nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2004
In oktober 2003 heeft de Gezondheidsraad het advies «Palliatieve
chemotherapie» uitgebracht. Palliatieve chemotherapie maakt onderdeel
uit van de palliatieve zorg, welke zich volgens de WHO richt op de bestrijding
van klachten op lichamelijk, psychisch, sociaal en levensbeschouwelijk gebied.
In het advies wordt een gedegen overzicht gegeven van de stand van zaken van
palliatieve chemotherapie in Nederland. Ik bericht u over de activiteiten
die, gebaseerd op het advies, ondernomen zullen moeten worden ten aanzien
van de palliatieve chemotherapie in Nederland.
Kwaliteit van leven
Palliatieve chemotherapie heeft als doel het lijden van de patiënt
te verlichten, waarbij de kwaliteit van leven voorop staat en in tweede instantie
de levensverlenging. Opvallend is dat het effect van chemotherapie op de kwaliteit
van leven niet standaard onderzocht wordt en dergelijk onderzoek vaak verbeterd
kan worden. Ik vind het van belang dat er beter inzicht ontstaat in het effect
van chemotherapie op de kwaliteit van leven. Het zal standaard in klinische
studies moeten worden onderzocht.
Het plaatsvinden van de behandeling zo dicht mogelijk bij de thuissituatie
kan bijdragen aan de kwaliteit van leven. De afweging tussen het type behandeling
en de mogelijkheid om dicht bij huis te worden behandeld, dient als onderzoeksitem
in van toepassing zijnde onderzoeken te worden meegenomen.
Kwaliteit van zorg
In het advies wordt aangegeven dat volgens de literatuur patiënten
buiten trialverband minder vaak optimaal behandeld worden. Dit vind ik zorgelijk.
Ik vind het van het grootste belang dat alle kankerpatiënten een zo goed
mogelijke behandeling en begeleiding ontvangen. De protocollaire manier
van werken, zoals die plaatsvindt bij klinische trials, zal ook buiten studieverband
moeten worden gehanteerd.
Zowel voor patiënten die in trialverband, als patiënten die
buiten trialverband behandeld worden, dient er een adequate informed consent
te zijn. De informed consent moet zo vormgegeven zijn dat alle behandelmogelijkheden
en tevens de mogelijkheid «niet behandelen» aan de patiënt
worden voorgelegd.
Per ziekenhuis worden afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheid voor
het voorschrijven van chemotherapie. Landelijke afspraken ontbreken op dit
terrein. De ontwikkeling van dergelijke landelijke richtlijnen, vind ik in
het kader van patiëntveiligheid van belang. Internationale afstemming
bij de ontwikkeling van deze richtlijnen lijkt me nodig. Ik zie het als een
taak van de beroepsgroep om richtlijnen te ontwikkelen.
Trials en beoordeling geneesmiddelen
Geadviseerd wordt de deelname aan klinisch onderzoek te stimuleren tot
10% van de oncologische patiëntenpopulatie. Dit streven onderschrijf
ik in het kader van de verdere ontwikkeling van behandelmogelijkheden. De
deelname aan trials zou belemmerd worden doordat het veel tijd vraagt van
de arts. Om de 10% deelname te stimuleren wordt geadviseerd de met de trial
extra gepaard gaande kosten via een opslag in de DBC's te verrekenen. Dit
advies neem ik niet over. DBC's zijn bedoeld voor de financiering van behandelingen.
Onderzoeken zullen via de daarvoor geëigende kanalen moeten worden gefinancierd.
De Commissie Beoordeling Oncologische Middelen beoordeelt medicamenten
op behandelimpact, effectiviteit, frequentie van bijwerkingen en kwaliteit
van leven. De kosteneffectiviteit wordt vooralsnog niet meegenomen in de beoordeling.
Om een zo volledig mogelijk beeld van bestaande en nieuwe medicamenten voor
palliatieve chemotherapie te verkrijgen, is beoordeling van alle aspecten,
waaronder de kosteneffectiviteit, nodig. Ik zal de Commissie Beoordeling Oncologische
Middelen dan ook verzoeken hun samenstelling zo uit te breiden dat dergelijke
analyses mogelijk zijn en hen vragen de uitgebreidere beoordelingswijze zo
spoedig mogelijk toe te passen.
Geadviseerd wordt in perifere ziekenhuizen alleen grote, eenvoudige studies
met geregistreerde medicamenten en ongecompliceerde uitkomstmetingen te laten
plaatsvinden. Het opleggen van een dergelijke restrictie vind ik niet nodig,
gegeven het feit van de bestaande toetsing van trials door de medisch ethische
commissie en de centrale commissie mensgebonden onderzoek.
Tot slot, het advies is tot stand gekomen naar aanleiding van de zogeheten
«126-lijst» welke medische verrichtingen bevat waarvan de doelmatigheid
vragen opriep. Hoewel het advies verscheidene zaken opwerpt die voor het bevorderen
van de kwaliteit van palliatieve chemotherapie van belang zijn, betreur ik
het dat het antwoord op de vraag naar de doelmatigheid van deze zorgvorm open
blijft.
Het is een taak van de beroepsgroep om op de in deze brief genoemde zaken
spoedig actie te ondernemen. Een afschrift van deze brief wordt toegezonden
aan de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie, de Vereniging Integrale
Kankercentra, de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen,
de Vereniging Academische Ziekenhuizen, de NVZ vereniging van ziekenhuizen
en het College voor Zorgverzekeringen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst