29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 195 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 november 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over de brief van 9 juli 2012 inzake de werking van het Toetsingskader (Kamerstuk 29 521, nr. 191).

De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 2 november 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Pechtold

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Vraag 1

Wordt onder de uitzending van militaire eenheden onder artikel 100 ook verstaan de inzet van contractanten? Zo niet, onder welke regeling vallen ze dan?

Antwoord

Nee. Nederland heeft voor diverse missies facilitaire diensten ingehuurd. Tijdens de ontplooiing waren dat hoofdzakelijk diensten ten behoeve van de bouwactiviteiten. Daarna betrof het diensten zoals het onderhoud aan voertuigen, vertalingen en het afvoeren van afvalwater. De contracten met de contractanten zijn opgesteld op basis van interne Defensieregelingen en bevatten situatiegerichte voorzieningen, waaronder training, vrijwaring, geheimhouding en medische vereisten.

Vraag 2

In de brief stelt u dat het Toetsingkader met zijn tijd is meegegaan, waarbij de verstrekking van informatie in het bijzonder betrekking heeft op de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Ook geeft u aan dat elementen als ontwikkelingsaspecten, samenhang, gender en de bescherming van de burgerbevolking onderdeel vormen van het Toetsingskader. Moet het beschermen van de Nederlandse (nationale en economische) belangen niet een veel belangrijkere rol spelen in het Toetsingskader, ter beoordeling van besluiten tot uitzending van Nederlandse militairen?

Antwoord

De Nederlandse belangen worden in de besluitvorming over een Nederlandse bijdrage uiteraard serieus meegewogen. Die weging komt – buiten geldende politieke en beleidsmatige prioriteiten – tot uitdrukking in verschillende elementen en aandachtspunten van het Toetsingskader 2009, waarbij te denken valt aan «gronden voor deelneming», «politieke aspecten» en «mandaat».

Vraag 3

Op basis van welke argumenten heeft u besloten burgerbescherming niet expliciet op te nemen in het Toetsingskader, terwijl de toezichtcommissie op de eindevaluatie van de Uruzgan missie stelt dat het nodig is in het Toetsingskader «expliciete aandacht te besteden aan de wijze waarop voorafgaande aan en tijdens missies verplichtingen met betrekking tot de bescherming van burgers worden nageleefd en zijn vertaald in richtlijnen voor protectiestrategieën, -mandaten en -rapportages»? Kunt u de bezwaren toelichten?

Antwoord (tevens op vraag 4 en 6)

De regering heeft zichzelf de vraag gesteld of het huidige Toetsingskader volstaat als instrument ter beoordeling van besluitvorming over de uitzending van militairen. Zij is tot het oordeel gekomen dat de huidige elementen en aandachtspunten, daarbij rekening houdend met de toegenomen aandacht voor de bescherming van burgers in conflictgebieden, voldoende houvast bieden voor dergelijke besluitvorming.

Ten eerste kan de bescherming van burgers een grond zijn voor Nederlandse deelneming. Ook dan is een geïntegreerde benadering, die al tot uitdrukking komt in de verschillende elementen van het Toetsingskader, noodzakelijk.

Ten tweede is in de afgelopen jaren bescherming van burgers in conflictgebieden diverse malen als hoofddoel gekozen van een internationale missie. In de gevallen waarin de regering besluit om deel te nemen aan een dergelijke missie krijgt bescherming van burgers daarmee nadrukkelijk aandacht in de afweging van het mandaat.

Ten derde speelt bescherming van burgers in conflictgebieden in de meeste gevallen ook een belangrijke rol in de afweging van onder meer de politieke aspecten, ontwikkelingssamenwerking en samenhang, alledrie kernelementen van het Toetsingskader.

Tot slot is de regering, met het oog op een zo effectief mogelijke gedachtenwisseling met het parlement, in het algemeen terughoudend ten aanzien van het aanpassen van het Toetsingskader. Alleen evidente tekortkomingen, waarvan in dit geval geen sprake is, zouden moeten worden gecorrigeerd.

Vraag 4

Welke afwegingen liggen eraan ten grondslag om de bescherming van de burgerbevolking niet op te nemen in het Toetsingskader, zoals de elementen ontwikkelingsaspecten, samenhang en gender werden toegevoegd om recht te doen aan de geïntegreerde benadering van crisisbeheersingsoperaties? Valt ook de bescherming van de burgergevolking niet onder de geïntegreerde benadering?

Antwoord

Zie vraag 3.

Vraag 5

Kunt u, gezien de genoemde uitzonderingen op de werking van het Toetsingskader, een overzicht geven van de huidige missies en daarbij aangeven welke missies wel en welke missies niet onder het Toetsingskader vallen. Kunt u ook aangeven welke missies officieel niet onder het Toetsingskader vallen, maar waarop dit wel is toegepast?

Antwoord

Enkele missies die onder het Toetsingskader 2009 vallen zijn de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan, de Nederlandse deelname aan de antipiraterijoperaties Atalanta en Ocean Shield, en de Nederlandse deelname aan UNMISS. Over andere missies zoals EULEX heeft de regering de Kamer, conform de gegroeide praktijk in het verkeer tussen regering en parlement, geïnformeerd met aandachtspunten uit het Toetsingskader. Jaarlijks op de derde woensdag in mei stuurt de regering een tussentijdse evaluatie van alle lopende missies en andere activiteiten. TK 29521–185 d.d. 23 mei 2012 is de laatste tussentijdse evaluatie. Dit stuk bevat een totaaloverzicht van alle missies waar Nederlandse militairen aan deelnemen.

Vraag 6

Op welke wijze komt tot uiting dat bescherming van de burgerbevolking een inherent onderdeel van het Toetsingskader is?

Antwoord

Zie vraag 3.

Vraag 7

Op welke wijze zal de prominente plaats voor bescherming van de burgerbevolking in alle artikel 100-brieven worden vormgegeven?

Antwoord

Het feit dat de bescherming van burgers in conflictgebieden belangrijker is geworden en in de laatste jaren verschillende keren als hoofddoel van een internationale interventie is gedefinieerd betekent dat dit thema prominent aandacht krijgt in de toepassing van het huidige Toetsingskader (in het bijzonder relevant zijn bestaande elementen, zoals «gronden voor deelname», «mandaat», «politieke aspecten», «ontwikkelingssamenwerking», «militaire aspecten», «samenhang» en «gender»).

Vraag 8

Kunt u verplichtingen in het kader van een bondgenootschappelijk verdrag noemen, die niet van toepassing zijn op artikel 100 en het Toetsingskader?

Antwoord

Het gaat hierbij in de eerste plaats om artikel 5 van het NAVO-verdrag. Dit artikel stelt dat een aanval op één van de bondgenoten door de andere bondgenoten zal worden opgevat als een aanval op allen en dat alle NAVO-landen, in de uitoefening van hun recht op individuele of collectieve zelfverdediging zoals erkend door het VN-Handvest, de aangevallen partij zullen assisteren om de veiligheid van het verdragsgebied te herstellen en te behouden. Ook bevat het EU-verdrag in artikel 42, zevende lid, een bepaling over wederzijdse bijstand.

Vraag 9

Waar ligt de grens wanneer uitzending van Nederlandse militairen voor civiele missies wel onder de artikel 100-procedure valt?

Antwoord

Op grond van artikel 100 Gw stelt het Toetsingskader 2009 dat uitzending van militairen voor civiele missies in het kader van internationale crisisbeheersingsoperaties niet onder het Toetsingskader valt, waarbij wordt aangetekend dat de regering wel relevante elementen uit het Toetsingskader gebruikt bij de afweging om deel te nemen aan dit soort missies. Bij grote civiele missies waaraan militairen deelnemen zal de regering conform het Toetsingskader de Kamer langs de lijnen van het Toetsingskader informeren. Per missie wordt bepaald of hiervan sprake moet zijn. Hiervoor geldt geen algemeen bepaalde grens. Daarbij spelen verschillende factoren een rol, zoals het aantal uit te zenden militairen, de functie van de militairen in de missie, veiligheidsrisico en of de militaire eenheden in de uitoefening van hun taak mogelijk ook wapengeweld zullen moeten toepassen of het risico lopen daaraan te worden blootgesteld.

Vraag 10

Kunt u aangeven of bij het evalueren van de effectiviteit van de Nederlandse bijdragen aan internationale missies de multilaterale evaluaties, van bijvoorbeeld de NAVO en de VN, een integraal onderdeel zijn van de Nederlandse evaluaties?

Antwoord

Informatie uit rapportages van andere landen of organisaties zoals de EU, VN of de Navo wordt soms gebruikt bij het opstellen van de eindevaluaties. Omdat de evaluaties die de regering maakt gaan over de inzet van Nederlandse eenheden, moet de bedoelde informatie wel relevant zijn voor het Nederlandse optreden. Ook lopen de evaluatietermijnen niet altijd synchroon, bijvoorbeeld wanneer de Nederlandse deelname eindigt voordat de internationale missie eindigt. In de deelgebieden «politieke aspecten», «deelnemende landen» en «invloed» komen aspecten van internationale samenwerking aan de orde.

Vraag 11

Zal de wijze van en de mogelijkheden tot monitoring en evaluatie van een missie opgenomen worden in het Toetsingskader?

Antwoord (tevens op 13, 14 en 25)

Over monitoring en evaluatie stelt het Toetsingskader 2009 1) dat iedere derde woensdag in mei het parlement kan beschikken over een tussentijdse evaluatie van lopende operaties, 2) na beëindiging van de inzet een eindevaluatie zal worden opgesteld en 3) dat het parlement tijdens de voorbereiding van de uitzending en de uitvoering van de operaties regelmatig geïnformeerd wordt over de voortgang en de ontwikkelingen, conform de gegroeide praktijk.

Een relatief nieuwe praktijk is in dat verband de «technische briefing», waar de mogelijkheid wordt geboden aan de Kamer om ambtelijke experts achtergrondvragen te stellen over de betreffende missie.

In lijn met het verzoek in de motie Peters/Hachchi ( Kamerstuk 27 925, nr. 457) zal de regering voortaan in artikel 100-brieven op hoofdlijnen aangeven hoe de monitoring en evaluatie zal plaatsvinden tijdens en na de missie.

In het Algemeen Overleg over de eindevaluatie van de Nederlandse inzet in Uruzgan is daarnaast met de Kamer afgesproken dat in bepaalde gevallen de Nederlandse bijdrage aan artikel 100-missies na vijf jaar nogmaals wordt beoordeeld («post-missie beoordeling»). De eerste post-missie beoordeling betreft de reeds beëindigde bijdrage aan Stabilization Force in Iraq (SFIR).

Op grond van bovenstaande acht de regering het niet noodzakelijk om het Toetsingskader aan te passen.

Vraag 12

In welke bepaalde gevallen zal de Nederlandse deelneming aan artikel 100-missies na 5 jaar nogmaals worden beoordeeld?

Antwoord (tevens op vraag 26 en 33)

Voor Nederlandse artikel 100-missies zal een post-missie beoordeling worden uitgevoerd indien verwacht wordt dat deze een meerwaarde heeft ten opzichte van de reguliere eindevaluatie en in verhouding staat met de inspanningen die nodig zijn om een dergelijke beoordeling tot stand te brengen. De meerwaarde zal onder andere worden bepaald aan de hand van de omvang, duur en aard van de Nederlandse bijdrage.

Vraag 13

Geldt het per missie bepalen van de wijze van evaluatie alleen voor toekomstige missies?

Antwoord

Zie antwoord vraag 11.

Vraag 14

Zal er bij het bepalen van de wijze van evaluatie per missie, ook worden aangeven of en zo ja hoe de monitoring uitgevoerd zal worden?

Antwoord

Zie antwoord vraag 11.

Vraag 15

Kunt u aangeven wat wordt verstaan onder de reguliere eindevaluatie?

Antwoord

Onder de «reguliere eindevaluatie» verstaat de regering de eindevaluaties van artikel 100-missies die zij na beëindiging van een dergelijke missie aan de Tweede Kamer stuurt (Toetsingskader 2009).

Vraag 16

Kunt u per missie aangeven naar welk document u verwijst als u naar de reguliere eindevaluatie verwijst?

Antwoord

Eindevaluaties van missies zijn als Kamerstuk te vinden in de database van de Tweede Kamer. Een aantal recente voorbeelden van «reguliere» eindevaluaties die de regering aan de Kamer heeft gezonden zijn Kamerstuk 32 623, nr. 64 d.d. 23 mei 2012 (eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan Operation Unified Protector) en Kamerstuk 32 706, nr. 26 d.d. 16 maart 2012 (eindevaluatie inzet diverse marine-eenheden voor antipiraterij).

Vraag 17

Welke startindicatoren worden gehanteerd bij de vastlegging van de in de reguliere eindevaluatie vastgelegde resultaten?

Antwoord

De regering hanteert bij de evaluatie van missies de aandachtspunten zoals beschreven in de artikel 100-brieven.

Vraag 18

Op welke wijze zullen de (start)indicatoren worden bepaald die zullen worden beschreven in de reguliere eindevaluaties van de missies ten aanzien van de aanvullende beoordelingen van de eindevaluaties?

Antwoord (tevens vraag 19)

Wanneer de regering een eindevaluatie aan de Kamer aanbiedt zal zij, met inachtneming van hetgeen is gesteld bij de beantwoording van vraag 12, aangeven of van de betreffende missie 5 jaar na beëindiging van de inzet een nieuwe beoordeling wordt gemaakt. De indicatoren voor de post-missie beoordeling worden bepaald aan de hand van de elementen die in de relevante artikel 100 brief (of brieven) en reguliere eindevaluatie worden gebruikt.

Vraag 19

Welke (start)indicatoren zullen worden opgenomen in de reguliere eindevaluaties van de missies ten aanzien van de aanvullende beoordelingen van de eindevaluaties?

Antwoord

Zie vraag 18.

Vraag 20

Welke indicatoren zullen worden gebruikt bij de onder handen zijnde aanvullende beoordeling van de Nederlandse bijdrage aan SFIR?

Antwoord

De doelstelling van SFIR was het leveren van assistentie bij de wederopbouw van Irak door het creëren van een veilige en stabiele omgeving. De taken van de Nederlandse bijdrage waren in dat kader met name gericht op veiligheid, de openbare orde en minimum leefomstandigheden.

De onder handen zijnde post-missie beoordeling van de Nederlandse bijdrage aan SFIR richt zich op de ontwikkelingen in het missiegebied sinds de beëindiging van de Nederlandse bijdrage. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar Nederlandse activiteiten die een directe bijdrage leverden op het gebied van veiligheid, openbare orde en economische ontwikkeling.

Vraag 21

Gaat u de beschrijving van de aanvullende beoordelingen alsnog opnemen in de reeds verschenen reguliere eindevaluaties?

Antwoord

Nee.

Vraag 22

Het meten van resultaten van een Nederlandse bijdrage aan conflictbeheersing is niet eenvoudig en soms zelfs niet mogelijk. Op welke wijze bent u dan toch tot een reguliere eindevaluatie van de missie in Uruzgan gekomen?

Antwoord

Zoals gesteld in het Toetsingskader wordt na beëindiging van de Nederlandse inzet in een operatiegebied een eindevaluatie opgesteld onder verantwoordelijkheid van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Gezien het bijzondere karakter van de missie in Uruzgan heeft de regering de evaluatie over de Nederlandse bijdrage aan ISAF van 2006 tot 2010 door een commissie van onafhankelijke deskundigen laten begeleiden en beoordelen, in aanvulling op wat gebruikelijk is bij evaluaties conform het Toetsingskader en in lijn met de eisen van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek en Beleidsinformatie (RPE) voor een beleidsdoorlichting.

Het Nederlandse optreden tijdens de ISAF-missie werd gekenmerkt door de inzet van zowel militaire, diplomatieke en ontwikkelingsmiddelen. Het doel hiervan was om samenhang te creëren tussen de resultaatgebieden veiligheid, goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling. Daarom is gekozen om voor de drie resultaatgebieden na te gaan welk beleid eraan ten grondslag lag, hoe hieraan uitvoering is gegeven en welke resultaten zijn bereikt. De samenhang tussen de drie resultaatgebieden is in de beoordeling van de afzonderlijke resultaten benadrukt. Dit heeft geleid tot het beantwoorden van de vraag of de doelstellingen van de Nederlandse bijdrage aan ISAF zijn gerealiseerd en tot een aantal geleerde lessen.

Vraag 23

Wordt er bij de aanvullende beoordeling van de Nederlandse bijdrage aan de missie Uruzgan alleen naar de effecten van de concrete Nederlandse bijdrage gekeken of zal bij de aanvullende beoordeling het totaal effect van de gehele ISAF-missie meegenomen worden?

Antwoord

Bij de aanvullende beoordeling van de Nederlandse deelname aan ISAF van 2006 tot 2010 dient de eindevaluatie als uitgangspunt. Het totaaleffect van de gehele ISAF missie wordt daarbij niet meegenomen. Dat effect wordt beoordeeld binnen de NAVO.

Vraag 24

Zal er in de tussenliggende periode van vijf jaar nog op enigerlei wijze sprake zijn monitoring in Uruzgan of is de aanvullende beoordeling een momentopname na een periode van vijf jaar? Indien er in de tussenliggende periode sprake zal zijn van monitoring, op welke wijze krijgt deze invulling?

Antwoord

In de tussenliggende periode van vijf jaar is er zeker sprake van monitoring in Uruzgan. Met het einde van de Nederlandse ISAF missie in Uruzgan is er geen direct einde gekomen aan de Nederlandse OS-inspanningen in deze provincie. Nederland is nog steeds een van de grootste donoren in Uruzgan en de Nederlandse ambassade in Kabul reist regelmatig af naar Uruzgan voor projectbezoek en overleg met de uitvoerende ontwikkelingsorganisaties en internationale ISAF partners.

Vraag 25

Zal in de beschrijving van de evaluaties zoals die per missie worden bepaald ook aangegeven worden hoe de tussentijdse monitoring zal plaatsvinden? En wanneer een missie in aanmerking komt voor een aanvullende beoordeling, zal dan ook opgenomen worden of, en zo ja hoe, in de tussenliggende periode van vijf jaar er sprake zal zijn van monitoring ten behoeve van die aanvullende beoordeling?

Antwoord

Zie vraag 11.

Vraag 26

In welke gevallen wordt Nederlandse deelneming aan artikel 100-missies na vijf jaar nogmaals beoordeeld?

Antwoord

Zie vraag 12.

Vraag 27

Welke voordelen heeft beoordeling van Nederlandse deelneming aan artikel 100-missies na vijf jaar?

Antwoord

Een post-missie beoordeling na vijf jaar heeft als voordeel dat de resultaten van de Nederlandse inzet op langere termijn in kaart kunnen worden gebracht. Daarmee wordt inzichtelijk of de Nederlandse bijdrage beklijft en in hoeverre er duurzaam is bijgedragen aan de doelstellingen van de missie. Hieruit kan vervolgens lering worden getrokken voor toekomstige inzet.

Vraag 28

Welke nadelen heeft beoordeling van Nederlandse deelneming aan artikel 100-missies na vijf jaar?

Antwoord

Een post-missie beoordeling na vijf jaar heeft, net als elke andere beoordeling of evaluatie, het nadeel dat ook veel externe factoren effect (gehad) hebben op de resultaten voor én na de beëindiging van de Nederlandse inzet. Het toeschrijven van resultaten aan de Nederlandse inzet is al moeilijk, maar wordt nog moeilijker naarmate de tijd verstrijkt. Daarnaast legt een post-missie beoordeling beslag op beperkt beschikbare capaciteit en financiële middelen.

Vraag 29

Om welke redenen wordt niet steevast elke Nederlandse deelneming aan artikel 100-missies na vijf jaar opnieuw beoordeeld?

Antwoord

Een post-missie beoordeling heeft, vanwege de aard van de inzet en het daarmee gepaard gaande beslag op de beschikbare (financiële en personele) capaciteit, niet voor iedere Nederlandse inzet een meerwaarde ten opzichte van de reguliere eindevaluatie. Deze meerwaarde zal per missie moeten worden bepaald en afgewogen tegen kosten en personele inzet die hiermee gemoeid gaan

Vraag 30

Als contractanten deel uitmaken van een Nederlandse missie, worden hun activiteiten ook in de evaluaties meegenomen? Indien niet, hoe wordt hun inzet dan wel beoordeeld?

Antwoord

Nee. Zie toelichting vraag 1.

Vraag 31

Wat wordt bedoeld met de opmerking dat aanvullende beoordelingen zullen worden beschreven in de reguliere eindevaluaties van missies?

Antwoord

In de eindevaluatie zal worden aangegeven of een post-missie beoordeling na vijf jaar zal worden uitgevoerd. Indien besloten wordt tot een dergelijke beoordeling zal in de eindevaluatie op hoofdlijnen worden aangegeven welke punten aandacht krijgen.

Vraag 32

Welke vorderingen zijn gemaakt bij de ontwikkeling van indicatoren, benchmarks en doelen als het gaat om resultaatmeting van missies?

Antwoord

Het meten van de resultaten van Nederlandse inzet is, zoals onderstreept in de brief over de werking van het Toetsingkader, niet eenvoudig en soms zelfs niet mogelijk. Die beperkingen komen voort uit het werken in een complexe omgeving, met moeilijk te kwantificeren doelstellingen en een veelheid aan externe factoren, waardoor ontwikkelingen nauwelijks zijn toe te schrijven aan de Nederlandse inzet.

Niettemin wordt er op verschillende manieren gestreefd naar het verbeteren van effectmeting. Zo wordt bijvoorbeeld in de voorbereidende fase van Nederlandse inzet, waar relevant, meer geïnvesteerd in een goede nulmeting, inclusief het aanscherpen van indicatoren, en wordt nu ook aandacht besteed aan resultaatmeting in het opwerktraject van de deelnemers aan een missie. In de uitvoeringsfase is de rapportagefunctie versterkt door duidelijke formats te hanteren voor verslaglegging en waar mogelijk doelstellingen te kwantificeren. In de periode na beëindiging van de Nederlandse inzet wordt door een betere verankering in de procedures nadrukkelijker aandacht besteed aan het verwerken van geleerde lessen en beter zorg gedragen voor het overdragen van de opgedane kennis en ervaring.

Vraag 33

Welke criteria spelen een rol bij de beoordeling door het kabinet of het voor een missie na vijf jaar een aanvullende beoordeling zal doen uitvoeren?

Antwoord

Zie vraag 12.

Vraag 34

Het kabinet is van mening dat de Nederlandse inzet goed kan worden bepaald aan de hand van de rapportages van de missie. Welke rapportages worden hiermee bedoeld?

Antwoord

Hiermee doelt de regering op de stroom van informatie uit de missiegebieden, bijvoorbeeld van de militaire en civiele leiding van de missie, van Nederlandse missieleden in VN- of EU missies en van de Nederlandse vertegenwoordig in het missiegebied.

Vraag 35

Het kabinet is van mening dat de Nederlandse inzet goed kan worden beoordeeld aan de hand van de betrokken internationale organisaties. Welke internationale organisaties worden hiermee bedoeld?

Antwoord

Bij de beoordeling van de Nederlandse inzet wordt, afhankelijk van de aard van de betreffende missie, ook gebruik gemaakt van rapportages van de EU, de VN en/of de NAVO. Waar relevant worden rapportages van andere (regionale, internationaal-financiële of gespecialiseerde) organisaties betrokken in de beoordeling.

Vraag 36

Het kabinet is van mening dat de Nederlandse inzet goed kan worden beoordeeld aan de hand van de inbreng van ambassades. Welke ambassades worden hiermee bedoeld?

Antwoord

Bij de beoordeling van de Nederlandse inzet wordt mede gebruik gemaakt van de inbreng van Nederlandse posten in het buitenland. In sommige gevallen worden ook rapportages van vertegenwoordigingen van andere landen of organisaties zoals de EU, VN of de NAVO betrokken bij de beoordeling van de Nederlandse inzet.

Vraag 37

Aan de hand van welke criteria zal de effectiviteit van de Nederlandse inzet worden beoordeeld?

Antwoord

Voor Nederlandse inzet op grond van artikel 100 Gw wordt de effectiviteit beoordeeld aan de hand van de elementen uit het Toetsingskader. Omdat de Nederlandse krijgsmacht uiteenlopende taken in diverse missies uitvoert verschilt de weging van elementen per missie. Zo kent de antipiraterijmissie andere effectiviteitscriteria (aantal aanvallen op koopvaardijschepen, aantal geslaagde aanvallen op koopvaardijschepen, succesvolle ovedracht verdachten aan autoriteiten) dan de politietraningsmissie in Kunduz (omvang Afghan Uniformed Police, vertrouwen onder de bevolking, tijdig afhandelen van strafzaken).

Vraag 38

In het vervolg zal in de artikel 100-brief per missie worden vermeld hoe monitoring en evaluatie zullen worden vormgegeven. Welke definities zullen hierbij worden gehanteerd? Gaat u in het belang van een goede (eind-) evaluatie ook de situatie en ontwikkeling ter plaatse van een voorgenomen missie voorafgaand aan een missie opnemen? En zo ja, gedurende welke periode voorafgaand aan een missie zal de situatie en ontwikkeling ter plaatse worden meegenomen? En zo nee, waarom niet?

Antwoord

De definities voor monitoring en evaluatie zullen per missie verschillen. Voorafgaand aan elke inzet op grond van artikel 100 Gw vindt een breed georiënteerd onderzoek (inclusief, waar relevant, een verkenningsmissie) plaats naar de beginsituatie. Dat onderzoek vangt aan wanneer de regering haar kennisgeving (Toetsingskader 2009) aan de Kamer stuurt.

Naar boven