29 501
Overeenkomst betreffende de erkenning van beslissingen inzake de vaststelling van een geslachtswijziging; Wenen, 12 september 2000

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2004

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 2 april 2004.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 mei 2004.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 12 september 2000 te Wenen totstandgekomen Overeenkomst betreffende de erkenning van beslissingen inzake de vaststelling van een geslachtswijziging (Trb. 2001, 17)1.

Een toelichtende nota bij de Overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

In de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS) is transseksualiteit geruime tijd onderwerp van studie en rechtsvergelijking geweest. Het betreft immers een gecompliceerde en delicate materie. In 1993 heeft de ICBS deelgenomen aan een door de Raad van Europa te Amsterdam gehouden colloquium getiteld «Transsexualisme, médecine et droit». Tijdens dat colloquium heeft zij twee rapporten (verkrijgbaar bij de ICBS) uitgebracht bevattende een rechtsvergelijking van de juridische gevolgen van een geslachtswijziging (Les conséquences juridiques du changement de sexe en droit comparé) respectievelijk over de internationale aspecten van beslissingen inzake geslachtswijziging (Aspects internationaux des décisions de changement de sexe). Tijdens het colloquium kwam naar voren dat slechts weinig staten een wettelijke regeling inzake geslachtswijziging hebben. Zulks leidt ertoe dat betrokkenen in hinkende situaties terechtkomen, inhoudende dat zij in de ene staat als man beschouwd worden en in een andere staat als vrouw. Dergelijke situaties brengen aanzienlijke problemen voor de persoon in kwestie met zich, met name wanneer deze zijn identiteit dient aan te tonen.

Het Europees Parlement heeft op 12 september 1989 een resolutie aangenomen over de discriminatie waarvan transseksuelen het slachtoffer zijn (Handelingen van het Europees Parlement van 11 september 1989, nr. 2380/20, blz. 22 en 52–54; zie ook het rapport van de Commissie voor verzoekschriften Doc. A2–89 en A3–1689). In de resolutie worden de lidstaten opgeroepen om regelingen tot stand te brengen waarin transseksuelen het recht wordt gegeven om van geslacht te veranderen. De regelingen dienen in elk geval erin te voorzien dat de geboorteakte van de betrokkene kan worden aangepast en dat diens voornaam kan worden gewijzigd (artikel 2, aanhef en onder e). Verder nodigt het Europees Parlement in artikel 3 van de resolutie de Raad van Europa uit om een verdrag op dit terrein tot stand te brengen.

De Raad van Europa heeft zich vervolgens gebogen over deze materie en een Aanbeveling uitgebracht aan de lidstaten (Recommandation 1117 (1989)) relative à la condition des transsexuels) om een wettelijke regeling tot stand te brengen inzake gevallen van onomkeerbare transseksualiteit. Daarbij wordt in artikel 11, onder a respectievelijk onder b, uitdrukkelijk bepaald dat geregeld dient te worden dat de vermelding van het geslacht van een transeksueel in zijn geboorteakte dient te worden gewijzigd en dat het mogelijk moet worden gemaakt om zijn voornaam te (laten) wijzigen.

Gelet op het feit dat de kern van de materie gelegen is op het terrein van de burgerlijke stand, heeft de Raad van Europa gemeend dat de ICBS de aangewezen organisatie was om een regeling op internationaal niveau tot stand te brengen.

De ICBS heeft vervolgens door middel van een questionnaire aan de lidstaten een grondig onderzoek gedaan naar de bestaande wettelijke regelingen op dit terrein. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in een uitgave getiteld «Le transsexualisme en Europe».

De uitgave is tevens in de Engelse taal verschenen. De publicatie van beide versies is verzorgd door de Raad van Europa (ISBN 92-871-4342-0 voor de Franse versie en ISBN 92-871-4343-9 voor de Engelse versie).

Op basis van het voormelde onderzoek is op 12 september 2000 te Wenen de Overeenkomst betreffende de erkenning van beslissingen inzake de vaststelling van een geslachtswijziging (hierna te noemen «de Overeenkomst») tot stand gebracht, waarin geregeld wordt dat een rechterlijke of bestuurlijke beslissing inzake geslachtswijziging die gegeven is in het ene verdragsland onder bepaalde voorwaarden erkend wordt in de andere verdragslanden. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat personen die een geslachtswijziging hebben ondergaan in de hiervoor genoemde hinkende situaties terechtkomen.

Erkenning kan alleen worden gevraagd door een persoon die bij het aanhangig maken van de oorspronkelijke procedure inzake de geslachtswijziging, een onderdaan was van de staat waar de beslissing is gegeven of daar zijn gewone verblijfplaats had. Het verdrag regelt niet of de erkenning van rechtswege plaatsvindt. Dat wordt overgelaten aan de rechtsstelsels van de desbetreffende verdragsstaten.

De Overeenkomst is voor ondertekening open gesteld tijdens de in september 2000 te Wenen gehouden Algemene Vergadering van de ICBS. Ondertekening heeft plaatsgevonden voor het Koninkrijk, Oostenrijk, Griekenland en Duitsland.

Nederland is één van de weinige landen die een wettelijke regeling met betrekking tot transseksualiteit kennen; namelijk in de artikelen 28 tot en met 28c van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Als voorwaarden voor toewijzing van het verzoek worden in die bepalingen gesteld: de blijvende overtuiging van de verzoeker tot het andere geslacht te behoren, de medische ingreep leidende tot onvruchtbaarheid en eventuele verdere medische ingrepen om de betrokkene zoveel mogelijk fysiek aan te passen aan het gewenste geslacht. Van de verrichte ingrepen dient te blijken uit een verklaring van medische deskundigen.

Het kernpunt van het verdrag is dat erkenning kan worden geweigerd indien de lichamelijke aanpassing niet is verwezenlijkt en in de beslissing is vastgelegd. Blijkens de toelichting die de ICBS voor het verdrag heeft opgesteld dient de lichamelijke aanpassing zoveel mogelijk te hebben plaatsgevonden (www.ciec1.org). Voorts gelden als gronden voor weigering van de erkenning dat de beslissing door bedrog is verkregen en dat deze in strijd is met de openbare orde van de erkennende staat.

Alvorens tot een vergelijking van de voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek en in het ICBS-verdrag over te gaan, is het goed in gedachten te houden dat de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek de rechter tot volle toetsing van een verzoek nopen, terwijl het verdrag juist beoogt een dergelijke toetsing bij erkenning te voorkomen door het stellen van een aantal voorwaarden.

Een vergelijking levert het volgende beeld op:

– In het Burgerlijk Wetboek wordt uitdrukkelijk de eis gesteld dat de betrokkene de overtuiging dient te hebben dat hij tot het andere geslacht behoort. In het verdrag wordt deze eis niet expliciet gesteld. Het verdrag is evenwel tot stand gekomen naar aanleiding en met inachtneming van de Aanbeveling van de Raad van Europa nr. 1117 van 1989, waarin in artikel 1 als een kenmerk van transseksualiteit wordt genoemd «la conviction profonde d'appartenir à l'autre sexe» (de diepe overtuiging tot het andere geslacht te behoren). Naar de aanbeveling wordt ook verwezen op blz. 10 van de hiervoor genoemde publicatie «Le transsexualisme en Europe», die door de ICBS in samenwerking met de Raad van Europa is uitgebracht. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat de overtuiging tot het andere geslacht te behoren, aan het verdrag ten grondslag ligt en dat dit besloten ligt in het vereiste dat de transseksueel lichamelijk dient te zijn aangepast aan het door hem gewenste geslacht. Het verdrag bepaalt dat de lichamelijke aanpassing van de betrokkene daadwerkelijk dient te hebben plaatsgevonden en in de desbetreffende beslissing moet zijn vastgesteld. Blijkens de ICBS-toelichting op het verdrag wordt er evenwel van uitgegaan dat medische behandelingen en chirurgische ingrepen hebben plaatsgehad die tot het resultaat hebben geleid dat de betrokkene zoveel mogelijk de fysieke kenmerken heeft verkregen van het door hem verlangde geslacht. Dat is in lijn met de regeling in het Burgerlijk Wetboek, die inhoudt dat het verrichten van (verdere) chirurgische ingrepen achterwege blijft wanneer zulks uit medisch of psychologisch opzicht niet mogelijk of verantwoord is, met andere woorden indien medische ingrepen niet volledig hebben plaatsgevonden behoeft dat erkenning niet in de weg te staan. Het verdrag laat hiertoe de ruimte. Het spreekt immers voor zich dat ook ten aanzien van de erkenning geldt dat er geen medische ingrepen worden verricht in gevallen waarin zulks onverantwoord zou zijn.

– In het Burgerlijk Wetboek wordt de eis gesteld dat de betrokkene als deze een man is, nimmer meer in staat zal zijn om kinderen te verwekken en als deze een vrouw is, nimmer meer in staat zal zijn om kinderen te baren, met andere woorden de betrokkene dient onvruchtbaar te zijn en de onvruchtbaarheid dient onomkeerbaar te zijn. Het verdrag stelt de eis niet expliciet. Deze ligt besloten in de voorwaarde dat de chirurgische ingrepen dienen te hebben plaatsgevonden.

– Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat in de procedure tot geslachtswijziging een afschrift van de geboorteakte van de verzoeker en een verklaring van medisch deskundigen dienen te worden overgelegd. Het verdrag verlangt de overlegging van een afschrift van de geboorteakte niet. Dit is voor de erkenning ook niet nodig. Deze heeft immers betrekking op de rechterlijke of bestuurlijke beslissing inzake de geslachtswijziging. Blijkens de ICBS-toelichting op het verdrag, wordt wel verlangd dat vaststaat dat in het kader van de beslissing inzake de geslachtswijziging medisch deskundigen zijn gehoord. In een uitspraak gegeven door een Nederlandse rechter zal daarvan blijken in de overwegingen.

– In de procedure op grond van het Burgerlijk Wetboek vindt wijziging van de geboorteakte pas plaats als de beslissing van de rechter niet meer voor beroep vatbaar is en het dus een eindbeslissing betreft. Volgens het verdrag is erkenning eveneens uitsluitend mogelijk in de gevallen waarin een eindbeslissing is gegeven. Een verzoek op grond van het Burgerlijk Wetboek kan geweigerd worden als niet is voldaan aan de vereisten van artikel 28b, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De toetsing aan de openbare orde is daarin begrepen. Het verdrag laat de invulling van «strijd met de openbare orde» over aan het land waar de erkenning wordt gevraagd. Er wordt wel uitdrukkelijk in de ICBS-toelichting op het verdrag gesteld dat een geslachtswijziging op zich in geen geval strijd kan opleveren met de openbare orde. Indien een in Nederland ingediend verzoek tot geslachtswijziging gebaseerd is op bedrog – er wordt bijvoorbeeld een valse deskundigenverklaring overgelegd – kan het verzoek worden afgewezen. Mocht het bedrog op een later tijdstip – na wijziging van de geboorteakte van de betrokkene – worden ontdekt, kan het Openbaar Ministerie op grond van artikel 24 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de rechtbank verzoeken de aanpassing van de geboorteakte ongedaan te maken. Op grond van het verdrag kan in geval van bedrog erkenning geweigerd worden. De voorwaarden voor geslachtswijziging op grond van artikel 28 e.v. van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorwaarden voor erkenning van een dergelijke beslissing op grond van het verdrag stemmen blijkens het voorgaande zodanig met elkaar overeen, dat voor de goedkeuring van het verdrag geen aanpassing van de wet is vereist.

