29 544
Arbeidsmarktbeleid

31 200 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2008

nr. 127
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2007

Bij brief van 22 november (29 544, nr. 125) bent u ingelicht over een aantal nadere stappen van het kabinet met betrekking tot de modernisering van het arbeidsrecht en de verwezenlijking van een arbeidsparticipatie van 80%. Die beslissingen hebben ook gevolgen voor het beleid zoals dit in de begroting van SZW is aangekondigd. Daarin werd immers rekening gehouden met het aanbod van werkgevers om gespreid over drie jaren 200 000 langdurig werklozen in bedrijven in te zetten met het oog op hun instroom in reguliere arbeid. Verschillende onderdelen van de begroting hangen hiermee samen. Nu het aanbod van werkgevers niet meer aan de orde is, willen wij in deze brief ingaan op de gevolgen hiervan voor de begroting. Uitgangspunt hierbij is nog steeds de dringende noodzaak om optimaal gebruik te maken van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, namelijk de voorziene groei van de werkgelegenheid. Met het oog op de begrotingsbehandeling willen wij nader ingaan op de voornemens ten aanzien van loonkostensubsidies, participatieplaatsen en passende arbeid.

Loonkostensubsidies

In de begroting worden middelen gereserveerd voor de invoering van het instrument van een loonkostensubsidie in de wetgeving die door het UWV wordt uitgevoerd (gemeenten beschikken reeds over dit instrument in het kader van de WWB). Het kabinet stond voor ogen dit instrument uit te werken in samenhang met het eerder genoemde aanbod van werkgevers. Hoewel dit aanbod niet langer aan de orde is, betekent dit niet dat ook de invoering van dit instrument niet langer aan de orde is, mits op gelijke wijze aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan.

Een verantwoord gebruik van dit instrument vereist dat het wordt ingezet in gevallen dat er sprake is van een reële behoefte aan arbeid (echte vacature) ten behoeve van een persoon die langer dan een jaar werkloos is geweest en die in beginsel gekwalificeerd kan worden, zodat in samenhang met de verdere begeleiding deze het vooruitzicht biedt dat hij de baan na hooguit een jaar ook normaal kan bezetten. In die gevallen zou voor de duur van ten hoogste één jaar een subsidie van 50% minimumloon verstrekt kunnen worden.

Het UWV zou bij de besluitvorming daarover zodanig prudent moeten omgaan dat dit in de praktijk in tenminste 50% van de gevallen aan het einde van het jaar tot normale bezetting van de arbeidsplaats leidt. Daar zou ook de begeleiding en het monitoren van de betrokken personen op gericht moeten zijn.

In aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheid van loonkostensubsidies door gemeenten kan, als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, met het gebruik van dit instrument aangesloten worden op initiatieven gericht op de bevordering van participatie van mensen die langer dan 1 jaar werkloos zijn (en arbeidsongeschikten). Bij dergelijke projecten zouden ook uitzendbureau’s ingeschakeld kunnen worden.

Participatieplaatsen en voorziening

Loonkostensubsidies in de even bedoelde zin kunnen een oplossing bieden voor personen die weliswaar langer dan een jaar werkloos zijn geweest, maar die in beginsel binnen één jaar weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Dit biedt echter geen oplossing voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt maar die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Voor deze categorie personen maken wij participatieplaatsen mogelijk.

Wij vinden het belangrijk dat als het opleidingsniveau en gebrek aan arbeidsritme de duurzame arbeidsinschakeling in de weg staan, werken met gebruik van uitkeringen op een participatieplaats bij moet dragen aan het verbeteren van de vaardigheden en het verhogen van het opleidingsniveau van de betrokken uitkeringsgerechtigde. Tevens achten wij het van belang dat de uitkeringsgerechtigde om redenen van bijvoorbeeld motivatie er financieel op vooruit gaat door toekenning van een premie naar analogie van de Wet Werk en Bijstand. Daarnaast zullen verplichte scholing en plaatsing bij een werkgever met perspectief op een reguliere arbeidsplaats (publiek en privaat), het geheel minder vrijblijvend maken.

Om op dit terrein voortvarendheid te kunnen betrachten overwegen wij om de Eerste Kamer te verzoeken om de behandeling van het wetsvoorstel participatieplaatsen (Kamerstukken 30 650) voort te zetten. Tegelijk nemen we de voorbereiding ter hand van aanvullende wetgeving waarmee de mogelijkheid van participatieplaatsen ook in het UWV-domein beschikbaar komt en bovengenoemde randvoorwaarden op het punt van een premie en scholing worden vastgesteld. Wanneer de Eerste Kamer het bedoelde wetsvoorstel heeft aanvaard, willen wij afspraken maken met gemeenten die gebruik maken van de daarin geboden mogelijkheid, om vooruitlopend op de aanvullende regelgeving aan de slag te gaan in de geest van genoemde randvoorwaarden.

Naast mensen die via deze participatieplaatsen geholpen zullen worden, bestaat er een groep mensen van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden zelfs na intensieve begeleiding en scholing betaald werk kunnen vinden. Wij vinden het belangrijk dat deze mensen participeren. Dit willen we mogelijk maken. Met betrekking tot deze groep speelt ook het probleem van de afbakening met de Wsw. Derhalve kan hiervoor beleid worden ontwikkeld na advisering door de commissie die de fundamentele herziening van de Wsw ter hand neemt. Uitgangspunt is dat de commissie voor de zomer adviseert. Spoedig daarna zullen we op dit gebied met nadere voorstellen komen.

Aanpassing passende arbeid

De kans dat een WW-gerechtigde vervangend werk vindt, neemt af met de duur van de werkloosheid. Het is daarom van groot belang dat de betrokkenen kansen op werk met beide handen aangrijpen. Teneinde de arbeidsparticipatie te bevorderen zullen wij de regels voor passende arbeid voor langdurig werklozen op een aantal punten aanpassen. Allereerst willen wij bevorderen dat WW-gerechtigden zich eerder dan thans gaan oriënteren op arbeid op alle opleidingsniveaus. Dit voorkomt dat personen met een bepaalde opleiding te lang blijven zoeken naar werk op het niveau van die opleiding en daardoor werkloos blijven. Deze aanpassing kan per 1 juli 2008 worden doorgevoerd door aanpassing van de regels voor passende arbeid. In de tweede plaats willen we bereiken dat na twaalf maanden voor werklozen ook arbeid, waarvan het loon minder bedraagt dan de WW-uitkering, als passend wordt beschouwd. Teneinde te voorkomen dat betrokkenen alsdan bij werkhervatting te maken krijgen met een achteruitgang in hun inkomen, zullen wij de systematiek voor langdurig werklozen bij werkhervatting in de WW aanpassen. De WW-uitkering zal in dat geval niet worden beëindigd naar rato van het aantal uren in de nieuwe baan, maar het inkomen uit arbeid zal worden verrekend met de uitkering. In aansluiting daarop zullen wij de dagloongarantieregeling ook van toepassing maken op WW-gerechtigden die na een bepaalde periode werkloosheid weer aan het werk gaan. Dit voorkomt een lagere uitkering bij latere werkloosheid. Tenslotte willen wij de mogelijkheid onderzoeken dat aan WW-gerechtigden na een bepaalde periode een concreet werkaanbod kan worden gedaan dat dan als passend zal worden beschouwd.

Ouderen en mensen met een beperking

Het aanbod van werkgevers tot 200 000 banen was in het bijzonder van belang voor ouderen en mensen met een beperking. Nu het aanbod van werkgevers niet meer aan de orde is, onderzoeken wij, of in aanvulling op hetgeen daaromtrent reeds in de begroting is aangekondigd, nog verdere maatregelen mogelijk en nodig zijn. Tevens zullen wij nagaan of belemmeringen op de arbeidsmarkt voor deze groep moeten worden weggenomen om deze groep naar de arbeidsmarkt te geleiden.

Overige beleidsvoornemens

De hiervoor genoemde beleidsvoornemens zijn aanvullend op de realisering van 10 000 brugbanen voor herbeoordeelden arbeidsongeschikten. Het voorstel hiertoe ligt bij de Raad van State en dit voorstel zal na ommekomst van dit advies op zo kort mogelijke termijn worden ingevoerd.

Verder wordt zoals met uw Kamer is afgesproken, thans gewerkt aan een plan van aanpak over een wijziging van de Wajong. Dit plan van aanpak zal voor 1 mei 2008 worden aangeboden. In deze notitie zal voor wat betreft de leeftijd bij toekenning van de uitkering worden aangehaakt aan de leeftijd in het kader van de werk-leerplicht tot 27 jaar. Dit beoogt de arbeidsparticipatie voor personen te bevorderen voor wie perspectief op arbeid niet is uitgesloten, met behoud van rechten op inkomensondersteuning. In dit kader zal een adequat overgangsrecht worden gerealiseerd. Verder worden voorstellen ontwikkeld tot invoering van de werk-leerplicht voor jongeren tot 27 jaar in de Wet Werk en Bijstand.

Budgettaire gevolgen

In de begroting van SZW zijn middelen gereserveerd voor loonkostensubsidies vanaf 2008. Deze middelen blijven benodigd voor dit doel. In geval van latere uitvoering zal bij Voorjaarsnota worden bezien of een temporisering van thans gereserveerde middelen nodig en budgettair mogelijk is.

Wat betreft de uitvoering van het actieprogramma «Iedereen doet mee» is een nadere invulling gegeven aan een bedrag van 11 miljoen vanaf 2008. Deze middelen zullen worden besteed aan onder andere Taskforce deeltijd-plus en poortwachtercentra.

De begroting van SZW behoeft op grond van het voorgaande geen aanpassing.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Naar boven