29 454
Publieke moraal

26 695
Voortijdig school verlaten

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 januari 2006

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 hebben op 24 november 2005 overleg gevoerd met minister Van der Hoeve en staatssecretaris Rutte van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

LEER/WERKPLICHT

– de brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 en 26 april 2005 inzake het kabinetsstandpunt leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar (29 454, nr.11 en 26 695, nr. 22);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 juli 2005 inzake leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar (26 695, nr. 24);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 oktober 2005 inzake Adviezen leer/werkplicht (26 695, nr. 25);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 november 2005 inzake leer/werkplicht voor jongeren tot 23 jaar.

VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 27 juni 2005 inzake Expertisecentrum mentoring (bij begeleiding van jongeren) (26 695, nr. 23);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 november 2005 inzake voortijdig schoolverlaten.

MAATSCHAPPELIJKE STAGE

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 mei 2005 inzake maatschappelijke stage (29 800 VIII, nr. 213).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer De Vries (CDA) merkt op dat de ambitie van de bewindslieden groot is om het voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, maar de cijfers geven nog geen reden tot vreugde. Zelfs de registratie is nog niet op orde, en dat maakt een aanpak die leidt tot maatwerk lastig.

De CDA-fractie wil vasthouden aan de Lissabondoelstellingen zoals afgesproken in Europa en met dit kabinet. De CDA-fractie heeft de motie-Verhagen ingediend waarin wordt verzocht om een leer/werkplicht tot 23 jaar. Het doel is om zo veel mogelijk jongeren een startkwalificatie te geven en daarmee een perspectief te geven op de arbeidsmarkt. Een volledige leerplicht tot 18 jaar betekent een rendement van 20 000 extra startkwalificaties.

Niet alleen jongeren, ook ouders moet op hun verantwoordelijkheid worden gewezen. Hij vraagt een reactie van de bewindslieden, want dat aspect ontbreekt in de beleidsbrieven.

Bij achttienplussers is een andere benadering nodig. De CDA-fractie meent dat een sanctie op termijn in de zin van een inhouding op de uitkering die men in een later stadium ontvangt, onvoldoende prikkels geeft tot schoolparticipatie. Deze sanctie werkt maar bij een kwart van de doelgroep. Daarom wil de CDA-fractie dat het gemeenten mogelijk wordt gemaakt om een partiële leerplicht tot 23 jaar als maatwerktraject op te leggen. Alleen de term «partiële leerplicht» zou spreker willen vervangen in «kwalificatieplicht» of «participatieplicht», want het gaat erom dat deze jongeren leren of werken. Het moet echter geen generieke maatregel zijn; gemeenten moeten de mogelijkheid hebben deze kwalificatie- of participatieplicht selectief op te leggen. Als jongeren dreigen tot hun pensioen niet meer te participeren in de samenleving, is er alleszins reden om in te grijpen in de eigen keuzevrijheid van achttienplussers die nog geen startkwalificatie hebben. Hij gaat ervan uit dat het kabinet goede prestatieafspraken maakt met de gemeenten over hoe aan de kwalificatie- of participatieplicht invulling wordt gegeven.

Niet alleen een leer/werkplicht is belangrijk, ook moet er een voldoende aanbod zijn dat perspectief biedt op werk. Gemeenten, het regionale bedrijfsleven en onderwijsinstellingen moeten alles op alles zetten om een dergelijk aanbod te realiseren. Welke garantie kan het kabinet hierin bieden? Hij vraagt een reactie van de minister.

De cijfers over het voortijdig schoolverlaten zijn niet opgesplitst, wat maatwerk onmogelijk maakt. Er is een verschil tussen niet-kunners en niet-willers. Er zullen jongeren zijn die niet verder komen dan niveau-1 en daardoor geen startkwalificatie kunnen behalen. Ook zijn er voortijdig schoolverlaters die een baan hebben. Deze opsplitsing moet tot stand worden gebracht.

Onderwijsinstellingen moeten een verantwoordelijkheid voor en actieve rol krijgen in het vinden stageplaatsen en leer/werkbanen. Momenteel worden nog te veel leerlingen aan hun lot overgelaten.

Onderwijsinstellingen moeten meer van de mogelijkheid gebruikmaken om maatwerk te leveren. Het is jammer dat er weinig vmbo’s zijn die een leer/werktraject aanbieden aan hun leerlingen. Hij vraagt de minister hoe dat kan.

Er zijn ook jongeren die met geen stok tot leren te brengen zijn. Dat zijn de jongeren met gedragsproblemen en die hebben een ander traject nodig.

Het aanbod van stage- en leer/werkplekken moet worden verhoogd om de doelstellingen te bereiken. Er ligt wat dat betreft een verantwoordelijkheid op het bordje van het bedrijfsleven en de gemeenten.

De Onderwijsraad stelt voor de erkenningsprocedure voor beroeps- en praktijkvormingsplaatsen af te schaffen. De CDA-fractie is een voorstander daarvan. Herhaaldelijk heeft de CDA-fractie aan de staatssecretaris gevraagd om de bureaucratie van de kenniscentra weg te nemen, maar tot op heden is er nog niets veranderd. MKB-ondernemers klagen over de bureaucratische en dure erkenningsprocedure, waardoor zij niet altijd een leer/werkbaan kunnen aanbieden. Voor niveau-1 en -2 moet het mogelijk zijn om die erkenningsprocedure af te schaffen, een onderwijsinstelling kan zelf wel beoordelen of een ondernemer die een leer/werkbaan aanbiedt, betrouwbaar is. Voorts kan het niet de bedoeling zijn dat een leerling die de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgt, wordt uitgeschreven als hij/zij niet tijdig een leerwerkbaan heeft gevonden. De huidige regels in de bekostiging nodigen daartoe wel uit. Hij vraagt of de regering spoedig met een wetswijziging wil komen om deze misstand op te heffen. Het is goed als scholen investeren in simulatiewerkplekken op school, want dat maakt het mogelijk om praktijkervaring op te doen zonder een leer/werkbaan.

De begeleiding van ROC’s op leerwerk- en stageplekken kan beter. Dat zal veel schroom bij werkgevers kunnen wegnemen. Hij vraagt de minister of de instellingen daarvoor voldoende zijn gefaciliteerd.

Hij vraagt zich af, conform het advies van de Onderwijsraad, of op gemeentelijk niveau de afdelingen van het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaters (RMC) en de leerplichtambtenaren kunnen worden samengevoegd om verkokering tegen te gaan. De regie en verantwoordelijkheid moet bij de gemeenten worden neergelegd om een optimaal resultaat te bereiken.

Mevrouw Hamer (PvdA) ziet tegenstellingen in de cijfers; de ene keer lijken de Lissabondoelstellingen nog gehaald te kunnen worden, en de andere keer blijkt uit de cijfers dat een kwart miljoen jongeren tussen de vijftien en vierentwintig jaar geen opleiding op minimaal mbo-niveau afrondt. Daarover zou eindelijk eens duidelijkheid moeten komen; er moet een einde komen aan de verschillende definities die het CBS en de EU hanteren.

In de cijfers die nu voorliggen, worden nog steeds de jongeren uit het praktijkonderwijs meegeteld, terwijl in een vorig overleg is afgesproken dat die jongeren niet meer worden meegeteld.

De scholen rapporteren een fout in de telling, doordat een leerling die overstapt van de ene opleiding naar de andere wordt meegeteld als schoolverlater. Als dit zo is, dan moet het bestand snel worden opgeschoond.

Het einddoel van de leer/werkplicht is een startkwalificatie. Zij spreekt liever van een diploma, dat zullen jongeren ook beter begrijpen. Helder moet zijn voor welke jongeren deze diplomaplicht geldt, en voor welke jongeren niet. Jongeren van wie bij voorbaat vaststaat dat zij geen diploma kunnen halen, moet ook geen verplichting worden opgelegd.

Zij vraagt zich af of de gemeenten alles alleen aankunnen. Scholen en leerplichtambtenaren hebben ook een verantwoordelijkheid. Zelfs als er een werkplek is gevonden, is het soms niet mogelijk een jongere op een school geplaatst te krijgen omdat de school aangeeft na 1 oktober geen leerlingen meer te kunnen opvangen. Zij vraagt of een regeling mogelijk is waarbij scholen het gehele jaar leerlingen kunnen opnemen. Het RMC zou wellicht bij de ROC’s opvangklassen en werkprojecten kunnen realiseren om de jongere op te vangen totdat die kan starten met de nieuwe opleiding.

Een andere mogelijkheid is om de datum van 1 oktober vast te houden, maar die datum te corrigeren op een later moment op basis van de daadwerkelijke aantallen. Dat neemt de negatieve prikkel weg in de zin dat het niet langer belonend is om iemand uit te laten stromen, en er is dan een positieve prikkel om studenten op te nemen.

Het gerucht gaat dat de HBO-raad 10 mln. van zijn budget moet afstaan voor de leer/werkafdeling op de departementen van SZW en OCW. Zij vraagt een toelichting van de bewindslieden.

De verantwoordelijkheid van de Jeugdzorg houdt op bij achttien jaar. Zij vraagt via de minister aan het kabinet om eens naar die grens te kijken.

Er lijkt sprake te zijn van een mismatch: in de ene plaats zijn meer leer/werkplaatsen dan leerlingen, en in de ander plaats, zoals in Rotterdam, zijn er nog drieduizend jongeren zonder leer/werkbaan. Hoe krijgt men die twee groepen bij elkaar?

Zij vraagt de bewindslieden een reactie over de berichten dat allochtone jongeren worden gediscrimineerd bij het zoeken van een werk- of stageplaats.

De leerlingbegeleiding zou moeten doorlopen als de leerling overstapt van de ene school naar de andere. Zij vraagt de minister hoe deze coaching beter kan worden geregeld.

De overheid zou als het ware kunnen investeren in een jongere door aandelen in die jongere te nemen. Bij het behalen van het diploma krijgt de jongere zijn aandeel uitgekeerd om dat vervolgens te steken in de volgende opleiding.

De heer Balemans (VVD) stelt dat de arbeidsmarkt steeds vaker eist dat mensen beter geschoold zijn; dat geldt zowel voor de schilder als voor de wetenschappelijk onderzoeker. Daarom moet het probleem van de schoolverlaters zo snel mogelijk worden aangepakt. Momenteel ligt het percentage schoolverlaters op 15. Over vijf jaar moet dat 8% zijn. Gezien de huidige ontwikkelingen is het al bijna zeker dit niet wordt gehaald. Er is daarom geen tijd te verliezen. Dit jaar zijn er 64 000 schoolverlaters, dat zijn er 175 per dag. Het is belangrijk dat de minister de cijfers probeert op te schonen zodat precies duidelijk is om hoeveel jongeren het precies gaat.

Spijbelen is de eerste stap naar een drop-out. Bij de aanpak van het spijbelen spelen de leerplichtambtenaar, de school en de ouders een rol. Veel ouders weten niet eens dat hun kind spijbelt, de school vertelt hun dat blijkbaar niet. Een consequentere uitvoering van het beleid is daarom nodig. Hij vraagt of de minister haar collega van Justitie wil aanmoedigen om spijbelrechters aan te stellen.

De minister schrijft dat «niemand jongeren en hun ouders ergens toe kan dwingen». Hij neemt aan dat dat pad nu wordt verlaten, want de leer/werkplicht gaat uit van een zekere dwang en drang.

Voortijdig schoolverlaters worden verplicht om aan de gemeente te laten weten wat zij zoal doen in het leven, maar het CWI registreert ook al waarmee zij bezig zijn en men moet waken voor dubbel werk.

Wat doet het kabinet tegen de discriminatie van allochtone jongeren bij werk- en stageplaatsen? Zijn eigen ervaring is dat sommige jongeren geen aangifte doen van discriminatie. Hij vraagt de bewindslieden om een oplossing.

In de brief van het kabinet staat dat de doelgroep voor de leer/werkplicht wordt gevormd door jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, die niet aan het leren of werken zijn en die geen uitkering hebben. Dit lijkt in strijdt met de motie-Verhagen over de leer/werkplicht die is aangenomen. Veel jongeren hebben wel een uitkering en die moeten ook worden geholpen. Hij vraagt een reactie van de minister.

