29 461
Arbeidsgehandicapten en reïntegratie

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2005

1. Inleiding

Hierbij treft u aan het onderzoeksrapport «Jonggehandicapten aan de slag»1. In het rapport wordt verslag gedaan van een, mede namens de Minister van Onderwijs en Wetenschap (OCW), op mijn verzoek uitgevoerd onderzoek naar de omvang van de groep Wajonggerechtigden voor wie sprake zou moeten zijn van een sluitende aanpak bij de overgang van school naar werk, de belemmeringen die zich daarbij kunnen voordoen, en welke de mogelijke oplossingen voor die belemmeringen kunnen zijn. Het onderzoek is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut te Utrecht.

De aanleiding voor dit onderzoek is het advies van de Commissie Het Werkend Perspectief (CWP) van 7 juni 2004 over de maatschappelijke positie van Wajonggerechtigden. In het CWP-advies is ondermeer gewezen op het belang van een goede afstemming tussen de beleidsterreinen die betrokkenheid hebben bij Wajonggerechtigden, met name daar waar het gaat om een sluitende aanpak bij de overstap van school naar werk. In de Kabinetsreactie van 25 juni 2004 is de Tweede Kamer toegezegd dat naar aanleiding van het CWP-advies de bewindslieden van SZW, OCW en VWS een beleidsagenda zouden opstellen met daarop de «sluitende aanpak» als een prioritair punt. Voorts is overeenkomstig mijn toezegging bij het Algemeen Overleg van 15 september 2004, op 2 november 2004 een brief aan de Kamer gestuurd met daarin een weergave van de verantwoordelijkheden en activiteiten van OCW en SZW met betrekking tot de sluitende aanpak.

In het navolgende wordt ingegaan op het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut en aangegeven welke maatregelen worden voorgesteld.

Tevens zal, zoals toegezegd in de brief van 2 november 2004, de afbakening van de beleidsterreinen van SZW en OCW met het beleidsterrein van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) worden toegelicht.

Deze brief zend ik u mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

2. Omvang doelgroep

Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut had ondermeer tot doel om inzicht te krijgen in de omvang van de doelgroep Wajonggerechtigden die de overstap van school naar werk maakt.

In dat verband is het volgende van belang:

• Hoeveel leerlingen met een Wajonguitkering of Wajongindicatie verlaten jaarlijks het onderwijs met de intentie tot deelname aan het arbeidsproces;

• Hoeveel personen uit deze groep krijgt een traject aangeboden.

Omdat vanuit het onderwijsdomein de registratie van uitkeringen niet van belang is en omgekeerd vanuit de uitkeringadministratie de schoolopleiding niet van belang is, is er geen eenduidige aansluiting tussen de cijfers van onderwijs- en vanuit uitkeringsperspectief. Een analyse van de onderzoekers geeft echter aan dat de instroomcijfers voor de Wajong voor personen onder de 25 jaar een goede indicatie vormen voor de omvang van de groep schoolverlaters.

Op basis van gegevens over een beperkt aantal scholen concluderen de onderzoekers dat circa 60% van de Wajonggerechtigden de school verlaat met een arbeidsmarktindicatie, dat wil zeggen dat de school de verwachting uitspreekt dat deze leerlingen geschikt zijn voor het verrichten van arbeid op de reguliere arbeidsmarkt dan wel in arbeid in een beschermende omgeving (Wsw). Bij de (verwachte) uitstroom van school naar werk gaat het overwegend (2/3 van deze Wajonggerechtigden) om werk in de reguliere arbeidsmarkt. Eenderde van de (verwachte) uitstromers naar werk stroomt uit naar werk in Wsw-verband. Deze verhouding stemt overeen met de verhouding die op dit aspect is aangetroffen onder de werkende Wajonggerechtigden in de leeftijdscategorie tot 25 jaar. Overigens zijn er wel verschillen tussen de diverse vormen van onderwijs wat betreft de (verwachte) uitstroom naar werk. De (verwachte) uitstroom van Vso-leerlingen is overwegend gericht op dagbesteding. De (verwachte) uitstroom van de leerlingen uit het praktijkonderwijs is voor 2/3 gericht op de arbeidsmarkt. Met betrekking tot ROC-leerlingen zijn geen cijfers bekend, maar het is saannemelijk dat het merendeel gericht zal zijn op de reguliere arbeidsmarkt.

De onderzoekers hebben het aantal Wajonggerechtigden dat naar schatting van school komt en naar de arbeidsmarkt wil/kan doorstromen, vergeleken met het aantal (re)integratietrajecten waarvoor Wajonggerechtigden tot 25 jaar op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) in aanmerking zijn gebracht. Dit kan een indicatie geven voor een antwoord op de vraag of er voldoende begeleiding vanuit het beleidsterrein van SZW wordt gegeven aan Wajonggerechtigden die de schoolopleiding hebben afgerond. Daarbij is er van uit gegaan dat niet voor alle personen die in de Wajong instromen een traject aangewezen is. Een deel van de Wajonggerechtigden zal zelf een baan vinden (bijvoorbeeld via de door scholen geregelde stage, eigen sollicitatie-activiteiten en eigen netwerk). Voor een aantal Wajonggerechtigden zal werk (regulier of in de Wsw) – bijvoorbeeld vanwege de ernst en/of de aard van de handicap – niet mogelijk zijn. Een deel van de instroom in de Wajong verblijft in een instelling en een ander deel van de instroom komt in aanmerking voor activiteiten in het kader van dagbesteding. Op basis van de beschikbare gegevens is niet precies te beantwoorden hoe groot het aantal personen exact zal zijn dat niet voor een traject in aanmerking komt. Maar uitgaande van een globale schatting komt jaarlijks eenderde tot wellicht de helft van de nieuwe instroom, niet voor een traject in aanmerking. De instroom in de Wajong voor 2002 is circa 6000 personen. Dit brengt de geschatte doelgroep voor een traject in 2002 op 3000 tot 4000 personen.

Bij de vaststelling van het feitelijk aantal ingezette trajecten is door de onderzoekers uitgegaan van de gegevens voor contractjaar 2002 omdat voor dat jaar de gegevens compleet beschikbaar waren. Deze gegevens zijn toegerekend naar één kalenderjaar. Op grond daarvan is berekend dat er circa 2900 trajecten voor Wajonggerechtigden jonger dan 25 jaar zijn ingezet.

Het aantal feitelijk ingezette trajecten komt volgens de onderzoekers daarmee redelijk overeen met de ondergrens van het aantal geschatte noodzakelijke trajecten. Het duidt er op dat in ieder geval het merendeel van de Wajonggerechtigden voor wie naar schatting een traject noodzakelijk wordt geacht, op enig moment na het verlaten van de school in aanmerking is gebracht voor een naar de arbeidsmarkt toeleidend traject, en het specifieke SZW-beleid de doelgroep dus grotendeels of misschien zelfs wel volledig bereikt.

Niettemin is er in het rapport nog wel op een aantal punten gewezen die een belemmering kunnen vormen bij de overgang van school naar werk.

3. Inzet van beleid in aansluiting op het «Rapport Jonggehandicapten aan de slag»

In het rapport zijn diverse knelpunten genoemd die voor Wajonggerechtigden een belemmering kunnen vormen bij een succesvolle arbeidsparticipatie. De belangrijkste punten daarvan zijn:

• Arbeidsmarktkwalificaties zijn niet altijd toereikend voor een goede aansluiting tussen school en werk.

• De overdracht tussen scholen en UWV is niet overal adequaat geregeld.

3.1 Beleidsterrein OCW

Blijkens het onderzoek geldt met name voor het Voortgezet Speciaal Onderwijs dat de arbeidsmarktkwalificaties niet altijd toerreikend zijn voor een goede aansluiting tussen school en werk. Dit hangt natuurlijk ook wel enigszins samen met de aard van het onderwijs: het VSO is ook niet primair bedoeld voor het behalen van een startkwalificatie. Wel is in het VSO de arbeidstoeleidende functie in opbouw en wordt zij gestimuleerd. In het Praktijkonderwijs en in het Middelbaar Beroepsonderwijs is wél sprake van aansluiting op de arbeidsmarkt. Daarbij past de aantekening dat het Praktijkonderwijs (alweer: vanuit de aard van dit onderwijs) niet opleidt voor een startkwalificatie (MBO-2 niveau) en dus niet die kansen op de arbeidsmarkt kan bieden die zo'n startkwalificatie biedt.

Reeds in de brief van 2 november 2004 is uw Kamer uitvoerig bericht over tal van initiatieven in het onderwijs die er op gericht zijn om leerlingen met een handicap een zo goed mogelijke startpositie op de arbeidsmarkt te geven. In de komende jaren zal hieraan blijvend aandacht worden besteed. Een belangrijk aspect daarbij is dat de te ontplooien activiteiten zoveel mogelijk zullen worden afgestemd op de specifieke aard van de handicap van de leerlingen. Daarnaast is in het Praktijkonderwijs in de afgelopen periode meer aandacht gekomen voor de voorbereiding van leerlingen op de regionale arbeidsmarkt. Uit het IVA-onderzoek blijkt dat 80 % van de vertrokken leerlingen naar de arbeidsmarkt is uitgestroomd of op weg daar naar toe is.

Inmiddels kan worden gemeld dat de reeds bestaande initiatieven (in zowel Praktijkonderwijs als VSO) die met ESF-subsidie worden gefinancierd, ná 2006 kunnen worden gecontinueerd. In het VSO zullen de resultaten van deze ESF-projecten gebruikt worden om de functie arbeidstoeleiding van het VSO nader gestalte te geven en in te bedden in de onderwijspraktijk.

Daarnaast is door de Staatssecretaris van OCW op 9 december 2004 de toezegging gedaan te zullen bezien of met ingang van 1 januari 2006 ook in het BVE-onderwijs een systeem van leerlinggebonden financiering (het Rugzakje) kan worden geïntroduceerd. Door deze invoering van het Rugzakje in het BVE-onderwijs kan ook de ambulante begeleiding van de gehandicapte deelnemer vanuit het speciaal onderwijs weer in de oorspronkelijke mate worden verzorgd.

3.2 Beleidsterrein SZW

Wajongloket/Centrale rol voor UWV

Het onderzoek geeft het grote belang aan van een heldere keten van verantwoordelijkheden bij de overgang van school naar werk. In dat verband wordt voorgesteld te komen tot een Wajongloket dat wordt bemenst door een persoon die zorgt voor een goede regie bij de overgang van school naar werk. Belangrijk bij deze regie is dat er een goede samenwerking tot stand wordt gebracht tussen partijen en organisaties die zijn betrokken bij Wajonggerechtigden. Van een vloeiende overgang van school naar werk is sprake als de Wajonggerechtigde tijdig met de juiste instanties in contact wordt gebracht en de activiteiten van de school aansluiten bij de eventueel aanvullende inzet van het UWV. Naar verwachting zal de Wajonggerechtigde dan bij die overgang zo min mogelijk belemmeringen ondervinden en is er sprake van een sluitende aanpak.

In het rapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt de suggestie gedaan om de regie voor deze sluitende aanpak te geven aan de arbeidsdeskundige-jonggehandicapten (AD-J) van het UWV. Dit is een goede suggestie en ik wil deze dan ook met het UWV verder uitwerken.

Zoals in de brief van 25 juni 2004 is toegezegd is het UWV inmiddels gevraagd om de zogenaamde jonggehandicaptenteams te herintroduceren waarbij een arbeidsdeskundige wordt betrokken die over gespecialiseerde kennis beschikt met betrekking tot Wajonggerechtigden, de zogeheten AD-J. Deze teams zijn nu overal regionaal opgestart. Zij kunnen naar mijn mening een goed uitgangspunt vormen voor de bevordering van de samenwerking en het voeren van de regie met betrekking tot de afstemming van verantwoordelijkheden tussen partijen die een rol kunnen spelen bij de overgang van school naar werk van de Wajonggerechtigde, zoals gemeenten, scholen, CWI en MEE-organisaties.

Naast een algemene regionale afstemming vanuit de jonggehandicaptenteams zal er daarnaast sprake moeten zijn van een concrete individuele afstemming ten behoeve van de Wajonggerechtigden waarbij de AD-J er ondermeer zorg voor draagt dat de navolgende taken tijdig, zo mogelijk voor de beëindiging van de opleiding, plaatsvinden:

* claimbeoordeling

De AD-J bevordert dat de arbeidsongeschiktheidstoets zo vroeg mogelijk plaats vindt. Daarmee wordt bepaald of de jongere mogelijk volledig aan het werk kan komen, vanaf zijn 18e jaar voor een Wajonguitkering in aanmerking kan komen en onder de (re)integratieverantwoordelijkheid van UWV valt, of aangewezen is op een bijstandsuitkering en onder de (re)integratieverantwoordelijkheid van de gemeente zal gaan vallen. Er kan dan sprake zijn van een tijdige doorverwijzing. Tot de doelgroep van het UWV behoren thans arbeidsgehandicapte jongeren tot 18 jaar en jongeren vanaf 18 jaar met een Wajonguitkering. Jongeren van 18 jaar en ouder met een arbeidshandicap maar zonder Wajong-uitkering, behoren tot de doelgroep van de gemeenten. UWV wil voor deze groep bij twijfel aan/vragen over hun arbeidsmogelijkheden, de sluitende aanpak bevorderen door aan de ketenpartner (bijvoorbeeld gemeente / CWI) en/of de organisatie bij wie de jonggehandicapte in beeld is, ook na het 18e jaar de mogelijkheid te bieden, een arbeidsmogelijkhedentoets door UWV te laten verrichten.

* toets arbeidsmarktmogelijkheden/doorverwijzing

De AD-J stelt vast of de Wajonggerechtigde in staat is tot het verrichten van reguliere arbeid al dan niet met de inzet van een aanvullend traject op grond van de Wet REA. Indien reguliere arbeid niet mogelijk wordt gevonden maar werk in het kader van de Wsw wel mogelijk lijkt, dan verwijst de AD-J, indien de betrokkene daarmee instemt, door naar het CWI voor een Wsw-indicatie en een tijdige plaatsing op de wachtlijst. Hierna wordt nog afzonderlijk ingegaan op de wachtlijsten Wsw.

Degenen die niet in staat worden geacht tot het verrichten van reguliere arbeid of arbeid in een beschutte werkomgeving of begeleid werken Wsw, maar voor wie dagbesteding in het kader van de AWBZ een goede optie zou kunnen zijn, worden doorverwezen naar de desbetreffende instanties, te weten het regiobureau van het Centrum indicatiestelling zorg en het zorgkantoor.

* inzet van trajecten

De AD-J zet een integratietraject in op grond van de Wet REA indien dit noodzakelijk is om de Wajonggerechtigde een reële startpositie op de arbeidsmarkt te kunnen geven. Om een zo sluitend mogelijke aanpak te kunnen realiseren wil ik het UWV vragen om in het kader van de ondersteuningshulp die het UWV biedt er voor te zorgen dat, indien nodig, trajecten direct aansluitend aan het laatste schooljaar ingezet kunnen worden.

Overigens moet de inzet van trajecten niet als een standaard onderdeel van de sluitende aanpak worden beschouwd. De keuze om al dan niet een traject in te zetten zal bijvoorbeeld worden bepaald door de mate van arbeidsvoorbereidende activiteiten tijdens de schoolopleiding of de eigen initiatieven die de desbetreffende jongere heeft ontplooid. Naarmate het onderwijs voor jongeren – daar waar dat kan – meer is toegesneden op deelname van jongeren met een handicap aan de arbeidsmarkt zal de inzet van aanvullende trajecten minder aangewezen zijn.

* beoordeling noodzaak tot het treffen van werkvoorzieningen

De AD-J beoordeelt of er voor de betrokkene die gaat werken in een reguliere baan (waarschijnlijk) werkplekaanpassingen moeten worden getroffen, zoals de aanpassing van de werkplek of de inzet van een jobcoach. De desbetreffende procedures daarvoor zet hij tijdig in gang.

* voorlichting/doorverwijzing

De AD-J geeft desgevraagd voorlichting aan (de ouders) van Wajonggerechtigden en arbeidsgehandicapte jongeren tot 18 jaar. Zonodig geeft hij ook voorlichting aan scholen, werkgevers en andere instanties die betrokkenheid hebben bij deze groep.

Een goede uitvoering van de hiervoor door AD-J uit te voeren taken moet resulteren in een soepele overgang van school naar werk die door de betrokkenen wordt ervaren als een «warme overdracht» waarbij zij zo min mogelijk belemmeringen ondervinden. Deze warme overdracht zal nooit kunnen worden bereikt met alleen de inzet van de AD-J en de jonggehandicaptenteams van het UWV. Met name zal er ook sprake moeten zijn van een intentie tot samenwerking van scholen en de overige betrokken instanties met het UWV en de wens om gezamenlijk iets te willen bereiken voor deze doelgroep.

Kenniscentrum

In het advies van de CWP is al gewezen op het belang van een Kenniscentrum met betrekking tot jonggehandicapten. Inmiddels heeft het UWV het initiatief genomen tot een onderzoek dat moet inventariseren welke wensen er in het veld bestaan met betrekking tot hetgeen een kenniscentrum zou moeten bieden. Dit onderzoek is nog niet afgerond.

Los van de uitkomsten van het onderzoek lijkt het mij vooralsnog van belang dat aanwezige kennis over jonggehandicapten zoveel mogelijk beschikbaar komt voor belanghebbenden zoals bijvoorbeeld voor (de ouders van) jonggehandicapten die staan voor de overstap van school naar werk. Ook is een goede voorlichting aan (potentiële) werkgevers van belang. Ik zal in overleg met het UWV nagaan welke initiatieven met betrekking hiertoe genomen zouden kunnen worden.

Op jonggehandicapten toegesneden aanbestedingsprocedures

Sinds 2001 worden reïntegratietrajecten voor jonggehandicapten via de aanbestedingsprocedure regionaal ingekocht. De aanbestedingsprocedure draagt zorg voor een transparante besteding van publieke middelen aan reïntegratiebedrijven die de beste prijs/prestatie verhouding leveren. Door de regionale inkoop van reïntegratietrajecten voor verschillende doelgroepen jonggehandicapten is het UWV in staat om naar doelgroep en arbeidsmarkt gespecialiseerde diensten in te kopen. De indeling in doelgroepen wordt het komende jaar verder geprofessionaliseerd. De huidige doelgroepindeling is voornamelijk gebaseerd op het type handicap. Vanaf 1 maart 2005 gaat het UWV zogenoemde klantprofielen hanteren. Klantprofielen worden opgebouwd rond thema's als opleiding en beschikbare competenties. Het reïntegreren met behulp van klantprofielen versterkt de mogelijkheden tot maatwerk aanzienlijk.

Daarnaast ben ik het afgelopen najaar met het UWV overeengekomen dat contracten voor een langere periode dan een jaar kunnen worden afgesloten. Hierdoor wordt voor de reïntegratiebedrijven ondermeer ruimte geschapen om meer specialistische kennis te ontwikkelen met betrekking tot deze doelgroep.

Indien jonggehandicapten andere reïntegratiemogelijkheden zien dan het UWV heeft ingekocht, is het mogelijk om een individuele reïntegratieovereenkomst (IRO) aan te vragen.

Verkorten Wachtlijsten Wsw

De lange wachttijd voor degenen die in Wsw-verband willen werken is ook een van de knelpunten die in het rapport van het Verwey-Jonker Instituut worden genoemd. Het is het streven van het kabinet om de wachttijden in de Wsw zoveel mogelijk te beperken. Jaarlijks worden vanuit het Ministerie van SZW afspraken met gemeenten gemaakt om de gemiddelde wachtduur in de Wsw te bekorten. Dit heeft geresulteerd in het terugbrengen van de gemiddelde wachtduur tot ongeveer tien maanden. Het aantal mensen op de wachtlijsten is weer toegenomen. Mede daardoor kan de individuele wachttijd langer dan een jaar zijn. Inmiddels is met ingang van 1 januari 2005 naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Verburg de Wsw gewijzigd en is geregeld dat personen die langer dan een jaar op de wachtlijst staan en in die periode ook langer dan een jaar beschikbaar waren voor arbeid, niet meer worden meegerekend bij de verdeling van de Wsw-subsidie. Gemeenten worden zo gestimuleerd om personen op de wachtlijst zo snel mogelijk te plaatsen. Deze maatregel moet een bijdrage leveren aan het beperken van de wachtduur per individu tot maximaal twaalf maanden.

Overigens komt het in de praktijk voor dat Wajonggerechtigden al op het moment dat zij onderwijs volgen, geïndiceerd worden voor de Wsw en op de wachtlijst geplaatst worden. Daardoor kunnen zij sneller geplaatst worden na het moment dat zij van school komen. De feitelijke wachtduur na het verlaten van de school is daardoor korter, omdat personen al op de wachtlijst staan vóórdat zij daadwerkelijk beschikbaar zijn voor arbeid.

Een zo vroeg mogelijke plaatsing op die wachtlijst blijft echter nog een belangrijk aandachtspunt. Bij die tijdige doorverwijzing naar het CWI kan het UWV in samenspraak met de school een stimulerende rol spelen. Maar daarnaast blijft natuurlijk belangrijk dat de wachtlijstproblematiek zelf zoveel mogelijk wordt opgelost.

Zoals u bekend is, heb ik het voornemen tot modernisering van de Wsw. In dat kader zal ook aandacht de wachtlijstproblematiek worden besteed. Mijn streven is de Tweede Kamer nog voor de zomer van 2005 te informeren.

4. Afbakening beleidsterreinen SZW en OCW met VWS

In mijn brief van 2 november 2004 heb ik toegezegd u nog te informeren over de persoonlijke verzorging die aan de orde kan zijn bij jongeren die onderwijs volgen of werken. Ook heb ik toegezegd u nog te informeren over de mogelijkheden omtrent dagbesteding.

4.1. Persoonlijke verzorging

De Commissie Het Werkend Perspectief heeft onder de aandacht gebracht dat er omtrent de verstrekking van deze voorziening onduidelijkheid bestaat. Met betrekking tot persoonlijke verzorging geldt voor het Primair en Voortgezet Onderwijs een per 1–8-2004 in werking getreden richtlijn voor de indicatiestellers AWBZ (Richtlijn Afbakening en reikwijdte AWBZ-zorg en Onderwijs) op basis waarvan de inzet van zorg vanuit het onderwijs en vanuit de AWBZ geregeld is.

VWS verstrekt aan gehandicapten diverse zorgvoorzieningen vanuit de AWBZ, waaronder «persoonlijke verzorging», ook wel aangeduid als adl-hulp. In het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt ervan uit gegaan dat voorzieningen niet vanuit de AWBZ worden verstrekt indien die kunnen worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling. De Wet REA wordt daarbij in dit besluit als een voorliggende voorziening inclusief de persoonlijke verzorging gezien waar het gaat om verstrekking op het werk.

Gezien de aard van de persoonlijke verzorging ging de besluitgever van het Reïntegratie-instrumentenbesluit ervan uit dat deze niet tot de REA-verstrekkingen behoorde omdat deze zorgvoorziening niet als passend binnen het domein van de Wet REA wordt beschouwd. De betrokken ministeries zijn hierover in overleg. Zodra deze afstemming is afgerond zal ik u informeren.

4.2 Dagbesteding

Jongeren die van school komen en niet in staat zijn arbeid te verrichten in een reguliere baan of via de Wsw, kunnen in aanmerking komen voor (arbeidsmatige) dagbesteding, gefinancierd vanuit de AWBZ. Hiervoor moet eerst een indicatie gesteld worden door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ, voorheen RIO).

Sinds 1 januari 2005 is de indicatiestelling voor de Wsw overgedragen aan het Centrum voor Werk en Inkomen. Deze overdracht heeft tevens tot doel om vorm te geven aan een sluitende overdracht, waarbij personen van wie blijkt dat zij niet tot de doelgroep van de Wsw behoren, worden doorgeleid naar (zorg)voorzieningen die aansluiten bij de behoefte en mogelijkheden van de cliënt. Scholen lijken over het algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden en procedures voor verdere doorgeleiding naar Wsw dan wel een dagactiviteitencentrum.

Het is ook mogelijk om na verloop van tijd vanuit de dagbesteding door te stromen naar betaald werk. Daarnaast bestaat voor diegenen, die niet in staat zijn gedurende de gehele werkweek in de Wsw te werken, de mogelijkheid om in deeltijd te werken en in deeltijd dagbesteding te krijgen. Het NIZW heeft binnen het stimuleringsprogramma «Doorstroom van dagbesteding naar werk», gesubsidieerd door het ministerie van VWS, uitgebreid informatiemateriaal en methoden ontwikkeld om doorstroom naar werk te bevorderen. Zo is er een methode ontwikkeld die kan worden gebruikt om te bepalen wat iemand wil en wat iemands mogelijkheden zijn. Ook is er meer gerichte informatie verzameld over hoe een begeleidingstraject naar werk vormgegeven zou kunnen worden. De komende jaren zal het NIZW een bijdrage blijven leveren aan het tot stand brengen van een sluitende aanpak tussen onderwijs, arbeid en zorg.

5. Slot

Door de Commissie Het Werkend Perspectief (CWP) zijn een aantal belangrijke aspecten gesignaleerd die relevant zijn bij de overgang van Wajonggerechtigden van school naar werk. Zoals uit het voorgaande en mijn eerdere brieven aan uw Kamer blijkt, heb ik in aansluiting hierop samen met mijn collega-bewindslieden van OCW en VWS een aantal initiatieven genomen om gesignaleerde knelpunten te onderzoeken en daar waar mogelijk op te lossen. Al met al zijn we met de aandacht voor de integratie van Wajonggerechtigden op de arbeidsmarkt nu op de goede weg. Een belangrijke stap hierin is de keuze om de AD-J van het UWV daarbij een regierol te geven. Een goede regie zal voor de Wajonggerechtigde kunnen bijdragen aan een vloeiende overgang van school naar werk waarbij hij zo min mogelijk belemmeringen op zijn weg vindt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven