29 508
Functioneren politieke commissies

nr. 9
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 augustus 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 24 juni 2004 overleg gevoerd met de vice-minister-president De Graaf, minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, en de heer Duyvendak over:

– de brief van het lid Duyvendak d.d. 31 maart 2004 met de nota «De Schaduwmacht – de invloed van politieke commissies» (29 508, nr. 1);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 28 april 2004 met het overzicht 2003 van vaste, tijdelijke en eenmalige adviescolleges die onder de Kaderwet adviescolleges vallen (BZK 04-297).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Eerdmans (LPF) merkt op dat de LPF grote problemen heeft met de polderconsensus, waarin een regenteske elite het op een groot aantal terreinen voor het zeggen heeft. Pim Fortuyn is opgekomen tegen het gesloten circuit van «ons soort mensen». Het debat is van de Tweede Kamer, waar het thuis hoort, voor een belangrijk deel verschoven naar commissies. Hij brengt hulde voor het initiatief van GroenLinks. Hij mist de waardering daarvoor in de flodderige reactie van de minister, die hij angstig, behoudend en zeer defensief vond. Hij stelt hem mevrouw Sorgdrager ten voorbeeld, die namens de Raad voor cultuur een heel wat betere en meer degelijke reactie gaf. Zelf heeft hij, nog als ambtenaar, een artikel geschreven met de titel: Commissies zijn een schaamlap voor het falen van de overheid. Het debat over intensieve veehouderij of dat over de WAO is goeddeels verschoven naar een commissie. Hij heeft toen al voorgesteld het vragenuurtje te vervangen door een debat zonder vak K. Daarmee zou de politiek terug komen in de politieke arena, de Kamer.

De term schaduwmacht is naar het inzicht van de heer Eerdmans terecht gekozen. Hij noemt voorbeelden van commissies die tot tegengestelde oordelen zijn gekomen: de commissie-Wierenga en de commissie-Van Traa over de IRT-affaire en de commissie-Van Kemenade en het NIOD over Srebrenica. De commissie-Hermans diende om de Betuwelijn acceptabel te maken, de commissie-Van den Haak om allerlei paadjes in de zaak van de moord op Pim Fortuyn schoon te vegen. De politiek staat buitenspel, want zij volgt in plaats van te leiden. De commissie legt haar rapport op tafel. Het kabinet baseert zich op een rapport van een commissie die boven alle twijfel verheven is. De Kamer hobbelt daar dan achteraan. Er zijn ongetwijfeld commissies die prima werk doen en met een onafhankelijk resultaat komen, maar prof. Berkhout zei over zijn commissie Geluidhinder Schiphol dat het doel van de commissie was om argumenten te verzinnen bij het politieke besluit over Schiphol, dat al voor de instelling van de commissie vaststond.

Naar de mening van de heer Eerdmans is er een old boys network. Ministeries hebben zijns inziens meer dan voldoende capaciteit om zelf onderzoek te doen. Redden zij het niet, dan zijn de Algemene Rekenkamer en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid er nog. Kennis is blijkbaar niet zo belangrijk, maar kennissen hebben wel. Talloze malen worden personen voorzitter van een commissie die een onderwerp behandeld waar zij geen verstand van hebben. De heer Duyvendak beschrijft de banencarrousel duidelijk. Van 90 politieke commissies was in 74% van de gevallen het voorzitterschap in handen van een lid van het CDA, de PvdA of de VVD. De heer Borghouts, lid van GroenLinks, komt overigens met stip binnen in het circuit. Het lijkt de heer Eerdmans sterk dat de expertise voornamelijk bij die partijen te vinden is. Hij kan zich ook niet voorstellen dat de leden van een commissie niet polsen hoe conclusies en aanbevelingen zouden vallen in hun partijen.

Hij is het eens met veel voorstellen van de heer Duyvendak, namelijk de nrs. 1, 2, 3, en 6. Meer Belgen in commissies benoemen vindt hij niet zo'n sterke aanbeveling, want Nederland moet zelf voldoende technische mensen in commissies kunnen plaatsen. Met voorstel 5 is hij het eens, maar de leden van de commissies moeten goed worden gecheckt op hun nevenfuncties. Van voorstel 7 vindt hij dat de beraadslagingen van een commissie besloten moeten kunnen zijn, maar de verhoren moeten voor zover mogelijk in de openbaarheid worden gehouden. Hij is geen voorstander van voorstel 8, om de onderzoekscapaciteit van de Kamer uit te breiden. Hij acht de Kamer al goed in staat om onderzoeken te doen, zonder een speelbal van de regering te zijn. De Kamer moet niet uitbreiden als van iedereen wordt gevraagd te krimpen.

De heer Eerdmans stelt voor om standaard een evaluatiemoment in te bouwen voor de resultaten van de commissies, zodat kan worden vastgesteld wat er terechtkomt van de aanbevelingen.

De heer Eerdmans heeft er grote moeite mee dat onmiddellijk na het uitkomen van een rapport al berichten in de media verschijnen en de regering een persverklaring uitbrengt. Kamerleden hobbelen daar weer achteraan, want zij hebben geen tijd om het rapport fatsoenlijk te lezen. Ofwel de Kamer moet het dossier van tevoren krijgen, ofwel er moet een week worden gewacht met de reacties. De Kamerleden zouden onderling kunnen afspreken te wachten met hun reacties. Dat moet niet alleen gelden voor commissies die door de Kamer zijn ingesteld, maar ook voor commissies die door de regering zijn ingesteld.

Mevrouw Spies (CDA) herkent gevoelens van onbehagen uit de notitie. Sommige dingen zijn voor de burgers onvoldoende transparant. Zij hebben behoefte aan een heldere toedeling van taken en verantwoordelijkheden en aan politici die keuzes durven maken. Zij herkent zich niet in de conclusies van de heer Duyvendak, die naar haar idee afbreuk doen aan het veelal waardevolle werk dat veel commissies hebben verricht. Haars inziens wordt ook voorbijgegaan aan de scheiding van verantwoordelijkheden tussen regering en parlement. Zij maakt bezwaar tegen de buitengewoon negatieve en suggestieve toon. Haars inziens kiest GroenLinks ervoor al te gemakkelijk gebruik te maken van negatieve sentimenten. In het rapport wordt meermalen de mening van de fractie van GroenLinks vermeld. Zij vindt dat de term achterkamertjes ten onrechte wordt gebruikt. Zij vindt ook dat de nota op een aantal punten grenzen overschrijdt, door de integriteit van mensen ter discussie te stellen. Zij heeft ook heeft bezwaar tegen de wijze waarop de heer Eerdmans de integriteit van mensen in twijfel trekt.

