29 469
Regels met betrekking tot het verstrekken van een brede doeluitkering aan provincies en regionaal openbare lichamen ten behoeve van de uitvoering van een integraal verkeer- en vervoerbeleid (Wet BDU verkeer en vervoer)

nr. 14
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 december 2004

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering naar aanleiding van de brief t.g.v. het ontwerp-Besluit BDU verkeer en vervoer (kamerstuk 29 469, nr. 13). De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 december 2004. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Roovers

1

Waarom is er niet gekozen voor een lumpsum bedrag in plaats van vijf gelijke termijnen?

De BDU V&W is een lumpsum uitkering zonder schotten. Vanwege de grote omvang van de uitkeringen is ter vermindering van rentekosten en -winsten gekozen voor betaling in vijf termijnen. Dit sluit overigens aan bij de betalingswijze die voorheen werd gebruikt bij de grootste uitkering, die thans in de BDU is opgegaan, te weten de bijdrage exploitatie openbaar vervoer.

2

Is het waar dat een uitkering op basis van gebiedsgerichte structuurkenmerken meer vrijheid aan een vervoersautoriteit biedt, bijvoorbeeld om «gratis» OV te regelen? Waarom wel/niet?

De bestedingsvrijheid van de ontvangers van de BDU verkeer en vervoer is inderdaad groter dan deze was in de oude situatie, waarin voor iedere regeling specifieke regels en verantwoordingen van kracht waren. Ook 'gratis' OV zou (deels) uit de BDU mogen worden gefinancierd indien een regio deze keuze zou maken.

3

Hoe wordt vertraging van financiering voorkomen, waarbij het bijvoorbeeld mogelijk zou kunnen zijn dat woningen worden gebouwd voordat er openbaar vervoer voorzieningen geregeld zijn? Met andere woorden: zijn er genoeg mogelijkheden waarbij lokale overheden sneller over financiële middelen kunnen beschikken? Is er voldoende flexibiliteit in deze Wet?

Er is in de tijdelijke formule gewerkt met een uitbreidingscomponent, die is gerelateerd aan de geplande bouwinspanningen. Dit betekent dat voor het ontsluiten van grote nieuwbouwlocaties extra geld via de BDU beschikbaar zal worden gesteld. Daarenboven kunnen regio's door prioritering en kasmanagement (sparen en lenen) binnen de BDU zelf zorgen voor het tijdig beschikbaar zijn van nieuwe voorzieningen.

4

Hoe wordt voorkomen dat verantwoording (artikel 5) niet te veel administratieve rondslomp met zich meebrengt?

De in de Wet BDU verkeer en vervoer vastgelegde lijn van scheiding van financiële verantwoording en beleidsmatige informatievoorziening wordt in het Besluit BDU verkeer en vervoer voortgezet, en zal ook zijn weerklank krijgen in het bij Ministeriële Regeling vast te stellen controleprotocol. Daar de financiële verantwoording niet gericht is op het «afrekenen op resultaten» is er geen aanleiding om in de verantwoording detailinformatie over het gevoerde beleid te vragen.

5

Wat gebeurt er als verantwoording niet goed onderbouwd is? Wat voor sancties zijn er bijvoorbeeld als middelen niet rechtmatig worden aangewend?

In de Wet BDU verkeer en vervoer is in artikel 11 geregeld, dat de minister de uitkering ten nadele van een provincie of regionaal openbaar lichaam kan wijzigen ingeval niet uit de accountantsverklaring blijkt dat het geld rechtmatig is uitgegeven. Voordat de minister hiertoe overgaat moet de provincie of het regionaal openbaar lichaam in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.

6

Komen er extra middelen vrij via de Wet BDU? Waarom wel/niet? Kan een overzicht worden gegeven van hoe de middelen nu en in de toekomst precies worden verdeeld onder de verschillende vervoersautoriteiten?

Er komen geen extra middelen vrij via de wet BDU verkeer en vervoer. De gelden van de regelingen, die overgaan in de BDU worden volledig opgenomen (zie Begroting 2005, bladzijde 287, extracomptabel overzicht boekingen BDU). De verdeling van de middelen zal in de eerste 3 tot 5 jaar geschieden op basis van de tijdelijke verdeelsleutel, die zal worden vastgelegd in de Ministeriële Regeling, die binnenkort wordt vastgesteld en ik u zo spoedig mogelijk daarna zal toesturen. De exacte bedragen per regio zijn afhankelijk van de omvang van de voor de BDU beschikbare middelen. Dat betekent, dat berekeningen op basis van de huidige meerjarencijfers voorlopig zijn en exacte bedragen jaarlijks direct na de begrotingsbehandeling kunnen worden vastgesteld.

7

Als extra middelen kunnen worden toegevoegd, zoals voor de regionale treindiensten, wordt ook meegenomen de motie Verdaas/Hofstra inzake regionale verkeersboetes? Waarom wel/niet?

Voor het toevoegen van de middelen voor een regionale treindienst zal eenmalig de verdeelsleutel van de BDU moeten worden veranderd door middel van wijziging van de Ministeriële Regeling. Begrotingstechnisch gaat het om overheveling van geld van een post in de begroting van V&W naar de BDU, zoals dat in de begroting 2005 reeds is gebeurd met de overige regelingen (zie ook het antwoord op vraag 6).

Mochten er regionale verkeersboetes worden ingevoerd, dan ligt het niet voor de hand deze via de begroting van V&W te laten lopen. Ook verdraagt een jaarlijks wisselend en pas achteraf vast te stellen bedrag per regio -afhankelijk van de omvang van de geïnde boetes-zich niet met de verdeelsystematiek van de BDU. De BDU verkeer en vervoer wordt voorafgaand aan het uitkeringsjaar vastgesteld op basis van een verdeelsleutel, die onafhankelijk is van opbrengsten gedurende dat jaar.

8

Hoe is artikel vijf in overeenstemming te brengen met het amendement Van Hijum dat door de minister is overgenomen?

In artikel 5 wordt in de door de BDU-ontvangers te leveren verantwoordingen nog onderscheid gemaakt tussen sparen voor een groot project en sparen voor een ander doel. Het maken van dit onderscheid is door het overnemen van het amendement Van Hijum niet meer nodig. De Algemene Maatregel van Bestuur zal op dit punt nog worden aangepast.


XNoot
1

Samenstelling:

Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), Ondervoorzitter, Atsma (CDA), Voorzitter, Van Gent (GL), Timmermans (PvdA), van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GL), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (CU), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GL), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en Buijs (CDA).

Naar boven