nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2006
Tijdens de regeling van werkzaamheden van de Tweede Kamer van 12 oktober
jl. is gevraagd om een nadere toelichting op de betekenis van artikel 68 Grondwet
zoals vermeld in mijn brief aan u van 11 oktober jl. (kamerstuk 29 454,
nr. 13) alsmede om een reactie op een passage uit de notitie waarop deze
brief betrekking heeft.
De reikwijdte van artikel 68 Grondwet en het begrip «belang van
de staat» zijn nader toegelicht in een notitie van 21 januari 2002
van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mr.
K.G. de Vries (Kamerstukken II 2001–2002, 28 362, nr. 2).
Hierin is op pagina 10 het volgende opgenomen ten aanzien van het begrip «belang
van de staat»: «Voor een goede afweging van alle relevante aspecten
is een gedachtenwisseling in beslotenheid noodzakelijk, zoals ook de ministerraad
in beslotenheid van gedachten wisselt. Persoonlijke beleidsopvattingen in
interne stukken, zullen daarom wel aan het parlement kunnen worden onthouden,
in uiterste instantie met een beroep op het belang van de staat... «Voor
zover interne stukken persoonlijke beleidsopvattingen van bewindspersonen
bevatten, zal het verstrekken daarvan de eenheid van het regeringsbeleid kunnen
aantasten. Aantasting van die eenheid is in het algemeen in strijd met het
belang van de staat».
Deze zinsneden zijn hier van toepassing. Daarom heb ik de Kamer geen afschrift
van de gevraagde notitie verstrekt. Hierin is geen wijziging gekomen.
Gelet op het voorgaande kan ik in dit kader niet ingaan op de genoemde
passage.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
J. P. Balkenende