Het verdrag regelt overigens niet op welke wijze de erkenning dient te geschieden. Dat wordt overgelaten aan de afzonderlijke verdragsstaten. In het Nederlandse recht wordt geen exequaturprocedure verlangd. Teneinde erkenning van een buitenlandse beslissing te verkrijgen, kan volstaan worden met de overlegging van de desbetreffende uitspraak – zonodig voorzien van een vertaling in het Nederlands – aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, opdat deze op grond van artikel 20b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek – behoudens strijd met de Nederlandse openbare orde – een latere vermelding inzake de geslachtswijziging aan de geboorteakte van de betrokkene toevoegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal daarbij toetsen aan de voorwaarden van artikel 2 van het verdrag. Indien de ambtenaar afwijzend beslist, stelt hij de betrokkene hiervan schriftelijk op de hoogte. Deze kan op grond van artikel 27 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tegen de beslissing in beroep gaan bij de rechtbank.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel wordt bepaald dat zowel gerechtelijke als bestuurlijke beslissingen inzake geslachtswijziging voor erkenning in aanmerking komen. In de meeste staten zal sprake zijn van een gerechtelijke beslissing. Deze is gebaseerd op de wet of op de jurisprudentie.

Er zijn echter ook staten die een administratieve procedure kennen. Oostenrijk vormt daar een voorbeeld van. Ook die beslissingen vallen onder het verdrag en komen voor erkenning in aanmerking. Voor beide soorten beslissingen geldt dat erkenning eerst verzocht kan worden als de beslissing onherroepelijk is geworden.

Het verzoek tot erkenning wordt gedaan door de betrokkene bij de daarvoor bevoegde instantie. De betrokkene is bevoegd tot indiening van het verzoek als hij de beslissing tot geslachtswijziging heeft verkregen in de staat waarvan hij de nationaliteit bezit, dan wel waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft. In dit artikel wordt het begrip gewone verblijfplaats niet gekoppeld aan een bepaalde termijn. Het begrip heeft de inhoud die daaraan volgens de geldende regels van het internationaal privaatrecht wordt gegeven. Deze gaan uit van de feitelijke plaats waar de betrokkene duurzaam verblijf houdt. Dit begrip dient te worden onderscheiden van de voorwaarde die in artikel 28, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gesteld wordt inzake de competentie van de Nederlandse rechter om een verzoek tot geslachtswijziging van een vreemdeling in behandeling te nemen. De competentie ontstaat op het tijdstip dat de vreemdeling in kwestie ten minste één jaar woonplaats in Nederland heeft. In de praktijk zullen beide begrippen samenvallen.

Artikel 2

Deze bepaling bevat de gronden waarop een erkenning van een beslissing inzake geslachtswijziging geweigerd kan worden. Dat zijn er drie. Zij betreffen de volgende gevallen: het niet verwezenlijkt zijn van de lichamelijke aanpassing en/of het niet vastgesteld zijn, strijd met de openbare orde en bedrog.

In het eerste geval is het van belang dat de betrokkene zodanige medische appropriate heeft ondergaan dat hij geacht kan worden dientengevolge tot het andere geslacht te behoren dan het geslacht dat de betrokkene vóór de medische behandeling had. Een dergelijke behandeling bestaat in het algemeen uit toediening van hormonen, gevolgd door chirurgische ingrepen en zal blijken uit een verklaring van medisch deskundigen die bij het verzoek tot geslachtswijziging pleegt te worden gevoegd. Van de vaststelling dat de medische behandeling heeft plaatsgehad, dient melding te worden gemaakt in de beslissing. Indien de bedoelde vermelding ontbreekt, kan erkenning geweigerd worden. Er blijkt dan immers niet onomstotelijk uit de beslissing dat de geslachtswijziging heeft plaatsgevonden. Opgemerkt zij nog dat blijkens de toelichting de lichamelijke aanpassing zoveel mogelijk moet hebben plaatsgehad. Hiervoor werd op dit punt reeds ingegaan.

Hierbij zij aangetekend dat het niet de bedoeling is dat de erkennende instantie gaat verifiëren of de medische behandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en waarin deze dan bestond. Die toetsing is immers reeds geschied bij de behandeling van het verzoek tot geslachtswijziging en het verdrag beoogt nu juist een tweede volle toetsing te voorkomen.

Overigens laat het voorgaande onverlet dat een verdragsstaat een soepeler erkenningsbeleid kan hanteren dan hetgeen is neergelegd in het verdrag, wanneer zijn interne recht daarin voorziet.

Het tweede geval betreft strijd met de openbare orde van de erkennende staat. Hierbij dient in elk geval te worden aangetekend dat een geslachtswijziging op zich geen grond kan vormen om strijd met de openbare orde aan te nemen.