Mevrouw Spies sluit zich van harte aan bij aanbeveling 1. Niet voor niets is er zoals de ROB ook aangeeft op dit moment sprake van bezinning op mogelijkheden om het adviesstelsel te verbeteren, als onderdeel van het actieprogramma Andere overheid. Zij voelt niet voor aanbeveling 2, een open voordracht van de leden van commissies. Een groot aantal leden van adviescolleges, raden en hoge colleges van Staat wordt al door het parlement benoemd. Daar wil zij geen verandering in aanbrengen. Het parlement moet echter geen beslissende rol krijgen in de samenstelling van een commissie die door de regering wordt benoemd. Het past in de informatieplicht van de regering om het parlement ervan in kennis te stellen dat er een commissie aan de slag gaat. De Kamer kan dan altijd nog een debat daarover aanvragen. Zij vindt het belangrijk dat er transparantie is in het bekleden van functies en nevenfuncties. In lijn met de commissie-Tabaksblat zou men zich kunnen afvragen of het aantal lidmaatschappen van politieke commissies niet moet worden beperkt.

De aanbeveling om meer Belgen in de commissies te benoemen is kennelijk het ludieke element in de nota. Voor mevrouw Spies staan deskundigheid en oordelend vermogen voorop. Deskundigheid en politieke kleur kunnen in heel veel gevallen samengaan. Het houden van hoorzittingen met commissieleden is naar haar mening een vermenging van verantwoordelijkheden, die zij afwijst. Overigens staat het de Kamer vrij hoorzittingen met wie dan ook te organiseren. Het is een prima gewoonte dat de Kamer eerst debatteert met een door het parlement aangewezen commissie, maar zij acht het ondenkbaar dat een commissie die niet door de Kamer is ingesteld verantwoording aflegt aan de Kamer. De Kamer wisselt nu ook geregeld met een door de regering ingesteld orgaan over een advies van gedachten. Dat is echter iets heel anders dan verantwoording afleggen aan de Kamer. Een commissie moet haar eigen werkwijze kunnen kiezen, dus zij voelt niets voor het verplicht voorschrijven van een bepaalde werkwijze, bijvoorbeeld vergaderen in het openbaar. De rapportage is openbaar.

Mevrouw Spies is het eens met de aanbeveling om de onderzoekscapaciteit van het parlement te vergroten. De Kamer kan tal van adviesorganen om advies vragen, maar dat gebeurt zelden of nooit. Zij vraagt een nadere toelichting op het voorstel van de heer Duyvendak om het presidium te verzoeken, met voorstellen te komen om de onderzoekscapaciteit van de Kamer te vergroten. Misschien moet die onderzoekscapaciteit meer aan fracties dan aan het parlement in zijn totaliteit worden toegedeeld. Bij de bespreking van de raming van de Kamer zal haar fractie met concrete voorstellen komen.

De heer Dubbelboer (PvdA) merkt op dat in de afgelopen tien jaar 91 commissies door de regering in het leven zijn geroepen, waarbij mensen van de PvdA goed scoren. Hij vindt de toon van de notitie wel schril. Hij erkent dat van het instellen van commissies voor de bestudering van politiek heikele onderwerpen een depolitiserende werking uitgaat. Ook zijn fractie meent dat moet worden gestreefd naar transparantie. Het politieke debat moet in het parlement plaatsvinden. Het is natuurlijk aan de Kamer zelf om daarvoor te zorgen. Volgens de Kaderwet adviescolleges kan de Kamer het kabinet bij de instelling van ad hoc commissies bevragen over die commissies, maar dat gebeurt zelden of nooit. De Kamer kan vragen stellen over de samenstelling, het doel en de noodzaak van een aparte commissie. Zij kan daarmee rekening houden als zo'n commissie advies uitbrengt. Hij ondersteunt van harte aanbeveling 1. Meer gebruikmaken van bestaande onderzoeksmogelijkheden is in lijn met een aantal reacties van adviescolleges. Als het kabinet een commissie wil instellen moet zij dat doen. De Kamer moet dan maar alert zijn als zij het daarmee niet eens is.

Ongetwijfeld zijn ook heel deskundige en onafhankelijke Engelsen te vinden die een rol zouden kunnen spelen in adviescommissies. De heer Dubbelboer vindt voorstel 3 dus een beetje potsierlijk. Hij sluit zich aan bij de woorden van mevrouw Spies over de voorstellen 5 en 6. De verantwoordelijkheden van Kamer en kabinet moeten goed gescheiden blijven. Als de Kamer zelf een commissie instelt, kan best worden begonnen met een hoorzitting. Zittingen in het openbaar van een commissie lijken hem niet altijd even praktisch.

Commissies die door de Kamer worden ingesteld, werken naar de mening van de heer Dubbelboer vaak depolitiserend. Hij ondersteunt het voorstel om de onderzoekscapaciteit van het parlement te vergroten. Politieke commissies zouden ook een politiek advies moeten geven, waarover debat mogelijk is.

De heer Dubbelboer ontkent zeer dat iemand omdat hij lid is van een politieke partij en wordt gevraagd in een commissie minder integer zou zijn en ook minder kwaliteit zou leveren. Hij zou het prettig vinden als de indiener van de nota deze nuance zou willen aanbrengen. Overigens meent hij dat buiten de politiek ook tal van uitstekende deskundigen en bijvoorbeeld uitstekende voorzitters te vinden zijn.

Net als de heer Eerdmans vindt de heer Dubbelboer de brief van de minister wat al te gemakkelijk.

De zogeheten hoofdlijnennotities zijn de heer Dubbelboer zeer goed bevallen. Daarin worden duidelijk politieke stellingnames neergelegd, op basis waarvan de Kamer op hoofdlijnen kan discussiëren over politiek heikele issues.

Mevrouw Gerkens (SP) dankt de heer Duyvendak voor diens initiatief. Zij vindt het een goed streven om de adviescommissies uit de schaduw te halen. Haar partij heeft bij herhaling aandacht gevraagd voor het fenomeen van de politieke benoemingen. De bevolking heeft ook wel door dat vele adviezen over moeilijk te bespreken zaken in feite politiek voorgekookt zijn. Vanmorgen heeft zij overigens wat verbaasd naar de presentatie door de commissie-Eversdijk gekeken. De heer Eversdijk sprak woorden waarvan haar fractie al vond dat zij eens gesproken moesten worden. Het grootste nadeel van het voorkoken in politieke adviescommissies is dat het debat niet in de Kamer wordt gevoerd. Kamerleden hebben informatie nodig om hun argumentatie te vormen. Niemand is gediend bij een eenzijdig advies. De selectie van voorzitters en leden uit een kleine groep is verdacht. Dit ondermijnt niet alleen de geloofwaardigheid van de adviezen, maar ook van de politici, die kennelijk dom genoeg zijn om zich daardoor te laten overtuigen.

De fractie van mevrouw Gerkens kan zich vinden in het gebruik van bestaande adviesorganen, zoals de Algemene Rekenkamer, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de Raad voor Openbaar Bestuur enz. In de Kaderwet adviescolleges zijn waarborgen voor de samenstelling van deze organen opgenomen. Zij vindt het horen en ter verantwoording roepen van commissieleden echter geen taak voor de Kamer. De adviezen worden immers uitgebracht aan de regering. Zij stelt voor de selectiecriteria voor de tijdelijke adviescommissies, deskundigheid en ervaring, aan te scherpen en de rekrutering vrij te laten verlopen. Ook wil zij incompatibiliteiten noemen, waaronder het hebben van een al te scherp en eenzijdig politiek profiel. Door de tijdelijke adviescommissies te laten vallen onder de artikelen 11 en 12 van de kaderwet is men al een heel eind. Verder zouden nog enkele kleine wetswijzigingen nodig zijn.

De minister heeft naar de mening van mevrouw Gerkens wel erg krampachtig op het rapport van de heer Duyvendak gereageerd. Hij zegt te hechten aan de gangbare procedures. Dat hoeft niet erg te zijn, maar de minister moet het probleem niet uit de weg gaan. Als hij een geloofwaardig beleid wil, zal hij zich op geloofwaardige adviezen moeten willen baseren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) wil de controlecapaciteit van de Kamer wel versterken. Eenvoudig kan worden vastgesteld dat het aantal ondersteunende onderzoeksambtenaren werkzaam voor de Kamer staat tegenover een veel groter aantal op de departementen, zodat er een groot machtsverschil is. Haars inziens kan de Kamer politieke commissies instellen. Dat is iets anders dan een door de regering ingestelde commissie, die een schijn van onpartijdigheid en onafhankelijkheid moet hebben, maar tegelijkertijd van de politieke benoemingen aan elkaar hangt.

Het zal niemand verbazen dat mevrouw Halsema instemt met de aanbevelingen. De heer Duyvendak zal er bij een volgende gelegenheid wijs aan doen het taalgebruik van de initiatiefwet te hanteren, zodat er dualisme kan zijn tussen de fractie en de indiener. Overigens is de nota niet nieuw voor haar. Behoudens van de minister heeft de nota overwegend positief commentaar gekregen, bijvoorbeeld van prof. Bovens, die de nota in een historische traditie plaatste en opmerkte dat de geweldige toename van politieke commissies een effect was geweest van de geleidelijke opheffing van een groot aantal meer permanente adviesorganen, in de zogenaamde woestijnwet. Het ad hoc worden van de advisering is gepaard gegaan met een vermindering van transparantie en mogelijkheden van democratische kritiek. De heer Bovens stelt dat de Nederlandse politiek weinig traditie van waarheidsvinding kent, maar veel meer van verzoening en pacificatie. Een al te evenredige samenstelling van een commissie kan ertoe leiden dat die commissie niet verder komt dan een slap compromis. Te weinig representativiteit kan leiden tot scherpe adviezen, die echter slechts beleefd worden aangehoord. Dat dilemma lost de heer Bovens niet op.

Het lijkt mevrouw Halsema dat de nota uiteindelijk een onderdeel zou moeten zijn van meer fundamentele kritiek op de democratie. De vraag is dan of in de moderne samenleving de oude politieke traditie van pacificatie, die leidt tot bestendiging van bestaande machtsverhoudingen en vaak gepaard gaat met stroperige besluitvorming, kan blijven voortbestaan dan wel of geleidelijk een andere wijze van politieke besluitvorming mogelijk moet worden gemaakt. Dat zou gevolgen moeten hebben voor het inhuren van externe adviezen en de wijze waarop politieke benoemingen plaatsvinden. Dat ging bijvoorbeeld sterk door elkaar lopen bij de voorbereiding van de nieuwe Vreemdelingenwet, waarbij door Job Cohen adviesbureau Andersson werd ingehuurd. Dat heeft haar zeer geïrriteerd. In luxe kastelen werd met maatschappelijke organisaties gedebatteerd om de politieke discussie voor te koken en de angel er uit te halen. Het polarisatiemodel dat de VVD voorstaat, gaat haar echter ook weer te ver. Het poldermodel hoeft niet altijd bezwaarlijk te zijn, mits het maar gepaard gaat met openheid van de besluitvorming en goede democratische controle. Bij adviescommissies ontbreekt het daar volledig aan.

Er is in Nederland een traditie van politiek monisme. Politici beslissen uiteindelijk zelf of commissies worden ingesteld of niet, maar parlementariërs laten daarbij de regeringsverhoudingen prevaleren boven hun eigen parlementaire verantwoordelijkheid. Het is voor het parlement lastig om een vuist te maken tegenover de regering, want de vertegenwoordigers van de coalitiepartijen staan traditioneel meer aan de kant van de regering dan aan de kant van hun broeders volksvertegenwoordigers.

In commissies en adviesorganen kunnen naar het oordeel van mevrouw Halsema best mensen zitting hebben die lid zijn van een politieke partij, want lid zijn van een politieke partij is een belangrijk grondrecht. Men zou echter niet benoemd moeten worden om redenen van de politieke kleur, omdat wordt verwacht dat men omwille van die politieke kleur zich aansluit bij het gewenste standpunt van de (regerings)partij waar men lid van is. In het laatste geval is sprake van een politieke benoeming. Zij verzet zich daartegen. Het CDA heeft, zeker in verhouding tot andere partijen, altijd vrij veel politieke macht verzameld. Ook al worden de leden van adviescolleges bij Koninklijk Besluit benoemd, dat verdraagt zich haars inziens uitstekend met een mogelijkheid voor de Kamer om over opdracht en werkwijze van de commissie te discussiëren.

Mevrouw Halsema acht de toon van de nota polemisch, hetgeen haars inziens de lezenswaardigheid ten goede komt. Zij vindt de toon van de minister daartegenover veronachtzamend. Zij vindt ook dat het de minister niet past om in zijn reactie zo'n toon te treffen als de Kamer een initiatief neemt. Daarbovenop krijgt zij het gevoel dat deze D66-minister onderdeel is geworden van de pacificatiedemocratie, waar D66 zich altijd tegen heeft gekeerd. D66 was toch opgericht om de macht van het CDA te breken? Zij vindt zijn reactie vrij regentesk. Hij hoeft het niet eens te zijn met alle aanbevelingen in de nota. De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) erkent dat de analyse in de nota tot op grote hoogte correct is. De minister moet zich daarvoor openstellen.

De heer Van der Ham (D66) zegt dat D66 niet alleen is opgericht om de macht van het CDA te breken, maar dat het zich ook altijd heeft verzet tegen de linkse kerk. Hij kijkt een beetje door het polemische karakter van de nota van de heer Duyvendak heen. Die zet wel vaker mensen in het beschuldigdenbankje. Hij is het best eens met de analyse. Nu zijn in het Nederlandse bestel coalities en compromissen noodzakelijk. Daarvoor is soms een deus ex machina in de vorm van een commissie nodig. Soms zijn die puur bezig met waarheidsvinding, maar soms ook met pacificatie. Uiteindelijk moet de politiek echter de keuzes maken en zo nodig tegenwicht bieden aan de commissies. De leden van commissies worden om hun deskundigheid gevraagd en doen over het algemeen heel goed werk. Zij leveren vaak heel goede rapporten af. Sommigen trekken zich helemaal niets aan van de verkiezingsprogramma's van hun partij. Zijns inziens is de toon in de nota tegenover hen soms wat te hard. Hij verwijst naar de opvattingen van de heer Terlouw over kernenergie. Hij ziet de eigen verantwoordelijkheid van de politiek vooral als een probleem van het parlement. De regering mag zich laten adviseren door iedereen. In Nederland barst het van de fluisteropinies en de coulissedebatten, bijvoorbeeld over de magneetzweefbaan of de WAO. Het parlement heeft zich uiteindelijk niets aangetrokken van de duidelijke adviezen van de commissie-Donner en de SER over de WAO. Soms is een pacificerende functie noodzakelijk, soms echter wordt juist de scherpte van het debat er te veel door gedempt. Hij signaleert overigens dat ook maatschappelijke groeperingen, bijvoorbeeld op milieugebied, zich nauw liëren aan politieke partijen. Er kan dan niet meer objectief worden gediscussieerd. Ook in de sociale zekerheid of de instellingen van gezondheidszorg zijn partijpolitieke kleuren aanwezig die in het coulissedebat een rol spelen. Ambtenaren lekken soms om hun partijpolitieke kleur. Ook dat alles moet ter discussie staan. Niet alleen de commissies, maar ook allerlei andere organisaties spelen een rol in het publieke debat. NGO's drukken met een zweem van onafhankelijkheid een grote stempel op de debatten. Werkgevers- en werknemersorganisaties spelen een grote rol in het maatschappelijk debat, dat in een groef komt waar het alleen door middel van een commissie uit kan worden getild. Hij ziet liever niet dat dit middel wordt gebruikt, maar men moet zich bewust zijn van de reden waarom het wordt ingeschakeld. De maatschappelijke organisaties zijn mede onderdeel van de pacificatiedemocratie.

Ook de heer Van der Ham vindt dat minder gebruik moet worden gemaakt van commissies en meer van bestaande onderzoeksmogelijkheden. Hij is er geen voorstander van om in te breken in de benoemingen in organen die de regering adviseren. Als de Kamer zich daar ook mee gaat bemoeien, worden zij miniparlementjes, die nog veel meer partijpolitieke trekjes hebben. Belgen en Oostenrijkers kunnen heel goed in commissies benoemd worden als zij bijzondere kwaliteiten hebben. Dat moeten de mensen die adviezen aanvragen maar beoordelen.

De heer Van der Ham vindt het organiseren van hoorzittingen vooraf met leden van ad hoc commissies wel een aardig idee, maar niet om te beoordelen of zij wel in die commissies zitting kunnen nemen. De fracties kunnen zo al veel duidelijkheid geven over de posities of twijfels in het parlement. Dat mag eenrichtingsverkeer zijn: de commissie hoeft niets terug te zeggen. Zo had zijn fractie de commissie-Meijer, die gaswinning in de Waddenzee bestudeert, graag van tevoren willen zeggen dat zij het debat daarover open ingaat. Zo kan helder worden waar een partij staat en welke marges er zijn. De commissie beoordeelt zelf wat zij daarmee doet. Nu gaan veel commissies ondershands toch polsen hoe het bij politieke partijen ligt. Dat kan beter gebeuren in een openbaar debat.

Een debat tussen Kamer en commissie achteraf lijkt de heer Van der Ham niet zo aan de orde. Hij heeft er geen grote bezwaren tegen, maar de adviezen zijn bedoeld voor de regering. Hij wil niet treden in de bevoegdheid van de regering om advies aan te vragen, los van de vorm daarvan. Hij weet niet wat de meerwaarde van zo'n debat is. Hij is er groot voorstander van als maatschappelijke organisaties in het openbaar inspraak kunnen hebben bij de commissies. Hij betwijfelt echter of het efficiënt is om de vergaderingen van de commissies in het openbaar te houden.

De heer Van der Ham vindt het vergroten van de onderzoekscapaciteit van het parlement een goed idee. Hij meent dat die vooral de fracties ten goede moet komen. De liberal-democrats in Engeland hebben veel geld beschikbaar om onderzoek te doen dat zij belangrijk vinden, niet via het parlement en onafhankelijke commissies, maar naar eigen inzicht.

De heer Van der Ham is van oordeel dat de reactie van de minister wel erg summier is. Veel mensen hebben het idee dat er te veel gebeurt in achterkamertjes.

Het antwoord van de initiatiefnemer en van de minister

De heer Duyvendak vindt het een mooie ontwikkeling dat Kamerleden nu zelf via initiatiefnota's kwesties kunnen agenderen. Het zou goed zijn als meer leden van deze mogelijkheid gebruik gingen maken. Hij vindt het functioneren van het parlement bij uitstek een onderwerp om met elkaar over te debatteren. Door deze vorm te kiezen kan de Kamer ook naar zichzelf kijken. De nota bevat voor een deel kritiek op het kabinet, maar zij houdt ook de Kamer een spiegel voor. Een deel van het probleem van de schaduwmacht komt voort uit de wijze waarop het parlement commissies laat werken. Het gaat hem er niet alleen om het debat op gang te krijgen, maar ook om tot nieuwe spelregels te komen. Hij hoopt dat uit het overleg een aantal uitspraken van de plenaire Kamer over zijn voorstellen zullen voortkomen. Het initiatief daartoe zal van de woordvoerders moeten komen.

