29 474
Wijziging van de elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Postwet en de Telecommunicatiewet houdende een verruiming van de bestaande delegatiegrondslagen, zodat de EG-besluiten op het terrein van energie, post en telecommunicatie in een kortere tijdsspanne kunnen worden geïmplementeerd; met behoud van het primaat van de politiek, omdat de Staten-Generaal in een zo vroeg mogelijk stadium zullen worden betrokken bij de totstandkoming van die EG-besluiten, alsmede bij de keuzes die de lidstaten op grond van die besluiten kunnen maken (Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van energie, post en telecommunicatie)

nr. 10
NADER VERSLAG

Vastgesteld 21 december 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel2, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie en de VVD-fractie hebben met belangstelling en de leden van de D66-fractie met interesse kennis genomen van de brief van 27 juni 2005 betreffende de Wet implementatie EG-besluiten op het terrein van energie, post en telecommunicatie (29 474, nr. 9H). De leden hebben enkele vragen en opmerkingen over deze brief en het onderhavige wetsvoorstel. Deze zijn ingedeeld in drie categorieën: algemeen, het voortraject van besluitvorming en de implementatiefase.

Algemeen

In de eerste plaats merkt de minister in zijn brief op dat het in een vermenging van verantwoordelijkheden zou resulteren indien de minister voordat de Raad tot definitieve besluitvorming overgaat, het concept gemeenschappelijk standpunt aan de Kamer zou zenden. De Kamer zou dan op de stoel van het EP gaan zitten. De leden van de CDA-fractie kunnen zich niet herkennen in deze beschrijving. De Kamer moet de regering controleren. Om dit op een effectieve wijze te kunnen doen is het noodzakelijk dat zij over alle relevante informatie, dus ook het concept gemeenschappelijk standpunt, beschikt.

In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid opgenomen om bepalingen bij Koninklijk Besluit te wijzigen. De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de VVD-fractie en de SP-fractie stellen zich de vraag waarom dit niet bij AMvB zou kunnen. Zou de regering aan kunnen geven waarom er bepalingen bij KB gewijzigd moeten kunnen worden in plaats van bij AMvB?

De minister heeft in het wetgevingsoverleg opgemerkt dat een volgende keer verder gesproken zou kunnen worden over het adviseren van de Kamer door de Raad van State. Hier wordt in de brief niet meer op ingegaan. De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe zij de positie van de Raad van State ziet in het informeren van de Kamer over hoe nationale beleidsruimte in EU-voorstellen gezien kan worden. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering in kan gaan op de mogelijkheid dat de Raad van State optreedt als de toetsende instantie voor de implementatiebrief. Immers, de Raad heeft de beschikking over de juiste juridische expertise om na te kunnen gaan of er nog sprake is van keuzeruimte bij implementatie, en zo ja, op welke manieren deze ruimte kan worden ingevuld. Tevens vragen zij of de regering de mening deelt dat de interpretaties hierover ver uiteen kunnen lopen, en een onafhankelijke toets daarop dus noodzakelijk is.

De leden van de fracties van VVD en SP vragen de regering in te gaan op de noodzaak van het wetsvoorstel. Wat zal de burger merken van de uitwerking van het wetsvoorstel, vragen de leden van de VVD-fractie zich nog af.

De leden van de D66-fractie staat positief tegenover de strekking van het wetsvoorstel dat het Parlement eerder wordt betrokken bij en geïnformeerd over Europese regelgeving. Het wetsvoorstel draagt ertoe bij dat het Parlement haar controlerende taak beter kan vervullen en heeft een pilot functie voor een betere, sneller informatievoorziening van het Parlement op andere terreinen. De leden van de fracties van VVD, SP en D66 vragen zich af of er op dit moment concrete plannen om dit experiment ook op andere terreinen door te voeren. Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de Kamer ook op alle andere beleidsterreinen niet eerder kan worden geïnformeerd en actiever worden betrokken bij de Europese besluitvorming, ook afgezien van dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister oppert om deze wetswijziging als een pilotproject te bezien. In dat kader stellen de leden van de CDA-fractie voor om deze wetswijziging te voorzien van een evaluatiemoment en deze ook op te nemen in de wet.

Als gevolg van deze wet zal de Kamer enkele substantiële bevoegdheden moeten afstaan. Een eerste evaluatie die pas na 6 jaar plaatsvindt, wijzen de leden van de PvdA-fractie dan ook al op voorhand af. Kan een eerste evaluatie na 2 jaar plaatsvinden? Hoe kan een «pilot» 6 jaar duren? Ook de leden van de VVD-fractie vragen zich af of de regering aan kan geven waarom er een evaluatietermijn van 6 jaar is gekozen, en niet voor een kortere termijn. Zou het feit dat het hier om een experiment handelt niet een reden zijn een kortere evaluatieperiode te hanteren? De leden van de D66-fractie zouden een kortere evaluatietermijn van twee of vier jaar logischer vinden gezien de pilotfunctie van de wet en de noodzaak om het Europese wet- en regelgevingsproces beter te integreren in het nationale proces. Ook geven de leden van de D66-fractie aan dat de minister in het wetgevingsoverleg nog sprak van een evaluatietermijn van 3 of 4 jaar.

De leden van PvdA-fractie, de SP-fractie en de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven of er aanpassingen nodig zijn in het wetsvoorstel, nu de Europese Grondwet niet is aangenomen. Zo ja, welke aanpassingen acht de regering wenselijk? De leden van de D66-fractie vragen zich ook af of het advies van de Raad van State over het beter integreren van het Europese wet- en regelgevingsproces in het Nederlandse wetgevingsproces aanleiding geeft tot aanpassingen in het wetsvoorstel.

In het wetgevingsoverleg is aan de orde geweest dat in het wetsvoorstel niet is opgenomen dat het betrekken van het parlement in de beginfase van Europese regelgeving door middel van informatievoorziening de kern is van het voorstel. Hierop is toen niet ingegaan door de minister. De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie willen weten of de regering alsnog kan aangeven waarom dit niet is opgenomen.

Voortraject

De minister zegt toe dat hij de raadsagenda voor wat betreft de onderhavige onderwerpen eerder ter beschikking wil stellen aan de Kamer. De leden van de CDA-fractie betreuren het dat deze toezegging beperkt blijft tot deze onderwerpen. Deze leden menen dat een dergelijke toezegging in de toekomst zou moeten gelden voor elk onderwerp dat op welke raadsagenda dan ook zou staan.

De leden van de CDA-fractie, de VVD-fractie en de SP-fractie geven aan dat het wetsvoorstel de Kamer een amenderingsrecht (achteraf) laat inleveren om er een informatierecht (vooraf) voor terug te krijgen. Dit informatierecht heeft de Kamer echter al. Daartoe vragen zij de regering welke garanties de Kamer krijgt om vooraf meer informatie te verkrijgen. Welke zekerheid kan de regering de Kamer geven dat moties ingediend omdat de Kamer iets gewijzigd wil zien van de informatie die zij ontvangen heeft, worden uitgevoerd?

De leden van de CDA-fractie, VVD-fractie en de SP-fractie geven aan dat de minister zegt op «belangrijke» besluitvormingsmomenten de Kamer te informeren. Hij verstaat hieronder formele besluitvormingsmomenten. Hiervoor heeft hij in de brief van 27 juni jl. een paar suggesties aangegeven. Zou de regering kunnen aangeven op welke formele besluitvormingsmomenten, waarop de Kamer nu nog niet geïnformeerd wordt, zij de Kamer extra zou willen informeren t.o.v. de huidige situatie? Ook zegt de minister «op hoofdlijnen» het kabinetsstandpunt ten aanzien van een voorstel van de Europese Commissie aan de Kamer te willen sturen. Dit gebeurt nu ook al. De leden van de CDA-fractie, de VVD-fractie en de SP-fractie vinden deze informatie echter niet afdoende. Zou de regering aan kunnen geven wat haar definitie is van «op hoofdlijnen» anders dan dat het niet de volledige onderhandelaarsinstructies zijn en dat volgens de regering politiek relevante punten zullen worden meegenomen?

Het uitlekken van informatie over de onderhandelingspositie van Nederland is om strategische redenen niet wenselijk. Om die reden is tijdens het wetgevingsoverleg gesproken over het onder embargo verstrekken van informatie aan de Kamer. De minister komt hier echter niet op terug in zijn brief. De leden van de CDA-fractie, de VVD-fractie, de SP-fractie en de D66-fractie zouden graag willen weten hoe de regering aankijkt tegen het onder geheimhouding verstrekken van informatie aan de Kamer tijdens de totstandkoming van Europese wet- en regelgeving.

De leden van de PvdA-fractie willen graag antwoord op de volgende vragen. Wie bepaalt of significante wijzigingsvoorstellen van andere lidstaten «kansrijk» zijn en of ze «significant» zijn? Wat gebeurt er als dit pas achteraf zo blijkt te zijn? Kunnen de (contouren van) de geannoteerde agenda van de Raad ook op andere beleidsterreinen direct na de Coreper-vergadering worden toegestuurd aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?

Implementatiefase

De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de SP-fractie en de D66-fractie geven aan dat de minister noch in het wetgevingsoverleg noch in de brief ingaat op de termijn die er zou moeten zijn voor het behandelen van de implementatiebrief. Zou de regering aan kunnen geven welke termijn zij hiervoor in gedachten heeft? De leden van de PvdA-fractie voegen daar aan toe of de regering in kan gaan op de termijnen die de rapporteur eerder heeft genoemd?

In het wetgevingsoverleg is uitgebreid van gedachten gewisseld over de drempel die in de Kamer geslecht moet worden alvorens een AMvB kan worden afgewezen en een formele wet zal moeten worden ingediend. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat eenvijfde van de leden van de Kamer volstaat om een formele wet te eisen in plaats van een AMvB.

De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vragen welk traject de regering voor zich ziet wanneer een debat over een AMvB niet tot overeenstemming tussen Kamer en minister leidt. En hoe ziet de regering in dat licht het rapport van de commissie-Besselink? Zou de regering aan kunnen geven hoe zij van plan is om te gaan met de wensen van de fracties wanneer zij het niet eens zijn met de voorgestelde AMvB?

De leden van de PvdA-fractie vragen welk traject er gevolgd moet worden als er verschil van mening is tussen de regering en de Tweede Kamer over het wel of niet bestaan van implementatieruimte.

Er is tijdens het wetgevingsoverleg veel gesproken over de mogelijkheid om een AMvB te amenderen. Dit zou het proces bespoedigen omdat de Kamer dan haar invloed uit kan oefenen zonder het traject van formele wetgeving te starten. De minister heeft toegezegd zijn juristen hier naar te laten kijken. In de brief komt de minister hier niet op terug. De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen of de regering in kan gaan op de mogelijkheid van het recht van amendement op implementatie-AMvB’s. De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd naar het oordeel van de juristen over de mogelijkheid voor het amenderen van een AMVB door de Kamer.

De minister stelt in zijn brief dat verordeningen vanwege de vaak korte implementatietermijn en beperkte keuzevrijheid voortaan per ministeriële regeling zullen worden geïmplementeerd. De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven wat zij verstaat onder beperkte keuzevrijheid bij het implementeren van verordeningen. Tevens vragen zij of de regering kan aangeven welke kaders zij zal gaan gebruiken bij het opstellen van de genoemde ministeriële regelingen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Dijk (CDA), Van Gent (GL) en Gerkens (SP).

XNoot
2

Kamerstukken II 2004/05, 29 474, nr. 2.

Naar boven