Er zal niet snel sprake zijn van weigering van de erkenning van een beslissing die in een andere verdragsstaat is gegeven wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, temeer daar het Burgerlijk Wetboek op het punt van de verlangde fysieke aanpassing van de betrokkene rekening houdt met beperkingen voortvloeiend uit diens fysieke of psychologische gesteldheid. Aangenomen kan worden dat er strijd is met de Nederlandse openbare orde indien de betrokkene niet zou voldoen aan het vereiste van onvruchtbaarheid. Als andere situatie waarin sprake kan zijn van strijd met de Nederlandse openbare orde is bijvoorbeeld denkbaar het geval waarin de betrokkene tot geslachtswijziging is overgegaan om redenen die niets van doen hebben met de overtuiging tot het andere geslacht te behoren, zoals redenen van publicitair/commerciële aard.

Het derde geval betreft beslissingen tot geslachtswijziging die door bedrog zijn verkregen. Binnen de ICBS is de vraag gerezen wat de verhouding is tussen openbare orde en bedrog.

Na diepgaande discussies is men tot de conclusie gekomen dat bedrog beschouwd kan worden als een species van het genus strijd met de openbare orde, doch dat niet gesteld kan worden dat dat in alle gevallen opgaat. Dat zou betekenen dat in bepaalde gevallen van bedrog de erkenning niet geweigerd zou kunnen worden op grond van strijd met de openbare orde. Die beslissingen zouden dan voor erkenning in aanmerking kunnen komen, hetgeen zeer onwenselijk is. Om die reden heeft de ICBS gemeend duidelijkheid te moeten verschaffen door de gevallen van bedrog als een aparte weigeringsgrond voor erkenning in het verdrag op te nemen.

De wijze waarop het bedrog zich manifesteert kan allerlei vormen aannemen. Er valt vooral te denken aan bedrog door middel van het overleggen van valse of vervalste documenten, zoals bijvoorbeeld een valse of vervalste deskundigenverklaring inzake de medische ingrepen.

De vraag rijst wat de eventuele gevolgen zijn van samenloop van procedures, wanneer zowel in het buitenland als in Nederland een procedure tot geslachtswijziging wordt geëntameerd.

Het Nederlandse procesrecht (artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) bepaalt dat een rechter een verzoek kan aanhouden, indien blijkt dat in een andere staat eenzelfde verzoek reeds in behandeling is bij de bevoegde rechter. Indien de buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, verklaart hij zich onbevoegd in de zaak.

In dit verband kan men zich ook afvragen of de afwijzing van een verzoek, bedoeld in artikel 28 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in de weg staat aan de erkenning van een – latere – buitenlandse beslissing betreffende dezelfde persoon waarin zulk een verzoek wel wordt ingewilligd. In principe hoeft dat niet het geval te zijn. Het is namelijk mogelijk dat de situatie waarin de betrokkene verkeert ten tijde van de toewijzing van het verzoek door de buitenlandse rechter, gewijzigd is ten opzichte van de situatie die bestond toen het verzoek in Nederland werd ingediend.

Artikel 3

Wanneer erkenning van een beslissing inzake geslachtswijziging heeft plaatsgevonden, verbindt de erkennende verdragsstaat zich om de geboorteakte van de betrokkene – indien deze is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand – overeenkomstig de beslissing inzake de geslachtswijziging aan te passen. Concreet betekent dit dat het in de akte opgenomen geslacht van de betrokkene en diens voornaam of voornamen worden gewijzigd. Dit is een essentieel rechtsgevolg van de erkenning, waarmee gezorgd wordt dat ook in administratieve zin de identiteit van de betrokkene wordt aangepast aan de nieuw ontstane situatie.

Deze verplichting heeft een zelfstandig karakter en bestaat los van het feit of in de staat waar de beslissing inzake geslachtswijziging is gegeven, de geboorteakte van de betrokkene is aangepast. Het is namelijk mogelijk dat in de desbetreffende staat geen geboorteakte voorhanden is.

Indien deze wel is opgemaakt, worden de eventuele aanpassing daarvan en de rechtsgevolgen beheerst door het nationale recht. In het algemeen zal de beslissing leiden tot wijziging van de vermelding van het geslacht en van de voornaam of voornamen van de betrokkene in de akte. Of deze aanpassing – zoals in het Nederlandse recht – een constitutief karakter draagt, is afhankelijk van het desbetreffende rechtsstelsel. Het voorgaande betekent dat het ontbreken van de vermelding van de buitenlandse beslissing in akten van de burgerlijke stand die in het desbetreffende land zijn opgemaakt, een erkenning van de beslissing in Nederland niet in de weg staat.

In de ICBS is geconstateerd dat het wenselijk is dat behalve de geboorteakte ook andere documenten van de betrokkene, zoals rijbewijs en diploma's, zoveel mogelijk aan de verkregen geslachtswijziging worden aangepast. Dat wordt niet door het verdrag geregeld. Het ligt echter in de rede dat aanpassing van dergelijke stukken zoveel mogelijk plaatsheeft. De aanpassing zal kunnen geschieden op verzoek van de betrokkene.

De Overeenkomst regelt geen andere juridische gevolgen van de erkenning van een beslissing inzake geslachtswijziging, zoals huwelijksbevoegdheid van de betrokkene na geslachtswijziging en familierechtelijke betrekkingen met eventuele kinderen. De regeling van deze rechtsgevolgen wordt overgelaten aan het nationale recht van de erkennende staat.

Artikelen 5 en 6

Binnen de ICBS is de geografische toepassing van de Overeenkomst diepgaand besproken. Dat heeft ertoe geleid dat bepaald is dat alle lidstaten van de ICBS en alle lidstaten van de Europese Unie bij het verdrag partij kunnen worden. Voor de overige staten geldt een ander systeem dat in artikel 7 zijn beslag heeft gekregen.

Ingevolge het eerste lid van artikel 6 zal het verdrag in werking treden wanneer twee lidstaten van de ICBS tot ratificatie zijn overgegaan.

Artikel 7

Na inwerkingtreding van de Overeenkomst kunnen andere staten dan de ICBS-lidstaten en de lidstaten van de Europese Unie tot het verdrag toetreden. Gegeven het delicate karakter van de materie is gekozen voor een systeem waarbij de staten die reeds partij zijn bij het verdrag, uitdrukkelijk dienen in te stemmen met gelding ervan tussen hen en de toetredende staat.

Een dergelijk systeem is niet ongebruikelijk. Het wordt onder andere toegepast bij een aantal verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, zoals bij het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage totstandgekomen Verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197). In dat verdrag wordt overigens als uitgangspunt gehanteerd dat de staten die reeds partij zijn, instemmen met de toetreding van een andere staat, tenzij zij uitdrukkelijk aangeven hiertegen bezwaar te hebben, terwijl bij het ICBS-verdrag ervoor gekozen is dat de staten die reeds partij zijn, uitdrukkelijk te kennen dienen te geven dat zij instemmen met de toetreding van een andere staat.

Artikel 8

Dit artikel bevat de mogelijkheid tot het maken van een voorbehoud met betrekking tot de erkenning van bestuurlijke beslissingen inzake geslachtswijziging. Er zijn namelijk staten – zoals Spanje – waar uitsluitend rechterlijke beslissingen voor erkenning in aanmerking kunnen komen. Voor Nederland is er geen reden om een voorbehoud in deze zin te maken.

Indien een verdragsstaat het voorbehoud ten aanzien van de erkenning van bestuurlijke beslissingen heeft gemaakt, kan het op elk gewenst moment ingetrokken worden.

Andere voorbehouden dan het genoemde zijn niet toegestaan.

3. Koninkrijkspositie

Artikel 9 van het verdrag voorziet in de mogelijkheid om de gelding ervan uit te breiden tot andere gebieden behorende tot de desbetreffende staat.

De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben te kennen gegeven geen medegelding te wensen. Het verdrag zal derhalve wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Justitie

J. P. H. Donner

De Minister van Buitenlandse Zaken

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven