29 517
Veiligheidsregio’s

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2006

Met deze brief kom ik tegemoet aan uw verzoek u te informeren over de uitvoering van de motie Slob c.s.1 met betrekking tot de regionalisering van de brandweer. Over dit onderwerp hebben wij meerdere keren van gedachten gewisseld (AO op 17 juni 20042, 7 juni 20053 en VAO op 21 juni 20054, alwaar de betreffende motie is ingediend). In mijn brieven van 24 november 20055 en 21 december 20056 heb ik u gemeld hoe ik uitvoering geef aan de motie. Mijn lijn hierbij is steeds geweest dat ik rekening wil houden met regionale en lokale omstandigheden. Daarbij gelden voor mij de kaders van het kabinetsstandpunt Veiligheidsregio7.

Binnen die kaders heeft de Veiligheidskoepel eind vorig jaar een voorstel gepresenteerd. Dit voorstel houdt in dat al het niet repressieve personeel en het leidinggevende repressieve personeel in regionale dienst komt en dat de basiseenheden en de daarbijbehorende specialisten in gemeentelijke dienst blijven. Hiermee zou een sterke, slagvaardige en kwalitatief brede brandweer onder verantwoordelijkheid van het regionaal veiligheidsbestuur ontstaan. Op het moment van besluitvorming over dit voorstel gaf de VNG aan nog nader met mij te willen spreken over de bestuurlijke inbedding van dit voorstel. Er hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden. Het blijkt dat de bestuurlijke context waarin een besluit over de regionalisering moet worden genomen een weerbarstige is. Enerzijds zijn er bestuurders die vinden dat je een «broedende kip niet moet storen». Anderzijds zijn er bestuurders die vinden dat er zo snel mogelijk helderheid moet worden geboden over het eindperspectief. Tevens zie ik in het land dat veel regio’s verder gaan dan wat het kabinet in globale termen heeft gedefinieerd als het minimumniveau. Er is dus een ontwikkeling in het land gaande die mijns inziens voorzichtig moet worden benaderd. Ook de VNG vindt dit en heeft de ruimte nodig om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Die ruimte heb ik de VNG willen geven. Echter, ik besef ook dat het proces niet moet worden stil gezet voor die regio’s die wachten op een besluit. Daarom wil ik op zo kort mogelijke termijn tot besluitvorming komen. De VNG omarmt dit en is voornemens binnenkort in haar bestuursvergadering in definitieve zin te spreken over de regionalisering van de brandweer. Haar standpunt wil zij inbrengen in de voorbereiding van de wetgeving die thans op mijn departement plaatsvindt.

In de gesprekken met de VNG en de voorbereiding op de wetgeving houd ik rekening met de Kamerbrede motie. Maatwerk moet mogelijk zijn voor die gevallen waarin een algemene regeling tot evident schrijnende situaties leidt, niet alleen op het gebied van personeel maar ook op gebied van de kwaliteit van de brandweerzorg.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 517, nr. 6.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 517, nr. 2.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 517, nr. 7.

XNoot
4

Handelingen 2004–2005, nr. 93, pag. 5566–5568.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VII, nr. 34.

XNoot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 517, nr. 8.

XNoot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 517, nr. 1.

Naar boven