29 474
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Postwet en de Telecommunicatiewet houdende een verruiming van de bestaande delegatiegrondslagen, zodat de EG-besluiten op het terrein van energie, post en telecommunicatie in een kortere tijdsspanne kunnen worden geïmplementeerd; met behoud van het primaat van de politiek, omdat de Staten-Generaal in een zo vroeg mogelijk stadium zullen worden betrokken bij de totstandkoming van die EG-besluiten, alsmede bij de keuzes die de lidstaten op grond van die besluiten kunnen maken (Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie)

nr. 14
Brief houdende intrekking van het wetsvoorstel

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2007

Recent werd u geïnformeerd over het besluit van de ministerraad over te gaan tot intrekking van bovengenoemd wetsvoorstel1. De overwegingen hierbij zijn de volgende.

Het wetsvoorstel werd ingediend in maart 2004, na een periode waarin de implementatieachterstanden sterk opliepen. Indiening van dit wetsvoorstel was hierop niet het enige antwoord. Zo werd de voortgangsbewaking op de betrokken beleidsterreinen aanzienlijk verscherpt en werd bij nieuwe wetsvoorstellen – in lijn met het kabinetsstandpunt uit 20042 – steeds bezien of er aanleiding was in de betrokken wet bepalingen op te nemen om beter aan te kunnen sluiten op de dynamiek van het Europese recht.

De afgelopen jaren bleek tijdige implementatie op de betrokken beleidsterreinen in de regel goed mogelijk en deden grote achterstanden zich niet meer voor. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de destijds genomen maatregelen effectief zijn en ook voor de toekomst voldoende vruchten zullen afwerpen. Invoering van een ingrijpende nieuwe systematiek voor tijdige implementatie staat dan ook niet meer in verhouding tot de ernst van de problematiek. Dit geldt te meer nu beoogd wordt de wet tijdelijk te laten werken; het aantal toepassingen van de nieuwe systematiek en daarmee het praktisch nut voor de wetgevingspraktijk en de experimentele meerwaarde zijn daardoor naar verwachting beperkt.

Overigens laat dit de wenselijkheid van en het streven naar betrokkenheid van de Staten-Generaal in de fase van totstandkoming van EG-besluiten op de betrokken beleidsterreinen onverlet. Een aparte wettelijke procedure zoals is opgenomen in het wetsvoorstel is daarvoor echter niet nodig.

Daartoe gemachtigd door de Koningin trek ik het voorstel van wet hierbij in.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 28 februari 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 11).

XNoot
2

Brief van de Minister van Justitie van 27 juli 2004 aan de Eerste Kamer, in afschrift aan Uw Kamer (Kamerstukken I 2004/05, 29 200 VI, F).

Naar boven