nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2005
Bij brief van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
d.d. 8 december (05-SZW-B-175) verzoekt u mij te reageren op de brief
van 2 december 2005 van de UVB. In deze brief geeft de UVB aan een probleem
te hebben met het Besluit verplichte beroepspensioenregeling. In het bijzonder
heeft de UVB bezwaar tegen de wijze waarop de regels met betrekking tot waardeoverdracht
zijn uitgewerkt.
Tevens verzoekt u mij het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet
op 1 januari 2006 inwerking te laten treden.
De wijze waarop het recht op waardeoverdracht in het Besluit verplichte
beroepspensioenregeling is uitgewerkt is overeenkomstig de wijze waarop dat
recht op grond van de PSW is geregeld. Al in een eerder stadium heeft de UVB
mij laten weten dat een deze regeling niet onverkort kan gelden voor de beroepspensioenregelingen.
Op ambtelijk niveau is dit onderwerp vervolgens met de UVB besproken. Daarnaast
heeft SZW hierover ambtelijk overleg met DNB gehad.
Op grond van die gesprekken heb ik geconstateerd dat de problemen bij
waardeoverdracht vooral kunnen ontstaan bij vier beroepspensioenregelingen
(verloskundigen, fysiotherapeuten, huisartsen en medisch specialisten) waarbij
een relatief groot deel van de premie wordt ingezet voor een voorwaardelijke
indexatie. In essentie verschillen deze regelingen niet van andere pensioenregelingen.
Ook daarbij geldt veelal dat er sprake is van onvoorwaardelijke aanspraken
gecombineerd met een voorwaardelijke indexatie. Het verschil zit met name
in de verhouding tussen het voorwaardelijke en het onvoorwaardelijke deel.
Naar mijn mening zijn deze ongewenste situaties grotendeels te voorkomen.
Een oplossing zou kunnen zijn de regelingen aan te passen in die zin dat een
groter deel van de premie wordt ingezet voor de inkoop van nominale aanspraken.
Dat heeft tot gevolg dat het onvoorwaardelijke deel stijgt ten koste van de
voorwaardelijke indexatie. Uit de eerdergenoemde gesprekken heb ik begrepen
dat in de praktijk al een aanzienlijk aantal van de betreffende beroepsgenoten
gebruik maakt van de mogelijkheid om op de pensioendatum een deel
van de voorwaardelijke (nog te verlenen) indexaties om te zetten in een hoger
nominaal pensioen.
Een andere oplossing zou kunnen zijn dat door de betreffende beroepspensioenfondsen
bij waardeoverdracht gewerkt wordt met een standaardpensioen, waarbij een
deel van de voorwaardelijke indexatie wordt uitgeruild tegen nominale aanspraken.
Beide oplossingen kunnen, binnen de wettelijke kaders van de WVB, door de
betreffende fondsen zelf worden gerealiseerd.
Op grond van bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat aanpassing
van het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet nodig is.
Overigens zal op grond van het overgangsrecht, het recht op waardeoverdracht
voor bestaande beroepspensioenregelingen pas op 1-1-2007 gaat gelden. Wanneer
de beroepsgenoten kiezen voor aanpassing van de pensioenregeling hebben zij
daarvoor dus ruim voldoende de tijd.
Los van de inhoudelijk reactie op de bezwaren van de UVB merk ik op dat
uitstel van de inwerkingtreding van het Besluit verplichte beroepspensioenregeling
niet mogelijk is. Het Besluit is een uitwerking van een aantal artikelen van
de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB), waarin is bepaald dat bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden.
Eén van die artikelen betreft het recht op waardeoverdracht. De WVB,
treedt op 1 januari 2006 in werking. Dat houdt in dat ook het bijbehorende
besluit op dat moment in werking moet treden. Het Besluit verplichte beroepspensioenregeling
is derhalve al aan de Koningin ter tekening aangeboden
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus