nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 februari
2004 en het nader rapport d.d. 7 april 2004, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 15 december 2003, no. 03.005177, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van
de Penitentiaire beginselenwet in verband met de tenuitvoerlegging van voorlopige
hechtenis na veroordeling in eerste aanleg, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 december
2003, nr. 03.005177, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 2 februari 2004, nr. W03.03.0515/I, bied ik U hierbij
aan.
Het wetsvoorstel regelt dat personen in voorlopige hechtenis, na veroordeling
tot een vrijheidsstraf in eerste aanleg, worden overgeplaatst van een huis
van bewaring naar een gevangenis. Doel van het voorstel is een efficiëntere
inzet van de detentiecapaciteit en het verbeteren van de mogelijkheden tot
resocialisatie.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar
maakt daarbij een kanttekening met betrekking tot het onderbrengen van personen
in voorlopige hechtenis die in eerste aanleg zijn veroordeeld in een aparte
afdeling van een gevangenis.
Ingevolge artikel 8 van de Penitentiaire beginselenwet bepaalt de Minister
van Justitie de bestemming van elke inrichting of afdeling en kan hij delen
van een inrichting als afdeling met een aparte bestemming aanwijzen. In de
memorie van toelichting wordt niet ingegaan op de mogelijkheid om personen
in voorlopige hechtenis die in eerste aanleg zijn veroordeeld, in een aparte
afdeling van een gevangenis onder te brengen. Daartoe bestaat wel aanleiding,
nu artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten bepaalt: «Verdachten dienen, uitzonderlijke
omstandigheden buiten beschouwing gelaten, gescheiden te worden gehouden van
veroordeelden en dienen aanspraak te kunnen maken op een afzonderlijke behandeling
overeenkomend met hun staat van niet veroordeelde persoon.»
De Raad geeft in overweging van genoemde mogelijkheid gebruik te maken
en daarvan mededeling te doen in de memorie van toelichting.
De mogelijkheid om personen in voorlopige hechtenis die in eerste aanleg
zijn veroordeeld onder te brengen in een aparte afdeling van een gevangenis
is bij het opstellen van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel bekeken.
In het licht van hetgeen met het wetsvoorstel wordt beoogd, is deze mogelijkheid
echter verworpen.
Ten grondslag aan het wetsvoorstel ligt dat als gevolg van het doorplaatsen
van in eerste aanleg veroordeelden naar een gevangenis (1) meer mogelijkheden
ontstaan voor het werken aan resocialisatie van gedetineerden en (2) een flexibelere
en efficiëntere inzet van detentiecapaciteit mogelijk wordt. Het creëren
van aparte afdelingen in gevangenissen voor in eerste aanleg veroordeelden
draagt niet bij aan een meer flexibel en efficiënter gebruik van detentiecapaciteit.
De aparte afdeling kan immers slechts voor een bepaalde categorie gedetineerden
worden benut.
Daar komt nog bij (zoals aangegeven in onderdeel 2 van de memorie van
toelichting) dat artikel 10, tweede lid, onder a, van het Internationaal Verdrag
inzake Burgerrechten en Politieke Rechten niet verplicht om in eerste aanleg
veroordeelden in de gevangenis gescheiden onder te brengen van gedetineerden
die onherroepelijk zijn veroordeeld.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enige wijzigingen in het wetsvoorstel
aan te brengen.
Om onduidelijkheid ten aanzien van de betekenis van de aan artikel 4,
tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet toegevoegde zin te vermijden,
zijn de woorden «voor de toepassing van dit lid» toegevoegd.
Verder is aan artikel 9, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet
een nieuwe grond toegevoegd (in de plaats van het huidige onderdeel b) die
betrekking heeft op personen aan wie bij veroordeling in eerste aanleg de
maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging of de maatregel
tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden is opgelegd
en die in hoger beroep of cassatie zijn gegaan.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van
wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner