te bieden. Een gemeente maakt het wel heel bont als zij zich daar niets aan gelegen laat liggen. Dan moet de gemeenteraad zitten slapen. En als dat dan nog gebeurt, dan kan ik die gemeente nog een aanwijzing geven. Maar in iedere gemeente zitten ambitieuze bestuurders en volksvertegenwoordigers die het probleem van de jeugdwerkloosheid vol onder de aandacht brengen. We moeten gemeenten wijzen op succesvolle initiatieven elders, zoals de Startersbeurs in Tilburg. Lelystad is de vierde gemeente die die Startersbeurs gaat introduceren en is graag bereid daarvoor geld te bestemmen. Ondersteuning vindt plaats door Sterk voor werk.

De VVD vindt commitment het belangrijkste. Dat is ook zo. Geen jongere is geholpen met vage, mooie woorden. Het gaat om concrete afspraken, ook al gaat het soms om heel kleine aantallen. Voor zo'n jongere maakt het alle verschil van de wereld, en dat is waar het om gaat. Commitment van werkgevers ontstaat vaak pas naar aanleiding van iets wat ze voor zich kunnen zien, waarvan ze zich kunnen voorstellen hoe het in hun bedrijf kan worden ingepast. Geen vage afspraken, geen vergaderingen, geen grote getallen, maar gewoon, jongeren met een gezicht en met talent die in een bedrijf aan de slag kunnen. Dat moeten we faciliteren.

Ik begrijp de heer Van Ojik heel goed als hij zegt dat alle beschikbare instrumenten moeten worden ingezet. In de brief is een aantal instrumenten genoemd, te beginnen met het onderwijsinstrument, waarvan iedereen weet dat het belangrijk is, en daarbinnen omscholing naar goede studies, langer doorleren waar mogelijk en veel stages aanbieden. Het tweede instrument, waarachter een hele gereedschapskist schuilgaat, is de regionale aanpak.

Een aantal generieke instrumenten hebben we niet ingezet, zoals arbeidsduurverkorting en deeltijd-WW. Die punten komen aan de orde in het sociaal overleg. Geen taboes op voorhand, wel een kritische blik. Wat als het sociaal overleg nog heel lang op zich laat wachten of mislukt? Dan zal het kabinet op eigen titel moeten beoordelen hoe het omgaat met de middelen die in de begroting zijn opgenomen voor Van werk naar werk, te weten 400 miljoen structureel. We zullen dan zelf beoordelen welke instrumenten je daarvoor moet inzetten. Maar ik geef verre de voorkeur aan het maken van afspraken met werkgevers en werknemers. Dan heeft het inzetten van de instrumentenkist ook meer resultaten.

Mevrouw Karabulut vraagt wanneer we meer horen. Gemeenten moeten voor 1 juli hun plannen op tafel leggen, voor 1 september moeten er afspraken komen over wat we ermee gaan doen, zodat er na 1 september een overzicht is van wat al die arbeidsmarktregio's van plan zijn te gaan doen en welke regio's we willen gaan ondersteunen omdat ze voldoen aan alle voorwaarden. Voor de goede orde: geen gemeente hoeft daarop te wachten; de meeste gemeenten zijn allang bezig met bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Ook mevrouw Sterk is vandaag in een razend tempo begonnen. We wachten niet.

Het CDA vraagt of ik het ermee eens ben dat de kenniscentra belangrijk zijn. Dat ben ik zeer met de heer Heerma eens. Ik ben het ook met hem eens dat dit een pijnlijke bezuiniging is. We moeten ook niet doen alsof dat geen effect zal hebben. Mijn inzet zal erop gericht zijn om dat effect zo beperkt mogelijk te laten zijn, en om met de resterende middelen zoveel mogelijk van de infrastructuur te benutten.

Mevrouw Schouten zei dat ze af en toe haar slechte momenten had als het om dit onderwerp gaat. Ja, maar aan de andere kant worden ook in deze slechte tijden kansen geboden. Het is een van de mooiste dingen die er bestaan om je daarvoor in te zetten. Uiteindelijk zijn we bezig om het vertrouwen in de economie weer te herstellen. Dat is de inzet van kabinet en Kamer. Door helderheid te creëren over waar we op middellange termijn met Nederland en de arbeidsmarkt naar toe willen en op welke manier, door op korte termijn goede afspraken te maken over de sectoren die het moeilijk hebben en door slim te investeren in 2013 zodat we in 2014 weer wat meer in de richting van een verantwoorde begroting kunnen gaan, moet het vertrouwen in de economie weer terugkeren. Dat is niet iets wat het kabinet in zijn eentje bepaalt; Nederland heeft een open economie. Toch zijn er wel degelijk lichtpuntjes, schetst het CPB. Als we het nu goed doen, kunnen jongeren daar juist als eerste van profiteren als de groei weer terugkomt. Daar hoort bij dat we ze nu niet in de steek laten en dat ze in een opleiding, een stage of een baan terechtkomen. In een land met zulke sterke uitgangspunten als Nederland zijn de kansen van jongeren natuurlijk groot en waar op enig moment – als het CPB gelijk had gekregen, was dat eergisteren – de economie weer zal gaan groeien.

Er is wel degelijk urgentie voor het bespreken van de positie van flexwerkers. Als er geen sociaal akkoord komt, zal het kabinet moeten komen met voorstellen om de balans tussen flex en vast te herstellen. Het denken daarover staat niet stil. Maar we willen het sociaal overleg wel een kans geven.

Ook voor migrantenjongeren geldt niet één blauwdruk voor de redenen waarom ze het moeilijk hebben, maar wel een paar heel logische verklaringen. Het voortijdig schoolverlaten is veel hoger onder migrantenjongeren. Dat is een enkeltje richting jeugdwerkloosheid. Het terugdringen van voortijdig schoolverlaten helpt dus bij uitstek die migrantenjongeren. Soms ontbreekt het ook aan de benodigde sociale competenties; hieraan moet op school meer aandacht worden besteed. Naast deze sociaal-culturele factoren zie je ook voorbeelden van discriminatie en vooroordelen, die ook moeten worden bestreden. Tegen de ambassadeur: ga op zoek naar de jongeren en hun kansen. Als er belemmeringen zijn, ruim ze uit de weg; als wij daarvoor nodig zijn, meld ze dan hier.

De voorzitter: Er zijn geen toezeggingen gedaan. Ik sluit dit algemeen overleg.

Sluiting 19.41 uur.

Naar boven