De Onderwijsraad heeft voorgesteld om de partiële leerplicht voor 17-jarigen om te zetten in een volledige leerplicht en ook de minister lijkt daartoe te neigen. Het kabinet geeft drie opties voor de verlenging van de leerplicht. Zijn fractie gaat voor de meest vergaande optie, namelijk optie 3: een kwalificatieplicht tot 18 jaar. Wat hem betreft hoeft de minister geen nader onderzoek te doen naar de verschillende opties.

De minister schrijft in haar brief dat de maatschappelijke stage mag worden gelopen in ideële instellingen. Waarom niet bij Shell of Douwe Egberts? Het is best mogelijk dat een bedrijf een maatschappelijk verantwoorde stageplaats aanbiedt. Hij roept de minister op niets uit te sluiten.

De minister stelt verder dat scholen zelf moeten beslissen of zij de maatschappelijke stage verplicht stellen aan hun leerlingen. Waarom mag de leerling niet ook zelf kiezen?

Mevrouw Kraneveldt (LPF) is voor een volledige leerplicht tot 18 jaar-optie 3. Tot 18 jaar is de leerling dan zichtbaar voor allerlei instanties die hem/haar op de rails kunnen houden. Uitgezonderd zijn leerlingen die vanwege hun verstandelijke vermogens of een fysieke handicap geen startkwalificatie kunnen halen. Als al eerder een startkwalificatie is gehaald moet de jongere doorleren of aan het werk tot het 18e jaar. Als er geen werk is, kan de leerling op school blijven en zichzelf verbeteren met bijvoorbeeld leer/werktrajecten. Op die manier zijn ook die leerlingen nog «beet te pakken».

Na het 18e jaar vervalt de volledige leerplicht wat haar betreft, maar als iemand dan nog geen startkwalificatie en geen werk heeft, moet iemand door de overheid in zijn/haar kladden worden gepakt tot het 23e jaar. Daarbij is maatwerk op gemeentelijk niveau prima maar dan wel op basis van landelijke criteria, anders ontstaat er rechtsongelijkheid tussen verschillende gemeenten.

De opkomst van uitkeringsgerechtigden bij banenmarkten is aan de magere kant. De ene gemeente gaat voortvarender te werk als het gaat om sancties dan de andere gemeente. Is de minister bereid om samen met haar collega van SZW harde afspraken te maken met UWV en gemeenten dat bijvoorbeeld het niet verschijnen op een banenmarkt financiële consequenties heeft?

Voor het einde van het jaar komt de minister met een wetsvoorstel dat rechtstreekse levering van gegevens over vroegtijdig schoolverlaters aan de gemeenten mogelijk maakt. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een zogeheten onderwijsnummer. In januari 2006 gaat een pilot van start. Wat gaat de minister testen in deze pilot en wie zijn erbij betrokken? Wanneer krijgt de Kamer informatie over deze pilot? Kan het systeem het volgende schooljaar al worden ingevoerd?

Hoe kijkt het CWI naar de opleiding en kwalificaties van werkzoekenden? Heeft het een bepaald traject voor potentieel moeilijk bemiddelbare jongeren?

Op welke wijze gaat de minister jongeren wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid in hun werk- en leeractiviteiten? Hoe gaat zij jongeren wijzen op de risico’s van het voortijdig schoolverlaten? Want veel jongeren denken daar te lichtvaardig over.

Het kabinet moet voortvarend aan de slag met dit probleem, want voor veel jongeren is het twee voor twaalf.

De heer Jungbluth (GroenLinks) denkt dat het voortijdig schoolverlaten te maken heeft met een samenkomst van problemen. Jongeren vinden geen aansluiting op een school of halen het niveau niet en komen vervolgens op een allesbehalve ontspannen arbeidsmarkt waar verdringing plaatsvindt. Een belangrijke vraag in het debat is steeds hoe groot het aantal jongeren is dat aan de onderkant bungelt, maar spreker vindt een kwalitatieve analyse van de verschillende categorieën belangrijker. Wie moet repressief worden aangepakt en bij wie zou juist compassie moeten gelden? Wie heeft er coaching nodig? Het lijkt hem niet juist om gehele categorie op een hoop te gooien en op voorhand te grijpen naar de repressieve methode.

Hij wijst erop dat de kans groot is dat voor een aantal jongeren uit deze categorie een stageplaats niet veel meer is dan het wennen aan arbeidstijd omdat de betreffende stage niet veel voorstelt in termen van leerervaring.

Er zal een categorie jongeren zijn die van zichzelf denkt niet veel te kunnen, maar bij een ander beleid was dat wellicht anders geweest. Met andere woorden, de entourage van het beleid is wel degelijk van belang. De vraag is of de nieuwe remedies met voldoende regie en intensiteit worden uitgevoerd. Als er regie ontbreekt is dat meestal het gevolg van een onvoldoende budget. De vraag is dus of het kabinet dit probleem belangrijk genoeg vindt om de budgettering aan te passen.

Het bedrijfsleven ziet voor henzelf niet echt een maatschappelijke taak weggelegd bij dit probleem. Het bedrijfsleven kan zich in deze tijd relatief gemakkelijk permitteren om leerlingen van niveau-1 als onbruikbaar te betitelen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat etnische discriminatie voorkomt. Het bedrijfsleven moet zich echter realiseren dat het in de toekomst de jongeren die nu uitvallen, nodig heeft. In het buitenland zijn radio- en televisiecampagnes geweest om werkgevers zover te krijgen dat zij leerplaatsen aanbieden. Ook zijn daar allerlei maatregelen genomen om de status te verhogen van bedrijven die zulke plaatsen inrichten.

Mevrouw Lambrechts (D66) stelt vast dat 57 000 jongeren geen startkwalificatie hebben. 31 000 jongeren hebben geen startkwalificatie, geen werk en staan bovendien nergens ingeschreven. Zij vraagt zich af wat die jongeren de hele dag uitspoken.

Eindelijk proeft zij urgentie bij de bewindslieden. Zij hecht aan de Lissabondoelstellingen en zij vindt dat het kabinet een serieuze poging moet wagen om die doelstellingen te realiseren.

Voor het eerst leest zij in de stukken een goede integrale aanpak met de inzet van bedrijfsleven, mkb, onderwijs en gemeenten. De ruim 24 000 beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV) tonen de bereidheid van het bedrijfsleven aan.

Optie 3 spreekt ook haar aan, echter het liefst ziet zij tot 23 jaar een leer/werkplicht, waarbij wordt aangedrongen op het behalen van ten minste de startkwalificatie.

Is er naast de meldplicht bij de gemeente ook een aanbodplicht? Dit traject kan namelijk alleen succesvol zijn als de vrijblijvendheid er aan beide kanten uit gaat; de jongere moet zich melden om te gaan werken, leren of beide, maar dan moet er daarna wel een aanbod aan die jongere worden gedaan. Waar is die verantwoordelijkheid belegd?

Wanneer kan de nieuwe aanpak in werking treden? Zit er nog veel wetgeving aan te komen? Rotterdam en Amsterdam zijn al goed op weg, wellicht kan het in de rest van het land ook iets sneller.

Het ontbreekt aan een sluitende registratie. Zij begrijpt dat het onderwijsnummer een belangrijk rol speelt in een goede registratie. Wellicht is het mogelijk om het onderwijsnummer versneld uit te rollen voor alle sectoren in het onderwijs.

In de stukken leest zij dat een aantal gemeenten het handhaven van de leerplicht niet serieus genoeg neemt: er wordt te weinig mankracht op ingezet en er wordt te lang gewacht met actie ondernemen. Soms wordt de zaak uitsluitend administratief afgedaan. Wat heeft de minister daaraan gedaan en wat gaat zij doen? Wat zijn de sancties voor gemeenten die niet meedoen?

De zorgfunctie rondom de RMC’s werkte vorig jaar nog niet; bij niemand was de verantwoordelijkheid belegd om ervoor te zorgen dat een jongere die begeleiding nodig heeft, de hulp krijgt die nodig is. Is er inmiddels vooruitgang geboekt?