De heer Duyvendak constateert dat zijn analyse van de werking van de tijdelijke commissies breed wordt gedeeld. Hij is blij met de hulde van de fractie van de LPF en de herkenning van gevoelens van onbehagen door het CDA. Andere fracties beaamden dat in commissies heel veel wordt voorgekookt. Het spijt hem dat de VVD-fractie niet vertegenwoordigd is. De voorzitter van de ROB schrijft dat de nota een aanzet zou kunnen zijn om spelregels te formuleren, zodat tijdelijke commissies geen schaduwmacht meer zijn. Met de woestijnwet is flink de bezem gehaald door een woud van raden en colleges. Blijkbaar is daarbij een gat gevallen in relatie tot de politieke cultuur. Het gat is gevuld met het fenomeen tijdelijke commissies. De Kaderwet adviescolleges regelt heel weinig voor tijdelijke commissies. Wellicht dat daar nog wat moet worden gerepareerd. Bij de evaluatie van de kaderwet 2½ jaar geleden hebben D66 en VVD al hierop gewezen. Minister Klaas de Vries heeft toen gesteld dat op het terrein van bestaande adviescolleges geen tijdelijke commissie actief kon zijn. In de praktijk blijkt dit toch te gebeuren. Bestaande raden hebben ook weer de mogelijkheid tijdelijke commissies, werkgroepen enz. in te stellen.

Naar het oordeel van de heer Duyvendak is het eigenlijk de taak van de politiek om impasses te doorbreken en heikele kwesties op te lossen. Dat moet niet te gemakkelijk worden overgelaten aan een commissie. Commissies masseren vaak meer dan dat zij inhoudelijke doorbraken bereiken. Alleen als er daadwerkelijk gebrek is aan deskundigheid binnen ministeries of adviesraden kan hij zich voorstellen dat voor een inhoudelijk probleem een (tijdelijke) commissie wordt ingesteld. Zo'n commissie moet echter niet worden gebruikt om een politieke impasse te doorbreken. Daarvoor moet een bewindspersoon zelf de verantwoordelijkheid nemen of het debat moet in alle scherpte in de Kamer plaatsvinden. Vanmorgen zag hij in een berichtje dat de heer Kohnstamm minister De Graaf een advies over ZBO's had gegeven. De heer Duyvendak meent dat de minister zelf met een plan moet komen als hij de ZBO's een andere status wil geven. Dat komt het gezag van een bewindspersoon ook ten goede. Hoofdlijnennotities kunnen daarin een goede rol spelen.

Voor de samenstelling van de adviescommissies wordt naar het oordeel van de heer Duyvendak uit een veel te kleine vijver gevist. Een groep van ongeveer tachtig mensen hopt van commissie naar commissie. Dat zullen toch niet de enigen zijn in Nederland die deskundig zijn. Hij kan bijna geen andere conclusie trekken dan dat hun voornaamste kwaliteit hun politieke en bestuurlijke geschiedenis en achtergrond is. Als zij ondanks hun politieke kleur benoemd worden is dat geen probleem, maar zij worden benoemd vanwege hun politieke kleur. Nog geen drie procent van de Nederlanders is lid van een politieke partij. Driekwart van de voorzitters komt wel uit een van de drie grootste politieke partijen, die bijna ook altijd vertegenwoordigd zijn. Omdat via commissies vaak een impasse tussen parlementaire fracties en de regering moet worden overbrugd, is het vaak belangrijker dat er een D66'er in zit dan een SP'er. Hij twijfelt niet aan de integriteit van die mensen, maar zij werken binnen een bepaalde context, die hij probeert te analyseren. Inmiddels nemen ook meer leden van GroenLinks plaats in adviescommissies. Zij moeten ook oppassen.

De mate van beslotenheid waarin adviescommissies werken is een probleem voor de heer Duyvendak. De enige rekenschap die zij de facto afleggen vindt plaats door het uitbrengen van een rapport. Hun basisgegevens zijn niet openbaar. Vaak is niet bekend met wie zij hebben gesproken. De heer Van der Ham heeft dan wel niet met de commissie-Meijer gesproken, maar het is de heer Duyvendak bekend dat de secretaris van die commissie heeft gepoogd afspraken te maken met alle politieke partijen. Zulke dingen gebeuren in de beslotenheid. Politieke commissies die trachten impasses te overwinnen moeten zo weinig mogelijk voorkomen, maar als zij voorkomen moeten zij heel transparant en controleerbaar zijn.

De heer Duyvendak ziet drie heel goede redenen waarom de Kamer zich moet bemoeien met adviescolleges van de regering. De eerste is dat de Kamer zich grote zorgen moet maken over de politieke cultuur in Nederland, waarvan de commissies tot op een bepaalde hoogte een ongewenst onderdeel zijn. De tweede is dat de commissies vaak dienen voor het doorbreken van een politieke impasse tussen parlement en regering. De derde is dat het parlement nadrukkelijk een rol heeft gekregen in de Kaderwet adviescolleges. De adviezen van de permanente adviesraden worden de Kamer toegestuurd. Die heeft dan vier weken de tijd om te reageren. De adviezen van tijdelijke adviesraden worden aan de Kamer gemeld. Hij hoort nu bijvoorbeeld de heer Atsma voortdurend reageren op de commissie-Meijer, toch een adviescollege voor de regering. Er is wel degelijk al een wisselwerking met het parlement.

De heer Duyvendak heeft bewust gekozen voor een wat polariserende toon voor zijn nota, om het debat van de grond te krijgen. De minister reageert daar wat kribbig op. Het valt hem echter tegen van de minister van bestuurlijke vernieuwing dat die geen begin van erkenning van het probleem weergeeft. Hij hoopt dat de minister door het overleg van mening verandert. De heer Klaas de Vries besefte twee jaar geleden veel meer dat er een probleem was ontstaan.

De aanbeveling om minder commissies in te stellen en meer gebruik te maken van bestaande onderzoeksmogelijkheden wordt door alle aanwezige fracties ondersteund. De heer Duyvendak zou de discussie over de open voordracht van de leden van commissies willen beslechten door in de Kaderwet adviescolleges de formule voor de aanwijzing van leden van vaste colleges ook toe te passen voor tijdelijke commissies, waarover nu alleen in de wet staat dat er melding van wordt gemaakt. De Kamer zou ook met de minister moeten kunnen debatteren over nut, noodzaak en opdracht van een tijdelijke commissie. Discussiëren over de samenstelling is secundair, al kan de Kamer als zij dat noodzakelijk vindt wel aan de bel trekken. De Kamer verschaft zich zo een middel om wat te doen aan de politieke cultuur die is ontstaan. Zij kan niet volstaan met een oproep aan de regering om wat terughoudender te zijn, maar moet zichzelf goede instrumenten verschaffen. Ministers kunnen al bij hun ambtenaren advies inwinnen. De adviezen van commissies hebben een bepaalde werking, waarvan hij af wil.

In zijn nota heeft de heer Duyvendak wat eendimensionaal voorgesteld dat de regering bij het instellen van een commissie een voordracht aan de Kamer doet om leden aan te wijzen. Dat voorstel laat hij vallen. Hij stelt nu voor de procedure voor permanente adviescolleges ook van toepassing te verklaren op de tijdelijke commissies. De Kamer heeft dan zijns inziens voldoende handvat. Mevrouw Gerkens heeft de desbetreffende artikelen van de kaderwet genoemd. Desnoods moeten die worden aangepast. Deskundigheid en oordelend vermogen, een uitdrukking van Van Kemenade, moeten de criteria zijn op grond waarvan de benoemingen plaatsvinden. Hoofd- en nevenfuncties moeten publiek zijn.

Als een commissie met een resultaat is gekomen, is een rechtstreekse dialoog tussen Kamer en commissie naar het oordeel van de heer Duyvendak heel wenselijk, juist omdat een commissie zo weinig publiek en politiek verantwoording aflegt over haar werk. Sommige commissies zullen zeggen dat zij al ontbonden zijn. Zij zouden moeten blijven bestaan tot een debat met de Kamer heeft plaatsgevonden. Aanstaande maandag wordt gesproken over de raming van de Kamer. Kennelijk is er een meerderheid om de onderzoekscapaciteit van de Kamer substantieel uit te breiden. Hij denkt in eerste instantie aan versterking van de fracties, maar ook van de Kamer zelf, misschien in een verhouding 2 : 1.

Een studie naar de effectiviteit van de aanbevelingen van commissies zou heel interessant zijn. Dan kan ook blijken dat de adviescommissies vaak verschillende functies vervullen. De heer Duyvendak vindt een heel lastig punt dat de Kamer vaak pas later de beschikking over rapporten of adviezen heeft dan de media. Vaak zijn binnen een uur de perceptie over een rapport en de reacties daarop al gevormd voor het publiek. De vraag is wie het dan al goed doordacht kan hebben. Hij weet nog niet meteen een oplossing. Een onderlinge afspraak om te wachten met een reactie is een interessante suggestie, al is zo'n afspraak moeilijk te handhaven, vanwege de aard van het politieke debat. Hij vindt de suggestie om een soort code Tabaksblat voor politieke commissies op te stellen interessant.

De minister stelt het zeer op prijs dat de regering kan deelnemen in deze nieuwe procedure, al moet zij een bescheiden rol spelen. Hij geeft in overweging een voor de regering inzichtelijke procedure af te spreken. Als de Kamer over het initiatief van de heer Duyvendak bijvoorbeeld adviezen vraagt, zou het prettig zijn als die ook automatisch aan de regering werden gestuurd.

De minister heeft zich gestoord aan de inhoud van de notitie. In de analyse wordt een aantal zeer tendentieuze opmerkingen gemaakt. Staatsrechtelijk heeft hij enkele fundamentele bezwaren tegen de voorstellen. Het laatste is natuurlijk onderwerp van debat; het eerste ligt wat moeilijker. Hij vindt het niet acceptabel dat bij voorbeeld iedereen die in een commissie zit en links met het bedrijfsleven heeft bij voorbaat verdacht is, dat verondersteld wordt dat opeenvolgende kabinetten zich laten «piepelen» door commissies en dat wordt gesteld dat een commissie het vuile werk opknapt als er een ramp is gebeurd of een bewindspersoon heeft geblunderd. In het geval van de commissie voor de Betuweroute wordt gesuggereerd, dat de secretaris later is beloond met een benoeming bij het ministerie. Hij neemt met kracht afstand van dergelijke tendentieuze stellingen. De heer Meijer, voorzitter van de Mijnraad, is benoemd tot voorzitter van de commissie die de gaswinning in de Waddenzee bestudeert op grond van zijn deskundigheid en dat is ook weer niet goed. Gesuggereerd wordt voorts dat wat te gevoelig is om in een regeerakkoord te worden opgenomen wordt voorgekookt in een commissie. Adviseurs voor het bedrijfsleven zouden worden gescout voor een politieke functie. Hij verzet zich tegen dergelijke suggesties. Hij wilde niet alle zinsneden in zijn reactie gaan bestrijden en heeft toen maar strak gereageerd. Hij wijst erop dat regering én parlement steeds het hunne kunnen denken van adviezen. Sommige adviezen leveren hem nieuwe gezichtspunten op, met andere is hij het totaal niet eens en hij let er vanzelfsprekend op hoe de commissie is samengesteld, met welke deskundigheden. Het parlement kan hem zeggen dat de commissie niet goed is samengesteld, dat het rapport niet deugt en dat zijn voorstellen al helemaal niet deugen.

De brief van mevrouw Sorgdrager spreekt de minister zeer aan. Zij wijst het merendeel van de aanbevelingen zijns inziens terecht af, in verband met de staatsrechtelijke zuiverheid. In de oorspronkelijke voorstellen van de heer Duyvendak wordt zijns inziens voorbijgegaan aan de scheiding van functies en verantwoordelijkheden van regering en Staten-Generaal. Sterker nog, daarmee zou sprake zijn van een terugkeer naar een monistisch stelsel, waarin de Kamer bepaalt wat de regering moet doen. Hij vindt dat zeer onhelder. Een onafhankelijke beoordeling door de Kamer van hetgeen de regering voorstelt wordt erdoor bemoeilijkt. Voor de regering is het niet meer mogelijk volstrekt vrij een eigen positie in te nemen. De Kamer is vrij om uit te nodigen wie zij wil. Een commissie heeft dan misschien nog geen zin in een openbaar gesprek, omdat zij haar opdracht nog doordenkt, enz. Het is aan de Kamer of zij de werkzaamheden van de commissie wil beïnvloeden. Als Kamerlid is hij overigens nooit door een commissie benaderd over zijn mening.

De minister meent dat uit zijn brief geen irritatie spreekt, ook al is de brief strak en staatsrechtelijk formeel. Hij staat er nog steeds achter. Hij vindt wel dat, overigens al voor de woestijnwet, een cultuur is ontstaan waarin in het algemeen te gemakkelijk naar het middel van de ad hoc commissie wordt gegrepen. In het kabinet en in de nota Andere overheid heeft hij aangegeven dat het adviesstelsel moet worden versoberd. Dat staat ook in de brief. Het uitgangspunt dat advisering plaatsvindt door permanente adviesorganen moet krachtig worden beleden. Eenmalige of tijdelijke commissies moeten eerder uitzondering dan regel zijn. In een aantal gevallen heeft hij collega's gesuggereerd om af te zien van het instellen van tijdelijke commissies en het probleem onder te brengen bij een adviesorgaan.

De minister nuanceert de stelling dat adviescommissies gebruikt worden om politieke impasses te doorbreken en de angel uit het debat te halen. Als een commissie wordt ingesteld om tot waarheidsvinding te komen, vindt iedereen het logisch dat buiten de regering om feiten worden vastgesteld. Vervolgens zijn er commissies die heel ingewikkelde technische problemen moeten onderzoeken. Daarover hoort hij weinig. Er worden ook commissies ingesteld waarbij het erop lijkt dat wordt geprobeerd een politieke of bestuurlijke consensus te creëren. Hij heeft er begrip voor als de Kamer vindt dat de betrokken minister daar zelf een oplossing moet zoeken.

De minister heeft bezwaar tegen de stelling dat er steeds weer uit een kleine elite wordt gerekruteerd die ook nog verbonden is met de top van het bedrijfsleven. Natuurlijk dient elke collega zich goed af te vragen waarom bepaalde personen worden uitgenodigd voor een commissie. Uit zijn eigen praktijk geeft hij als voorbeeld de commissie die de staatkundige verhoudingen met de Antillen en Aruba onderzoekt. De leden daarvan heeft hij niet om partijpolitieke redenen aangezocht maar om hun deskundigheid. De heer Rosenmöller heeft ervaring en gevoel voor politieke processen en kennis van de Antillen. De heer Blankert denkt niet vanuit de bestuurlijke sfeer. De heer Dales heeft verstand van overheidsfinanciën. Natuurlijk komt het dan goed uit dat zij van drie verschillende partijen lid zijn. De minister legt er de nadruk op dat het lidmaatschap van een adviescommissie geen baan of functie met een dik salaris is. Er is geen kleine groep die elkaar de bal toespeelt om er beter van te worden. Hij vindt voorts dat een minister moet beoordelen of de betrokkenen gezaghebbend en in samenwerking met elkaar kunnen adviseren. Dat is ook de verantwoordelijkheid van de minister. Als de Kamer het met de samenstelling niet eens is, is hij volstrekt bereid daarover verantwoordelijkheid af te leggen.

Een permanent overlegorgaan wordt op grond van de wet ingesteld. De regering benoemt de leden bij koninklijk besluit, volgens bepaalde criteria, namelijk deskundigheid en maatschappelijke kennis en ervaring. Vaak is belangrijk dat de leden ervaring hebben in bestuurlijke en maatschappelijke processen. Daarom worden, in alle openheid, soms mensen benoemd die niet materiedeskundig zijn, maar heel goede voorzitters zijn. Hij beseft echter dat er nogal eens wordt gevist in dezelfde kweekvijver. Hij moedigt dan collega's dan ook aan om af en toe eens naar andere mogelijkheden te kijken.

De minister acht de suggestie van de heer Eerdmans om commissies te onderzoeken op de effectiviteit van hun adviezen nuttig. Een regering die niets doet met zulke adviezen moet dat meteen zeggen als zij een standpunt inneemt. Een regering die zegt de adviezen op te volgen, maar dat niet doet, moet verantwoording afleggen aan de Kamer. De Kamer heeft natuurlijk zelf een controlerende rol.

De minister weet niet precies hoe hij zich de transparantie van functies en nevenfuncties moet voorstellen. Moeten bijvoorbeeld alleen functies die thans worden uitgeoefend aangegeven worden of ook functies uit het verleden? Hij voelt niet voor harde regels. Hij vindt het prima als mensen uit een ander land, die niet aan de Nederlandse situatie vastgeklonken zijn, ook eens meekijken. Hij wil dat niet beperken tot Belgen. Hij treedt niet in de vraag of de fracties extra ondersteuning voor onderzoek nodig hebben.

Naar het oordeel van de minister zijn voorzitters en leden van een commissie niet voor hun taak berekend zijn als zij zich laten opdragen om tot een bepaalde uitkomst te komen.

Samenvattend onderschrijft de minister de eerste aanbeveling, verklaart hij zich tegen de tweede aanbeveling, heeft hij geen bezwaar tegen de derde en beslissen de Kamer en de betrokken commissie zelf over de vierde.

Als een commissie ter advisering van de regering een rapport maakt, zal daarin alle cruciale informatie staan waarom de commissie tot haar aanbevelingen is gekomen. De regering maakt op grond van dat advies en misschien ook van andere documenten een voorstel voor de Kamer. De minister kan zich voorstellen dat de Kamer zich grondig in dat voorstel wil verdiepen en de commissie uitnodigt en ook andere deskundigen hoort. Hij zou het echter vreemd vinden indien de Kamer met de commissie ging debatteren, tenzij de Kamer informatie mist, maar die kan ook via de regering worden verkregen.

Een adviescommissie moet niet doen alsof zij een parlement is door in het openbaar te beraadslagen. Er kunnen juist allerlei redenen zijn om dat niet te doen. Hij wijst erop dat de door de Kamer zelf ingestelde enquêtecommissies ook niet in het openbaar vergaderen. Zij horen in het openbaar.

Nadere gedachtewisseling

De heer Eerdmans (LPF) heeft genoten van het debat en van de nota. Hij vindt de initiatiefnota een interessant novum. Hij heeft zelf zes aanvalsplannen liggen, dus hij gaat aan de slag. Hij vindt de inbreng van de minister van vandaag stukken beter dan de brief van de minister. Hij waardeert diens bijdrage aan de oordeelsvorming in de Kamer.

Mevrouw Spies (CDA) maakt er bezwaar tegen dat mevrouw Halsema probeert het CDA in een kwaad daglicht te stellen, niet op basis van cijfers maar van emoties. Zij deelt de stelling van de heer Duyvendak dat benoemingen in commissies plaatsvinden vanwege de politieke kleur niet.

Met Groenlinks is mevrouw Spies van mening dat politici eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en zelf politieke keuzes moeten maken en verdedigen, maar daar houdt haar instemming met de nota wel ongeveer op. Zij deelt de kritische houding ten opzichte van het instellen van veel commissies. Zij vindt het jammer dat in de nota vooral over politieke commissies wordt gesproken, terwijl het in veel gevallen over adviescommissies voor de regering gaat. Zij heeft weinig behoefte aan aanvullende regels en structuuroplossingen, gelet op hetgeen de Kamer thans allemaal al kan.

De heer Dubbelboer (PvdA) heeft een beetje het gevoel dat commissie en minister toch wat langs elkaar heen hebben gepraat, hoewel hij net als de heer Eerdmans de sessie een genot vond. Het lijkt hem goed dat de Kamer zelf nu al bekijkt welke mogelijkheden zij heeft bij de instelling van ad hoc commissies. Hij herinnert aan zijn suggestie over de hoofdlijnennotities, die steeds breed verspreid worden bij adviesraden. Dat heeft al tot goede discussies met de Kamer geleid.

Mevrouw Gerkens (SP) is blij dat de heer Duyvendak meer nadruk wil leggen op een oordeel over nut en noodzaak van een commissie en wat minder op de benoemingen. Zij wacht voorstellen af. Zij had graag bij de minister wat meer flexibiliteit waargenomen ten opzichte van deze eerste initiatiefnota van de Kamer. De procedure kent wellicht nog wat kinderziektes. Zij maakt zich er zorgen over dat de minister zich kennelijk geen zorgen maakt over de kwaliteit van het bestuur als bij het zoeken van leden in een oud kringetje rondgedraaid blijft worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) stelt vast dat op een aantal punten overeenstemming bestaat. Zij zou het op prijs stellen als een debat over het VAO plaatsvindt. Zij wil met de collega's nagaan waar overeenstemming te bereiken is over de aanbevelingen.

Het verbaast mevrouw Halsema dat de minister de nota bestrijdt op de toon en niet op de argumenten. Zij vindt dat slecht voor het debat, omdat de ruimte voor kritiek op de overheidsmacht zo kleiner wordt. Zij vraagt hem of bijvoorbeeld de stelling onjuist is dat een commissie van zwaargewichten het vuile werk opknapt als er een netelige politieke kwestie is, een ramp is gebeurd of een minister heeft geblunderd.

Mevrouw Halsema ziet de aanbevelingen in de notitie als een reactie op het bestaande coalitiemonisme, waarvan de minister zich haars inziens meer rekenschap moet geven. Zij vermoedt dat de minister het eigenlijk in grote lijnen eens is met de notitie, maar blijft hangen bij bepaalde voorbeelden.

De heer Van der Ham (D66) erkent dat er een zekere vorm van coalitiemonisme is. Daarom is hij is zo'n groot voorstander van een stem op de macht én een stem op de controleur van de macht. Hij heeft er wel begrip voor dat de minister wat formeler reageert op de toon in de nota van de heer Duyvendak. Hij weet dat hij sommige punten met een grote korrel zout moet nemen. Hij feliciteert de heer Duyvendak met diens initiatief, dat naar meer smaakt.

De heer Duyvendak is vooralsnog niet van plan op de toon van zijn notitie in te leveren. Hij wil een aantal punten waaraan de minister zich ergerde best hard onderbouwen, maar heeft daarvoor nu geen tijd meer. Hij constateert echter ook dat de minister feitelijk een heel eind meegaat met een aantal vaststellingen, bijvoorbeeld dat in het verleden te gemakkelijk naar het middel van de adviescommissie is gegrepen. Hij is het ermee eens dat zo'n commissie in technisch complexe kwesties nuttig kan zijn. Waarheidsvinding kan volgens hem best worden overgelaten aan bestaande onderzoekscolleges, zoals de Raad voor de transportveiligheid en de Algemene rekenkamer. Het is hem wat onduidelijk wat de minister nu precies denkt over commissies om politieke of bestuurlijke consensus te vinden.

De commissie moet naar het inzicht van de heer Duyvendak een aantal politieke conclusies trekken in een voortgezet overleg, waarbij een aantal punten aan de regering moet worden geadresseerd, maar de Kamer ook een aantal uitspraken over haar eigen handelen in de toekomst moet doen. Hij ziet al meerderheden gloren.

De heer Kohnstamm was geen voorzitter van een commissie. Er heeft een interdepartementaal beleidsonderzoek, een IBO, plaatsgevonden naar de ZBO's, door een ambtelijke werkgroep onder leiding van de heer Kohnstamm. Die werkgroep is ingesteld door de heer Zalm en de minister.

De minister meent los van de toon vrij uitvoerig een aantal inhoudelijke argumenten naar voren te hebben gebracht. In het huidige politieke stelsel in Nederland zijn coalities onvermijdelijk. Regeringsfracties voelen zich in eerste instantie onderdeel van een coalitie die een regering in stand houdt. Hij is er echter helemaal geen voorstander van om het monisme te versterken. Hij wil monistische verhoudingen juist zoveel mogelijk voorkomen. Hij meent dat het huidige kabinet en de huidige Kamer juist meer naar dualistische verhoudingen zoeken. Het kabinet is lang niet altijd bij voorbaat verzekerd van de steun van de coalitiefracties. Hij legt daarom bij een onderwerp als dit de nadruk op de strikte scheiding tussen de functies van de Kamer en het kabinet.

De minister noemt nog het voorbeeld van echte inhoudelijke en competentiegeschillen tussen verschillende bestuurslagen. Hij ziet dan reden om een stel zwaargewichten te vragen om advies. Daarmee worden geen verschillen weggemoffeld, maar hopelijk opgelost. Wel vindt hij dat het instellen van ad hoc commissies geen regel moet zijn, maar dat politici zelf in beginsel hun voorstellen moeten bedenken. Zij kunnen daartoe met hoofdlijnennotities komen, waarover vervolgens iedereen die dat wil met adviezen kan komen.

De minister is van mening dat hij zich flexibel heeft opgesteld, maar hij wist niet of hij voldoende informatie had om goed beslagen ten ijs te komen.

De voorzitter acht het goed om het presidium te attenderen op de ervaringen die de commissie met dit initiatief heeft opgedaan en ook op de fouten die daarbij zijn gemaakt. Het presidium zou er vervolgens nog Kamerbreed aandacht aan kunnen besteden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Lazrak (Groep Lazrak), Dubbelboer (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

Naar boven