29 478
Regionale Benadering Westelijke Balkan

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN DEFENSIE EN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2004

Graag bieden wij u hierbij aan, in vervolg op de toezegging van de minister voor ontwikkelingssamenwerking tijdens de behandeling van de notitie Aan Elkaar Verplicht van 17 november 2003 (kamerstuk 29 234, nr. 17), de notitie Regionale Benadering Westelijke Balkan.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

REGIONALE BENADERING WESTELIJKE BALKAN

INHOUDSOPGAVEblz.
   
1.Samenvatting2
   
2.Uitgangspunten Nederlands beleid4
   
3.Regionale context5
   
3.1.Van post-conflict naar transitie5
   
3.2.Toenadering tot de EU en de NAVO7
   
4.Regionale benadering en geïntegreerd beleid8
   
4.1.Regionale benadering noodzaak8
   
4.2.Uitgangspunten beleidskader9
   
4.3.Regionale samenwerking10
   
4.4.Vluchtelingen en ontheemden, integratie en migratie11
   
4.5.Milieu12
   
4.6.Private sector ontwikkeling12
   
4.7.Bevorderen van de rechtsstaat en openbare/militaire veiligheid13
   
4.8.Militaire veiligheid en de Nederlandse presentie in de regio14
   
4.9.Doorkijk per land17
   
4.10.Multilaterale fora22
   
Lijst met afkortingen23

1. Samenvatting

De regionale benadering is gebaseerd op geïntegreerd beleid vanuit regionaal perspectief, gericht op bevordering van vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling van de Westelijke Balkan. De regionale benadering omvat Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië, Servië en Montenegro en Kosovo. In de Balkan worden politiek/militaire, OS-en economische instrumenten geïntegreerd gebruikt.

Overeenkomstig de notitie «Aan elkaar verplicht»(AEV) wil Nederland bijdragen aan oplossingen voor problemen die in regionaal kader kunnen worden aangepakt.

In OS kader is de regionale benadering van toepassing op de drie partnerlanden (Albanië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië) en Servië en Montenegro en Kosovo. Vanuit de regionale thematiek zal ten volle gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de bilaterale OS in genoemde partnerlanden biedt, alsmede van een nieuw op regionaal niveau uit te voeren Balkan-programma. De regionale middelen dienen waar mogelijk te bewerkstelligen dat EU-en andere fondsen optimaal in de Balkan worden ingezet. Vanuit de economische optiek is een regionale benadering eveneens van groot belang. Daarbij is te denken aan handelsliberalisatie en verbetering van het investeringsklimaat, maar ook zaken als een regionale energiemarkt en regionale milieuprojecten.

De ontwikkelingen in Kroatië zijn eveneens van invloed op de ontwikkelingen van de regio als geheel. Kroatië zal echter niet in aanmerking worden gebracht voor Nederlandse ODA-fondsen. Vanuit EZ bestaat wél een sterke focus op Kroatië. Vanuit het perspectief van militaire veiligheid is Nederland present in Bosnië-Herzegovina.

Belangrijke oriëntatie voor de landen van de Westelijke Balkan is de wens tot integratie in Euro-Atlantische structuren. Regionale samenwerking wordt door de EU als voorwaarde genoemd voor verdere aansluiting in het kader van het Stabilisatie- en Associatieproces. Het toetredingsperspectief is een belangrijke stimulans geweest voor de landen van de Westelijke Balkan om deel te nemen aan diverse regionale initiatieven die door de internationale donorgemeenschap werden opgezet. Dergelijke initiatieven hebben zeker hun nut gehad, doch komen meestal niet boven het niveau van politieke verklaringen uit. De laatste jaren groeit ook bij de landen van de regio zelf het besef dat een effectieve aanpak van problemen als duurzame terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, en militaire en openbare veiligheid inclusief bestrijding van georganiseerde misdaad slechts via regionale samenwerking kan worden bewerkstelligd. Oplossing van deze problemen is instrumenteel voor de aansluiting bij Euro-Atlantische structuren. Dit is een continu politiek-militair-economisch proces dat zijn weerslag heeft op de internationale, inclusief Nederlandse presentie, op de Balkan.

De regionale benadering zal de komende jaren gestalte krijgen vanuit de volgende uitgangspunten:

• De Nederlandse inzet verschuift de komende jaren van post-conflict naar duurzame stabiliteit en ondersteuning van het transitieproces.

• Meerjarige inzet is nodig, wil de regionale benadering effect sorteren; gelet op de ontwikkeling van de landen van de regio in de richting van aansluiting bij de Europese Unie lijkt een tijdsperspectief tot en met 2007 realistisch.

• Indien deze essentieel zijn voor het succes van een regionale OS-activiteit kunnen in beperkte mate ook in Servië en Montenegro en Kosovo( niet op de lijst met partnerlanden) bilaterale activiteiten worden uitgevoerd.

• Richtlijn voor Nederlandse steun is expliciete vraag op basis van in de regio zelf ervaren problematiek; dit kunnen zowel vragen vanuit overheden als vragen vanuit de civil society, inclusief het bedrijfsleven, zijn.

• Gezocht zal worden naar de niches voor de Nederlandse steun: waar kunnen Nederlandse interventies het verschil uitmaken, waar kan Nederland een katalyserende rol spelen ten einde activiteiten van grotere donoren als de EU te bespoedigen?

• Aansluiting op en steun aan regionale programma's van internationale organisaties zoals de Europese Commissie, IOM en de Wereldbank heeft de voorkeur. Dit vraagt uiteraard om goede afstemming met andere donoren, vooral met de EU via CARDS en met de Wereldbank en EBRD, en andere OS (FMO,TMF, Stabiliteitsfonds)- en niet -OS-instrumenten (PSO, MATRA).

• Versterking van de rol van de particuliere sector. Gestreefd wordt naar meer complementariteit met het Nederlandse maatschappelijk middenveld en het Nederlandse bedrijfsleven in de regio, zo mogelijk door middel van partnerschappen.

• Nederlandse bijdrage aan militaire veiligheid door de militaire presentie op de Balkan d.w.z. in Bosnië-Herzegovina

Binnen de navolgende thema's zullen regionale OS-activiteiten worden ondersteund:

• Terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, integratie van minderheden en (illegale) migratieproblematiek.

• Milieu; aansluiting bij regionale milieuprogramma's waardoor de landen kunnen voldoen aan Europese standaarden.

• Private sector ontwikkeling, onder meer via voorwaardenscheppende activiteiten op het terrein van «economic good governance» zoals verbetering van het ondernemingsklimaat voor lokale en buitenlandse ondernemers, integratie van regionale markten. Op dit terrein zal door OS en EZ worden bekeken hoe dit concreter kan worden uitgewerkt en of het EZ/OS-instrumentarium beter op elkaar kan worden afgestemd.

• Bevorderen van de rechtsstaat en openbare/militaire veiligheid

• Ondersteuning van grensoverschrijdende initiatieven van gemeenten in de regio.

2. Uitgangspunten Nederlands beleid

Nederland heeft steeds een hoog profiel gehad met betrekking tot de ontwikkelingen in de Westelijke Balkan, zowel buitenlands-politiek, militair, economisch als via ontwikkelings-samenwerking.

De belangrijkste kaders voor de inzet van ODA-middelen zijn verwoord in de notities « Inzet van het instrumentarium van ontwikkelingssamenwerking in Zuidoost Europa« (februari 2000), »de Nederlandse rol in een veranderend landschap« (juni 2001) en de AEV-notitie (oktober 2003). In de AEV-notitie wordt de ontwikkeling van een regionale benadering OS voor de Westelijke Balkan aangekondigd.

Onderhavige notitie schetst het kader waarbinnen de regionale benadering voor de Westelijke Balkan zich de komende jaren zal ontwikkelen. De notitie onderbouwt het geïntegreerde Nederlands beleid gericht op vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling van de regio waartoe het eerste kabinet Balkenende (augustus 2002) vrij snel na aantreden besloot. Uitgangspunt was dat de Westelijke Balkan vanuit een geïntegreerd buitenlands-politiek, ontwikkelingssamenwerkings-, militair en economisch beleid een cruciaal aandachtsgebied voor Nederland zou blijven. Die aandacht zou echter moeten verschuiven van crisisbeheersing naar post-conflict en transitie, hetgeen ook aanpassing van de Nederlandse inzet zou vergen. Nadrukkelijk werd gekozen voor het werken vanuit een regionaal perspectief waarin verschillende ministeries actief zijn. Voor de inzet van ODA-middelen betekende dit een streven naar een meer gebalanceerde inzet binnen de regio: het besluit om eind 2002 de bilaterale hulpmiddelen voor Servië en Montenegro en Kosovo tot nul te doen dalen werd herzien. Het totale uitgavenniveau OS voor activiteiten in de Westelijk Balkan bedroeg in 2003 circa € 60 miljoen. Vanuit EZ staan diverse instrumenten ter beschikking. Substantiële steun wordt in het bijzonder verstrekt vanuit het Programma Samenwerking Oost-Europa. Belangrijke doelstellingen van het programma zijn de positionering van het bedrijfsleven én het leveren van een bijdrage aan de transitie naar een markteconomie. Voorts wordt steun geboden op institutioneel vlak. In 2003 is uit EZ-gelden bijna€ 13 miljoen voor projecten in de Balkan-regio gecommitteerd.

De landen van de Westelijke Balkan hebben sinds het uiteenvallen van de SFRJ een groot aantal gewelddadige conflicten achter de rug. Tijdens deze conflicten en de beginfase van de wederopbouw was de steun van de internationale donorgemeenschap groot. Met het oplaaien van nieuwe conflicten elders in de wereld is echter de aandacht van de internationale donorgemeenschap voor de regio afgenomen. Nederland vindt dat de taak van de donoren nog niet af is. In voormalig Joegoslavië en ook in Albanië, al heeft dit geen interstatelijk of interetnisch conflict doorgemaakt, worden de stabiliteit en het transitieproces naar een volledige democratische rechtsstaat en een vrije markteconomie bedreigd door factoren als zwakke institutionele structuren, georganiseerde misdaad, soms verborgen interetnische spanningen en toenemende werkloosheid.

Ontwikkelingssamenwerking heeft hier nog een rol te vervullen. Wel zal de focus van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking de komende jaren verschuiven van post-conflict activiteiten naar ondersteuning van het transitieproces. Voor de landen van de regio geldt zonder uitzondering dat de richting van het transitieproces bepaald wordt door de wens deel te gaan uitmaken van de EU en andere Euro-Atlantische structuren. Dit proces wordt zowel door de EU als door de NAVO intensief ondersteund. De huidige zwakheid van de economische structuren en het belang van economische ontwikkeling in het pad naar de EU accentueren het feit dat economische instrumenten een essentiële rol zullen vervullen in de komende jaren.

In deze context blijft eveneens de Nederlandse bijdrage aan de militaire veiligheid van belang in de vorm van een Nederlandse militaire presentie. Deze presentie maakt deel uit van een continuum waarin verschuiving plaatsvindt van internationale presentie van militairen naar politie.

3. Regionale context

3.1. Van post conflict naar transitie

De conflicten op de Balkan hebben de regio sociaal, economisch en politiek zwaar beschadigd naar de 21ste eeuw gebracht. Stabiliteit op de Balkan, de achtertuin van Europa, is nog steeds geen vanzelfsprekend gegeven, maar een proces dat om actieve internationale betrokkenheid vraagt. Vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van de landen in de regio is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Het Dayton-proces, de toekomstige status van Kosovo en de ontwikkeling van de statenunie Servië en Montenegro vragen om blijvende internationale aandacht.

Ook de nasleep van de crisis in Macedonië (2001) zorgt nog immer voor spanningen. De implementatie van het Vredesakkoord van Ohrid heeft, niet onverwacht, vertraging opgelopen en zal mogelijk nog tot verdere spanningen leiden naarmate de uitvoering van het akkoord het niveau van concrete maatregelen bereikt. De militaire presentie van SFOR in Bosnië en KFOR in Kosovo, alsmede de politiepresentie EUPM in Bosnië en operatie Proxima in Macedonië zijn op dit moment instrumenteel voor stabiliteit in de regio. Deze inzet zal echter eindig moeten zijn, waarbij opname in de Euro-Atlantische structuren voor duurzame inbedding van de landen van de Westelijke Balkan moet zorgen.

Het garanderen van duurzame stabiliteit op de Balkan zal in elk geval de komende jaren een topprioriteit moeten blijven voor de internationale gemeenschap. Met name de rol van de EU en de NAVO is cruciaal. De te verwachten afnemende rol van de Verenigde Staten zal leiden tot een zwaarder beroep op actieve Europese betrokkenheid.

Tegelijkertijd zijn met het vrijwel verdwijnen van een generatie van «oorlogsleiders»- met als belangrijk ijkpunt het overdragen van Milosevic aan het ICTY- de vooruitzichten op duurzame vrede en welvaart in de regio als zodanig toegenomen. Het Stabilisatie- en Associatieproces (SAP) van de EU biedt een concreet perspectief op toekomstig EU-lidmaatschap en daarmee op een gunstige politieke en economische toekomst van de regio. De kans op conflicten van een omvang als die in Bosnië en Kosovo in de jaren negentig is daarmee afgenomen, waardoor de kans op vreedzame regeling van nog openstaande geschillen is vergroot. De overeenkomst in 2001 tussen de opvolgerstaten van voormalig Joegoslavië over de «boedelscheiding» was een volgende stap naar normalisering van betrekkingen in de regio. Dit geldt eveneens voor het grote aantal bilaterale vrijhandelsakkoorden dat inmiddels is afgesloten. De wijze waarop bijvoorbeeld het SEECP (South East Europe Cooperation Process) aan kracht heeft gewonnen, laat zien dat de agenda van regionale samenwerking niet meer alleen vanuit door donoren opgezette internationale verbanden wordt gedomineerd. Steeds meer wint in de regio het besef terrein dat samenwerking van de landen van de regio zelf onmisbaar is bij het nastreven van duurzame stabiliteit en aansluiting bij Euro-Atlantische structuren. Het feit dat regionale samenwerking een belangrijke voorwaarde is voor nauwere samenwerking met de EU in het kader van het stabilisatie- en associatieproces, is daarbij uiteraard een belangrijke extra drijfveer. Overigens moet ook gezegd worden dat het belang van regionale samenwerking niet altijd wordt ingezien. Onder de Albanese bevolking heerst bijvoorbeeld de vrees dat de regionale integratie, en het openstellen van grenzen, de concurrentiepositie zal schaden.

Na het beëindigen van de conflicten in de regio nam de totale internationale hulp aan de Westelijke Balkan, voor zover het ODA betreft, gestaag af. De belangrijkste reden voor het afnemen van het hulpvolume is de verminderde behoefte aan nood- en humanitaire hulp. Binnen de regio zijn de belangrijkste bestemmingen van de huidige ODA-stroom (niet in volgorde van relatieve omvang) vluchtelingenterugkeer, economische wederopbouw, goed bestuur en macro-economische steun.

In vrijwel alle landen van de Westelijke Balkan is sprake van voortgang op macro-economisch niveau. De ontwikkeling van de particuliere sector blijft echter nog sterk achter. Tegelijkertijd vragen de hervormingsprogramma's, inclusief de hierbij noodzakelijke saneringen binnen het overheidsapparaat, om een sociaal vangnet waarvoor de fondsen veelal ontbreken. Groeiende werkloosheid, corruptie en georganiseerde misdaad leiden bij het merendeel van de bevolking tot het gevoel dat de eigen economische positie ondanks vele politieke beloften niet is verbeterd. Voor de meeste landen van de regio, wellicht met uitzondering van Kroatië, is de toegang tot de kapitaalmarkt gering, zodat nog immer een beroep moet worden gedaan op internationale donorfondsen. De belangstelling van de internationale donorgemeenschap om gelden voor de landen van de Westelijke Balkan ter beschikking te stellen loopt terug nu andere crisishaarden, zoals Irak en Afghanistan, de aandacht vragen. Nederland is van mening dat het met het oog op verkrijgen van duurzame stabiliteit en duurzame ontwikkeling in de regio het belangrijk is Nederlandse OS-fondsen voor de Balkan te blijven inzetten. Met het voortschrijden van het transitieproces en relatieve stabiliteit in de regio zal de Nederlandse OS-inspanning de komende jaren nog meer verschuiven van het assisteren bij het oplossen van problemen voortkomend uit de gewelddadige conflicten op de Balkan naar assistentie bij het transitieproces.

De huidige situatie op de Balkan, gekenmerkt door een aantal onopgeloste problemen en nog voortsluimende onderhuidse spanningen, maar tevens door een gemeenschappelijk doel in de regio, t.w. integratie in Europese en Euro-Atlantische structuren, vraagt om een ander soort hulp van de internationale donorgemeenschap dan voorheen. De vragen om assistentie die uit de regio komen, staan meer en meer in het teken van de aansluiting bij de EU. Vanuit EZ is bijvoorbeeld assistentie verleend aan de export- en investeringsinstanties van diverse landen. Kwalificatie voor lidmaatschap van de EU vereist eerst de oplossing van een aantal, vaak slechts in regionaal kader spelende, problemen.

3.2. Toenadering tot de EU en NAVO

De landen in de Westelijke Balkan hebben inmiddels alle de status van potentiële EU kandidaat-lidstaat en streven ieder naar een zo snel mogelijke aansluiting bij Euro-Atlantische structuren (EU, NAVO/Partnerschap voor Vrede – «PfP»). Het tempo waarin dit wordt gerealiseerd hangt af van de mate waarin de hiertoe noodzakelijke hervormingen worden doorgevoerd. Nederland steunt de Euro-Atlantische aspiraties van de landen in de regio, waarbij enerzijds wordt ingezet op naleving door de landen van de hiertoe gestelde voorwaarden en tegelijkertijd wordt gestreefd naar een zo effectief mogelijke ondersteuning van de landen in hun verschillende stadia van EU- en NAVO/PfP-toetreding. Dit laatste is hard nodig: de eerder genoemde knelpunten in het hervormingsproces geven voedsel aan radicaal-nationalistische en andere tegenkrachten in de Balkan. Om dezelfde reden is ook blijvende ondersteuning door de EU en de NAVO in hun geheel onontbeerlijk. Nederland steunt het «regattamodel»: de verst gevorderde landen komen het eerst in aanmerking voor het EU-(kandidaat-)lidmaatschap en toenadering tot de NAVO, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Centraal kader voor de relatie tussen de EU en de regio is het Stabilisatie- en Associatieproces (SAP). Hiermee wordt de landen in de regio een concreet perspectief geboden op toekomstig EU-lidmaatschap, mits wordt voldaan aan gestelde economische en politieke criteria, waaronder regionale samenwerking.

De EU-roeping van de landen in de regio is nog eens bevestigd tijdens de EU-Balkan Top van Thessaloniki (21 juni 2003). Hier werden afspraken gemaakt over uitbreiding van de toetredingsdynamiek van het SAP via toegang voor de landen uit de regio tot het twinnings-instrument en EU-programma's op het gebied van onderwijs en onderzoek. Het SAP wordt door de EU financieel ondersteund met het CARDS-programma, dat voor de periode 2002 tot en met 2006 een bedrag van € 4,65 miljard omvat. Binnen CARDS bestaat ook een regionaal programma. Dit zal zich in 2004 met een bedrag van € 35 miljoen richten op geïntegreerd grensmanagement, institutionele capaciteitsopbouw, democratische stabilisatie en ontwikkeling van regionale infrastructuur.

Twee landen hebben reeds een zogenoemde Stabilisatie- en Associatie Overeenkomst (SAO) afgesloten, Macedonië en Kroatië. Voor Nederland en het Verenigd Koninkrijk is samenwerking met het ICTY een belangrijke voorwaarde voor ratificatie van de SAO met Kroatië. Kroatië heeft inmiddels een aanvraag tot EU-lidmaatschap ingediend. Macedonië heeft aangegeven op korte termijn hetzelfde te willen doen.

4. Regionale benadering en geïntegreerd beleid

4.1. Regionale benadering noodzaak

In de AEV-notitie is gekozen voor het plaatsen van Albanië, Bosnië en Macedonië op de lijst van partnerlanden. Daarnaast worden de onderlinge verwevenheid van de Balkanproblematiek door geschiedenis, migratie, economie en het feit dat velen op de Balkan de staatsgrenzen als kunstmatig beleven, benadrukt. Veel van de problemen in de partnerlanden beïnvloeden elkaar in een regionaal kader en vragen om een regionale benadering. OS vindt beperking van de inzet van ontwikkelingssamenwerking tot de drie partnerlanden dan ook niet voldoende. De regionale benadering zal zich uitstrekken tot de gehele Westelijke Balkan. Servië en Montenegro en Kosovo komen niet voor op de partnerlandenlijst, maar zijn sleutelgebieden voor de ontwikkelingen in de regio. Het zijn potentiële «destabilizers», waarbij politieke ontwikkelingen vaak niet beperkt blijven tot het eigen grondgebied, maar ook een grensoverschrijdend karakter hebben. De statenunie Servië en Montenegro is instrumenteel in de benadering van de kwestie Kosovo. Servië is op de Westelijke Balkan het gebied met de meeste vluchtelingen en ontheemden en de minderheden-problematiek in Kosovo is mede van belang voor de verdere ontwikkeling van de partnerlanden Macedonië en Albanië. De statuskwestie van Kosovo staat symbool voor de hete hangijzers in de regio. Met bemiddeling van de internationale gemeenschap is inmiddels een proces gestart dat uiteindelijk zal moeten resulteren in een duurzame regeling van de statuskwestie. Dit betekent dat de ontwikkeling van de regio en daarmee van de drie partnerlanden beïnvloed wordt door de mate waarin Servië en Montenegro en Kosovo erin zullen slagen oplossingen te vinden voor minderhedenkwesties, terugkeerproblematiek en duurzame democratisering. Ook is Servië en Montenegro door zijn economisch potentieel van belang voor de economische ontwikkeling in de regio.

De ontwikkelingen in Kroatië zijn eveneens van invloed op de ontwikkelingen in de regio als geheel. Kroatië zal echter niet in aanmerking worden gebracht voor Nederlandse ODA-fondsen. Vanuit EZ bestaat wél een sterke focus op Kroatië. Het financiële EZ-instrumentarium staat immers open voor alle landen in de regio, nog met uitzondering van Kosovo (gelet op het daar geldende internationale toezicht). Naast het financiële instrumentarium heeft EZ onder meer de mogelijkheid tot assistentie op institutioneel vlak, het organiseren van handelsdagen en van inkomende en uitgaande bezoeken.

Financiering van regionale projecten door Nederland is niet nieuw; van 1999–2001 ondersteunde Nederland een groot scala aan regionale projecten in het kader van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa. De regionale benadering behelst echter meer dan louter de financiering van regionale projecten. De inspanning in het kader van ontwikkelingsamenwerking maakt deel uit van een geïntegreerde aanpak van assistentie bij de problemen waar de samenlevingen van de Westelijke Balkan zich voor geplaatst zien. Dit verplicht tot afstemming met andere internationale actoren, het op de Balkan actieve Nederlandse maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven en andere Nederlandse assistentie zoals inzet van militairen, politiedeskundigen en economische ondersteuningsprogramma's. Vanuit de economische optiek is een regionale benadering eveneens van groot belang. Daarbij is te denken aan handelsliberalisatie en verbetering van het investeringsklimaat, maar ook zaken als een regionale energiemarkt en regionale milieuprojecten.Gestreefd wordt naar een situatie waarin de verschillende vormen van ondersteuning elkaar aanvullen en zo mogelijk versterken.

4.2. Uitgangspunten beleidskader

Voor de verdere ontwikkeling van de landen in de regio is de regionale context zeer belangrijk. In het kader van de AEV notitie is de regionale benadering van toepassing op de drie partnerlanden (Albanië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië) en Servië en Montenegro en Kosovo. Vanuit de regionale thematiek zal ten volle gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de bilaterale OS in genoemde partnerlanden biedt, alsmede van een nieuw op regionaal niveau uit te voeren Balkan programma. Dit regionale Balkan programma zal een aanjaagfunctie moeten vervullen om de EU en andere fondsen optimaal door de Balkanlanden te laten gebruiken. De wisselwerking tussen de bilaterale programma's en het regionale Balkan programma vereist intensievere uitwisseling van informatie en afstemming tussen het departement en de ambassades.

De regionale benadering OS voor de Westelijke Balkan zal de komende jaren gestalte krijgen vanuit de volgende uitgangspunten:

• De Nederlandse inzet verschuift de komende jaren van post-conflict naar duurzame stabiliteit en ondersteuning van het transitieproces.

• Meerjarige inzet is nodig, wil de regionale benadering effect sorteren; gelet op de ontwikkeling van de landen van de regio in de richting van aansluiting bij de Europese Unie lijkt een tijdsperspectief tot en met 2007 realistisch.

• Indien deze essentieel zijn voor het succes van een regionale OS-activiteit kunnen in beperkte mate ook in Servië en Montenegro en Kosovo (niet op de lijst met partnerlanden) bilaterale activiteiten worden uitgevoerd.

• Richtlijn voor Nederlandse steun is expliciete vraag op basis van in de regio zelf ervaren problematiek; dit kunnen zowel vragen vanuit overheden als vragen vanuit de civil society, inclusief het bedrijfsleven, zijn.

• Gezocht zal worden naar de niches voor de Nederlandse steun: waar kunnen Nederlandse interventies het verschil uitmaken, waar kan Nederland een katalyserende rol spelen teneinde activiteiten van grotere donoren als de EU te bespoedigen?

• Aansluiting op en steun aan regionale programma's van internationale organisaties zoals de Europese Commissie, IOM en de Wereldbank heeft de voorkeur. Dit vraagt uiteraard om goede afstemming met andere donoren, vooral met de EU via CARDS en met de Wereldbank en de EBRD en andere OS (FMO,TMF, Stabiliteitsfonds)- en niet-OS-instrumenten (PSO, MATRA).

• Versterking van de rol van de particuliere sector. Gestreefd wordt naar meer complementariteit met het Nederlandse maatschappelijk middenveld en het Nederlandse bedrijfsleven in de regio, zo mogelijk door middel van partnerschappen.

• Nederlandse bijdrage aan militaire veiligheid door de militaire presentie op de Balkan d.w.z. in Bosnië-Herzegovina (zie paragraaf 4.8).

Binnen de navolgende thema's zullen regionale OS-activiteiten worden ondersteund:

• Terugkeer en integratie van vluchtelingen en ontheemden, integratie van minderheden en (illegale) migratieproblematiek.

• Milieu; aansluiting bij regionale milieuprogramma's waardoor de landen kunnen voldoen aan Europese standaarden.

• Private sector ontwikkeling, onder meer via voorwaardenscheppende activiteiten op het terrein van «economic good governance» zoals verbetering van het ondernemingsklimaat voor lokale en buitenlandse ondernemers, integratie van regionale markten. Op dit terrein zal door OS en EZ worden bekeken hoe dit concreter kan worden uitgewerkt en of het EZ/OS-instrumentarium beter op elkaar kan worden afgestemd.

• Bevorderen van de rechtsstaat en openbare/militaire veiligheid.

• Ondersteuning van grensoverschrijdende initiatieven van gemeenten in de regio.

Met de thema's vluchtelingenterugkeer en milieu heeft Nederland ruime ervaring opgedaan via de bilaterale OS-programma's en incidentele regionale activiteiten. Reeds in 2004 zal een aantal nieuwe regionale activiteiten binnen deze thema's worden uitgevoerd. Voor de andere thema's ligt dit anders. Duidelijk is dat hier niches aanwezig zijn en dat er vraag is naar bilaterale activiteiten op dit terrein. Bezien zal moeten worden wat de specifieke Nederlandse bijdrage in dit kader kan zijn. Met name hier speelt de mogelijkheid de rol van de Nederlandse particuliere sector te versterken. Dit vraagt om nadere afstemming met actoren. De mogelijkheid van partnerschappen zal worden onderzocht.

De Nederlandse inzet zal de komende jaren steeds meer verschuiven van assistentie bij het oplossen van problemen voortkomend uit de gewelddadige conflicten op de Balkan naar assistentie bij het transitieproces. Dit betekent ook in regionaal verband meer aandacht voor institutionele versterking, voorwaardenscheppende activiteiten op het terrein van goed bestuur en de economische dimensie. Ook bij deze assistentie zal meer dan voorheen naar aansluiting worden gezocht tussen de instrumenten van OS en EZ.

4.3. Regionale samenwerking

De ervaring van de laatste jaren heeft geleerd dat werkelijk regionale samenwerking tussen de landen van de Balkan langzaam op gang komt, hetgeen gezien het recente verleden niet echt verwonderlijk is voor landen die bovendien eerst ook nog hun nationale capaciteit moeten opbouwen. Veel initiatieven voor regionale samenwerking overstegen dan ook het niveau van declaratoire bijeenkomsten niet. De vele regionale fora en initiatieven die ook de Westelijke Balkan omvatten zijn meestal «donor-driven» en niet zelden overlappend. Naarmate de wens van de landen van de Westelijke Balkan om deel uit te maken van Europese en Euro-Atlantische structuren explicieter wordt, onstaat schoorvoetend een gemeenschappelijke agenda in de regio.

Nederland wil vanaf 2004 een bijdrage leveren aan initiatieven die uit de regio zelf voortkomen. Bezien zal worden op welke wijze Zuidoost-Europese samenwerkingsstructuren als het SEECP nader ondersteund kunnen worden bij de afspraken over activiteiten die op politiek niveau gemaakt zijn. Gekeken zal ook worden welke ondersteuning kan worden geboden aan gemeenten in de regio die grensoverschrijdende samenwerking met andere gemeenten in de regio beogen.

Een belangrijk element in de regionale benadering is het bevorderen van interetnische samenwerking als voorwaarde om stabiliteit in de regio te waarborgen. Bij de ondersteuning van netwerken in de regio zal bijzondere aandacht worden gegeven aan ondersteuning van netwerken en initiatieven die multi-etnisch van aard zijn.

Zuidoost-Europese samenwerkingsverbanden

In 1996 richtte een aantal Zuidoost-Europese landen het South East Europe Cooperation Process (SEECP) op. Deelnemende landen zijn Albanië, Macedonië, Bosnië, Servië en Montenegro, Bulgarije, Roemenië, Turkije, Griekenland, en Kroatië (waarnemerstatus). Het SEECP omvat dus meer landen dan de Westelijke Balkan. Het SEECP wil regionale samenwerking stimuleren, zodat de relaties met de buurlanden zich kunnen verdiepen en stabiliteit, veiligheid en samenwerking tussen de landen van Zuidoost-Europa kan worden gewaarborgd.

Terreinen waarop de leden regionale samenwerking essentieel achten zijn: energie, liberalisatie van de handel, strijd tegen de georganiseerde misdaad, transport, communicatie. De belangrijkste drijfveer blijft het streven naar integratie in Europese en Euro-atlantische structuren. Het SEECP heeft de laatste jaren meer aan politieke kracht gewonnen. Van de internationale gemeenschap verwacht het SEECP politieke, technische en financiële steun voor de activiteiten. Nederland is bereid concrete activiteiten die uit dit eigen regionale initiatief voortkomen te steunen en zal de mogelijkheden daartoe onderzoeken.

Daarnaast zal Nederland inzetten op samenwerking met het Rerep, een in 2000 gestart initiatief van de regio gericht op milieusamenwerking, waarin de landen van de Balkan duidelijk politieke betrouwbaarheid hebben betoond (zie 4.5. Milieu).

Grensoverschrijdende gemeentelijke samenwerking

Binnen de regio is een voorzichtige start gemaakt met verschillende gemeentelijke initiatieven, met name door grensgemeenten die zich in toenemende mate geconfronteerd zien met problemen die gemeenschappelijk en grensoverschrijdend zijn. Het gaat hier om zowel kleinschalige economische initiatieven als criminaliteitsbestrijding en beter bestuur.

In samenwerking met de Nederlandse particuliere sector zal bezien gaan worden hoe aan grensoverschrijdende initiatieven kan worden bijgedragen. Met het maatschappelijk middenveld in Nederland is hierover al oriënterend gesproken. Verdere uitwerking kan plaatsvinden via het sinds 2002 regelmatig georganiseerde overleg met Nederlandse maatschappelijk organisaties.

4.4. Vluchtelingen en ontheemden, integratie en migratie

Voor de gehele Westelijke Balkan geldt dat het transitieproces en de weg naar verdere aansluiting bij de EU gehinderd wordt door het vluchtelingenvraagstuk en migratiestromen gepaard gaande met criminaliteit. Ook vanuit Nederlands bilateraal perspectief is deze problematiek van belang: Servië en Montenegro staat op de lijst van prioriteitslanden in de terugkeernota van november 2003 (TK 2003/2004 29 344 nr. 1).

De omvang van de vluchtelingenproblematiek is de laatste jaren substantieel afgenomen; in 2003 waren 1,5 miljoen mensen teruggekeerd. Dit neemt niet weg dat voor bijna een miljoen mensen nog geen duurzame oplossing is gevonden. In toenemende mate zijn het meer economische problemen (Bosnië) die terugkeer bemoeilijken, en is veiligheid steeds minder een issue. Veiligheid speelt overigens nog wel sterk in Kosovo bij de terugkeer van Serviërs en Roma.

De aandacht binnen de bilaterale programma's in partnerlanden voor opvang van vluchtelingen en ontheemden en activiteiten voor teruggekeerden en integratie van minderheden blijft. Wel zal de focus van die activiteiten meer gericht worden op duurzame oplossingen. In een aantal met Nederlandse fondsen ondersteunde programma's wordt inmiddels reeds accent gelegd op het bevorderen van economische perspectieven voor terugkerende vluchtelingen en ontheemden, waaronder het ondersteunen van inkomensgenererende activiteiten. Ook is van belang dat teruggekeerde personen volledig toegang krijgen tot bijvoorbeeld sociale zekerheid en gezondheidszorg en dat ontvangende gemeenten deel uitmaken van projecten. Dit bevordert de duurzaamheid van de terugkeer.

De ervaring met projecten vanuit de bilaterale programma's heeft geleerd dat een voorwaarde voor werkelijk duurzame oplossingen met betrekking tot terugkeer en integratie van minderheden vraagt om goede samenwerking tussen meerdere landen in de regio.

In het kader van het Migration, Asylum, Return Regional Initiative (MARRI) dat in 2002 door het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa werd gelanceerd, worden verschillende initiatieven op het gebied van vluchtelingenterugkeer in regionaal kader verder uitgewerkt. Het MARRI richt zich nadrukkelijk ook op asiel en migratie, waarmee het verband met de vereisten die in Europees kader op termijn aan deze landen gesteld gaan worden, verzekerd is. Mogelijk kan Nederland bijdragen aan de verwezenlijking van een regionale database voor de uitwisseling van persoonsgegevens en regionale initiatieven die erop zijn gericht de toegang tot burgerrechten van teruggekeerden volledig zeker te stellen.

4.5. Milieu

Binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking was Albanië het enige land in de regio dat op de milieulijst figureerde. De milieuproblematiek die daar als erfenis uit de communistische periode is achtergelaten, maakt de situatie in dat land extra penibel. Voor de regio als geheel geldt echter dat een strategie gericht op economische groei en armoedebestrijding niet effectief kan zijn zonder adequate aandacht voor goed milieubeheer. Voorts zullen, nu het toenaderingsproces tot de EU in gang is gezet, de landen dus ook op milieuterrein langzaam maar zeker Europese standaarden moeten gaan hanteren. Ministeries van Milieu zijn evenwel veelal klein en kampen met capaciteitsproblemen.

Productiestructuren zijn vaak verouderd en dus extra zwaar belastend. Nationaal bosbeheer, laat staan beheer over de grenzen heen, vindt nog niet of niet voldoende plaats, met illegale kap en uitdunning van het bosbestand tot gevolg. Ook op het terrein van waterbeheer liggen er uitdagingen, zoals het beheer van stroomgebieden van rivieren in de regio. Aan dergelijke vraagstukken zijn veelal politieke implicaties verbonden; anderzijds kan de noodzaak tot samenwerking op milieugebied soms een nuttig voorportaal zijn voor nadere (politieke) samenwerking.

Nederland wil vanuit de regionale benadering inzetten op de versterking van samenwerkingsstructuren op het terrein van goed milieubeheer. Versterking van de capaciteit van overheden op landenniveau zal hier ook bij inbegrepen moeten zijn teneinde een volwaardige inbreng in een regionaal kader ten aanzien van grensoverschrijdende problemen te verzekeren. In het kader van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa werd in samenwerking met het Regional Environmental Centre te Hongarije het Regional Environmental Reconstruction Program for South Eastern Europe (ReRep opgericht in 2000) opgezet. Nederland heeft in eerste jaren na de oprichting het Rerep financieel ondersteund. Inmiddels is de politieke betrokkenheid van de landen van de regio bij de verdere ontwikkeling van activiteiten in het kader van het ReRep evident. Bezien zal worden in hoeverre de relatie weer kan worden geïntensiveerd.

4.6. Private sector ontwikkeling

De nieuw hervonden stabiliteit in de regio kan slechts worden gewaarborgd als de bevolking uiteindelijk zicht krijgt op betere economische mogelijkheden. De huidige werkloosheidscijfers zijn nog zeer hoog en ook de economische groei is niet voldoende om de landen een perspectief op snelle verbetering te geven.

Met de macro-economische stabiliteit lijkt het over het algemeen redelijk gesteld, maar dat maskeert niet zelden het kunstmatige van verschillende Balkan-economieën, omdat er een grote afhankelijkheid is van overmakingen uit het buitenland en/of van grijze en zwarte geldstromen afkomstig van illegale activiteiten.

De ontwikkeling van het bedrijfsleven en buitenlandse investeringen blijven sterk achter vanwege het slechte ondernemingsklimaat, met hoge politieke risico's, verouderde of niet geïmplementeerde regelgeving, zwakke institutionele kaders, gebrekkige financiële en fysieke infrastructuur, een nog weinig ontwikkeld gevoel voor marketing en consumentenwensen, en hoge (grensoverschrijdende) criminaliteit. Ook de organisatie van het lokale bedrijfsleven zelf laat vaak te wensen over; zo is van goed functionerende kamers van koophandel vaak geen sprake.

Buitenlandse bedrijven hebben met name belangstelling voor Kroatië en Servië en Montenegro. Bosnië, Macedonië, Albanië en Kosovo zijn economisch minder ontwikkeld, maar kunnen, vanwege de nauwe economische relaties wel profiteren van aantrekkende groei elders in de regio.

Binnen het thema private sector ontwikkeling zal niet alleen ingezet worden op aansluiting bij Europa, maar ook op verdere integratie van de economieën op de Balkan. Het is daarom van belang initiatieven in de regio te ondersteunen die bijdragen aan de ontwikkeling van de private sector en die het ondernemingsklimaat kunnen verbeteren. Via het bilaterale kanaal steunt Nederland al een aantal activiteiten die hierop zijn gericht. Zo wordt in Bosnië het zogenoemde Bulldozer-initiatief van de OHR gericht op snelle concretisering van een aantal voor een goede «enabling environment» prioritaire maatregelen, en wordt in Macedonië de verstrekking van microkredieten gefaciliteerd. BZ/OS en EZ zullen in goed overleg zorgdragen voorde verdere uitwerking van het beleid aangaande de verbetering van het lokale ondernemersklimaat en de private sectorontwikkeling. Onder meer door aandachtspunten van het Nederlandse bedrijfsleven aan te pakken en mee te denken over een EZ/OS-instrumentarium op de regio dat beter op elkaar aansluit.Vanuit EZ staan diverse instrumenten ter beschikking. Substantiële steun wordt in het bijzonder verstrekt vanuit het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO). Tot 2003 waren specifieke landenbudgetten beschikbar. Vanaf dat jaar wordt gewerkt met een open aanbestedingsprocedure, waarbinnen de concrete belangstelling van het bedrijfsleven doorslaggevend is. Belangrijke doelstellingen van het programma zijn de positionering van het bedrijfsleven én het leveren van een bijdrage aan de transitie naar een markteconomie. In 2003 zijn 13 nieuwe projecten gestart met een gezamenlijk budget van bijna € 9 miljoen. In totaal zijn momenteel 84 projecten gaande.

Bovendien is in 2003 ter ondersteuning van diverse projecten op institutioneel vlak voor de Balkan-landen gezamenlijk bijna € 4 miljoen gecommitteerd. Via de FMO worden in de regio ook microkredietfaciliteiten ondersteund. Nederland wil deze dimensie van private sector ontwikkeling op regionaal niveau versterken, en zal daartoe aansluiten bij relevante regionale initiatieven die ontstaan in bijvoorbeeld het SEECP. Tevens zal worden nagegaan in hoeverre een geintensiveerde regionale inzet van bestaand bedrijfslevensinstrumentarium, zoals PESP en ORET/MILIEV wenselijk is en kan worden bevorderd. Ook zal worden bezien in hoeverre het CBI-instrument in de regio kan bijdragen aan bevordering van het exportpotentieel in de landen van de regio.

4.7. Bevorderen van de rechtsstaat en openbare/militaire veiligheid

Het bereiken van duurzame stabiliteit en economische ontwikkeling is mede afhankelijk van een goed functionerende rechtsstaat en verankering van «rule of law» in de verschillende landen. De overheden in deze landen zullen, mede met het oog op de eisen die de EU stelt voor verdere toenadering, moeten beschikken over adequate wet- en regelgeving en instituties die deze kunnen uitvoeren. Echter, de instituties in de Westelijke Balkan die rechtszekerheid moeten bieden en de veiligheid van de burgers moeten waarborgen zijn vaak niet voldoende toegerust voor hun taken. Nederland levert via de bilaterale programma's in de partnerlanden en via programma's als TMF en MATRA al een bijdrage aan capaciteitsopbouw op dit terrein. De activiteiten die vanuit de regionale benadering zullen worden gesteund, zullen een toegevoegde waarde moeten hebben op deze activiteiten en de activiteiten van andere belangrijke donoren als de Europese Commissie.

De rechtsstaat en de veiligheid in de verschillende landen van de Westelijke Balkan worden bedreigd door corruptie, economische criminaliteit, mensenhandel en mensensmokkel (trafficking). De georganiseerde misdaad is actief over de staatsgrenzen heen. Op het gebied van trafficking, na drugs- en wapenhandel een zeer populaire illegale handel, nemen de landen van de Westelijke Balkan een bijzondere plaats in, omdat het om zowel landen van herkomst, transitlanden als bestemmingslanden gaat. Dergelijke omvangrijke grensoverschrijdende problemen vormen ook een bedreiging voor de veiligheid van de rest van Europa, waaronder Nederland, en vragen om een regionale en zelfs bredere internationale aanpak. Vanuit het regionale Balkanprogramma zal Nederland een bijdrage kunnen leveren aan capaciteitsopbouw op dit terrein en ondersteuning van een regionale aanpak. Uiteraard zal in het kader van het geïntegreerd beleid met betrekking tot de Westelijke Balkan nauwe afstemming plaatsvinden met relevante vakministeries in Nederland.

Op terreinen als grensmanagement, bestrijden van trafficking en regionale politiesamenwerking zijn de Europese Commissie en de OVSE «lead donor». Nederland heeft in multilateraal kader, onder andere tijdens het voorzitterschap van de OVSE, hieraan actief bijgedragen. Zo was en is Nederland actief betrokken bij de opbouw van het politieapparaat in Bosnië, Kosovo, Macedonië en Servië en Montenegro.

Steun aan hervorming van de veiligheidssector (politie en krijgsmacht), belangrijk voor het vestigen van «rule of law», kan verleend worden middels het onlangs opgerichte Stabiliteitsfonds. Ten behoeve van een effectief functionerend regionaal programma zal continu afstemming moeten plaatsvinden met de vakministeries.

Het grote aantal verdachten van oorlogsmisdaden dat nog steeds vrij rondloopt op de Balkan en dat niet zelden betrokken is bij misdaad veroorzaakt bij de bevolking een permanent gevoel van onveiligheid.

ICTY is verantwoordelijk voor de berechting van bepaalde categorieën oorlogsmisdadigers (inbegrepen de «grote vissen» zoals Karadzic, Mladic en Gotovina), maar zal na 2004 geen nieuwe onderzoeken entameren in het kader van de «completion strategy». Het is bedoeling dat landen in de regio zelf oorlogsmisdadigers gaan berechten. Om die reden wordt vanuit bilaterale OS-fondsen (Mensenrechtenfonds) bijgedragen aan de oprichting van een «War Crimes Chamber» in Bosnië. Bescherming van getuigen bij processen is daarnaast een groot probleem, met name in Kosovo. In het kader van de noodzaak van verwerking van het oorlogsverleden en verzoening verdient het overweging om na te gaan of ook aan activiteiten op dit terrein kan worden bijgedragen.

4.8. Militaire veiligheid en de Nederlandse presentie in de regio

De veiligheidssituatie in de strategisch belangrijke Balkanregio is momenteel stabiel maar blijft ook fragiel. De NAVO-geleide operatie Joint Guardian, in het kader waarvan KFOR in Kosovo is gestationeerd, en de NAVO-geleide operatie Joint Forge, basis voor de ontplooiing van SFOR in Bosnië-Herzegovina, waren vooralsnog onmisbaar voor de handhaving van stabiliteit. De verbetering in de veiligheidssituatie gedurende de laatste jaren biedt de mogelijkheid deze missies aan te passen. Zo is in Macedonië de EU-geleide militaire operatie Concordia vervangen door de EU-geleide politiemissie Proxima.

In Bosnië-Herzegovina is de dreiging van een openlijk militair conflict tussen de verschillende bevolkingsgroepen goeddeels geweken. De militaire taak voortkomend uit het Dayton Vredesakkoord om het heroplaaien van het inter-etnische geweld te voorkomen neemt daarom fors in omvang af. Begin december 2003 besloot de NAVO daarom dat de 12 000 militairen tellende SFOR-troepenmacht in 2004 in omvang kan worden teruggebracht tot 7 000 militairen met aanpassing van de werkwijze. Ook heeft de EU aangegeven de leiding over de internationale veiligheidspresentie op zich te willen nemen en heeft de NAVO verklaard de stationering van SFOR te willen beëindigen, wellicht reeds per eind 2004. Een EVDB-missie, gebruikmakend van NAVO-middelen en capaciteiten, zou in voorkomend geval mogelijk worden gecombineerd met een nieuw en klein NAVO-hoofdkwartier gericht op advisering van de Bosnische autoriteiten. De EU-geleide veiligheidspresentie zal waarschijnlijk over een civiel instrumentarium beschikken waaronder ook een belangrijk politie-element. Voordeel van een EU-geleide veiligheidspresentie in Bosnië-Herzegovina zal kunnen zijn dat deze makkelijk zal kunnen aansluiten bij het civiele instrumentarium van de EU, zoals de EU geleide politiemissie EUPM en de EU waarnemersmissie EUMM. Voor de EUPM en EUMM geldt dat een heroverweging van de missies wellicht noodzakelijk zal worden in het licht van de nieuwe EU-geleide veiligheidspresentie.

In Kosovo blijft de aanwezigheid van KFOR van essentieel belang. Met name de statuskwestie is bepalend voor de veiligheidssituatie in Kosovo. De voortgang in het behalen van de gestelde standaarden voordat over de status van Kosovo kan worden gesproken zal daarom mede bepalend zijn voor de toekomst van KFOR. Immers, het is niet waarschijnlijk dat de NAVO-presentie kan worden beëindigd of geminimaliseerd zolang de statuskwestie niet is opgelost. Het voorstel van de Contactgroep om de vooruitgang van Kosovo te evalueren is een welkome bijdrage. Vooralsnog zal de omvang van KFOR, thans ongeveer 17 500 militairen, niet verder worden teruggebracht, maar zal wel de werkwijze van de troepenmacht worden aangepast aan de huidige veiligheidssituatie.

Nieuwe NAVO-werkwijze en -presentie in Bosnië-Herzegovina

In de nieuwe opzet van SFOR, de zogenaamde «Deterrent Presence», zullen de NAVO-eenheden een minder actieve bijdrage leveren aan de veiligheidssituatie in Bosnië-Herzegovina. De drie multinationale brigades worden omgevormd tot Multinationale Task Forces (MNTF), die ieder bestaan uit één manoeuvrebataljon. De NAVO-eenheden leggen zich toe op het actief vergaren van inlichtingen over de veiligheidssituatie in het gebied van verantwoordelijkheid. Voor het geval dat uit de inlichtingen blijkt dat de spanning toeneemt of dat er onrust of openlijke vijandelijkheden zouden ontstaan tussen de lokale bevolkingsgroepen, kunnen deze manoeuvre-eenheden worden ingezet. Voorts heeft SFOR de beschikking over een forse reservecapaciteit buiten Bosnië-Herzegovina, die in het uiterste geval op korte termijn in geheel Bosnië-Herzegovina kan worden ingezet.

De Multinationale Brigade Noord West, waar naast Nederland ook Canada en het Verenigd Koninkrijk op gelijke voet in deelnemen, verandert in het voorjaar in de «Multinationale Task Force Noord West». De drie bataljons van de huidige brigade worden gereorganiseerd tot één bataljon onder Britse leiding. Daarnaast beschikt de «Task Force» over een verkennings-compagnie, een eenheid voor het vergaren van operationele inlichtingen en een component die zich bezighoudt met de specifieke inlichtingentaken waarop het operatieplan en de eventuele inzet van escalerende militaire middelen is gebaseerd, de «Monitoring, Observation, Surveillance and Targeting» (MOST).

Deze MOST-eenheden, die actief inlichtingen vergaren bij de Bosnische bevolking, zijn voor hen het meest zichtbare deel van SFOR. De militairen van deze eenheden vergaren inlichtingen over de veiligheidssituatie in het inzetgebied. Daarnaast onderhouden ze contact met internationale organisaties. Hierdoor krijgt SFOR inzicht in de sociale, politieke, economische, militaire en veiligheidsstructuren. Een «MOST-team» bestaat uit acht militairen. De meeste MOST-teams zijn niet ondergebracht op reguliere militaire bases, maar hebben hun uitvalsbasis in de woongemeenschappen, tussen de lokale bevolking. Daarnaast zijn er de zogenaamde sectorteams, die tot taak hebben op een hoger niveau MOST-activiteiten uit te voeren, in de Moslim-Kroatische Federatie op kantonaal niveau en in de Servische Republiek op regeringsniveau. Ook doen de sectorteams de operationele en administratieve aansturing van een aantal MOST-teams. Een sectorteam bestaat uit achttien militairen. In het gebied van verantwoordelijkheid van de «Multinationale Task Force Noord West» zijn twaalf MOST-teams en vier MOST-sectorteams voorzien. Het operatieplan is vergelijkbaar met de succesvolle werkwijze van de Field Liaison Teams ten tijde van de NAVO-geleide operatie Amber Fox in Macedonië.

Al vanaf 20 februari a.s. zal in de nieuwe structuur worden gewerkt, deels met de reeds aanwezige troepen. De transitie naar de nieuwe structuur zal naar verwachting 1 april a.s. worden voltooid. In het Nederlands vak heeft de transitie de ontmanteling van de bases in Novi Travnik, Suica, Jaice en Split tot gevolg.

Gevolgen voor de Nederlandse bijdrage aan SFOR

Het nieuwe concept maakt het mogelijk SFOR in dit voorjaar te verkleinen van 12 000 naar 7 000 militairen. In dit licht wordt de Nederlandse militaire bijdrage teruggebracht van het huidige aantal van bijna 1 050 Nederlandse militairen tot ongeveer 530 vanaf april 2004. De Nederlandse bijdrage aan de MNTF zal dan bestaan uit twee MOST-sectorteams en vier MOST-teams. Nederland zal de eerste commandant van de MOST-component leveren, voor de duur van een jaar. Daarnaast levert Nederland een compagnie in het Britse bataljon, een aantal militairen in de eenheid die specifieke inlichtingen vergaart, personeel in de hoofdkwartieren van respectievelijk SFOR in Sarajevo en de «Multinationale Task Force Noord West» in Banja Luka, een verbindingsgroep, een detachement van de Koninklijke Marechaussee voor de multinationale politie-eenheid in de «Task Force», medische capaciteiten en een nationaal Support Element. De Britse militaire bijdrage blijft min of meer op hetzelfde niveau. Omdat het Verenigd Koninkrijk derhalve het leeuwendeel van de militairen levert, wordt gestopt met de wisselende bevelvoering en zal het commando over de MNTF NW door het Verenigd Koninkrijk worden gevoerd.

Mede met het oog op de aanpassing van het operatieplan hebben de Slowaken besloten hun transporthelikopter uit SFOR terug te trekken. Aan de samenwerking met de Slowaakse helikoptereenheid, die was ondergebracht op het Nederlandse kampement in Bugojno, kwam reeds medio december 2003 een eind. Er zijn thans nog enige tekortkomingen in de militaire middelen die de commandant van de MNTF NW benodigd heeft voor de uitvoering van het nieuwe operatieplan. De Nederlandse Cougar transporthelikopters, die ten behoeve van de medische evacuatie (MEDEVAC) aan de huidige multinationale brigade ter beschikking zijn gesteld, zullen in juni 2004 worden teruggetrokken. Thans worden de mogelijkheden onderzocht deze tekortkoming te ondervangen door een meer doelmatige gebruikmaking van MEDEVAC-helikopters uit de andere task forces. Tevens zijn nog niet alle benodigde MOST-teams toegezegd, zoals voorzien in het operatieplan van de MNTF NW. Het Verenigd Koninkrijk voert onderhandelingen met potentiële nieuwe partnerlanden in MNTF NW, waaronder Zweden en Oostenrijk.

Zoals bij eerdere gelegenheden vermeld, stelt Nederland periodiek een Orion ter beschikking aan de Bosnia Kosovo Air Component (BKAC), de missie van de NAVO-luchtstrijdkrachten ten behoeve van de ondersteuning van de militaire operaties op de grond. Een Nederlands P-3C Orion maritiem patrouillevliegtuig wordt in de periode februari tot en met mei 2004, voor periodes van telkens twee weken ingezet vanuit het vliegveld Sigonella op Sicilië. Het toestel voert ten behoeve van de NAVO-missies op de Balkan waarnemingsmissies en verkenningstaken uit. In 2003 heeft de Nederlandse P-3C in totaal 197,5 uur gevlogen voor BKAC.

In de nieuwe samenstelling blijft de Nederlandse samenwerking met Bulgaarse en Roemeense militairen van kracht. Bulgarije levert één van de drie infanteriepelotons van de Nederlandse compagnie. Dit peloton werkt op gelijke voet samen met de twee Nederlandse. De transporttaken van het Nederlandse contingent worden mede door een Roemeense transporteenheid uitgevoerd. Naar het oordeel van de Regering zouden overigens ook andere landen die in de nabije toekomst toetreden tot de NAVO en de EU moeten overwegen een aandeel te leveren in de stabilisatiemachten in de Westelijke Balkan. Nederland zal een eventuele bijdrage aan de EU-geleide operatie afzonderlijk beoordelen.

Naar verwachting zal het belang van de militaire presentie in Bosnië-Herzegovina verder afnemen, afhankelijk van het tempo van verdere verbetering van de veiligheidssituatie en verdere toenadering tot NAVO en EU.

4.9. Doorkijk per land

Albanië

• Toenadering tot EU en NAVO

Albanië onderhandelt over afsluiting van een Stabilisatie- en Associatie Overeenkomst (SAO), maar de implementatie van de met de EU gemaakte afspraken- vooral op het gebied van bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie – verloopt moeizaam. Zoals voor de gehele Balkan geldt ook voor Albanië dat het zelf het tempo van de toenadering tot de EU bepaalt. Albanië is partnerland van de NAVO in het Partnerschap voor de Vrede (PfP) en hoopt op een spoedige uitnodiging voor het lidmaatschap van de NAVO.

Onder meer door de afspraken met de NAVO en de assistentie die het land via het MAP ontvangt, is het Albanese ministerie van Defensie de meest stabiele overheidsinstelling in het land. De hervorming en het onder civiele controle brengen van de veiligheidsdiensten van het land verdienen naar het oordeel van de NAVO nog verdere inspanning.

• Bilateraal Programma

Albanië is één van de armste landen van Europa. Met name in het rurale noorden komt grote armoede voor. Infrastructuur, gezondheidszorg, onderwijs en milieu zijn sterk verwaarloosd. Om de omslag van ontwikkelingsland naar daadwerkelijk «potentieel EU kandidaat lidstaat» te kunnen maken zal Albanië nog een stevige inhaalslag moeten maken. Het land heeft daartoe ook het pad der hervormingen ingeslagen. De onvolwassen politieke cultuur, geringe bestuurlijke capaciteit en wankele «rule of law» en, mede daardoor, een slecht ondernemingsklimaat vormen echter nog belangrijke struikelblokken. Het Nederlandse bilaterale OS-programma, waarin goed bestuur als belangrijkste thema geldt, speelt in op deze problematiek. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar versterking van de institutionele capaciteit, ondersteuning van het decentralisatieproces en stimuleren van burgerparticipatie (versterking civil society). De komende jaren zal voorts nadrukkelijker worden bezien hoe de Nederlandse assistentie kan worden ingezet ten behoeve van het verbeteren van het ondernemingsklimaat («economic governance»).

Sinds 2003 wordt speciale aandacht besteed aan de milieusector. Albanië kampt met een zware milieu-erfenis uit het communistische, zwaar industriële verleden. Dat de Albanese overheid nog maar weinig corrigerend en sturend heeft kunnen optreden bij de aanpak van deze milieuproblemen, heeft als hoofdreden de institutionele zwakte in de confrontatie met een veelheid aan gestelde prioriteiten. In lijn met de algemene focus op goed bestuur wordt in deze sector dan ook ingezet op versterking van overheidscapaciteit (ondersteuning milieuministerie) en het ondersteunen van lokale milieu-initiatieven en niet-gouvernementele organisaties. De omvang van dit programma is vooralsnog bescheiden.

Ook het PSO programma is actief in Albanië.

Bosnië-Herzegovina (Bosnië)

• Toenadering tot EU en NAVO

Bosnië-Herzegovina streeft eveneens naar spoedige aansluiting bij Euro-Atlantische structuren. Onder leiding van Hoge Vertegenwoordiger Lord Ashdown wordt door de internationale gemeenschap, samen met de Bosnische autoriteiten, gewerkt aan de omvorming van Bosnië-Herzegovina tot een levensvatbare staat met Europese perspectieven. Nederland heeft zitting, als waarnemer met spreekrecht, in de Steering Board van de Peace Implementation Council, die sturing geeft aan de activiteiten van de Hoge Vertegenwoordiger. Het nog steeds zwakke overheidsapparaat en de vaak tekortschietende hervormingsbereidheid van de Bosnische autoriteiten zijn hierbij enkele van de voornaamste problemen. Ook de bepalingen van het Dayton-akkoord, waarbij een Bosnische staat werd geschapen met een complex systeem van etnische machtsverdeling met beperkte centrale bevoegdheden op staatsniveau, vormen vaak een struikelblok. Onlangs is het mandaat van Lord Ashdown tot mei 2005 verlengd: overdracht van zijn taken aan een EU-geleide missie is vervolgens een aannemelijk scenario. Voor Nederland is hierbij een belangrijk uitgangspunt dat de Bosnische autoriteiten in toenemende mate zelf verantwoordelijkheid gaan nemen voor het Bosnische hervormingsproces. Een toekomstige EU-missie zal dan ook, idealiter, dienen te opereren zonder de zogenaamde «Bonn powers», op grond waarvan de Hoge Vertegenwoordiger thans vergaande bevoegdheden heeft om in te grijpen in het bestuur van Bosnië-Herzegovina.

De Europese Commissie publiceerde in december 2003 een haalbaarheidsstudie, waarin een 16-tal onderwerpen wordt genoemd, zoals betere implementatie van wetgeving, effectiever bestuur en doorvoeren van economische hervormingen, ten aanzien waarvan aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt voordat een begin kan worden gemaakt met onderhandelingen over het afsluiten van een SAO. In juni 2004 zal de Commissie beoordelen of Bosnië-Herzegovina voldoende vorderingen heeft gemaakt om aan deze onderhandelingen te beginnen.

Ook Bosnië-Herzegovina heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor toetreding tot het PfP met de NAVO. Ook hierbij is samenwerking met het ICTY één van de elementen. Inmiddels maakt het land goede voortgang met het hervormingsproces van de strijdkrachten en inlichtingendiensten. De ontwikkeling is gericht op de vorming vanéén nationale krijgsmacht voor Bosnië-Herzegovina, waarin de krijgsmachten van zowel de Moslim-Kroatische Federatie als die van de Republika Srpska zullen opgaan. In dit licht bekrachtigde het parlement vorig jaar het besluit te werken aan de vorming van één nationaal ministerie van Defensie voor Bosnië-Herzegovina.

• Bilateraal programma

De Nederlandse bilaterale OS-inspanningen hebben zich in de afgelopen jaren met name gericht op het ondersteunen van de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar hun oorspronkelijke woonplaats. Sinds enkele jaren is daarnaast in toenemende mate aandacht gegeven aan het thema goed bestuur. Hierbij richt zich de aandacht met name op de versterking van de staatsinstellingen (capaciteitsopbouw) ten opzichte van de entiteiten, alsmede de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld. Een belangrijke focus van het bilaterale programma ligt in en rond Srebrenica, waarbij onder meer wordt bijgedragen aan de opvang van mensen die niet kunnen of willen terugkeren naar Srebrenica. Ondanks een stabiel macro-economisch klimaat is de toestand van de Bosnische economie slecht. Economische ontwikkeling is in de komende periode dan ook cruciaal voor het behoud van stabiliteit in het land. Vanaf 2004 zal het Nederlandse programma meer aandacht besteden aan activiteiten op het terrein van «economic good governance» en private sector ontwikkeling. Overigens heeft Bosnië-Herzegovina bijzondere aandacht als lid van de Nederlandse kiesgroep bij WB /IMF.

Ook het PSO programma is actief in Bosnië.

Macedonië

• Toenadering tot EU en NAVO

In Macedonië is na de crisis van 2001 de binnenlandse politieke agenda beheerst door de uitvoering van het Ohrid Framework Agreement, die moet leiden tot de vestiging van een gedecentraliseerde en multi-etnisch bestuurde staat. Opvolgende NAVO- en EU-missies (operaties «Essential Harvest», «Amber Fox», «Concordia» en de politiemissie «Proxima») leverden en leveren hierbij een belangrijke bijdrage. Daarnaast draagt de EU Speciale Vertegenwoordiger (vanaf februari 2004 de Deen Jessen-Petersen) bij aan het toezicht op de uitvoering van de bepalingen van het Ohrid-akkoord. De verhoudingen tussen de diverse politieke partijen zijn nog gespannen. Daarnaast zijn soms nog etnische splintergroeperingen actief die door middel van aanslagen het vredesproces trachten tegen te werken. Onder de bevolking bestaat hiervoor echter nauwelijks meer steun. Macedonië heeft aangegeven reeds eind februari van dit jaar een aanvraag voor EU-lidmaatschap te willen indienen. Macedonië hoopt door deze aanvraag de hoognodige binnenlandse politieke steun te verkrijgen voor de ingrijpende gevolgen van de uitvoering van het Ohrid Akkoord.

Macedonië is al partnerland in het Partnerschap voor de Vrede (PfP) en hoopt op een spoedige uitnodiging voor het lidmaatschap van de NAVO. Daarvoor dient het land evenwel een aantal hervormingen in de veiligheidssector door te voeren. De Macedonische regering heeft een hervormingsprogramma opgesteld, dat moet worden goedgekeurd door het parlement. De NAVO steunt deze inspanningen door samenwerking in het Membership Action Plan (MAP).

• Bilateraal programma

Hoewel Macedonië goede vorderingen heeft gemaakt op het gebied van macro-economische stabiliteit, moet er vooral op het gebied van hervorming van het overheidsapparaat en verbetering van de sociaal economische situatie nog veel gebeuren. Ook moeten de belangrijkste onderdelen uit het Framework Agreement van Ohrid nog worden uitgevoerd, met name op het gebied van decentralisatie. Voor de Macedonische regering heeft dit, mede gezien de verwachte EU-lidmaatschapsaanvraag, zeer hoge prioriteit. Andere belangrijke doelstellingen van de Macedonische regering zijn versterking van de rechtsstaat, het realiseren van economische groei en hervormingen op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Het Nederlandse bilaterale programma levert hieraan een bijdrage. Naast een programma op het gebied van'basic education', dat de komende jaren zal worden uitgebouwd, zijn goed bestuur, public finance management en private sector ontwikkeling sinds 2003 kernonderdelen van het programma. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar ondersteuning van het decentralisatieproces en implementatie van het Framework Agreement. Op het gebied van private sector ontwikkeling is onlangs een groot micro-krediet project gestart voor kleine ondernemers. Beide kernonderdelen zullen de komende jaren verder worden uitgewerkt. Overigens heeft Macedonië bijzondere aandacht als lid van de Nederlandse kiesgroep bij WB /IMF.

Het PSO programma is eveneens actief in Macedonië.

Kroatië

• Toenadering tot EU en NAVO

In Kroatië leverden de parlementsverkiezingen van 23 november 2003 een duidelijke overwinning op voor de oppositionele HDZ. Inmiddels is de nieuwe regeringscoalitie onder leiding van premier Sanader geïnstalleerd. Sanader heeft aangegeven net als zijn voorganger te streven naar zo spoedig mogelijk EU lidmaatschap, en de eerste signalen van de nieuwe regering om de uitstaande obstakels weg te nemen zijn positief. Kroatië heeft al een SAO afgesloten en heeft inmiddels het EU-lidmaatschap aangevraagd. Kroatië mikt op het EU lidmaatschap per 2007. In de komende periode zal moeten blijken in hoeverre Kroatië voldoet aan de daartoe gestelde politieke en economische criteria, inclusief samenwerking met het ICTY. Nederland heeft, evenals het Verenigd Koninkrijk, afronding van de ratificatie van de SAO met Kroatië opgeschort wegens onvoldoende samenwerking door de Kroatische autoriteiten met het ICTY. De Nederlandse en Britse positie zal volgens de Europese Commissie worden meegewogen bij het uitbrengen van haar advies («avis») over de Kroatische lidmaatschapsaanvraag, dat volgens de huidige planning voorjaar 2004 zal worden gepubliceerd. Indien dit advies positief is en de Europese Raad Kroatië de status van kandidaat-lidstaat geeft, zullen onder Nederlands EU-Voorzitterschap de eerste contacten met Kroatië over het lidmaatschapstraject plaatsvinden.

Kroatië is al partnerland in het Partnerschap voor de Vrede (PfP) en hoopt op een spoedige uitnodiging voor het lidmaatschap van de NAVO. De ontwikkelingen in die richting zijn positief, maar niettemin dient het het land een aantal verdere hervormingen in de veiligheidssector door te voeren. De NAVO steunt deze inspanningen door gerichte assistentie in het kader van het Membership Action Plan (MAP). Kroatië en de NAVO zijn een tijdpad, eisen en voorwaarden overeengekomen waaraan het land moet voldoen alvorens het voor de feitelijke toetreding tot de NAVO in aanmerking komt. Eén van de voorwaarden is medewerking met het ICTY.

• Matra en PSO

Kroatië – eveneens lid van de Nederlandse kiesgroep WB/IMF – komt niet in aanmerking voor Nederlandse OS-fondsen, maar ontvangt wel Nederlandse assistentie via MATRA en PSO en komt in aanmerking voor steun aan non-ODA kiesgroeplanden

Servië en Montenegro/Kosovo

• Toenadering tot EU en NAVO

In Servië en Montenegro kampen de hervormingsgezinde krachten nog steeds met de politieke en economische erfenis van het Milosevic-tijdperk, die een belangrijk obstakel vormt bij het doorvoeren van de noodzakelijke hervormingen. Daarnaast herbergt Servië en Montenegro nog steeds de grootste vluchtelingenpopulatie van Europa (ruim 500 000 personen, inclusief een groot aantal ontheemden uit Kosovo).

De moord op de Servische premier Djindjic, in maart 2003, heeft geleid tot een ernstige politieke crisis in Servië. Politieke strubbelingen leidden tot de val van de opvolgende regering-Zivkovic, waarna bij de parlementsverkiezingen van 28 december 2003 de extreem-nationalistische SRS als grootste partij uit de bus kwam. Wel werden de relaties met de buurlanden sterk verbeterd, en werd de verhouding met Montenegro vastgelegd binnen de nieuwe uniestaat Servië en Montenegro. Er zal moeten worden afgewacht hoe levensvatbaar de jonge uniestaat zal blijken te zijn. Ook de definitieve status van Kosovo is nog een heet hangijzer in de Servische politiek. De Europese Commissie zal naar verwachting dit voorjaar een haalbaarheidsstudie publiceren naar het starten van onderhandelingen over een SAO met Servië en Montenegro.

Servië en Montenegro heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor toetreding tot het PfP. Hoewel ook de NAVO van mening is dat inmiddels goede voortgang is geboekt in het hervormingsproces, geldt voor dit land de voorwaarde van medewerking met het ICTY.

• Samenwerking op defensieterrein/MATRA en PSO

De minister van Defensie heeft tijdens zijn bezoek aan Belgrado op 5 november 2003 een «Declaration of Intent» getekend, met de thans demissionaire minister van Defensie Boris Tadic. Dit document biedt een raamwerk voor bilaterale militaire samenwerking met Servië-Montenegro. De Nederlandse bereidheid tot militaire samenwerking is een signaal dat ons land vertrouwen heeft in de ontwikkelingen in de maatschappelijke veiligheidsstructuren in het land. De internationale gemeenschap zal de voortgang van deze belangrijke ontwikkelingen, mede met het oog op de vorming van een nieuwe regeringscoalitie, kritisch blijven beoordelen. Sinds enkele jaren wordt de Servisch-Montenegrijnse krijgsmacht verkleind en professioneler gemaakt. Er is een proces gaande dat de krijgsmacht beter onder het gezag van de civiele autoriteiten brengt. Thans is een bescheiden bilateraal militair samenwerkingsprogramma voor het jaar 2004 overeengekomen, dat zich toespitst op het aanbieden van cursussen en opleidingen aan Servische en Montenegrijnse militairen. Daarnaast is overeengekomen informatie uit te wisselen over crisisbeheersingsoperaties. Recent is een militaire delegatie uit Belgrado te gast geweest bij Defensie, waar is gesproken over de planning en voorbereiding van een crisisbeheersingsoperatie op politiek en militair gebied, de uitvoering ervan, alsmede de samenwerking met andere landen in een militaire operatie.

In niet-partnerland Servië en Montenegro worden de instrumenten MATRA en PSO eveneens ingezet. De MATRA-inzet blijft hier beperkt tot de «klassieke» versterking van de civil society en lokaal bestuur.

Kosovo

In Kosovo, dat sinds 1999 onder VN-bestuur (UNMIK) staat op grond van Veiligheidsraadresolutie 1244, streeft de Albanees-Kosovaarse meerderheid naar snelle onafhankelijkheid. Op 12 december 2003 werden de zogenaamde «Standards for Kosovo» goedgekeurd door de VN Veiligheidsraad. Kort daarvoor, in oktober 2003, is de dialoog tussen Belgrado en Pristina ten aanzien van een select aantal onderwerpen (waaronder de terugkeer van minderheden) formeel van start gegaan. Medio 2005, of eerder indien mogelijk, zal de voortgang van de uitvoering van de standaarden worden getoetst aan de hand van een door de Speciale Vertegenwoordiger van de VN, Holkeri, op te stellen werkplan. Bij voldoende progressie is toegezegd dat dan de kwestie van de finale status van Kosovo besproken kan worden. Nederland onderschrijft het belang van dit Standards proces omdat het duidelijkheid verschaft over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat een begin kan worden gemaakt met het bespreken van de statuskwestie. Wellicht nog belangrijker is dat op deze manier het proces in aanloop naar de onderhandelingen over de statuskwestie onder controle kan worden gehouden. De internationale gemeenschap is vooral door middel van de zogenaamde Contact Groep betrokken bij het zoeken naar een duurzame regeling voor de Kosovo-statuskwestie. Mede op Nederlands verzoek worden in EU-verband voorstellen ontwikkeld voor een grotere EU-betrokkenheid bij de kwestie-Kosovo.

4.10. Multilaterale fora

Voor het Nederlandse optreden in multilaterale fora als EU, VN, OVSE met betrekking tot ontwikkelingen op de Balkan is de regionale context richtinggevend. Dit betekent in eerste instantie dat aansluiting wordt gezocht bij regionale initiatieven die door de verschillende organisaties zelf worden ontplooid. In dat kader past bijvoorbeeld aansluiting bij VN-organisaties op het gebied van duurzame regelingen voor vluchtelingen en aansluiting bij de regionale component binnen het Stabilisatie- en Associatieproces van de EU. Daarnaast zal Nederland, zoveel mogelijk in overleg met partners, een zo nauw mogelijke samenwerking tussen de diverse organisaties bepleiten, waarbij niet alleen overlapping van activiteiten in de regio wordt vermeden, maar de verschillende programma's elkaar juist aanvullen en waar mogelijk wederzijds versterken society en lokaal bestuur.

Lijst met afkortingen

  
AEVNotitie Aan elkaar verplicht
BKACBosnia Kosovo Air Component
CARDSEU Hulpprogramma voor de Westelijke Balkan
CBICentrum voor Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden
EUEuropese Unie
EUFOREurope Force
EUMMEuropean Union Monitoring Mission
EUPMEuropean Police Mission
FMOFinancieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden
ICTYInternational Criminal Tribunal for Yugoslavia
IOMInternationale Organisatie voor Migratie
KFORKosovo Force
MAPMembership Action Plan
MARRIMigration, Asylum, Return Regional Initiative
MATRA(Programma) Maatschappelijke transformatie
MEDEVACMedical Evacuation
MILIEVMilieu en Economische Verzelfstandiging
MNTFMultinationale Task Forces
MOSTMonitoring, Observation, Surveillance and Targetting
NAVONoord-Atlantische Verdrags Organisatie
ODAOfficial Development Assistence
OHROffice of the High Representative (Bosnië)
ORETOntwikkelingsrelevante Exporttransacties
OSOntwikkelingssamenwerking
OVSEOrganisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PESPProgramma Economische Samenwerking Projecten
PfPPartnership for Peace programma van de NAVO
PSOProgramma Samenwerking Oost-Europa van het Ministerie van Economische Zaken
ReRepRegional Environmental Reconstruction Program for South Eastern Europe
SAOStabilisatie- en Associatie Overeenkomst
SAPStabilisatie- en associatieproces EU
SEECPSouth East Europe Cooperation Process
SFORStabilisation Force
SFRJSocialistische Federatieve Republiek Joegoslavië
TMFThematische Medefinanciering
UNMIKUnited Nations Interim Administration Mission in Kosovo
VNVerenigde Naties
Naar boven