Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2014
Tijdens het debat over de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA op 12 december jl. (Handelingen
II 2013/14, nr. 36, debat over de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA), heb ik uw Kamer
een brief toegezegd over de status van Nederlandse militairen in Mali en de wijze
waarop jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EHRM) en de Hoge Raad is geïmplementeerd in het militaire strafproces.
Met deze brief, die ik u mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie stuur,
ga ik hierop in.
Status van de Nederlandse militairen in Mali
De Verenigde Naties hebben op 1 juli 2013 een verdrag gesloten met de Malinese autoriteiten
over de status van MINUSMA. Op grond van artikel 50 van dit verdrag genieten alle
militairen immuniteit van lokale rechtsvervolging. Op grond van artikel 51 onder (b)
van het verdrag vallen alle militairen onder de exclusieve jurisdictie van de zendstaat.
Implementatie jurisprudentie inzake rechten van verdachten
Jurisprudentie van het EHRM, met name het Salduz-arrest, en de toepassing daarvan
door de Hoge Raad, hebben geleid tot de wijziging van enkele procedures in het strafproces,
waaronder het militaire strafproces.
De gewijzigde procedure houdt in dat, in het geval dat een militair wordt verdacht
van het plegen van een strafbaar feit, de militaire verdachte het recht heeft voorafgaand
aan het eerste inhoudelijke verhoor contact te hebben met een advocaat en ook wordt
gewezen op dit recht. Dit recht blijft van kracht tijdens de inzet in een operatie-
of oefengebied en dus ook in Mali.
De militaire verdachte wordt in de gelegenheid gesteld vertrouwelijk, via verbindingsmiddelen
in het operatiegebied, overleg te voeren met een advocaat. In geen geval mag een opsporingsambtenaar
het gesprek kunnen volgen. Als waarborg voor de vertrouwelijkheid van het gesprek
moeten de omstandigheden waaronder het gesprek is gevoerd, worden vastgelegd in een
proces-verbaal.
Vanwege de operationele belangen in een uitzendgebied wordt het onderzoek naar strafbare
feiten in beginsel zoveel mogelijk in het uitzendgebied uitgevoerd. Als de aard van
de verdenking, het opsporingsbelang of de belangen van de verdachte dit vergen, wordt
de verdachte gerepatrieerd. Het recht van de militaire verdachte om voor het eerste
inhoudelijke verhoor contact te hebben met een advocaat, blijft hierbij onverminderd
van kracht.
De Minister van Defensie,
J.A. Hennis-Plasschaert