nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2004
Inleiding
Bij brief van 26 april 2004 verzoekt de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal de minister
voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties (BVK) om een reactie
op de nota «De schaduwmacht – de invloed van politieke commissies»
van het lid Duyvendak (Kamerstukken II 2003/04, 29 508, nr. 1). Met deze
brief doe ik u mijn reactie toekomen.
Onderscheiden taken
Een aantal van de aanbevelingen die in de nota worden genoemd, strekken
ertoe de Staten-Generaal een grotere rol toe te kennen bij de samenstelling
van adviescolleges en beogen voorts een rechtstreekse relatie tussen de Staten-Generaal
en de adviescolleges. In de nota wordt bijvoorbeeld voorgesteld dat de instelling
en samenstelling van ad hoc commissies eerst moet worden voorgelegd aan de
Kamer (aanbeveling 1 en 2 en 4).
Deze aanbevelingen doen naar mijn mening geen recht aan de onderscheiden
taken van de regering en de Staten-Generaal. Een adviescollege heeft als taak
de regering te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of te voeren
beleid van het Rijk (artikel 1 Kaderwet). Het ligt voor de hand dat adviescolleges
die de regering adviseren, ook door haar worden samengesteld.
Indien de Kamer behoefte heeft aan advisering door een door haar samengestelde
commissie, staat het haar uiteraard vrij een dergelijke commissie in te stellen
(aanbeveling 7).
Overigens wordt in de nota ten onrechte de indruk gewekt dat zonder een
directe betrokkenheid van de Kamer onvoldoende oog zou zijn voor de wenselijkheid
van soberheid, transparantie en een evenredige samenstelling van adviescolleges
en ad hoc-commissies.
Op al deze punten wordt bij de uitvoering van de Kaderwet adviescolleges
nauwkeurig acht geslagen door de regering.
Zo wordt steeds bezien of een adviestaak niet kan worden ondergebracht
bij een bestaand adviescollege (aanwijzing 123a van de Aanwijzingen voor de
regelgeving). Ik acht het mijn verantwoordelijkheid om dit zoveel mogelijk
te bevorderen. Dat desondanks ad hoc adviescolleges worden ingesteld, heeft
te maken met het feit dat het stelsel van bestaande adviescolleges niet altijd
dekkend is. Niettemin wil ik vermelden dat in het Actieprogramma Andere Overheid
een actie «versobering en verbetering adviesstelsel» is opgenomen.
Aan de hand van een doorlichting van het stelsel op basis van de Kaderwet
adviescolleges, die nog dit jaar plaatsvindt, wordt bekeken of het huidige
stelsel versoberd en verbeterd kan worden.
In de Kaderwet adviescolleges wordt ook de transparantie gewaarborgd.
In artikel 11, derde lid, is bepaald dat vacatures in een adviescollege openbaar
worden gemaakt. Artikel 12, derde lid, bepaalt verder dat bij de benoeming
van de voorzitters en leden van adviescolleges wordt gestreefd naar evenredige
deelneming aan adviescolleges van vrouwen en personen behorende tot etnische
of culturele minderheidsgroepen. Dit streven staat ook voorop bij de samenstelling
van ad hoc-commissies.
In de nota wordt tevens voorgesteld dat de Kamer eerst met de ad hoc commissie
debatteert (aanbeveling 5). Ook dit acht ik niet verenigbaar met de onderscheiden
taken van de regering en de Staten-Generaal. De gangbare procedure is dat
de regering eerst een standpunt inneemt naar aanleiding van een advies en
dat dit standpunt vervolgens naar de Kamer wordt gezonden (artikel 24 Kaderwet),
die hierover eventueel met de regering in debat kan gaan. Dit is gelet op
de verdeling van verantwoordelijkheden ook de meest logische volgorde. Tenslotte
wil ik over de openbaarheid van de zittingen van ad hoc commissies (aanbeveling
6) het volgende opmerken. Een adviescommissie neemt geen besluiten, maar draagt
bij aan het vormen van een standpunt van de regering. Ook is bij de vaststelling
van adviezen geen sprake van overleg en belangenbehartiging. Openbaarheid
ligt dan, anders dan bijvoorbeeld bij de wetgevingsprocedure, niet voor de
hand. De deskundige adviezen (die wel openbaar worden) spreken voor zich.
Als de Kamer de adviezen niet onderschrijft, dan kan de Kamer hierover het
debat aangaan met de regering (aangenomen dat die de adviezen wel over heeft
genomen).
Toonzetting
In de nota worden ten aanzien van adviescolleges een aantal vergaande
uitspraken gedaan, die naar mijn oordeel niet of onvoldoende worden onderbouwd.
Zo wordt gesteld dat commissies streven naar consensus, het democratische
proces verzwakken en het debat smoren. Ik kan deze stellingen niet onderschrijven
en wacht met belangstelling af hoe de Kamer terzake oordeelt.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
Th. C. de Graaf