29 481
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2005

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel houdende een nieuwe regeling voor de verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling bleek binnen uw Kamer enige twijfel aanwezig over de duidelijkheid van het criterium «ruime meerderheid», zoals dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van het draagvlak voor de verplichtstelling onder de beroepsgenoten.

Ik heb uitgelegd dat dit criterium op dezelfde wijze zal worden gehanteerd als in het toetsings-kader bij de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en bij de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen in CAO's (toetsingskader Wet Bpf 2000 in Stcrt. 2001, 1651 en toetsingskader Algemeen verbindend verklaring CAO-bepalingen, Stcrt. 1998, 2401 (later gewijzigd) is toegelicht.

Net als bij deze wetten zal ook ten behoeve van de Wet verplichte beroepspensioenregeling een dergelijk toetsingskader worden opgesteld. Daarin zal de wijze waarop het criterium zal worden gehanteerd verder worden toegelicht. Want hoewel het bij de beoordeling van het draagvlak bij een percentage beneden de 60% zal gaan om maatwerk, wordt op deze wijze beoogd de buitenwereld te informeren over de afwegingen die aan de orde komen bij het leveren van dat maatwerk.

Het toetsingskader Wet verplichte beroepspensioenregeling bevat beleidsregels en zal in de Staatscourant worden gepubliceerd. Het zal naar verwachting tegelijkertijd met de wet in werking treden.

Het staat uw Kamer te allen tijde vrij om over die beleidsregels met het kabinet in overleg te treden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven