29 523
Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met invoering van bestuursrechtelijke handhaving (Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen)

nr. 19
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2004

Hierbij doe ik u toekomen, conform het verzoek van de VC van SZW bij brief van 10 november jl., informatie over de huidige arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers in procedure en de voorwaarden waaronder arbeid kan worden verricht.

De arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers zijn in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en lagere regelgeving geregeld.

De hoofdregel in de Wav (artikel 8, eerste lid, onder c) is dat een tewerkstellingsvergunning alleen kan worden verleend ten behoeve van een vreemdeling die over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf bezit. In de wet (Wav art. 8, tweede lid) is een mogelijkheid opgenomen voor een afwijking van deze hoofdregel, te regelen door middel van een AMvB, voor asielzoekers in procedure die aan bepaalde voorwaarden voldoen. In de wet (Wav, art. 8, vierde lid) is ook opgenomen dat de voordracht van een AMvB krachtens deze bepaling niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd. Aan deze bepaling in de wet is invulling gegeven in het Uitvoeringsbesluit bij de Wav, art. 2a, met een verdere uitwerking in de Uitvoeringsregels, paragraaf 22).

In oktober 1998 is arbeid voor asielzoekers mogelijk gemaakt bij ministeriële regeling. Het betrof asielzoekers in de centrale opvang. Zij mochten voor maximaal 12 weken in een periode van 52 weken betaald werk verrichten dat naar zijn aard kortdurend was. In de praktijk betekende dit meestal oogstarbeid in de land- en tuinbouwsector. Als extra impuls om te komen tot een verbetering van de kwaliteit van het verblijf van vreemdelingen in Nederland zijn de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers bij Besluit van 7 juni 2002 (Staatsblad 311) verruimd tot alle soorten van arbeid, voor maximaal 12 weken in een periode van 52 weken. Met deze verruiming is sindsdien arbeid ook toegestaan voor decentraal opgevangen asielzoekers en voor een tweetal andere categorieën vreemdelingen die bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 een nieuwe status hebben gekregen (die onder de oude Vreemdelingenwet bekend stonden als AMA- VTV). Genoemd besluit is gebaseerd op art. 8, tweede lid, van de Wav. In de nota van toelichting op genoemd besluit is opgenomen dat het verrichten van arbeid de mogelijke terugkeer van deze vreemdelingen naar hun land van herkomst niet mag belemmeren en geen gevolgen mag hebben voor de verblijfsrechtelijke positie van betrokkene.

In de praktijk werkt de huidig geldende regeling als volgt: de werkgever moet bij de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (CWI) een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning indienen samen met een verklaring van de Minister van Justitie, die door de asielzoeker zelf moet worden aangevraagd. In deze verklaring wordt bevestigd dat de asielzoeker zich tenminste zes maanden in de asielprocedure bevindt en dat opvang wordt geboden op basis een wettelijk voorschrift. De verklaring wordt, afhankelijk van de opvangvorm, afgegeven door de COA, de ROA of de IND (voor alleenstaande minderjarige asielzoekers die opvang worden geboden door de Stichting Nidos). De CWI toetst bij de beoordeling van de aanvraag niet op de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod, maar wel op arbeidsvoorwaarden (marktconforme beloning).

De evaluatie van deze arbeidsregeling voor asielzoekers, «Asielzoekers en werk», die op 5 april jl. aan de Tweede Kamer is verzonden, laat onder meer zien dat een minderheid van de asielzoekers die in aanmerking komen voor deze regeling, daar ook feitelijk gebruik van maken (11–13% van het totale aantal personen in de opvang). Achtergronden voor het geringe gebruik van de regeling zijn in de eerste plaats de korte periode waarin mag worden gewerkt (veel werkgevers willen de administratieve procedures niet aangaan voor een zo korte periode), in de tweede plaats de eigen bijdrage voor de kosten van de opvang (Reba-regeling), waardoor het voor veel asielzoekers niet aantrekkelijk is om te werken.

Voor bepaalde vormen van onbetaalde arbeid gelden specifieke regels, die hieronder zijn weergegeven.

Asielzoekers in procedure mogen deelnemen aan bepaalde vormen van vrijwilligerswerk, dwz. arbeid die gebruikelijk onbetaald verricht wordt, geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijke doel dient, zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning (Uitvoeringsbesluit Wav, art. 1a). In de beleidsregels van CWI (nr. 15) is een lijst opgenomen van activiteiten die aan deze criteria voldoen.

Voor asielzoekers die een (erkende) opleiding volgen, kan voor een stage die noodzakelijk is voor de voltooiing van de opleiding een tewerkstellingsvergunning worden verleend aan de werkgever. De duur van de stage moet niet langer zijn dan 50% van de totale duur van de opleiding (Uitvoeringsregels, paragraaf 24; verder uitgewerkt in de beleidsregels van CWI, nr. 10).

Op dit moment is de besluitvorming over de nieuwe inrichting van de asielopvang en de materiële en immateriële voorzieningen die in de opvang zullen worden geboden, nog niet afgerond. In dat kader worden ook de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers in de opvang tegen het licht gehouden. Tot wijziging van de bestaande arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers hoeft dit niet te leiden. Indien het echter wel zou leiden tot wijziging van de bestaande regels, dan is uw kamer, afhankelijk van de gekozen optie, te allen tijde hierbij betrokken. Hetzij, omdat de Wet arbeid vreemdelingen hiervoor moet worden aangepast, hetzij omdat het Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen hiervoor moet worden aangepast. Voor de wijziging van genoemd uitvoeringsbesluit geldt een zogenoemde voorhangprocedure bij het parlement.

Ik vertrouw hierop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE

Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 10 november 2004

Met referte aan uw brief van 11 augustus 2004 (SZW04-539) en de brief van de minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie d.d. 12 oktober 2004 (19 637, nr. 854) over de stand van zaken van het project ter uitwerking van de nieuwe vormen van asielopvang, vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Als staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bent u primair verantwoordelijk voor het arbeidsmarktbeleid. De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hecht eraan dat u de Kamer informeert over alle aspecten van dat beleid, dus ook over de huidige arbeidsmogelijkheden van asielzoekers en de voorwaarden waaronder deze arbeid kunnen verrichten. Dit onverlet de verantwoordelijkheid van de minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie voor het asielbeleid.

De commissie heeft dan ook behoefte aan een brief van uw hand waarin u ingaat op de huidige arbeidsmogelijkheden en de voorwaarden waaronder asielzoekers arbeid kunnen verrichten.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nava

Naar boven