29 470
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het invoeren van het jaarverslag en een nieuwe regeling van informatievoorziening voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Dit wetsvoorstel regelt welke financiële informatie en welke bekostigings- en beleidsinformatie de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister van OCW) aan de bevoegde gezagsorganen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs vraagt.

1.2 Doel

Het wetsvoorstel heeft tot doel:

– een grondslag te leggen voor de financiële verantwoording door de bevoegde gezagsorganen, de centrale diensten en de regionale expertisecentra in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs, waarbij zowel rekening gehouden wordt met de autonomievergroting van bevoegde gezagsorganen als met de verantwoordelijkheid van de minister van OCW;

– een kader te scheppen voor het uitwisselen van kwantitatieve gegevens tussen bevoegde gezagsorganen en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: ministerie van OCW);

– een grondslag te leggen voor het vaststellen van de inhoud van de informatiestromen tussen bevoegde gezagsorganen en het ministerie van OCW.

1.3 Aanleiding

Dit kabinet wil ook in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs dereguleren en de autonomie vergroten. Het streven is om de scholen en besturen een grotere zelfstandigheid en handelingsvrijheid te geven, zonder dat dit ten koste gaat van de verantwoording die aan de minister van OCW moet worden afgelegd over de rechtmatige besteding van de overheidsmiddelen. Om de verschillende verantwoordelijkheden naar behoren te kunnen vervullen is het van belang dat alle betrokkenen goed geïnformeerd worden over het reilen en zeilen van de betreffende school of scholen. Het invoeren van de verplichting voor elk bevoegd gezag om een jaarverslag op te stellen bevordert deze informatievoorziening, zowel over de financiële zaken als over de beleidsmatige keuzes die gemaakt zijn.

Met de invoering van een jaarverslag in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs ontstaat er voor het ministerie van OCW inzicht in de reserves, in de mate van beleggen en belenen en in de vermogenspositie van het bevoegd gezag . Door het beschikbaar zijn van deze informatie volgens een vast model wordt het tevens mogelijk om scholen onderling ten aanzien van hun financiële positie met elkaar te vergelijken (het zogeheten benchmarken). Een mogelijkheid die de besturenorganisaties in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs wenselijk vinden.

Het verplicht opstellen van een jaarverslag door besturen van scholen moet er aan bijdragen dat er een betere bedrijfsvoering en verdere professionalisering optreedt, waardoor de bevoegd gezagsorganen en directies ook beter voorbereid zijn wanneer de lumpsumbekostiging zijn intrede doet in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit is de achtergrond van dit wetsvoorstel.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft betrekking op de informatievoorziening in het algemeen en het jaarverslag in het bijzonder. Op deze aspecten wordt achtereenvolgens ingegaan.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen betrekking op de leerlinggegevens die zijn gerelateerd aan het persoonsgebonden nummer in het onderwijs, waarvan het gebruik is vastgelegd in de artikelen 178a en 178e van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de artikelen 164a en 164e van de Wet op de expertisecentra (WEC).

1.4 Draagvlak

Over dit wetsvoorstel heeft overleg plaatsgevonden in het Bestuurlijk Overleg Primair Onderwijs. Tevens is er in verband met de invoering van het jaarverslag overleg geweest met administratiekantoren en instellingsaccountants.

De leden van het overleg zijn het eens met de doelen en de inhoud van het wetsvoorstel.

2. Jaarverslag

2.1 Inhoud van het jaarverslag

De huidige wijze van de financiële verantwoording, de Aanvraag Vaststelling Rijksvergoeding (hierna: AVR), is een verantwoordingsinstrument dat alleen is ingericht voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de bestedingen en de hoogte van de bekostiging bij een declaratiestelsel. Het jaarverslag wordt ingevoerd voor een meer toereikende inrichting van het financiële toezicht, die ook bij een lumpsumbekostiging onontbeerlijk is.

In dit wetsvoorstel is in afwijking van titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een iets ander begrippenkader gehanteerd, waarbij is aangesloten bij ontwikkelingen in de maatschappij en bij de inhoud van de bestaande regelgeving voor de onderwijssectoren voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Nu met de uitvoering van de financiële verantwoording in genoemde onderwijssectoren veel ervaring is opgedaan, is er geen reden te veronderstellen dat er op korte termijn behoefte is aan het wijzigen van de nu voorgestelde hoofdlijnen van de financiële verantwoording. Daarom wordt voorgesteld, overeenkomstig aanwijzing 24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de eisen aan de jaarverslaggeving op te nemen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra, en de nadere uitwerking in een besluit en bij ministeriële regeling(en) te laten plaatsvinden.

Het begrip jaarverslag wordt gebruikt als de aanduiding van een verzameling stukken waarin (financiële) informatie is opgenomen, en bestaat uit tenminste de volgende onderdelen:

– het bestuursverslag (dit is een andere aanduiding voor het jaarverslag, bedoeld in artikel 391, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek),

– de jaarrekening en de OCW-specifieke bijlagen, en

– overige gegevens, waarvan ondermeer de accountantsverklaring deel uitmaakt.

Omdat er in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs nog geen Raden van Toezicht of als zodanig functionerende organen bestaan, maakt in afwijking van de regelgeving voor de onderwijssectoren voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, een verslag van een Raad van Toezicht nog geen (optioneel) onderdeel uit van het jaarverslag in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs. Zodra er naar aanleiding van ontwikkelingen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs Raden van Toezicht of als zodanig functionerende organen ingesteld worden, zal bij algemene maatregel van bestuur het onderdeel verslag van een Raad van Toezicht onderdeel kunnen gaan uitmaken van het jaarverslag.

Een toereikende inrichting van het financiële toezicht betekent dat het van belang is om inzicht te hebben in:

– de rechtmatigheid van bestedingen;

– de vermogenspositie, waaronder begrepen de reserveringen;

– de baten en lasten;

– de bedrijfsvoering;

– de relatie met andere rechtspersonen en steunstichtingen; en

– de private inkomsten als ouderbijdragen, schenkingen en sponsoring.

In het jaarverslag wordt geen verantwoording gevraagd over de doelen van het onderwijs en over de resultaten die met het onderwijsleerproces bereikt worden. In de wet is hiervoor al een bepaling opgenomen. In artikel 13 van de WPO en artikel 22 van de WEC wordt bepaald dat in de schoolgids de onderwijsresultaten verantwoord dienen te worden. Om te voorkomen dat de scholen en bevoegde gezagsorganen geconfronteerd worden met extra administratieve lasten als gevolg van een andere inrichting van de schoolgids, is besloten de wettelijke bepalingen voor de schoolgids te handhaven en het jaarverslag te introduceren als document voor de financiële verantwoording.

Een goede verantwoording is niet alleen nodig voor de overheid, maar ook voor andere belanghebbenden. De rechtspersonen, de bevoegde gezagsorganen, de centrale diensten en de regionale expertisecentra moeten zich op een transparante wijze verantwoorden tegenover ouders, personeel, medezeggenschapsraad en andere betrokkenen waarbij het van belang is dat de school in de cijfers van de totale organisatie te herkennen is.

Bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling worden voor het jaarverslag nadere voorschriften gegeven. Bij de totstandkoming van deze voorschriften worden onder andere de onderwijsorganisaties, instellingsaccountants en de departementale accountantsdienst betrokken.

2.2 Uitvoeringsaspecten

Veel bevoegde gezagsorganen beschikken al over een jaarrekening, het meest omvangrijke onderdeel van een jaarverslag. De jaarrekeningen verschillen echter sterk van opzet, ze zijn niet vergelijkbaar en ongeschikt voor het financiële toezicht vanuit de rijksoverheid. Bij ministeriële regeling zal daarom een uniform model worden voorgeschreven voor het afleggen van verantwoording aan de rijksoverheid, hetgeen wordt ondersteund door de organisaties voor bestuur en management in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs vanwege de mogelijkheden voor het opstellen van financiële kengetallen en het analyseren van trends.

Indien het jaarverslag de AVR vervangt, zijn de uitvoeringswerkzaamheden voor de scholen beperkt. Het jaarverslag vervangt de AVR op het moment dat dit, gelet op de invoering van de lumpsumbekostiging, mogelijk is. De invoering van de lumpsumbekostiging is voorzien op 1 augustus 2006. De jaren tot aan het moment van invoering staan in het teken van de voorbereiding. Grotere zelfstandigheid en meer nadruk op het afleggen van verantwoording vergen een krachtige en professionele leiding. Goed financieel management en een adequate administratie zijn in het bijzonder voor de financiële verantwoording van belang. In overleg met de organisaties voor bestuur en management is daarom gekozen voor het invoeren van een jaarverslag in 2005. Het voordeel van het eerder invoeren van het jaarverslag dan de lumpsumbekostiging is dat besturen, schoolleiders en administratiekantoren voldoende tijd krijgen om zich te kunnen voorbereiden op de nieuwe voorschriften voor de financiële verantwoording en gefaseerd de interne organisatie aan kunnen passen aan deze nieuwe eisen.

Om extra administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken, en tegelijkertijd de voorbereidingen op de invoering van het jaarverslag bij de lumpsumbekostiging te stimuleren, wordt in overleg met de organisaties voor bestuur en management en met de departementale accountantsdienst bekeken welke onderdelen van het jaarverslag in 2005 optioneel en welke verplicht zijn (zie artikel III).

Net als in de huidige situatie, waarbij verantwoording door middel van de AVR plaatsvindt, vindt de verantwoording door middel van het jaarverslag op kalenderjaarbasis plaats. Naast het argument van het aansluiten op de bestaande situatie waaraan scholen en besturen zijn gewend, en waarvoor partijen hun sterke voorkeur hebben uitgesproken, is een belangrijke reden hiervoor dat het aansluit bij de verslagperiode van andere onderwijssectoren en gemeenten. Hierdoor wordt extra werk voorkomen voor bevoegde gezagsorganen die scholen in stand houden als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, en voor openbare scholen die niet verzelfstandigd zijn en waarvoor een samenloop geldt met de gemeenterekening.

Scholen zijn, hoewel de bekostiging op schooljaarbasis gebeurt, vrij om te bepalen, ook na het invoeren van de lumpsumbekostiging, over welke periode zij hun begroting opstellen. Hierover zijn geen voorschriften opgenomen in dit wetsvoorstel.

2.4 Financiële gevolgen

De invoering van het jaarverslag in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs heeft financiële gevolgen voor het ministerie van OCW, de scholen en de bevoegde gezagsorganen.

Het ministerie van OCW ontwikkelt een model en draagt zorg voor adequate voorlichting. Daarnaast worden er kosten gemaakt voor het begeleiden van een pilot. In totaal is hiervoor € 150 000 gereserveerd in 2003 en 2004.

Voor een verantwoorde introductie van lumpsumbekostiging en een daarbij passende inrichting van de verantwoording (het jaarverslag), is ondersteuning van belang. In 2004 is € 32 miljoen beschikbaar oplopend tot € 100 miljoen in 2007. Het geld is met name bestemd voor versterking van bestuur en management zodat zij om kunnen gaan met zowel strategische als operationele zaken die met de introductie van de lumpsumbekostiging samenhangen. Voor de positie van de schoolbesturen van kleine scholen is daarbij speciale aandacht. Een aanzienlijk deel van de extra middelen voor de invoering en de versterking van het management zal ten goede komen aan de kleine scholen.

2.5 Uitvoeringsgevolgen

De uitvoeringsorganisatie van het ministerie van OCW, de Centrale Financiën Instellingen, heeft te kennen gegeven dat er aan het wetsvoorstel uitvoeringstechnisch geen bezwaren kleven.

3. Informatievoorziening

3.1 Algemeen

Op dit moment bevatten artikel 178 van de WPO en artikel 164 van de WEC de grondslag voor het vragen van informatie aan de bevoegde gezagsorganen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze in algemene termen geformuleerde artikelen bieden echter geen basis om het informatieverkeer op uniforme wijze en structureel te regelen. Met het creëren van een nieuwe grondslag ten behoeve van het informatieverkeer tussen bevoegde gezagsorganen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs en de minister van OCW, wordt een invulling van de fundamentele taak voor de overheid, een blijvende adequate zorg voor het onderwijs, op een nieuwe manier vormgegeven.

Het overzichtelijker, eenduidiger en doelmatiger maken van de informatiestroom tussen de bevoegde gezagsorganen en het ministerie van OCW wordt bereikt door in de WPO en de WEC de thans bestaande artikelen te vervangen. Deze artikelen zien slechts op het verstrekken van inlichtingen die betrekking hebben op de bekostiging. In de vervangende artikelen wordt bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling (hierna verkort aangeduid als: bij algemene maatregel van bestuur)wordt voorgeschreven hoe gegevens die betrekking hebben op bekostiging respectievelijk op onderwijsbeleid door de desbetreffende bevoegde gezagsorganen worden geordend en hoe die gegevens aan de minister van OCW worden verstrekt.

3.2 Vermindering hoeveelheid vragen door ordening

In de thans bestaande situatie moeten de bevoegde gezagsorganen op verschillende manieren bewerkte gegevens leveren. Vaak betreft het dezelfde gegevens die meer dan één keer moeten worden geleverd met een andere beschrijving. De vermindering van het aantal vragen dat aan bevoegde gezagsorganen wordt gesteld, wordt bewerkstelligd door de te vragen gegevens nauwkeurig te definiëren en daarmee het bevoegd gezag te vragen eenduidig en op één niveau gegevens te leveren. Door de gegevensstroom bij algemene maatregel van bestuur eenduidig vast te leggen, ontstaat ordening en helderheid over de door de bevoegde gezagsorganen te verstrekken gegevens en worden doublures in de bevraging voorkomen. Het betekent ook dat het aantal momenten waarop informatie wordt gevraagd kan worden beperkt, waarmee de administratieve belasting voor bevoegde gezagsorganen wordt verlicht.

De wet- en regelgeving verandert in de tijd en daarmee verandert ook de uit die wet- en regelgeving voortvloeiende informatiebehoefte. In het verleden heeft dit geleid tot een stijging van het aantal vragen. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt het aantal vragen te verminderen door te bepalen dat alle structurele en integrale vragen die onder de verantwoordelijkheid van de minister van OCW vallen, worden vastgelegd in de tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur. Nieuwe vragen van deze aard kunnen alleen verplichtend worden opgelegd indien het bovenbedoelde besluit wordt gewijzigd.

3.3 Vermindering door de waarborg dat alleen het noodzakelijke wordt gevraagd

De vermindering van de bevraging wordt ook gerealiseerd door het toepassen van een stringentere bevragingssystematiek die leidt tot een zorgvuldiger afwegen welke bevraging past bij de informatiebehoefte en aan te geven voor welk doel gegevens worden opgenomen in de aangekondigde algemene maatregel van bestuur. Wanneer een steekproef of een onderzoek voldoet voor de informatiebehoefte, wordt deze gegevensvraag niet opgenomen in de bedoelde algemene maatregel van bestuur. De afweging over het opnemen van gegevens in de algemene maatregel van bestuur worden gemaakt na bespreking in het Bestuurlijk Overleg Primair Onderwijs (BOPO). Aan het BOPO wordt onder meer deelgenomen door de besturenorganisaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

3.4 Soort gegevens

In de hierboven bedoelde algemene maatregel van bestuur zal exact worden vastgelegd welke gegevens noodzakelijk zijn voor het informatieverkeer tussen bevoegde gezagsorganen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs en de minister van OCW. In hoofdlijnen gaat het om bekostigingsgegevens, instellingsgegevens en personeelsgegevens.

3.5 Relatie met persoonsgebonden nummers in het onderwijs

De gegevens die op grond van dit wetsvoorstel worden opgevraagd, hebben geen betrekking op het persoongebonden nummer en de daaraan gerelateerde gegevens.

In de, overigens voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs nog niet in werking getreden Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 681), is geregeld dat de technische specificatie en de wijze van beschikbaarstelling van de gegevens die bevoegde gezagsorganen beschikbaar moeten hebben op basis van die wet, in een ministeriële regeling worden vastgelegd.

De technische specificatie van de gegevens en de wijze van beschikbaarstelling van de gegevens die worden vermeld in de tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur zullen worden vastgelegd door middel van dezelfde systematiek die wordt gehanteerd bij de behandeling van de gegevens die verband houden met de persoonsgebonden nummers. Daarmee is een voorwaarde geschapen voor het op een eenduidige, uniforme en efficiënte wijze voeren van een gegevensadministratie.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A (artikel 68, zevende lid, WPO)

De centrale diensten die op grond van artikel 132 zorgformatie ontvangen, worden door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen in afdeling 11 die betrekking hebben op de bekostiging, verplicht tot het opstellen van een jaarverslag. Voor de centrale diensten in de WPO (en de WEC) die geen rechtstreekse bekostiging ontvangen van het ministerie van OCW, wordt in het kader van het beperken van de administratieve lasten afgezien van de verplichting tot het opstellen van een jaarverslag. De in artikel 68 WPO, vierde lid, (en artikel 69, vierde lid, WEC) gehandhaafde verplichting geeft de minister van OCW voldoende grondslag om zo nodig verantwoording te vragen omtrent de rechtspersoon en zijn activiteiten.

Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel A (artikelen 171 tot en met 175 WPO, artikelen 158 tot en met 161 WEC)

Om zoveel mogelijk aan te kunnen sluiten bij bestaande regelgeving is in dit wetsvoorstel aangesloten bij de voorschriften in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en is gekozen voor een verantwoording op basis van een kalenderjaar. In de aangekondigde algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald dat de financiële gegevens, die zijn opgenomen in een deel van het bestuursverslag, de jaarrekening en de accountantsverklaring, aan het ministerie van OCW worden toegezonden.

Voor de niet-financiële informatie geldt geen toezendplicht, maar deze informatie moet wel beschikbaar zijn op het moment dat het ministerie van OCW kennis wil nemen van de gegevens.

Artikel 171, eerste lid, van de WPO en artikel 157, eerste lid, van de WEC

De uitdrukking «van overeenkomstige toepassing» is gebruikt om aan te geven dat de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek niet letterlijk kunnen worden toegepast op de onderwijsinstellingen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs. De verwachting is echter dat het toepassen van de regels van het boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek niet tot misverstanden aanleiding zal geven. Voor de afdelingen 1, 11 en 12 geldt dat ze niet van toepassing zijn, vandaar dat ze in dit artikel al als uitzondering zijn opgenomen. Dat ook de afdelingen 14 en 15 van boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn blijkt direct uit de naamgeving van deze afdelingen, en deze afdelingen worden dan ook niet uitdrukkelijk uitgezonderd.

Artikel 171, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en derde lid, van de WPO en artikel 157, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en derde lid, van de WEC

In dit wetsvoorstel is aangesloten bij de terminologie in eerdere gepubliceerde (lagere) onderwijsregelgeving en wordt onder een jaarverslag een verzameling documenten verstaan. In dit wetsvoorstel bestaat een jaarverslag tenminste uit een bestuursverslag, een jaarrekening, OCW-bijlagen en overige gegevens. Het jaarverslag, zoals bedoeld in artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt in dit wetsvoorstel aangeduid met de term bestuursverslag. Voor bestuursverslag wordt ook wel de term directieverslag gehanteerd, dat is afhankelijk van wie het «schrijft». In de in het derde lid van artikel 171 aangekondigde algemene maatregel van bestuur wordt een aantal onderwerpen dat in het bestuursverslag moet worden opgenomen nader gepreciseerd (met «nader» wordt aangegeven dat een deel van de invulling al door de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek is bepaald). Hierbij moet gedacht worden aan de kernactiviteiten die onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvinden en de daarbij behorende kerngegevens die in ieder geval betrekking hebben op leerlingontwikkelingen, personeelsontwikkelingen en financiën, voor zover niet opgenomen in de jaarrekening. Voor de bevoegde gezagsorganen, de centrale diensten en de regionale expertisecentra kunnen met het oog op de verschillende taken en bevoegdheden afwijkende voorschriften worden bepaald. Verder kan het bestuur elk onderwerp toevoegen waarvan het van mening is dat dit van belang is voor direct betrokkenen. Ouders, personeel en medezeggenschapsraad zullen daarbij andere wensen hebben dan gemeenten of de minister van OCW.

Wat niet mag ontbreken in het bestuursverslag, zijn de gegevens die de kern van activiteiten van een school of meerdere scholen weergeven, indien het gaat om meerdere scholen onder één bevoegd gezag. De schoolgids is een belangrijke bron van informatie voor de ouders, personeel en leerlingen, maar heeft niet in eerste instantie als doel de minister van OCW te informeren. Wel kan het dienen als onderwerp van nader onderzoek indien de accountantsdienst van het ministerie van OCW of de inspectie voor het onderwijs informatie willen over hoe bepaalde zaken geregeld zijn binnen een school (bijv. met betrekking tot de vrijwillige ouderbijdrage of de beschikbare onderwijstijd en de benutting daarvan). Door het stringenter voorschrijven van de vorm en inhoud van de bestuursverslagen zal er meer eenduidigheid in de verslaglegging komen. Dat bevordert de vergelijkbaarheid en zorgt voor een efficiëntere organisatie van het toezicht. Voor de elektronische verzending van het cijfermatige deel uit de jaarrekening is voor alle onderwijssectoren een elektronische applicatie ontwikkeld. Deze is ook geschikt voor de opstelling en indiening van het jaarverslag door de bevoegde gezagsorganen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs.

Artikel 171, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel d, van de WPO, en artikel 157, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel d, van de WEC

Het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat de jaarrekening volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht geeft dat er een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het exploitatiesaldo, en – voorzover de aard van de jaarrekening dat toelaat – omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (artikel 363, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Bij het verplicht stellen van de jaarrekening voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs is dezelfde normstelling aangehouden. De in dit onderdeel genoemde bijlagen zijn niet de bijlagen die onderdeel kunnen uitmaken van de jaarrekening, maar hier worden specifiek voor OCW voorgeschreven bijlagen bedoeld, waaronder overzichten van vorderingen op het ministerie van OCW en een overzicht van personele lasten naar kostendragers. De grondslagen voor de jaarrekening, of anders gezegd, de elementen waaruit een jaarrekening wordt opgebouwd, zijn gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, titel 9). De uitwerking van bedoelde grondslagen, zoals o.a. het waarderen van de activa en passiva, het bepalen van het exploitatiesaldo en het kasstroomoverzicht, wordt in een ministeriële regeling nader ingevuld.

De in het derde lid bedoelde nadere voorschriften die over de indeling van het jaarverslag zullen gaan, zullen aansluiten aan bij de gangbare voorschriften binnen de diverse onderwijssectoren.

Artikel 171, tweede lid, van de WPO en artikel 157, tweede lid, van de WEC

Op termijn kan uitbreiding of vermindering van het aantal verplichte onderdelen van het jaarverslag gewenst zijn. Op dit moment heeft de minister van OCW al besloten dat een mededeling over de bedrijfsvoering op enig moment een verplicht onderdeel gaat worden van het jaarverslag. Maar ook andere onderdelen die in het maatschappelijke verkeer of in het bedrijfsleven hun belang als informatie- of toezichtinstrument hebben bewezen kunnen worden toegevoegd, zoals het al eerder genoemde verslag van de Raad van Toezicht (§ 2.1).

Artikel 171, derde lid, onderdelen b en c, van de WPO en artikel 157, derde lid, onderdelen b en c, van de WEC

Met de aanduiding «de wijze waarop» wordt aangegeven dat voor de aanlevering van de gegevens per onderdeel andere regels kunnen gelden. In afwijking van de strekking van het wetsvoorstel Wet elektronisch bestuurlijk verkeer wordt in onderdeel c aangegeven dat de instellingen verplicht zijn om het cijfermatige deel van de jaarrekening niet alleen via de conventionele weg maar ook elektronisch aan te leveren. Om trends te kunnen bepalen en financiële kengetallen te kunnen opstellen, dienen de cijfers uit de jaarrekening verwerkt te worden. Om deze werkzaamheden efficiënt te kunnen uitvoeren, is het van belang dat deze cijfers, naast de conventionele wijze, ook elektronisch worden ingediend. In de algemene maatregel van bestuur en de bijbehorende toelichting zullen de uitvoeringsaspecten nader worden uitgewerkt.

Artikel 172, eerste lid, van de WPO en artikel 158, eerste lid, van de WEC

Gegevens die van belang zijn voor de berekening van de hoogte van de bekostiging moeten door het bevoegd gezag beschikbaar gesteld kunnen worden als de accountantsdienst van het ministerie van OCW de gegevens komt controleren.

In het bedoelde controleprotocol zal de tekst van een goedkeurende accountantsverklaring over de juistheid van de bekostigingsgegevens worden opgenomen.

Artikel 172, derde lid, van de WPO en artikel 158, derde lid, van de WEC

Dit is overeenkomstig de termijn die in artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gehanteerd voor het bewaren van de administratie en de bescheiden.

Artikel 173 van de WPO en artikel 159 van de WEC

Het bevoegd gezag is voor zover het beleidsinhoudelijke informatie betreft eveneens verplicht een goede administratie te voeren. Onder beleidsinhoudelijke informatie wordt onder andere verstaan, gegevens over het aantal zogeheten zij-instromers, het geslacht van de personeelsleden op een school of de denominatie van de school. In het kader van beleidsgericht onderzoek kunnen dit soort gegevens opgevraagd worden. De exacte eisen die gesteld worden aan het beschikbaar houden van geordende gegevens en het verstrekken daarvan, worden of bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling bekendgemaakt, afhankelijk van de aard van het voorschrift.

Artikel 175 van de WPO en artikel 161 van de WEC

Deze artikelen zijn wat het eerste lid betreft aan artikel 2.5.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) en wat het tweede lid betreft aan artikel 2.5.6 van de WEB ontleend.

Met de bepaling dat de accountant toegang heeft tot de plaats waar de desbetreffende boeken en bescheiden worden bewaard, is verzekerd dat de accountant toegang heeft tot administratie die niet op de school aanwezig is.

Artikel I, onderdeel C, en artikel II, onderdeel B (artikel 178 WPO, artikel 164 WEC)

Door de invoeging van afdeling 11 in de WPO en afdeling 10 in de WEC zou het handhaven van artikel 178 van de WPO en artikel 164 van de WEC een ongewenste herhaling van voorschriften opleveren. Daarom vervallen beide artikelen.

Artikel III

Deze bepaling maakt het mogelijk om verschillende artikelen en onderdelen van artikelen op eigen tijdstippen in werking te laten treden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven