Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2016
Op 7 september jl. heb ik met uw Kamer tijdens het AO Post (Kamerstuk 29 502, nr. 124) gesproken over de ontwikkelingen op de postmarkt in relatie tot de verplichting
voor postvervoerbedrijven om per 1 januari 2017 met minimaal 80% van de postbezorgers
een arbeidsovereenkomst te hebben. Ik heb toen laten weten dat ik mij zorgen maak
over de gevolgen van de aanhoudende krimp op de postmarkt en als gevolg daarvan de
financiële mogelijkheden van sommige postvervoerders om op 1 januari 2017 aan deze
80%-verplichting te voldoen. In het eerder genoemde overleg heb ik van uw Kamer de
ruimte gekregen om te onderzoeken of er maatregelen mogelijk zijn om te voorkomen
dat postvervoerders als gevolg van bovengenoemde verplichting vanaf 1 januari 2017
in de financiële problemen komen.
In dit licht heb ik de afgelopen maanden intensief contact gehad met betrokken partijen,
waaronder postvervoerders, vakbonden en de ACM. Mijn conclusie is dat er onvoldoende
draagvlak is om maatregelen te nemen die gericht zijn op langer durend uitstel van
de wettelijke verplichting om per 1 januari 2017 met minimaal 80% van de postbezorgers
een arbeidsovereenkomst te hebben. Wel vind ik het redelijk, gezien het feit dat de
afronding van het overleg met betrokken partijen pas in een laat stadium kon worden
afgerond, postvervoerbedrijven enig respijt te geven om de nodige voorbereidingen
te treffen om op korte termijn aan deze eis te kunnen voldoen. Vandaar dat ik de wettelijke
verplichting laat ingaan op 1 april 2017. Het is daarna aan de ACM om het toezicht
op de naleving van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 uit te voeren. Ik ga ervan
uit dat de ACM zoals altijd hierbij de nodige zorgvuldigheid zal betrachten en rekening
zal houden met de belangen van betrokken bedrijven en werknemers.
Gelet hierop bied ik uw Kamer hierbij het ontwerpbesluit aan tot wijziging van het
Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met het vervallen van de uitzondering
ingeval van een collectieve arbeidsovereenkomst1. Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik naar de ontwerpnota van toelichting.
De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure
(artikel 8, tweede lid, van de Postwet 2009, zoals die wet luidt met ingang van 1 januari
2017) en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit
voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd
en vervolgens zal worden vastgesteld.
Op grond van de aangehaalde bepaling geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging
van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State niet eerder dan vier
weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Op grond van aanwijzing 43a van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt deze termijn
in verband met het kerstreces van uw Kamer verlengd tot en met 6 februari 2017.
Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp