29 542
Voorjaarsnota 2004

29 200 XV
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2004

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2004

In het debat over de Voorjaarsnota tussen de minister van Financiën en uw Kamer heeft de heer Vendrik gevraagd om vóór donderdag 1 juli een reactie te ontvangen ten aanzien van de uitvoering van de motie Van der Vlies (kamerstuk 29 200-XV, nr. 61). Daarbij is gebleken dat er bij de heer Vendrik zorg bestaat over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan de motie. Deze brief beoogt die zorg weg te nemen. Dit geldt ook ten aanzien van de brief van 30 juni 2004 van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid die mij verzoekt de Kamer te informeren over de wijze waarop de evaluatie die voortvloeit uit de motie Van der Vlies vorm wordt gegeven.

Ten aanzien van de motie Van der Vlies geldt dat de daadwerkelijke uitwerking van het kabinetsbeleid op de inkomenspositie van de in de motie genoemde groepen in de loop van 2004 meer duidelijk zal worden. Eerder heb ik aangegeven dat ik, met mijn collega's van VWS en Financiën, de ontwikkeling van de inkomensposities van deze groepen volg.

Ik heb hierover thans geen tussentijds beeld. In september zal ik u samen met mijn collega's van Financiën en VWS de dan beschikbare informatie doen toekomen. Conform de toezegging van staatssecretaris Wijn zal op dat moment ook nader inzicht worden verschaft in de uitwerking van de TBTBU.

Intussen blijf ik alert op signalen betreffende de werking van het extra pakket aan maatregelen. Indien in de loop van dit jaar blijkt dat de ingezette middelen doel missen, of ontoereikend zijn, zal het kabinet zich beraden op aanvullend beleid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven