29 490
Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2004

De leden van de CDA-fractie hebben d.d. 11 oktober 2004 via de griffier van uw commissie mij vragen gesteld (zie bijlage) over de overgangsbepaling in de Tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel planschadevergoedingsovereenkomsten (kamerstuk 29 490, nr. 8).

Enige tijd daarvoor had ik reeds vergelijkbare signalen uit de maatschappij vernomen dat het desbetreffende artikel II te weinig effectief zou zijn.

Ik heb dan ook ter zake zeer onlangs een Derde nota van wijziging (kamerstuk 29 490, nr. 9) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gezonden. Door middel van die wijziging van het bewuste artikel is eveneens aan alle gestelde vragen tegemoet gekomen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

BIJLAGE

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Den Haag, 11 oktober 2004

Naar aanleiding van de Tweede nota van wijziging inzake uitbreiding van de reikwijdte van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (planschadevergoedingsovereenkomsten) maken de leden van de CDA-fractie de volgende vragen en opmerkingen.

In de tweede Nota van Wijziging is onder letter D een nieuw artikel II ingevoegd.

Volgens de toelichting is dit artikel nodig om vast te leggen wat geldend recht is voor aanvragen om planschadevergoeding die al zijn ingediend voordat het wetsvoorstel in werking treedt.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of dit artikel er niet toe leidt dat er grote onduidelijkheid, verwarring en rechtsongelijkheid dreigt te ontstaan. Als toelichting op deze vraag maken de leden de volgende opmerkingen:

• Er gaat geen verjaringstermijn gelden voor planschadeclaims op basis van bestemmingsplannen waarvan het ontwerp voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet ter inzage is gelegd. Dat geldt ook voor planschadeclaims op basis van oudere bestemmingsplannen. Voor nieuwe bestemmingsplannen luidt het voorstel een verjaringstermijn van 5 jaar.

Dit betekent dat er over vijf jaar situaties zijn waarbij geen claim meer kan worden ingediend, terwijl wel een claim mogelijk is voor situaties op basis van oude bestemmingsplannen.

• In oude gevallen is nog steeds de gemeenteraad het bevoegd gezag, in de nieuwe gevallen is dat het college van burgemeester en wethouders. Dit gaat volgens de leden leiden tot onduidelijkheid en verwarring.

• In nieuwe gevallen mag er een recht van € 300 worden geheven. Voor de claims op basis van oude bestemmingsplannen mag dat weer niet.

Dient het tekstvoorstel niet zo te luiden dat het in zijn uitvoering leidt tot een stuk «dejuridisering»? De leden achten het om die reden van belang de tekst van dit artikel als volgt te wijzigen:

«Artikel 49 van de wet op de ruimtelijke ordening, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op aanvragen om vergoeding van schade die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze wet.»

De leden van de CDA-fractie zien graag uw reactie op dit voorstel tegemoet.

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van der Leeden

Naar boven