nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 20, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:
Wanneer een gerede kans bestaat dat een persoon binnen afzienbare tijd
zal overlijden, maar in ieder geval zo spoedig mogelijk na het intreden van
de dood, gaat de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen
functionaris na of een wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of artikel
10 aanwezig is, tenzij reeds vaststaat dat de betrokkene medisch gezien niet
in aanmerking komt als donor.
B
Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 22, derde lid, tweede gedachtestreepje, wordt «in stand
houden de bloedsomloop» vervangen door: in stand houden van de bloedsomloop.
Toelichting
Uit het veld, in casu van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
bevordering der Geneeskunst, hebben wij vernomen dat de formulering voor artikel
20, eerste lid, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, in de praktijk een belemmering
zal kunnen inhouden voor het uitvoeren van non-heart-beating donaties. Wij
nemen dit signaal uiteraard serieus, temeer daar de wijziging van dit artikellid
juist ten doel had om meer duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer
raadplegen van het register is toegestaan en zo bij te kunnen dragen aan het
beschikbaar komen van meer voor transplantatie geschikte organen. Met de thans
geldende formulering «degene die de dood vaststelt draagt er zorg voor
dat wordt nagegaan of een wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of artikel
10 aanwezig is» is nooit bedoeld te bepalen dat raadplegen van het donorregister pas is toegestaan nadat het overlijden formeel is vastgesteld
en vastgelegd. Daarom hebben wij in het wetsvoorstel het moment van waar af
raadpleging van het donorregister is toegestaan uitgebreider omschreven als
«wanneer een persoon naar redelijke verwachting binnen afzienbare tijd
zal overlijden, maar in ieder geval na het intreden van de dood». Gelet
op het signaal van de KNMG lijkt het ons dat deze formulering inderdaad belemmerend
zal kunnen uitwerken op sommige gevallen waarin non-heart-beating donatie
aan de orde kan zijn.
Wanneer getracht wordt een patiënt met een hartstilstand te reanimeren,
zal geen sprake zijn van de situatie dat de patiënt naar redelijke verwachting
zal overlijden. De praktijk wijst immers uit dat een deel van de reanimaties
succesvol is, en dus een deel van de betreffende patiënten niet overlijdt.
De formulering van wetsvoorstel kan er aldus toe leiden dat het donorregister
tijdens het reanimeren nog niet geraadpleegd zou kunnen worden. Indien het
register echter pas wordt geraadpleegd op het moment dat duidelijk is dat
de reanimatie mislukt is, zal het kunnen voorkomen dat hoewel de uitkomst
van het raadplegen het uitvoeren van handelingen gericht op koeling van de
organen in het lichaam legitimeert, het dan te laat is. Hierdoor kunnen onnodig
organen verloren gaan.
Maar diezelfde praktijk wijst tevens uit dat er in het geval van patiënten
die worden gereanimeerd, er ook een gerede kans is dat reanimatie geen succes
heeft en de patiënt toch – en ook binnen afzienbare tijd –
overlijdt. Indien dat het geval is kunnen na de vijf minuten wachttijd die
artikel 22, tweede lid, eist de handelingen starten die gericht zijn op maatregelen
voor het geschikt houden van organen. Deze maatregelen mogen duren zolang
de procedure ter verkrijging ven een wettelijke toestemming nog niet heeft
geleid tot een weigering daarvan.
Gelet op het bovenstaande wijzigen wij artikel 20, eerste lid, zodanig
dat dit artikellid niet alleen zo zorgvuldig mogelijk is geformuleerd, maar
tevens geen onbedoeld belemmerend effect heeft op het uitvoeren van donatieprocedures.
De wijziging van artikel 22, derde lid, tweede gedachtestreepje, houdt
verband met een tekstuele onvolkomenheid in deze bepaling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst