Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29462 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29462 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet bodem-bescherming te wijzigen in verband met wijzigingen in het beleid op het gebied van bodemsaneringen, met name de aanpassingen van de saneringsdoelstelling en de saneringsprocedure, de invoering van een saneringsplicht voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen en de financiële aspecten van bodemsanering;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
Na de definitie van «servicecentrum» wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, ingevoegd: budgetperiode: de periode van vijf jaar waarvoor Onze Minister aan provincies een budget kan verlenen op grond van de artikelen 76 en 76n; watersysteem: het samenhangend geheel van oppervlaktewateren en grondwatervoorkomens.
In artikel 13 wordt «de bodem te saneren» vervangen door: de verontreiniging.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid en derde lid, onder b, wordt «de bodem te saneren» vervangen door: de verontreiniging.
2. In het vierde lid wordt «de bodem te kunnen saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken» vervangen door: de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te kunnen beperken.
In artikel 32, tweede lid, wordt «de bodem te saneren» vervangen door: de verontreiniging.
In artikel 36 vervalt de tweede zin.
Artikel 37 komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten stellen in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
2. Indien gedeputeerde staten vaststellen dat van risico's sprake is als bedoeld in het eerste lid, bepalen zij dat met de sanering dient te worden begonnen voor een door hen vast te stellen tijdstip dat ligt zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de beschikking, bedoeld in het eerste lid. Bij de beschikking kunnen gedeputeerde staten het uiterste tijdstip van indienen van het saneringsplan, bedoeld in artikel 39, aangeven.
3. Bij de beschikking kunnen gedeputeerde staten aangeven welke tijdelijke beveiligingsmaatregelen aan de sanering vooraf dienen te gaan en op welke wijze en tijdstippen aan hen verslag wordt gedaan van de uitvoering van die maatregelen.
4. Indien gedeputeerde staten vaststellen dat geen sprake is van risico's als bedoeld in het eerste lid, kunnen gedeputeerde staten bij de beschikking aangeven welke maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem genomen moeten worden en op welke wijze en tijdstippen aan hen verslag wordt gedaan van de uitvoering van die maatregelen. Tevens kan worden aangegeven welke beperkingen in het gebruik van de bodem door de eigenaar, erfpachter of gebruiker van het grondgebied waar sprake is van ernstige verontreiniging, in acht worden genomen.
5. Bij de beschikking geven gedeputeerde staten aan welke wijzigingen van het gebruik van de bodem aan hen dienen te worden gemeld.
6. Gedeputeerde staten kunnen naar aanleiding van een verslag als bedoeld in het derde en vierde lid, een melding als bedoeld in het vijfde lid, of een wijziging van omstandigheden de risico's, bedoeld in het eerste lid, anders vaststellen of het tijdstip van de sanering of van het indienen van het saneringsplan, bedoeld in het tweede lid, vaststellen of anders vaststellen.
7. Bij de maatregel, bedoeld in artikel 36, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste, tweede en zesde lid.
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid vervallen.
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid, worden de volgende leden ingevoegd:
1. Degene die de bodem saneert, voert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;
c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid nadere regels worden gesteld, met dien verstande dat deze regels, indien zij van toepassing zijn op de bodem onder oppervlaktewater als bedoeld in de artikelen 63a en 63d, voor wat betreft het eerste lid, onder a, betrekking kunnen hebben op de functie van het watersysteem na de sanering. Bij de regels voor de bodem onder oppervlaktewater wordt in ieder geval rekening gehouden met de gevolgen van de sanering voor het watersysteem en de effecten die de dynamiek van dat watersysteem kan hebben op het resultaat van de sanering.
3. In het nieuwe vierde lid wordt «vierde lid» telkens vervangen door: derde lid.
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt onderdeel a te luiden:
a. een nadere beschrijving van de wijze waarop de sanering zal worden uitgevoerd, waarbij is aangegeven hoe aan artikel 38, eerste lid, zal worden voldaan;.
2. In het eerste lid komt onderdeel c te luiden:
c. indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een beschrijving van beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen die naar verwachting nodig zijn in het belang van de bescherming van de bodem, alsmede een indicatie van de kosten van die maatregelen;.
3. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:
f. indien verontreinigde grond binnen het geval van de verontreiniging wordt verplaatst, een beschrijving van de omstandigheden waaronder dit gebeurt;.
4. In het eerste lid worden na onderdeel f onderdelen ingevoegd, luidende:
g. het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn uitgevoerd;
h. indien de verontreiniging zich kan verspreiden en de saneringsmaatregelen zich uitstrekken over een periode van drie jaar of meer:
1°. een overzicht van de tussentijds beoogde effecten, en de tijdstippen waarop gedeputeerde staten schriftelijk worden geïnformeerd omtrent de effecten van de getroffen maatregelen en in hoeverre deze overeenstemmen met de beoogde effecten;
2°. een beschrijving van een andere methode om de beoogde effecten, bedoeld onder b, te bereiken, voor het geval de in het saneringsplan opgenomen methode niet tot die effecten zou leiden.
5. Na het derde lid worden de volgende leden ingevoegd:
4. Degene die de bodem saneert, meldt wijzigingen van het saneringsplan, waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, uiterlijk twee weken voorafgaand aan de uitvoering daarvan aan gedeputeerde staten. Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die bij de melding worden verstrekt. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Gedeputeerde staten kunnen naar aanleiding van de melding, bedoeld in het vierde lid, aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering, die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee reeds is ingestemd.
Na artikel 39 worden de volgende artikelen ingevoegd:
Degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, voeren de sanering uit overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, en overeenkomstig de voorwaarden die aan de instemming zijn verbonden. Indien gedeputeerde staten aanwijzingen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, hebben gegeven, wordt bij de uitvoering van de sanering overeenkomstig die aanwijzingen gehandeld.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van uniforme saneringen bestaande uit eenvoudige, gelijksoortige saneringen van korte duur. Bij de aanwijzing van de categorieën wordt aangegeven welke categorieën tevens of uitsluitend betrekking hebben op sanering van de bodem onder oppervlaktewater als bedoeld in de artikelen 63a en 63d.
2. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval regels omtrent:
a. het onderzoek dat aan de sanering vooraf gaat;
b. de gegevens die met inachtneming van artikel 28 bij de melding, bedoeld in dat artikel, moeten worden verstrekt en de wijze waarop dat gebeurt;
c. de gegevens die degene die saneert tijdens de sanering aan gedeputeerde staten moet verstrekken en de wijze en het tijdstip waarop dat gebeurt;
d. de aanpak en wijze van sanering waaronder begrepen aanvang, duur en afronding van de sanering.
3. Degene die voornemens is te saneren overeenkomstig de regels gesteld krachtens het eerste lid, maakt dat voornemen kenbaar bij de melding, bedoeld in artikel 28. Gedeputeerde staten geven in dat geval uitvoering aan artikel 28, vijfde lid, uiterlijk twee weken na ontvangst van de melding.
4. Gedeputeerde staten verklaren schriftelijk aan de melder uiterlijk vijf weken na ontvangst van de melding waaruit een voornemen blijkt als bedoeld in het derde lid, of de melding voldoet aan de regels gesteld krachtens het eerste lid. Met de sanering kan met inachtneming van die regels worden begonnen nadat ten minste vijf weken zijn verstreken na ontvangst van de melding door gedeputeerde staten tenzij deze aan de melder hebben verklaard dat de melding niet voldoet aan die regels. De melding en de verklaring van gedeputeerde staten naar aanleiding van de melding vervallen indien niet met de sanering wordt begonnen binnen een bij algemene maatregel van bestuur gestelde termijn.
5. De artikelen 29, 37, 39 en 39a zijn niet van toepassing indien de sanering wordt gemeld en vervolgens wordt uitgevoerd overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens het eerste, derde en vierde lid. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, kan van de artikelen 39c en 39d worden afgeweken.
1. Na de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, doet degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten. Het verslag houdt ten minste in:
a. een beschrijving van de getroffen saneringsmaatregelen;
b. een beschrijving van de kwaliteit van de bodem na het uitvoeren van de sanering, waaronder mede begrepen een beschrijving van de aard en omvang van de verontreiniging indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven;
c. indien de verontreinigde grond is afgegraven of het verontreinigde grondwater aan de bodem is onttrokken, de hoeveelheid, de kwaliteit en de bestemming van die grond onderscheidenlijk dat grondwater;
d. indien ten behoeve van de sanering grond is aangevoerd de hoeveelheid, de kwaliteit en de herkomst van de aangevoerde grond;
e. een evaluatie van de mate waarin de effecten van de getroffen saneringsmaat-regelen overeenstemmen met de beoogde effecten, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onder b;
f. indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is, het aangeven van de noodzaak van beperkingen in het gebruik van de bodem, of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem.
2. Het verslag behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het verslag instemmen indien gesaneerd is overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de instemming met het verslag.
3. Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die in het verslag worden opgenomen.
1. Indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het verslag, bedoeld in artikel 39c is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, noodzakelijk zijn, wordt tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van dat verslag door degene die de bodem heeft gesaneerd een nazorgplan ingediend waarin die beperkingen in het gebruik of die maatregelen worden beschreven. Het nazorgplan bevat tevens een begroting van de kosten van de maatregelen.
2. De maatregelen kunnen onder meer inhouden:
a. het regelmatig inspecteren van de voorzieningen die ter uitvoering van de sanering zijn aangebracht en de tijdstippen waarop hierover tussentijds aan het bevoegd gezag verslag wordt gedaan;
b. het in stand houden en onderhouden alsmede waar nodig het herstellen, verbeteren of vervangen van die voorzieningen.
3. Het nazorgplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen naar hun oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de verontreiniging die na de sanering is achtergebleven niet zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de bodem zoals beschreven in het verslag op grond van artikel 39c, eerste lid, onder b. Met de uitvoering van het nazorgplan kan worden begonnen nadat gedeputeerde staten met dat plan hebben ingestemd of die instemming van rechtswege is verleend. Aan de instemming kunnen voorwaarden worden verbonden. De instemming is van rechtswege verleend, indien gedeputeerde staten niet binnen de termijn van zes maanden na ontvangst van het nazorgplan een beslissing hebben genomen. Een instemming van rechtswege wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 28, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de instemming met het nazorgplan.
4. Bij de beschikking tot instemming met het nazorgplan kunnen gedeputeerde staten aangeven welke wijzigingen in het gebruik van de bodem aan hen dienen te worden gemeld. Naar aanleiding van die melding kunnen gedeputeerde staten bepalen dat een aanvullende sanering moet plaatsvinden.
5. Provinciale staten kunnen nadere regels stellen omtrent de gegevens die in het na-zorgplan worden opgenomen.
1. De eigenaar, erfpachter of gebruiker van het grondgebied waar sprake is van verontreiniging als bedoeld in artikel 39d, neemt de beperkingen in het gebruik van de bodem in acht die zijn beschreven in het nazorgplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
2. Met de uitvoering van de maatregelen die zijn beschreven in het nazorgplan, is belast degene die de bodem heeft gesaneerd, dan wel degene die daartoe is aangewezen in het nazorgplan, waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd.
1. Gedeputeerde staten kunnen aan de instemming met een saneringsplan, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderscheidenlijk de instemming met een nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, derde lid, voorwaarden verbinden tot het stellen van financiële zekerheid door degene die de bodem saneert voor het treffen van maatregelen ter uitvoering van het saneringsplan, onderscheidenlijk van maatregelen als bedoeld in artikel 39d, eerste lid. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven het bedrag waarvoor de zekerheid ten hoogste in stand wordt gehouden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop financiële zekerheid zal worden gesteld, alsmede omtrent het instandhouden van de financiële zekerheidstelling.
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt het woord «gering» en wordt na «wordt verplaatst» ingevoegd «en de melder niet kan worden verplicht het hele geval van de verontreiniging te saneren».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De stukken, bedoeld in het eerste lid, behoeven de instemming van gedeputeerde staten. Artikel 39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43, vijfde lid, komt te luiden:
5. Het bevel de bodem te saneren, bedoeld in het derde lid, kan niet worden gegeven, indien ten aanzien van het betrokken geval van verontreiniging is gesaneerd overeenkomstig artikel 38, eerste lid.
Artikel 44 vervalt.
In artikel 47, eerste lid, wordt «de artikelen 43 of 44» vervangen door: artikel 43.
In artikel 49, eerste lid, wordt «of sanering» vervangen door: , sanering of de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 39e, tweede lid,.
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten doen onverwijld een afschrift van een beschikking als bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, 37, eerste lid, 39, tweede en vijfde lid, 39c, tweede lid, en 39d, derde lid, van een melding als bedoeld in artikel 39b juncto artikel 28 en van bevelen als bedoeld in de artikelen 30, 43 en 49 toekomen aan het desbetreffende kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ter vermelding van een korte aanduiding van de aard van die beschikking, die melding en die bevelen bij de betrokken percelen in de kadastrale registratie, bedoeld in artikel 48 van de Kadasterwet, welke vermelding onverwijld geschiedt.
2. In het tweede lid wordt na «beschikking» telkens ingevoegd: «, melding».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een beschikking of bevel als bedoeld in het eerste lid, ingevolge een beschikking of uitspraak in rechte waarbij die beschikking of dat bevel is vernietigd, is ingetrokken of gewijzigd, of anderszins haar onderscheidenlijk zijn waarde heeft verloren.
Na artikel 55 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3a. Bijzondere bepalingen inzake sanering van bedrijfsterreinen
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder een bedrijfsterrein verstaan een perceel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Kadasterwet waarop bedrijfsactiviteiten worden verricht door een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet behorend tot de landbouwsector, zoals opgenomen in de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector van 1 februari 2000 (PbEG C 28) dan wel overeenkomstig daarvoor in de plaats tredende regelgeving.
1. De eigenaar of indien op het bedrijfsterrein een recht van erfpacht rust, de erfpachter van een bedrijfsterrein waar een geval van ernstige verontreiniging is ontstaan, is verplicht de bodem te saneren.
2. Artikel 43, derde lid, is niet van toepassing voor zover het de mogelijkheid van gedeputeerde staten betreft om de eigenaar of de erfpachter van een bedrijfsterrein als bedoeld in het eerste lid, te bevelen de bodem te saneren.
3. Indien de eigendom of de erfpacht wordt overgedragen, blijft de verplichting om te saneren mede rusten op de eigenaar of de erfpachter die zijn eigendom respectievelijk zijn recht van erfpacht heeft overgedragen tot het tijdstip waarop de opvolgende eigenaar of de opvolgende erfpachter financiële zekerheid voor de saneringskosten heeft gesteld, en daarmee door gedeputeerde staten is ingestemd. Artikel 39f, tweede lid, is van toepassing.
Artikel 57, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. ingevolge artikel 37, eerste lid, is vastgesteld dat het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is en.
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid, tweede volzin, wordt «dat er sprake is van urgentie om het betrokken geval te saneren» vervangen door: dat het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Artikel 63a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, 44», en wordt na «39» ingevoegd «39a, 39b, 39c, 39d, 39f,» en voorts wordt «en 55» vervangen door «, 55 en 55b» en wordt na «de in artikel 39» ingevoegd «,39c en 39d,».
2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt «76 tot en met 86» vervangen door: 76 tot en met 86b, met uitzondering van artikel 86a,.
In artikel 63b, vijfde lid, wordt «is artikel 84, tweede lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing» vervangen door: omvat het verslag in ieder geval gegevens omtrent de wijze van onderzoek van de betrokken onderzoeksgevallen en gegevens omtrent de wijze waarop het saneringsonderzoek en de sanering in de betrokken gevallen zijn uitgevoerd.
Artikel 63e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt «f» vervangen door «h».
2. In het derde lid, tweede volzin, wordt «tweede lid» vervangen door: tweede, vierde en vijfde lid.
Artikel 63f wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, wordt «37, vijfde lid» vervangen door «37, zesde lid», wordt «38, vierde of vijfde lid» vervangen door «38, derde of vierde lid» en wordt «39, tweede lid» vervangen door «39, tweede, vierde of vijfde lid, 39c, tweede lid, 39d, derde lid».
2. Onderdeel d vervalt, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel c door een punt.
In artikel 63l wordt «beschikkingen en bevelen» vervangen door: beschikkingen, bevelen en een melding.
Het opschrift van § 3 van hoofdstuk VII komt te luiden: Bijdrage voor onderzoek en sanering van gevallen van verontreiniging.
Voor artikel 75a wordt ingevoegd:
§ 3.1. Verstrekken budget aan overheden.
Na artikel 75a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 76 tot en met 76b hebben uitsluitend betrekking op de sanering van de bodem anders dan de bodem onder oppervlaktewater als bedoeld in de artikelen 63a en 63d.
Artikel 76 komt te luiden:
Onze Minister kan aan provincies budget verlenen voor een periode van vijf jaar ter financiering van het onderzoek van onderzoeksgevallen, het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging.
Na artikel 76 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Voorafgaand aan een budgetperiode geeft Onze Minister een indicatie van de hoogte van het budget per provincie.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in het eerste lid, bedoelde indicatie.
Naast het in artikel 76 genoemde budget, kan Onze minister een aanvullende vergoeding toekennen voor apparaatskosten en andere niet-projectgebonden kosten die betrekking hebben op de bodemsanering en niet uit het budget mogen worden voldaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter zake van deze kosten en ter zake van de toekenning daarvan, waarbij de artikelen 76c tot en met 76iii geheel of ten dele van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard.
1. Een aanvraag tot verlening van het budget wordt voorafgaand aan de budgetperiode gedaan en gaat vergezeld van een programma waarin de doelstellingen voor de bodemsanering worden aangegeven en inzicht wordt gegeven in de aard en de omvang van de activiteiten tegen de achtergrond van die doelstellingen en in de kosten en de wijze van financiering van het programma. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter zake van het bepaalde in de eerste volzin.
2. Tenzij het een in artikel 88, eerste lid, bedoelde gemeente betreft, beslist Onze Minister niet op een aanvraag van een gemeente dan nadat hij gedeputeerde staten van de betrokken provincie gedurende tenminste vier weken in de gelegenheid heeft gesteld hem van advies te dienen.
1. Onze Minister verleent het budget, waarvan de hoogte volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels wordt bepaald.
2. De verlening van het budget kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien het programma niet voldoet aan de eisen die op grond van artikel 76c, eerste lid, zijn gesteld dan wel het advies van de provincie, bedoeld in artikel 76c, tweede lid, daartoe aanleiding geeft.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald onder welke omstandigheden gedeputeerde staten gedurende de budgetperiode, een geactualiseerd en geconcretiseerd overzicht moeten indienen van de doelstellingen van het programma alsmede de gevolgen daarvan voor de aard en de omvang van de activiteiten tegen de achtergrond van die doelstellingen, en voor de kosten en wijze van financiering van het programma.
1. Zolang het budget niet is vastgesteld, kan Onze Minister, nadat tenminste twee jaren van de budgetperiode zijn verstreken, de verlening van het budget ten nadele van de provincie in ieder geval wijzigen, indien de doelstellingen waarvoor het budget is verleend kennelijk niet of niet geheel zullen worden verwezenlijkt en dit gedeputeerde staten kan worden toegerekend.
2. Zolang het budget niet is vastgesteld, kan Onze Minister de verlening van het budget ten nadele van gedeputeerde staten in ieder geval wijzigen, indien:
a. verleend budget aan een ander doel is besteed dan waarvoor het beschikbaar is gesteld;
b. gedeputeerde staten onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van het budget zou hebben geleid, of
c. de verlening van het budget anderszins onjuist was en gedeputeerde staten dit wisten of behoorden te weten.
3. De wijziging werkt terug tot het tijdstip waarop het budget is verleend, tenzij bij de wijziging anders is bepaald.
1. Gedeputeerde staten dienen na afloop van de budgetperiode een aanvraag in tot vaststelling van het budget bij Onze Minister.
2. Bij de aanvraag wordt een verantwoordingsverslag gevoegd waarin de doelstellingen uit het in artikel 76c genoemde programma en de aan het budget verbonden verplichtingen worden vergeleken met de bereikte resultaten en de verschillen worden toegelicht . Tevens wordt een verslag over de besteding van het verleende budget toegevoegd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven omtrent de aanvraag en deze verslagen.
Naar aanleiding van de aanvraag stelt Onze Minister het budget vast op het bedrag van het verleende budget, voorzover voldaan is aan de voorwaarden geregeld bij of krachtens artikel 76g, geen van de in artikel 76f, eerste en tweede lid, bedoelde omstandigheden zich voordoen en geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de artikelen 76i tot en met 76iii.
Onze Minister kan jegens de betrokken provincie verplichtingen verbinden aan het budget dat voor de lopende budgetperiode wordt of is verleend, indien met betrekking tot de afgelopen budgetperiode:
a. de in het programma opgenomen doelstellingen naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende zijn bereikt en dit de provincie kan worden toegerekend;
b. de verleende budgetten door de provincie zijn besteed aan een ander doel dan waar-voor het beschikbaar is gesteld, of
c. de aanvraag tot vaststelling van het budget niet of niet tijdig is ingediend.
Indien naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam vaststaat dat aan de in artikel 76i bedoelde verplichtingen niet zal worden voldaan, dan wel van het opleggen daarvan in redelijkheid onvoldoende resultaat kan worden verwacht, kan het budget over de afgelopen budgetperiode, lager worden vastgesteld dan het eerder voor dat tijdvak verleende budget.
Onze Minister kan onverschuldigd betaalde bedragen aan budget terugvorderen, voor zover na de dag waarop het budget is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken. Bij de terugvordering kan worden bepaald dat over de onverschuldigd betaalde bedragen een rentevergoeding verschuldigd is.
§ 3.2 Verstrekken subsidie aan derden
1. Onze Minister kan voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van onderzoek en sanering van gevallen van ernstige verontreiniging subsidie verstrekken.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval regels worden gesteld omtrent:
a. criteria voor de verstrekking;
b. het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verleend;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
d. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
e. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger;
f. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald;
g. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
3. Onze Minister kan ieder jaar bij ministeriële regeling subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Daarbij bepaalt hij de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.
4. Een aanvraag kan worden afgewezen en een beschikking inhoudende de verstrekking van een subsidie op grond van deze wet kan worden ingetrokken of gewijzigd voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn respectievelijk in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen. Bij de intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de intrekking of wijziging.
5. Onze Minister kan de uitvoering van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het nemen van besluiten op grond van deze regels, delegeren aan andere bestuursorganen.
1. De door Onze Minister op grond van artikel 76l, eerste lid, aangewezen personen zijn bevoegd van de aanvrager van een subsidie inlichtingen te vorderen. De artikelen 5:13, 5:15, voor zover het door de aanvrager gebruikte plaatsen betreft, en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Een aanvraag kan worden afgewezen, indien de aanvrager geen medewerking verleent bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden.
1. Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Aan de krachtens deze wet verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
§ 3.3 Verstrekken budget voor waterbodems
De artikelen 76n en 76o zijn van toepassing voor de sanering van de bodem in gevallen als bedoeld in artikel 63d.
1. Onze Minister verleent voor een periode van vijf jaar een door hem vast te stellen budget aan de provincie ter tegemoetkoming in de in de daarop volgende vijf jaar te maken kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, die door de waterkwaliteitsbeheerders in de betrokken provincie zullen worden uitgevoerd.
2. De artikelen 76a tot en met 76iii zijn van overeenkomstige toepassing. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de berekening van de in het eerste lid, bedoelde bijdrage en over de in aanmerking te nemen kosten.
3. Uit het budget bekostigt de provincie per geval van verontreiniging negentig procent van de kosten van nader onderzoek en van saneringsonderzoek en sanering van gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in het eerste lid, voorzover die kosten niet overeenkomstig artikel 76o, eerste lid, ten laste komen van de betrokken waterkwaliteitsbeheerder.
1. In gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, draagt de waterkwaliteitsbeheerder in een geval waarin nader onderzoek zal plaats vinden of in een geval van ernstige verontreiniging, voorzover dit geval de bodem onder of de oever van oppervlaktewater dat tot zijn beheer behoort, betreft, met betrekking tot dat geval:
a. de in artikel 76n, derde lid, bedoelde kosten per geval, tot ten hoogste het bedrag dat wordt verkregen door een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal inwonerequivalenten waarover de betrokken waterkwaliteitsbeheerder op 1 januari van het jaar waarop de bijdrage verschuldigd wordt, de heffing, bedoeld in artikel 21 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, heft, en daarenboven,
b. indien de in artikel 76n, derde lid, bedoelde kosten per geval meer bedragen dan het bij toepassing van onderdeel a door vermenigvuldiging verkregen bedrag, tien procent van het overblijvende gedeelte van die kosten.
2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt een maximum gesteld aan het bij toepassing van dat onderdeel door vermenigvuldiging verkregen bedrag.
3. Voor de berekening van de kosten per geval, als bedoeld in het eerste lid, worden de kosten van de gevallen waarvan de sanering met toepassing van artikel 42 tezelfdertijd wordt begonnen, beschouwd als kosten van een enkel geval.
4. De waterkwaliteitsbeheerder draagt de volledige kosten van oriënterend onderzoek van gevallen die de bodem onder oppervlaktewater betreffen, die tot zijn beheer behoren.
Artikel 77 vervalt.
Voor artikel 77a wordt ingevoegd:
Artikel 77a komt te luiden:
Voorzover bij de voorbereiding of de uitvoering van een provinciaal milieuprogramma verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot gevallen waarvoor een bijdrage is verleend krachtens artikel 76 en 76n, blijft voor die gevallen deze wet van toepassing.
De artikelen 78, 79, 80, 81 en 81a vervallen.
Artikel 82 komt te luiden:
1. De kosten die in verband staan met de in artikel 57 bedoelde verplichting, komen geheel ten laste van de betrokken gemeente.
2. Indien een gemeente verkeert of door toepassing van het eerste lid zou komen te verkeren in een geval als bedoeld in artikel 12 van de Financiële verhoudingswet kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën op verzoek van burgemeester en wethouders een bijdrage in de in het eerste lid bedoelde kosten vaststellen.
3. Gedeputeerde staten verlenen de ingevolge het tweede lid vastgestelde bijdrage aan de gemeente.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de kosten ten behoeve waarvan een bijdrage als bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend.
De artikelen 84, 85 en 86 vervallen.
Onder vervanging van het opschrift «§ 4. Rechten» door «§ 4. Overige financiële bepalingen» wordt na artikel 86a een artikel ingevoegd, luidende:
Indien het bedrag dat uit 's Rijks kas beschikbaar is voor het budget gedurende de budgetperiode wordt verhoogd dan wel op andere wijze budgettaire ruimte ontstaat, kan Onze Minister het budget verhogen volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels waarbij de criteria neergelegd in de krachtens het eerste lid van artikel 76c tot stand gebrachte algemene maatregel van bestuur kunnen worden uitgebreid.
Na artikel 87 worden in hoofdstuk IX twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister doet de Staten-Generaal jaarlijks voor de derde woensdag in mei een verslag toekomen over de voortgang van de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie.
2. Gedeputeerde staten doen Onze Minister ieder jaar voor de tweede dinsdag in januari de gegevens ten behoeve van het verslag, bedoeld in het eerste lid, toekomen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de gegevens, bedoeld in het tweede lid.
4. Burgemeester en wethouders van de gemeenten die niet in artikel 88, eerste en negende lid, worden genoemd doen met betrekking tot het grondgebied van hun gemeente aan gedeputeerde staten van een provincie een opgave van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.
1. Gedeputeerde staten doen Onze Minister ieder jaar voor 1 mei verslag over de uitvoering van deze wet op hun grondgebied.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop het verslag wordt gedaan, alsmede omtrent de gegevens die daarbij worden verstrekt.
3. Naar aanleiding van het verslag, bedoeld in het tweede lid, kan een gesprek van Onze Minister met gedeputeerde staten over de uitvoering van de wet plaatsvinden.
In artikel 88, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 38, vierde en vijfde lid, 39» vervangen door «artikel 38, derde en vierde lid, 39, 39a, 39b, 39c, 39d, derde, vierde en vijfde lid, 39f, eerste lid,»en wordt «74 tot en met 78, 81, 83 tot en met 86» vervangen door «74 tot en met 76l, 83, 86b, 87a, 87b en 92b».
In artikel 91, tweede lid, wordt «de artikelen 36 en 38, tweede en derde lid,» vervangen door: artikel 36.
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «38, tweede en derde lid,» vervangen door: 38, tweede lid, .
2. In het tweede lid vervalt «38, derde lid,».
3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het derde lid is niet van toepassing, indien een krachtens de artikelen 36 en 38, tweede lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur uitsluitend strekt ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie. In dat geval wordt de procedure, bedoeld in het tweede lid, gevolgd.
Na artikel 92a wordt een artikel ingevoegd, luidende;
In afwijking van artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de Rijksbelastingdienst verplicht aan Onze Minister, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders desgevraagd, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
1. Op saneringsplannen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van deze wet blijft artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming van toepassing zoals dat gold voor dit tijdstip.
2. Op een sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming die is uitgevoerd voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van deze wet, zijn de artikelen 39c, 39d en 39e van de Wet bodembescherming niet van toepassing. Op deze gevallen blijven de regels van toepassing die voor genoemd tijdstip door provinciale staten zijn gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in genoemde artikelen zijn geregeld.
De verplichting, bedoeld in artikel 55b, eerste lid, is niet van toepassing op eigenaren dan wel erfpachters van bedrijfsterreinen aan wie het bevoegd gezag, voor 1 januari 2002, schriftelijk heeft bevestigd dat het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 48, tot sanering zal overgaan.
Artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
In het gedeelte met betrekking tot de Wet bodembescherming worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De zinsnede «39, eerste en tweede lid» wordt vervangen door: 39, eerste, tweede en vierde lid, 39a, 39b, eerste en derde lid en vierde lid, tweede volzin, 39c, eerste en derde lid, 39d, eerste en vijfde lid, 39e.
2. Artikelnummer «44,» vervalt.
3. Na «49, juncto 30, tweede, derde en vierde lid,» wordt ingevoegd: 55b, eerste lid,.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 52a, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: In geval van een melding als bedoeld in artikel 28 juncto 39b van de Wet bodem-bescherming, duurt de aanhouding totdat is gebleken dat de melding overeenkomstig de bij of krachtens die wet gestelde eisen is gedaan.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29462-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.