29 499
Wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met een aantal technische verbeteringen en het herstel van enkele omissies in de Invoeringswet Wet werk en bijstand

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 02 juni 2004

In het wetgevingsoverleg d.d. 1 juni 2004 over het wetsvoorstel Veegwet Wet werk en bijstand heb ik toegezegd u de jurisprudentie over het verblijf in het buitenland met behoud van een bijstandsuitkering in relatie tot de ontheffing van de arbeidsverplichtingen van personen van 57,5 jaar en ouder op grond van de Algemene bijstandswet te doen toekomen. Deze jurisprudentie doe ik u hierbij toekomen.1

CRvB 3 september 2002, JABW 2002/189

De Raad stelt vast dat twee groepen bijstandsgerechtigden in vergelijkbare omstandigheden verkeren als personen van 57,5 jaar of ouder, te weten degenen met een ontheffing om redenen van medische of sociale aard en bijstandsouders met een volledige verzorgende taak en kinderen jonger dan vijf jaar.

In de geschiedenis van totstandkoming van artikel 9 Abw en de Regeling gebruikelijke vakantieduur heeft de Raad geen argumenten aangetroffen ter rechtvaardiging van het onderscheid naar leeftijd tussen enerzijds bijstandsgerechtigden van 57,5 jaar of ouder en anderzijds jongere bijstandsgerechtigden ten aanzien van wie buiten twijfel is dat het voldoen aan de arbeidsverplichtingen niet, althans niet (meer) mag worden gevergd voor de beoordeling van verblijf in het buitenland. Indien de aanvrager moet worden gerekend tot de groep jongere bijstandsgerechtigden met een ontheffing kan volgens de Raad niet worden gezegd dat het gemaakte onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd wordt door objectieve en redelijke gronden. In dit geval dient de Regeling gebruikelijke vakantieduur wegens strijd met artikel 1 Grondwet en artikel 26 IVBPR buiten toepassing te worden gelaten.

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage 22 augustus 2001, JABW 2001/172

In de Regeling wordt een onderscheid gemaakt naar leeftijd, zijnde discriminatie «op welke grond dan ook» als bedoeld in artikel 1 Grondwet. Indien daarvoor redelijke en objectieve gronden bestaan is het maken van onderscheid naar leeftijd evenwel geoorloofd. Een bijstandsgerechtigde die wegens de zorg voor haar kind jonger dan 5 jaar is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, verkeert voor de toepassing van de Abw in dezelfde omstandigheden als een bijstandsgerechtigde van 57,5 jaar of ouder met een vrijstelling. Dat kan anders zijn als het kind de leeftijd van vijf jaar zal bereiken, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Nu dergelijke redelijke en objectieve gronden ontbreken kon het onderscheid niet worden gemaakt zonder in strijd te komen met artikel 1 Grondwet.

Arrondissementsrechtbank Maastricht 13 januari 2000, JABW 2000/43

In geschil is de vraag of het leeftijdscriterium in de Regeling gebruikelijke vakantieduur Abw in strijd is met het discriminatieverbod. Een betrokkene, waarvan vaststaat dat hij permanent arbeidsongeschikt is en die is ontheven van de arbeidsverplichtingen, verkeert voor de toepassing van de Abw in dezelfde omstandigheden als de bijstandsgerechtigde van 57,5 jaar of ouder, die ook is ontheven van de arbeidsverplichtingen. De gemeente had de Regeling niet ten grondslag mogen leggen aan het thans bestreden besluit, nu het onderscheid naar leeftijd in die regeling niet op objectieve en redelijke gronden berust. In gevallen als deze dient de regeling wegens strijd met artikel 1 Grondwet buiten toepassing te worden gelaten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven