nr. 225
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2010
Bij brief van 8 december 2009 hebben de bewindslieden van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de Kamer toegezegd om samen met mij in een aantal
pilots bij de rijksoverheid «social return» op experimentele basis
mee te nemen in de contractvoorwaarden van projecten. De vaste Commissie voor
Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gevraagd de nadere uitwerking te mogen
ontvangen voor het Algemeen Overleg van 3 februari 2010. Met deze brief
wil ik u informeren over de inhoudelijke uitwerking tot dusver.
Achtergrond
Het inkoopbeleid is primair gericht op het bereiken van een gunstige prijs/kwaliteitsverhouding.
Het kabinet vindt het daarnaast ook een goed instrument om andere beleidsdoelen
te bereiken zoals duurzaamheid of innovatie. De inzet van milieucriteria en
sociale criteria bij aanbestedingen zijn hiervan voorbeelden. Ook bij innovaties
zoals elektrisch vervoer wil het kabinet via «launching customership»
het inkoopvolume van het Rijk inzetten om dit te bevorderen. Dit overigens
in het besef dat de inzet van het inkoopbeleid, langs de weg van de Europese
aanbesteding, om andere beleidsdoelen te realiseren wel zijn begrenzing vindt
in de eis van «fair play» en «gelijke behandeling»
van marktpartijen.
De wens van de Tweede Kamer om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
dichter bij de arbeidsmarkt te brengen, door het Rijk in zijn aanbestedingen
daarin een actieve rol te laten nemen, sluit ook aan bij mijn beleid om arbeids-mogelijkheden
voor onder andere langdurig werklozen te realiseren via de 1% regeling.
Dit houdt in dat het Rijk vanaf 1 januari 2011 een aantal (werkervaring)
plaatsen ter grootte van 1% van de bezetting in fte’s reserveert
voor alle geïndiceerde doelgroepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Dit wordt deels ingevuld door afspraken te maken met leveranciers van uitbestede
diensten zoals catering en schoonmaken (Kamerstukken II, 2008/09, 31 701,
nr. 10 en nr. 23).
De werking van «social return» gaat niet over arbeidsplaatsen
bij de overheid, maar over opdrachtverlening en aanvullende verplichtingen
aan opdrachtnemers. Social return (bij gemeenten aangeduid als de 5%-regeling)
reikt verder dan de groep van langdurig werklozen. Rotterdam bijvoorbeeld
houdt 5% van het budget dat binnen een opdracht wordt besteed apart,
zodat dit kan worden ingezet voor stages, opleidingen en inzet van Wajongers
en WSW-ers.
Het toepassen van «social return» door de Rijksoverheid sluit
ook aan op de invulling van de afspraak die door de werkgevers is gemaakt
in het Sociaal Akkoord van 25 maart 2009. Deze betrof de toezegging van
werkgevers om jongeren die langer dan drie maanden werkloos zijn werk aan
te bieden.
Praktijkervaringen bij meerdere gemeenten (naast Rotterdam onder meer
Dordrecht, Maastricht, Amsterdam en Den Bosch) geven aan dat de meeste mogelijkheden
liggen bij de aanbestedingen van «werken» en «diensten».
Bij de levering van producten is een dergelijke regeling minder kansrijk.
Immers, producten zijn over het algemeen al geproduceerd voordat ze worden
aangekocht.
Daarnaast worden veel producten niet in Nederland gemaakt. Ook bij opdrachten
waarbij schaarse kwaliteit wordt ingezet is niet te verwachten dat inkoopbeleid
effectief zal zijn als middel om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
aan de slag te helpen.
Uitwerking
Ik zeg concreet toe om in 2010 bij minimaal vijf tot tien aanbestedingen
van het rijk «social return» mee te nemen in de contractvoorwaarden.
Een vijftal departementen heeft al toegezegd aan een pilot mee te willen werken.
Met twee andere departementen ben ik nog in gesprek. Overigens zijn al eerder
aanbestedingen gedaan waarbij «social return» is toegepast.
Voorwaarde voor een succesvolle pilot is het beschikbaar zijn van geschikte
aanbestedingstrajecten. Momenteel ben ik in gesprek met de departementen over
de aanbestedingen die worden voorzien in 2010 en die geschikt lijken om als
pilot te dienen. In contracten waar deze regeling mogelijk is, zal dan een
bepaling komen dat de opdrachtnemer zich in moet spannen om mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt te helpen deze afstand te verkleinen. De opdrachtnemer
kan hiervoor ondersteuning krijgen bij de partijen die hiervoor een wettelijke
taak hebben (UWV en gemeentelijke sociale diensten). Hoe deze samenwerking
exact zal verlopen wordt nader uitgewerkt.
De ervaringen uit de pilots worden in 2011 geëvalueerd. Dit is mede
afhankelijk van de startdatum van de verschillende pilots en de doorlooptijd
van de europese aanbestedingen. In de evaluatie worden de ervaringen meegenomen
van de opdrachtgevers, de opdrachtnemers en de instellingen met een wettelijke
taak.
Hierbij wordt ook een aantal eerdere aanbestedingstrajecten onderzocht
waarbij «social return» is toegepast. Daardoor kan ook de ervaring
tijdens de looptijd van het contract worden meegenomen. Bij de evaluatie zal
onder meer gekeken worden wat de uitvoeringslast is voor opdrachtnemers en
ministeries, ondanks de inzet van de organisaties met een wettelijke taak.
Verder wordt gekeken naar de manier waarop «social return» is
ingepast in het aanbestedingsrechtelijk kader en een eventuele invloed op
de prijs/kwaliteitsverhouding. Ook naar een eventueel risico van claims als
gevolg van gebreken/tekortkomingen fouten in de aanbestede werken en diensten die herleidbaar zijn tot de verplichtingen die voortkomen
uit de «social return» regeling.
De gevolgen voor de arbeidsmarkt en de wenselijkheid en toegevoegde waarde
van het instrument social return worden meegenomen in het onderzoek dat door
Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal worden uitgevoerd.
Het resultaat van de pilots zal ik in 2011 per brief aan u voorleggen.
Op basis van de resultaten van voornoemd onderzoek en de ervaringen uit de
pilots, kan worden vastgesteld of een meer generieke toepassing van «social
return» in het inkoopbeleid van het Rijk kan worden opgenomen.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst