29 494
Wijziging van de Wet op de orgaandonatie (evaluatie)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 april 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 20, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

Wanneer een gerede kans bestaat dat een persoon binnen afzienbare tijd zal overlijden, maar in ieder geval zo spoedig mogelijk na het intreden van de dood, gaat de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris na of een wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of artikel 10 aanwezig is, tenzij reeds vaststaat dat de betrokkene medisch gezien niet in aanmerking komt als donor.

B

Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 22, derde lid, tweede gedachtestreepje, wordt «in stand houden de bloedsomloop» vervangen door: in stand houden van de bloedsomloop.

Toelichting

Uit het veld, in casu van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, hebben wij vernomen dat de formulering voor artikel 20, eerste lid, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, in de praktijk een belemmering zal kunnen inhouden voor het uitvoeren van non-heart-beating donaties. Wij nemen dit signaal uiteraard serieus, temeer daar de wijziging van dit artikellid juist ten doel had om meer duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer raadplegen van het register is toegestaan en zo bij te kunnen dragen aan het beschikbaar komen van meer voor transplantatie geschikte organen. Met de thans geldende formulering «degene die de dood vaststelt draagt er zorg voor dat wordt nagegaan of een wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of artikel 10 aanwezig is» is nooit bedoeld te bepalen dat raadplegen van het donorregister pas is toegestaan nadat het overlijden formeel is vastgesteld en vastgelegd. Daarom hebben wij in het wetsvoorstel het moment van waar af raadpleging van het donorregister is toegestaan uitgebreider omschreven als «wanneer een persoon naar redelijke verwachting binnen afzienbare tijd zal overlijden, maar in ieder geval na het intreden van de dood». Gelet op het signaal van de KNMG lijkt het ons dat deze formulering inderdaad belemmerend zal kunnen uitwerken op sommige gevallen waarin non-heart-beating donatie aan de orde kan zijn.

Wanneer getracht wordt een patiënt met een hartstilstand te reanimeren, zal geen sprake zijn van de situatie dat de patiënt naar redelijke verwachting zal overlijden. De praktijk wijst immers uit dat een deel van de reanimaties succesvol is, en dus een deel van de betreffende patiënten niet overlijdt. De formulering van wetsvoorstel kan er aldus toe leiden dat het donorregister tijdens het reanimeren nog niet geraadpleegd zou kunnen worden. Indien het register echter pas wordt geraadpleegd op het moment dat duidelijk is dat de reanimatie mislukt is, zal het kunnen voorkomen dat hoewel de uitkomst van het raadplegen het uitvoeren van handelingen gericht op koeling van de organen in het lichaam legitimeert, het dan te laat is. Hierdoor kunnen onnodig organen verloren gaan.

Maar diezelfde praktijk wijst tevens uit dat er in het geval van patiënten die worden gereanimeerd, er ook een gerede kans is dat reanimatie geen succes heeft en de patiënt toch – en ook binnen afzienbare tijd – overlijdt. Indien dat het geval is kunnen na de vijf minuten wachttijd die artikel 22, tweede lid, eist de handelingen starten die gericht zijn op maatregelen voor het geschikt houden van organen. Deze maatregelen mogen duren zolang de procedure ter verkrijging ven een wettelijke toestemming nog niet heeft geleid tot een weigering daarvan.

Gelet op het bovenstaande wijzigen wij artikel 20, eerste lid, zodanig dat dit artikellid niet alleen zo zorgvuldig mogelijk is geformuleerd, maar tevens geen onbedoeld belemmerend effect heeft op het uitvoeren van donatieprocedures.

De wijziging van artikel 22, derde lid, tweede gedachtestreepje, houdt verband met een tekstuele onvolkomenheid in deze bepaling.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven