Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2025
Ingegeven door een verzoek vanuit de Centraal Dialoog Bonaire om een overzicht van
de verschillen in het arbeidsrecht tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland,
is eind 2024 een externe partij gevraagd om een dergelijke vergelijking op te stellen.
Bij die opdracht hoorde ook de vraag hoe de verschillen zich voor Caribisch Nederland
verhouden tot de bijzondere kenmerken van de lokale arbeidsmarkt. Het door bureau
SEO in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam opgestelde rapport «Arbeidsrecht
Caribisch Nederland», is nu afgerond en bied ik met deze brief aan uw Kamer aan.
Voor vier arbeidsrechtelijke onderwerpen is onderzocht in hoeverre het juridisch kader
in Caribisch Nederland afwijkt van Europees Nederland en hoe deze verschillen zich
verhouden tot de lokale arbeidsmarkt: het arbeidsrecht algemeen, flexibele arbeid,
ontslagrecht en collectief arbeidsrecht. Het rapport laat zien dat er behoorlijke
verschillen zijn, maar tegelijkertijd stellen de onderzoekers vast dat de verschillen
veelal als acceptabel worden ervaren. Versterkte naleving, uitvoeringscapaciteit en
kennis van het arbeidsrecht verdienen volgens respondenten prioriteit boven aanpassingen
van het arbeidsrecht. Mogelijke verbeteringen betreffen de regulering van oproep-
en uitzendkrachten, (schijn-)zelfstandigen, het adresseren van ongelijkheden in de
arbeidsvoorwaarden, het bevorderen van cao’s en het vereenvoudigen van het ontslagrecht,
in het bijzonder ontslagvergoedingen.
De analyse kan als houvast dienen voor verdere gedachtenvorming en beleidsvoorbereiding,
zowel in Den Haag als in Caribisch Nederland. Daarmee is de analyse buitengewoon helpend
voor het gesprek over de toekomst van het arbeidsrecht van Caribisch Nederland. Met
het oog op dat laatste wordt het rapport een dezer dagen met de bestuurlijke partijen
in Caribisch Nederland gedeeld, zodat zij desgewenst ook inhoudelijk op het rapport
kunnen reageren.
Een afschrift van deze brief stuur ik aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel