29 544
Arbeidsmarktbeleid

nr. 210
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2009

Ik informeer u hierbij, mede namens minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin, minister Van der Laan voor Wonen, Wijken en Integratie en staatssecretaris Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over relevante ontwikkelingen bij de uitvoering van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, zoals ik u heb toegezegd.

Zoals wij u al berichtten in onze eerste voortgangsbrief van 14 september jl. (kamerstuk 29 544, nr. 203) zijn wij met een aantal maatregelen uit het Actieplan voortvarend gestart om effecten van de economische crisis al in de zomer aan te kunnen pakken.

De jeugdwerkloosheid is opgelopen vergeleken met voorgaande jaren, maar niet zo hard als gevreesd en verwacht. Voorlopige cijfers van het CBS over september (114 duizend jongeren 15–26 jaar) laten zelfs een lichte daling zien ten opzichte van juli en augustus, maar dit is naar verwachting niet een trend die doorzet. In Europees perspectief is de situatie in Nederland relatief gunstig te noemen (zie bijlage 1, figuur 6).

Bij deze brief is een cijfermatig overzicht opgenomen van recente ontwikkelingen op het terrein van jeugdwerkloosheid (bijlage 1).1 Hierbij wordt ook nader ingegaan op de verschillende definities.

In deze fase van de uitvoering van het Actieplan zetten betrokken partijen, zoals de sociale partners, de scholen, de gemeenten en het UWV de regionale plannen om van papier naar praktijk. De voortgang in de actieplannen begint zich af te tekenen. In de brief treft u daarvan in boxjes enkele concrete voorbeelden aan. Daarmee wordt het – specifiek ten aanzien van de voortgang in de regio’s – van belang op welke wijze de monitoring van resultaten plaatsvindt en hoe zich dat vertaalt in de verdeling van de middelen voor het komende tijdvak. Ook daar gaan wij in deze brief op in. In deze brief komen de volgende onderwerpen aan de orde:

1. de voortgang in de regio’s en de monitoring;

2. de financiering in 2009 en 2010;

3. de voortgang op de overige onderdelen in het Actieplan;

4. de uitvoering van enkele moties;

5. bijlagen met aanvullende informatie.

1. De voortgang in de regio’s en monitoring

Met alle 30 arbeidsmarktregio’s hebben we convenanten gesloten. Daaronder liggen regionale actieplannen waarin de concrete voornemens van de regio zijn opgenomen. In alle regio’s is men op basis daarvan aan de slag gegaan. In onze brief van 14 september jl. hebben we al aangegeven dat er nog witte vlekken zijn die extra aandacht behoeven. De relatie met jeugdzorg is daar één van, de betrokkenheid van werkgevers is een ander belangrijk aandachtspunt. In deze brief leest u ook op welke wijze wij deze onderwerpen extra aandacht geven en hoe wij de regio’s ondersteunen en faciliteren bij het oplossen van deze twee belangrijke knelpunten in de regionale actieplannen.

Ik ben samen met mijn collega’s op dit moment zorgvuldig aan het inventariseren hoe het met de activiteiten staat van de regio’s ten aanzien van die witte vlekken. Wij constateren dat er nu al in veel regio’s winst geboekt is; partijen weten elkaar te vinden en er is een begin gemaakt met de ontwikkeling van een duurzame infrastructuur. Deze ontwikkeling kost tijd.

Daarnaast zijn er – voortbouwend op al eerder in gang gezette ontwikkelingen – ook al hele concrete voorbeelden te melden. Enkele daarvan vindt u in deze brief. Deze voorbeelden laten zien dat er gewerkt wordt. Al deze voorbeelden en goede praktijken worden daarom vanaf januari ontsloten voor alle regio’s via internet, met de aansporing om daar de eigen goede voorbeelden aan toe te voegen.

Zoals in de convenanten is overeengekomen zullen de coördinerende gemeenten in de regio’s ons voor het eerst medio februari 2010 over de resultaten (met name de plaatsingen van jongeren op (leer)banen, stages en traineeplaatsen etc.) van hun inspanningen in 2009 rapporteren. Wij zullen u daarover, zoals u al eerder is bericht, voor het eerst kunnen informeren tegelijk met de tweede Monitor Arbeidsmarkt, die u in maart 2010 wordt toegezonden.

Voorbeeld: samenwerking in de installatiebranche

Bij werkgever Verkaart Groep, een grote werkgever in de installatiebranche in Den Haag, (220 medewerkers) is vanuit de voortdurende zoektocht naar geschikte technische vakkrachten het idee ontstaan nauwere samenwerking te zoeken met collega-werkgevers, opleidingsinstituten (ROC) en de gemeente. Samenwerkingafspraken tussen een aantal werkgevers, ROC en de gemeenten zijn in het convenant Werkmaat vastgelegd.

Het project Werkmaat is opgezet om ca. 320 kwetsbare jongeren zonder startkwalificatie aan een leerwerkbaan te helpen. Tijdens het onlangs gestarte tweede deelproject worden 18 jongeren tussen de 18 en 27 jaar opgeleid in de installatietechniek. Het praktijkdeel van de opleiding wordt voor deze groep verzorgd door de Verkaart Groep. Daarnaast worden ook de theorielessen verzorgd op een praktijklocatie van collegawerkgevers. Hierdoor wordt een directe koppeling tussen praktijk en theorie gewaarborgd. Gemeente en UWV WERKbedrijf zorgen voor de werving van de jongeren. Het project wordt gefinancierd door ROC en de gemeente Den Haag. De praktijkgerichte benadering sluit goed aan bij de wensen en behoeften van jongeren. Eerdere ervaring leert dat jongeren die moeite hebben met een te theoretische/schoolse benadering – en hierdoor op school nogal eens als «lastig» bestempeld worden- zich via deze praktijkgerichte aanpak ontwikkelen tot uitstekende vakkrachten.

Naast de gegevens die de regio’s verstrekken over het aantal plaatsingen hebben we ook een set kengetallen vastgesteld om de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid te meten. Het beoordelen van de voortgang van de actieplannen op basis van de voortgang op één doelstelling of indicator zou geen recht doen aan de complexiteit van de jeugdwerkloosheid.

De set kengetallen bevat naar regio de volgende gegevens.

• De werkloosheidscijfers (aangeleverd door het CBS) uitgesplitst naar arbeidsmarktpositie (nationale definitie), onderwijsdeelname (wel/niet schoolgaand), herkomst (autochtoon, westerse allochtoon, niet-westerse allochtoon), met/zonder startkwalificatie, duur en geslacht.

• Het aantal niet-werkende werkzoekenden (aangeleverd door het UWV), uitgesplitst naar leeftijd, beroepsniveau, opleidingsniveau, duur en sector.

• Het aantal gerealiseerde plekken (baan, leerwerkbaan en stageplekken) per regio, uitgesplitst naar met/zonder startkwalificatie (aangeleverd door de regiogemeenten, deels gebaseerd op informatie van Colo)1.

Deze kengetallen zullen worden vermeld in de volgende versies van de Monitor Arbeidsmarkt die vanaf maart 2010 drie keer per jaar naar uw Kamer worden verzonden.

Om de voortgang goed te kunnen beoordelen zijn niet alleen kwantitatieve gegevens, maar ook kwalitatieve gegevens nodig, zoals de versterking van de regionale arbeidsmarktstructuur, aandacht voor kwetsbare jongeren en preventie van jeugdwerkloosheid.

Om ook deze kwalitatieve aspecten mee te kunnen nemen in de beoordeling wordt nauwgezet (via gesprekken met en bezoeken aan de regio’s) de voortgang gevolgd en vastgelegd. Ook wordt in 2010 aanvullend een kwalitatieve quick scan gehouden. Hierbij bewaken wij zo veel mogelijk dat wordt voorkomen dat gemeenten dubbel worden bevraagd. Wij sluiten zo nauw mogelijk aan bij bestaande vragen om informatie om de administratieve belasting voor de gemeenten te beperken.

2. Financiering 2009 en 2010

Voor de regionale aanpak is er in totaal € 153 mln gereserveerd over de periode 2009–2011.Voor een volledig overzicht van de inzet van de middelen voor het Actieplan jeugdwerkloosheid verwijs ik u naar bijlage 2.2

Financiering 2009

Eind december hebben alle regio’s de hen toegezegde middelen – € 60 mln voor 2009 – ontvangen na het indienen en ondertekenen van het regionale actieplan. De hoogte van het ontvangen bedrag dat per regio is uitgekeerd is gerelateerd aan de omvang van het probleem in de desbetreffende regio.

Financiering 2010

In onze brief van 14 september hebben wij aangegeven dat de gemeenten in 2010 in ieder geval kunnen rekenen op de helft van het budget dat zij in 2009 hebben ontvangen, in totaal € 30 mln. Het nog vast te stellen deel van de gereserveerde middelen zal ik toekennen op basis van de behaalde resultaten in het laatste tertaal van 2009 en het eerste tertaal van 2010. Net als voor 2009 worden de middelen 2010 via een decentralisatie-uitkering uit het gemeentefonds verstrekt.

Het beschikbaarstellen van de gereserveerde resterende middelen is afhankelijk gesteld van de behaalde resultaten in de regio’s en van de ontwikkelingen in de onderwijsdeelname bij het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) als gevolg van de acties in het kader van jeugdwerkloosheid.

Samen met mijn collega-bewindslieden zal ik op korte termijn beslissen hoe wij bovenstaande ontwikkelingen zullen meewegen in de verdeling van de gereserveerde middelen voor de uitvoering van het Actieplan in 2010. Uw Kamer wordt daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Voordat de al toegezegde middelen 2010 daadwerkelijk worden toegekend, is het van belang dat de regio’s op adequate wijze uitvoering geven aan de aanpassing van de ingediende actieplannen voor 2010 en verder, naar aanleiding van de geconstateerde «witte vlekken», waarover wij uw Kamer ook geïnformeerd hebben. Hier sturen wij actief op.

De verdeelsystematiek van de middelen in 2010

Wij zullen voor de verdeling van de middelen 2010 een verdelingswijze hanteren die is gebaseerd op zowel de omvang van het probleem als de prestaties van de regio’s. Het bedrag dat in 2009 aan de gemeenten is toegezegd (€30 mln) wordt verdeeld op basis van de economische situatie van de regio, zodat regio’s met een grotere problematiek ook meer middelen krijgen. De resterende beschikbaar te stellen middelen 2010 (zie ook hierboven) worden verdeeld op basis van de prestaties die de regio’s leveren in de vorm van het aantal gerealiseerde plaatsingen op een (leer)baan, stageplek of andere vorm van plaatsing, waarbij wij een plaatsing voor een jongere met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt zwaarder laten wegen. In de bijlage (bijlage 3) vindt u een nadere toelichting van deze financieringssystematiek.1

3. De voortgang op een aantal onderdelen van het Actieplan

School Ex Programma

In haar brief van 30 oktober jl.2 heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt u uitgebreid geïnformeerd over een aantal resultaten van het School Ex Programma. dat van mei tot en met oktober 2009 door de mbo-instellingen is uitgevoerd. De voorlopige cijfers laten zien dat het doel van 10 000 mbo-examenkandidaten een jaar langer laten doorleren ruimschoots gehaald zal worden. De registratieronde waarbij ca. 77 000 studenten hun toekomstwensen hebben laten registreren stelde de onderwijsinstellingen in staat op basis van de individuele wensen en situatie van de student een opleidingsadvies op maat aan te bieden. Het succes van het School Ex Programma wordt uiteindelijk bepaald door de mate waarin studenten konden worden «verleid» om een jaar langer door te studeren aan een (vervolg)opleiding ter vergroting van hun arbeidsmarktperspectief. Daarnaast is er door mbo-instellingen samengewerkt met het UWV.

De jongeren die daar toestemming voor hebben gegeven tijdens de registratieronde en nog geen reëel baanperspectief hadden, zijn door het UWV benaderd voor bemiddeling naar werk.

In december 2009 zijn de definitieve gegevens over het School Ex Programma beschikbaar op basis van de leerlingentelling van 1 oktober 2009 (schooljaar 2009–2010) en vindt besluitvorming plaats over de aanpak in 2010. Binnenkort zal staatssecretaris Van Bijsterveldt u hierover nader informeren.

Voortgang van het Stage- en Leerbanenoffensief en het Matching-offensief

In de brief van 30 oktober jl. heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt u ook geïnformeerd over de laatste stand van zaken met betrekking tot de Stage- en Leerbanenmarkt. De belangrijkste conclusie is dat het Stage- en Leerbanenoffensief heeft geresulteerd in een vruchtbare aanpak van de tekorten aan beroepspraktijk vormende (bpv)-plaatsen.

Inmiddels is voor 20 000 beroepsbegeleidende leerweg (bbl)-studenten die als gevolg van de economische crisis recentelijk hun bpv-plaats hebben verloren, door de kenniscentra voorzien in een nieuwe bpv-plaats. In sommige gevallen is dit gepaard gegaan met een hernieuwde inschrijving als beroepsopleidende leerweg (bol)-student. Het complementaire karakter van de BOL en BBL biedt deze studenten dan toch de mogelijkheid in deze crisistijd hun voorkeursopleiding te starten of af te ronden.

Hierdoor is de beschikbare capaciteit aan bpv-plaatsen voor het nieuwe schooljaar – zoals ook blijkt uit de Colo Barometer van oktober jl. – dan ook minder sterk afgenomen dan in de Colo Barometer van juni 2009 nog werd verwacht.

De verantwoordelijke partijen spannen zich binnen de gegeven macro-economische omstandigheden optimaal in om te voorkomen dat jongeren al bij voorbaat op achterstand de arbeidsmarkt betreden.

De kenniscentra werken in de dertig regio’s dan ook intensief samen met het UWV WERKbedrijf, gemeenten en onderwijsinstellingen om knelpunten rondom de beschikbaarheid aan bpv-plaatsen in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken. In de regio hebben de kenniscentra namelijk de belangrijke rol om sectorale crisisplannen en daarnaast de extra inzet die individuele leerbedrijven willen leveren aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid zo goed mogelijk te verbinden met de regionale vraag. De werkgevers en werknemers hebben aangegeven dat zij in totaal meer dan 100 miljoen uit de O & O – fondsen beschikbaar zullen stellen om bpv-plaatsen (en personeel) te behouden. Daarnaast hebben de kenniscentra in de dertig regio’s extra wervingsactiviteiten verricht zowel onder hun bestaande bestand aan (slapende) leerbedrijven als potentieel nieuwe leerbedrijven.

Verder wordt er zo effectief mogelijk omgegaan met de beschikbare capaciteit aan bpv-plaatsen, onder andere op de volgende wijze:

1. Een betere en snellere matching tussen studenten en bpv-plaatsen bij leerbedrijven;

2. Door een bpv-plaats in te vullen met twee in plaats van één bbl-student (elk doorgaans 2,5 dag per week)1;

3. Sommige mbo-instellingen roosteren de stageperiodes voor de beroepsopleidende leerweg (bol)-studenten meer flexibel in, zodat de vraag beter mee fluctueert met het aanbod aan bpv-plaatsen;

4. Kenniscentra en mbo-instellingen begeleiden jongeren zo goed mogelijk naar aanverwante bpv-plaatsen als in de sector van hun eerste keuze (tijdelijk) geen werk is. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de bouw; de huizen- en kantorenbouw stagneert nog steeds, maar het werk in de infrastructuur stapelt zich op en biedt dus wél ruimte voor studenten. Dit onderstreept het belang van het begeleiden van jongeren van sectoren met tekorten aan leerbanen naar overschotsectoren.

Voorbeeld: plaatsingsinitiatief Drieluik Metaal Elektro en Installatietechniek (MEI), regio Zuid en Midden Kennemerland

Het drieluik is een initiatief van drie organisaties. Het doel van dit initiatief is om langdurige werkloosheid te voorkomen en vakmanschap te behouden.

Het Drieluik bestaat uit een jongerenbedrijf Talent in Techniek dat gespecialiseerd is in technische beroepen voor jongeren die hun leerwerkbaan tussentijds verliezen of na hun opleiding geen reguliere leerwerkplaats kunnen vinden. De tweede partner is een werkbedrijf dat een basis creëert om boventallige werknemers uit de sectoren in dienst te nemen en vervolgens te detacheren. Het samenwerkingsverband wordt gecompleteerd met een Kennis- en Adviescentrum Techniek dat er voor zorg draagt dat de regio voldoende, vraaggerichte en vakdeskundige opleidingscapaciteit biedt om ervaren werknemers en jongeren via scholing en praktijkopleiding klaar te stomen voor de toekomst.

Zoals in het Actieplan staat vermeld, werken Colo en UWV WERKbedrijf aan een gezamenlijk plan hoe zij – in onderlinge samenwerking – hun bijdrage aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid in de regio kunnen optimaliseren. Hiermee wordt beoogd de inspanningen die Colo en de zeventien kenniscentra leveren in het kader van het Stageoffensief zo goed mogelijk af te stemmen op de activiteiten van het UWV WERKbedrijf in het kader van het matchingsoffensief.

Daarnaast zijn bij het UWV Werkbedrijf sinds 1 oktober 2009 100 HBO-ers en WO-ers werkzaam als junior-werkcoach. Zij begeleiden en assisteren jongeren bij het zoeken naar een baan en het vervullen van vacatures en zij doen daarmee relevante werkervaring op.

Aandacht voor allochtone jongeren

De werkloosheid onder (niet-westerse) migrantenjongeren is met 17 procent bijna twee keer zo hoog als de werkloosheid onder autochtone jongeren (9 procent). Het werkloosheidspercentage onder 15- tot 27-jarige migrantenjongeren groeide in een jaar tijd met ruim 5 procentpunt tot 17 procent. Bij de autochtone jongeren is het werkloosheidspercentage 3 procentpunt hoger dan een jaar eerder. Omdat migrantenjongeren vaker laagopgeleid zijn en tijdelijke contracten hebben, worden zij het eerst en het hardst getroffen door de crisis. Om te borgen dat migrantenjongeren evenredig kunnen profiteren van de genomen maatregelen in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid van het kabinet, hebben minister Van der Laan voor Wonen, Wijken en Integratie en ik op 3 november samen met het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en de uitvoeringspartners van het Actieplan Jeugdwerkloosheid (UWV, Colo, de MBO-Raad en de VNG) de intentie uitgesproken dat we ons gezamenlijk zullen inzetten om het bereik van de maatregelen uit het Actieplan onder migrantenjongeren zo groot mogelijk te maken.

Voorbeeld: aansluiten bij de belevingswereld van jongeren

De werkloosheid onder migrantenjongeren is onder andere terug te voeren op het gebrek aan aansluiting bij de belevingswereld van deze jongeren, waardoor meer dan eens een mismatch tussen jongere en werkgever optreedt. Met behulp van participatiecoaching kan dat probleem aangepakt worden. Participatiecoaches dagen mensen uit hun talenten in te zetten door te werken aan zelfvertrouwen, zelfontplooiing en regie over hun eigen leven. Daarbij krijgen zij de vrijheid om aan te sluiten bij wat mensen bezighoudt, op hun leefwereld (in plaats van op de systeemwereld, waarin de doelgroep zich vaak niet vindt passen). Daar hoort bij dat een onorthodoxe aanpak niet wordt geschuwd, omdat de mensen waar men naar op zoek is via de geijkte wegen vaak niet worden gevonden. Zo zorgen ze ervoor dat mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt weer gaan participeren in de samenleving en toegeleid worden naar de arbeidsmarkt. In een aantal aandachtswijken worden participatiecoaches met succes ingezet.

Wij hebben afspraken gemaakt met deze organisaties over welke inzet zij vanuit hun rol en verantwoordelijkheid in de bestrijding van de jeugdwerkloosheid zullen plegen om de werkloosheid onder migrantenjongeren terug te dringen. Samen met Colo gaat het LOM meer bekendheid geven aan de matchingswebsite www.stagemarkt.nl bij migrantenjongeren. Bij migrantenondernemers gaan zij meer de mogelijkheid onder de aandacht brengen om zich te kwalificeren als Erkend Leerbedrijf. In de zomer van 2010 komen de aanwezige partijen (ten minste op ambtelijk niveau) opnieuw bij elkaar om de stand van zaken op dat moment te bespreken.

Extra inspanning op de aanpak van kwetsbare jongeren

De aanpak van kwetsbare jongeren is één van de knelpunten in de regionale Actieplannen. Samen met de VNG geven mijn collega minister Rouvoet en ik dit onderwerp extra aandacht.

Uit de actieplannen en de gesprekken in de regio’s blijkt dat in het algemeen de jeugdzorg nog niet voldoende betrokken is bij de uitvoering van de actieplannen, maar het beeld is divers. Vandaar dat voor het eind van dit jaar een zogenaamde quickscan zal worden uitgevoerd om een beeld te krijgen van alle inspanningen op het gebied van kwetsbare jongeren. De regionale actieplannen zullen op dit thema worden geanalyseerd. Ook worden de projecten die nu al voor kwetsbare jongeren worden uitgevoerd in kaart gebracht. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek worden bijeenkomsten in de regio georganiseerd om knelpunten op te lossen. Het doel van deze quickscan is drieledig:

• Het verbinden van de (jeugd)zorg met onderwijs en arbeidsmarkt: partijen met elkaar kennis laten maken;

• Het inventariseren van belangrijkste knelpunten bij de verbinding tussen jeugdzorg met onderwijs en arbeidsmarkt;

• Partijen in de regio stimuleren om naar oplossingen voor de knelpunten te zoeken.

Sponsorteamleden1 Hans Kamps (MO-groep) en Hans Spigt (VNG) zijn nauw bij dit project betrokken en zullen zich ook persoonlijk inzetten om mensen bij elkaar te brengen. Over de uitkomsten wordt u eveneens geïnformeerd in de volgende voortgangsrapportage.

De overleggen met betrokken partijen over structurele financiering van het project Internaat voor Veiligheid en Vakmanschap hebben tot op heden geen resultaat opgeleverd. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot een heroverweging van dit project. U wordt hier nog over geïnformeerd.

MKB-NL en de MO-Groep hebben samen het initiatief genomen om te verkennen hoe partijen zoals onderwijs, zorginstellingen en werkgeversorganisaties jongeren uit de jeugdzorg zouden kunnen bemiddelen naar een goede start op de arbeidsmarkt. In Januari 2010 gaat de eerste pilot in Amsterdam van start. Begin 2010 starten ook de pilots in drie andere regio’s waarvoor dit najaar kwartier gemaakt is.

Voorbeeld: aanpak kwetsbare jongeren bij Titan in Utrecht

Titan is een dagbestedingsproject voor risicojongeren van 17 t/m 23 jaar uit Utrecht en omliggende gemeenten. Het gaat daarbij om veelplegers, dak-en thuislozen en jongeren met lichte verslavings- en/of psychiatrische problematiek. Het doel is deze jongeren te begeleiden zodat ze weer een positieve rol kunnen spelen in de maatschappij. Door de intensieve en individuele begeleiding van Titan kunnen de jongeren hun leven weer op de rails krijgen en op een positieve manier gaan participeren in de maatschappij. Ze leren deelnemen aan het maatschappelijk verkeer door in een speciale werkplaats te werken. Zo leren ze bijvoorbeeld om te gaan met anderen en zich te houden aan werktijden en werkschema’s. De ervaring leert dat dit voor alle jongeren een goed startpunt is om op een positieve en constructieve mannier te gaan werken aan hun eigen toekomst. Het intensieve programma wat jongeren volgen is niet vrijblijvend. Er wordt maximale inzet van de jongeren gevraagd. Normaal gesproken duurt een traject bij Titan ongeveer een jaar. Het is de bedoeling dat ze daarna een (betaalde of onbetaalde) baan hebben gevonden of met een opleiding bezig zijn.

Extra inspanningen om werkgevers te betrekken

In de brief van 14 september hebben wij aangegeven dat de werkgevers meer bij de uitvoering van de regionale actieplannen betrokken moeten worden.

Om deze reden ondersteunen we de werkgeversbenadering in de regio. De VNG heeft samen met het ministerie van SZW het initiatief genomen om leercirkels over verschillende thema’s te organiseren. In de leercirkel in januari 2010 staat het betrekken van werkgevers centraal. Daarnaast wordt er ook een filmpje ontwikkeld dat door de 30 convenantgemeenten kan worden ingezet om werkgevers te motiveren jongeren in dienst te nemen. Het is van groot belang dat werkgevers goed zijn geïnformeerd over en gebruik maken van bestaande subsidieregelingen en zich ook laten inspireren door goede voorbeelden.

Bij deze inspanningen zal zo nauw mogelijk worden aangesloten op het netwerk dat de zeventien kenniscentra hebben onder branches en individuele leerbedrijven. De communicatiecampagne besteedt ook extra aandacht aan werkgevers (zie hierna).

Communicatiecampagne jeugdwerkloosheid

De communicatiecampagne jeugdwerkloosheid die in onze brief van 14 september werd aangekondigd is volop in uitvoering. De boodschap «Ga naar het Werkplein» staat centraal voor alle drie de doelgroepen van de campagne: ouders, jongeren en werkgevers. Centraal staat de website www.ikkan.nl/jongeren die jongeren doorverwijst naar de Werkpleinen en andere websites met relevante informatie over werken en doorleren. Posters, flyers, radiospots via jongerenomroepen en online bannering op jongerensites, zoals Hyves attenderen de doelgroepen op deze website. In de laatste twee weken van november is campagne gevoerd gericht op werkgevers. In deze campagne worden werkgevers geattendeerd op de landelijke subsidieregelingen die kunnen worden ingezet bij het aannemen van jongeren. Ook worden werkgevers verwezen naar het Werkplein in hun regio, waar zij aan kunnen sluiten bij regionale initiatieven en projecten.

Colo is in dit najaar gestart met de werkgeverscampagne «&Stagiaire». De voordelen om een leerbedrijf te zijn komen in de campagne goed naar voren. De campagne streeft ernaar om het bedrijfsleven enthousiast te houden en te krijgen om ook in deze moeilijke economische tijd te blijven investeren in jonge aanwas.

Voortgang sectorarrangementen jeugdwerkloosheid

Voor sectoren die getroffen worden door de crisis is het niet eenvoudig om leeren werkplekken beschikbaar te stellen voor jongeren. Zeker niet in sectoren waar arbeidsplaatsen verdwijnen en ontslagen vallen. Sociale partners hebben hierin een belangrijke rol. Zij kunnen afspraken maken over het bieden van leer- en werkplekken voor jongeren, zodanig dat rekening gehouden wordt met de belangen van de sector en haar werknemers.

In de bouw- en infrasector is een landelijk sectorarrangement afgesloten tussen sociale partners in de bouw (Bouwend Nederland, FNV Bouw, CNV Hout en Bouw), VNG en UWV.

Op 6 november 2009 is er een kick off bijeenkomst geweest waarvoor onder andere de wethouders en projectleiders jeugdwerkloosheid van de 30 regio-gemeenten en de opleidingsbedrijven van de sector bijeenkwamen om concrete afspraken te maken over de uitvoering van het sectorarrangement in de regio’s.

Voorbeeld: arrangement Bouw- en Infrasector

Partijen zetten zich gezamenlijk in om komend jaar 1000 extra leerwerk- en stageplaatsen te creëren voor jongeren van 18–27 jaar die werkloos zijn of dreigen te worden. De VNG heeft toegezegd te bevorderen dat gemeenten voor deze plaatsen loonkostensubsidies beschikbaar stellen (gedurende maximaal één jaar), gemeenten zelf leerwerkplekken creëren en bij gemeentelijke bouwopdrachten bedingen om de uitvoering mede met leerlingen in te vullen. De sector zelf investeert via het O&O fonds in ondermeer scholings- en begeleidingskosten op deze extra plekken en de werkgever draagt bij door aanvulling van het loon tot CAO-niveau. Het UWV leidt de jonge werkzoekenden naar de stage- en leerwerkbanen.

De VNG is ook met andere sectoren in gesprek om te komen tot landelijke sectorarrangementen. Daarbij is maatwerk per sector het uitgangspunt.

De gesprekken met de uitzendbranche hebben inmiddels geleid tot een bestuurlijk akkoord over 4500 plaatsen voor jongeren. Ook het overleg met de gezamenlijke metaalsectoren (mogelijk 5000) is in een vergevorderd stadium.

Voor de O&O-fondsen van de sectoren die met de VNG een sectorarrangement hebben afgesloten is ESF-subsidie (ESF J2) beschikbaar. De VNG is ook met andere sectoren in gesprek om te komen tot landelijke sectorarrangementen. Daarbij is maatwerk per sector het uitgangspunt.

De eerste aanvraagtermijn voor deze ESF regeling is op 30 november 2009 gesloten. Een aantal O&O-fondsen heeft ESF-subsidie aangevraagd. Het totaal aangevraagde bedrag overschrijdt het bedrag dat beschikbaar is gesteld voor deze termijn (15 miljoen euro). Onder de aanvragers is een aantal O&O-fondsen van sectoren waarmee nog geen formeel sectorarrangement is afgesloten. Binnen enkele weken is hierover meer duidelijkheid. Daarna zal over de aanvragen worden beslist.

Overigens is ook voor de coördinerende gemeenten ESF subsidie (ESF J1) beschikbaar. Tot 31 december 2009 kunnen deze gemeenten hiervoor aanvragen indienen. Onder de gemeenten is hiervoor veel interesse. In onze volgende voortgangsbrief zullen wij u meedelen hoeveel gemeenten hiervan gebruik hebben gemaakt.

4. De uitvoering van enkele moties

Met deze brief willen wij u tevens informeren over de uitvoering van de moties in het kader van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), die uw Kamer op 21 april 2009 heeft aangenomen.

Tijdens de behandeling van de Wet Investeren in Jongeren op 14 april 2009 zijn enkele moties ingediend. Het betreft de motie-Biskop c.s. over het met gemeenten, werkgevers en ROC’s organiseren van het werkleeraanbod en hierover per kwartaal te rapporteren (Kamerstukken II 2008/09, 31 775, nr. 30); de motie van het lid Biskop c.s. om te bevorderen dat gemeenten voor de groep niet-melders programma’s ontwikkelen om deze groep te benaderen om hen alsnog een werkleeraanbod te doen (Kamerstukken II 2008/09, 31 775, nr. 36); en de motie-Ortega-Martijn c.s. over banen voor jongeren die leiden tot de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie (Kamerstukken II 2008/09, 31 775, nr. 37). Ook heb ik tijdens de behandeling van de WIJ in de Eerste Kamer op 29 juni 2009 toegezegd me te beraden op de mogelijkheid van het uitvoeren van een bestandsvergelijking en nulmeting om aan de hand daarvan het succes te kunnen bepalen.

De motie-Biskop verzoekt de regering het werkleeraanbod samen met gemeenten, werkgevers en ROC’s te organiseren. Dit is een belangrijk onderdeel van het actieplan. De convenanten zijn een impuls voor de landelijk dekkende regionale infrastructuur, waar partijen elkaar na het afgelopen half jaar steeds beter weten te vinden. De samenwerking tussen convenantpartners en werkgevers moet nog verbeteren.

Hetzelfde geldt voor de duurzaamheid van de arbeidsparticipatie, waarover uw lid Ortega-Martijn een motie indiende. Wij onderschrijven dat het doel van de WIJ duurzame arbeidsparticipatie van de jongere in regulier werk is. We moeten jongeren een werkleeraanbod doen dat ertoe doet. Bij dat aanbod staat niet alleen de duur ervan centraal, ook moet het aanbod toegesneden zijn op de situatie van de jongeren. Het is van groot belang dat jongeren een baan hebben of een opleiding volgen die past bij hun kennis en vaardigheden of deze vergroot. Dat vergroot hun kansen in te stromen in een reguliere baan. In de wet (WIJ, art. 19) staat opgenomen dat als het werkleeraanbod afloopt en de jongere nog steeds een inkomen heeft lager dan de norm, de gemeente ambtshalve aan die jongere een nieuw werkleeraanbod doet. In mijn contacten met gemeenten benadruk ik het belang van maatwerk en het belang dat gemeenten de vorderingen van de jongere blijven volgen tot diens duurzame arbeidsparticipatie een feit is.

Vanwege het amendement-Spekman (Kamerstukken II 2008/09, 31 775 nr. 20) vindt na twee jaar een evaluatie plaats van de WIJ. In die evaluatie zal aandacht worden besteed aan de invulling van de samenwerking van gemeenten met andere partijen, zoals werkgevers en scholen, en aan de toeleiding naar duurzame arbeidsparticipatie. Ook zullen we in de evaluatie aandacht besteden aan de zogenaamde «niet-melders», waarvoor uw lid Biskop aandacht vroeg. Op die manier willen we meer inzicht krijgen in de inspanningen van gemeenten om jongeren te bereiken die zich niet zelf melden voor een werkleeraanbod.

Op deze niet-melders wil ik in deze brief graag dieper ingaan. Ik deel het belang dat uw Kamer hecht aan aandacht voor deze groep. Via de gegevens van het CBS kan worden berekend dat de groep die geen onderwijs volgt, niet werkt en ook niet bij de gemeente bekend staat als werkzoekende in 2007 bijna 5 procent vormde van alle jongeren van 18 tot 27 jaar. Deze groep is divers; hieronder vallen ook pas afgestudeerden, reizende jongeren en jongeren die via een uitzendbureau naar werk zoeken. Een nulmeting van het aantal niet-melders zoals de Eerste Kamer verzocht op 29 juni 2009 is niet beschikbaar.

Belangrijker dan zicht krijgen op de omvang en samenstelling van de groep niet-melders, is dat de gemeenten deze jongeren ook echt bereiken. Op het moment verkennen we de mogelijkheid om de applicatie die het Inlichtingenbureau ontwikkelt voor het beter in beeld brengen van voortijdigschoolverlaters ook geschikt te maken voor niet-melders. Met deze mogelijke bestandsvergelijking ondersteunen we gemeenten om niet-melders in beeld te krijgen.

Daarnaast wil ik gemeenten ondersteunen in het delen van ervaringen op dit terrein. Naast het SchoolEx-programma zijn wij wij bij gemeenten en in de regio’s al verschillende vooruitstrevende plannen en activiteiten tegengekomen in de benadering van niet-melders. Wij bekijken momenteel de mogelijkheden om de uitwisseling van goede voorbeelden op een effectieve manier tot stand te brengen.

Tot slot

Met deze brief hebben wij u op de hoogte gesteld van de belangrijkste ontwikkelingen van het Actieplan jeugdwerkloosheid. Eind oktober 2009 heb ik in de «Karavaan Jeugdwerkloosheid» samen met mijn collega’s van OCW en Jeugd & Gezin veel gesprekken gevoerd en veel goede initiatieven ter bestrijding en voorkoming van jeugdwerkloosheid in heel Nederland gezien. Vooral de gesprekken met jongeren hebben veel indruk gemaakt. Voor de mensen die deze jongeren begeleiden hebben wij veel waardering.

Wij hebben ook veel werkgevers ontmoet die deze jongeren een kans geven. Alle betrokkenen weten dat er veel in gang is gezet en dat er ook nog heel veel in het komende jaar moet gebeuren. Mijn collega-bewindspersonen en ik zullen samen met alle betrokken partijen ons blijven inspannen om ook in 2010 voortvarend uitvoering te geven aan het Actieplan. In maart 2010 zullen wij u de eerste resultaten ervan presenteren.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

In de regionale convenanten is afgesproken dat de regio’s deze informatie aanleveren. Deze informatie wordt gebruikt voor de verdeling van de middelen 2010.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 524, nr. 33.

XNoot
1

Zolang voldaan blijft worden aan de wettelijke eis voor de bbl dat minimaal zestig procent van de gehele studieduur wordt ingevuld met bpv, is dit een goede oplossing voor studenten die anders niet zouden beschikken over een passende bpv-plaats voor hun specifieke mbo-opleiding.

XNoot
1

Het kabinet heeft landelijke vertegenwoordigers van een aantal relevante organisaties gevraagd om het kabinet blijvend te ondersteunen bij de uitvoering van het Actieplan. Dit is het «sponsorteam».

Naar boven