De inrichting en bekostiging van het onderwijs is gebaat met flexibiliteit. Er zijn voorbeelden te over dat die flexibiliteit er nog steeds niet is, terwijl het probleem al een aantal keren uitgebreid is aangekaart. Waarom is er het afgelopen jaar niets gebeurd?

Veel leerlingen vallen uit in het vmbo en mbo. Het MKB heeft een aantal aanbevelingen gedaan. Wat gaat de staatssecretaris daarmee doen? Scholen moeten worden geprikkeld om leerlingen binnen te houden en scholen zouden extra moeten worden beloond voor het tussentijds opnemen van jongeren.

Een aantal gemeenten slaagt erin uitvallers te voorkomen. Wellicht gebruiken die gemeenten methoden waar andere gemeenten ook iets aan hebben.

Veel geld wordt de komende tijd beschikbaar gesteld. Zo wordt er opnieuw geïnvesteerd in leerlingbegeleiders, net zoals twee jaar geleden, maar gezien de cijfers heeft dit weinig effect gehad. Daarom wil zij over twee jaar weten hoeveel leerlingbegeleiders erbij zijn gekomen.

Antwoord van de bewindslieden

De minister benadrukt dat naast repressieve maatregelen ook curatieve maatregelen worden genomen, maar die komen minder in de publiciteit. Overal in de keten worden maatregelen genomen.

De motie-Verhagen over de leer/werkplicht heeft als een katalysator gediend om tot een integrale aanpak te komen. Een aantal maatregelen kan gelijktijdig worden genomen, en sommige zaken moeten volgtijdig worden aangepakt omdat bijvoorbeeld een wettelijke voorziening nodig is.

Zij constateert in de bijdragen overeenstemming voor optie 3: volledige leerplicht tot 18 jaar ofwel tot het behalen van een startkwalificatie. Zij zal dit overbrengen naar het kabinet.

Een aantal voortijdig schoolverlaters heeft een baan. Deze groep heeft echter geen startkwalificatie. Het is de bedoeling om met de sociale partners afspraken te maken om deze jongeren aan een kwalificatie te helpen via het valideren van zogeheten «elders verworven competenties». Op die manier kunnen deze jongeren datgene wat zij hebben geleerd in het werk, zichtbaar maken naar een volgende werkgever toe. Zo functioneert die werkervaring als startkwalificatie. Zij wil geen leeftijdsgrens hieraan stellen; ook de groep boven 23 jaar kan hiervan profiteren.

Voor de niet-leerplichtige werkloze voortijdig schoolverlaters kunnen de maatwerktrajecten dienen. Die deelname is inderdaad niet vrijblijvend, er is een sanctionering via de uitkering. Verschillende instrumenten kunnen elkaar aanvullen, omdat een sanctionering via de uitkering niet altijd voldoende is. Een aantal gemeenten kan wat dat betreft als voorbeeld dienen en die voorbeelden moeten worden verspreid.

De ambities worden niet omlaag gebracht, maar de maatregelen nemen wel enige tijd om tot uitwerking te komen. De registratie wordt nu al opgeschoond waar dat kan, maar met de invoering van het onderwijsnummer zal dat pas goed lukken. De dubbeltelling zit in de groep die zich afmeldt aan de ene school en bijvoorbeeld twee maanden later naar de andere school toegaat. Die groep moet worden uitgefilterd in de groep van voortijdig schoolverlaters.

De pilot met vijftien gemeenten met het onderwijsnummer loopt vooruit op de wet. Het is de bedoeling dat vanaf het studiejaar 2006/2007 de registratie van voortijdig schoolverlaters via het onderwijsnummer landelijk wordt ingevoerd. Als de IB-groep de gegevens rechtstreeks meldt aan de RMC’s, houden die meer tijd over voor hun eigenlijke werk: de jongeren terugleiden naar school, arbeidsmarkt of ander maatwerktraject. Er is een apart wetsvoorstel nodig om de registratie van de voortijdig schoolverlaters (VSV’ers) op basis van het onderwijsnummer mogelijk te maken. Voor voortgezet onderwijs is het onderwijsnummer inmiddels ingevoerd, voor de beroeps- en volwasseneneducatie gebeurt dat het komende schooljaar en het primaire onderwijs komt het jaar daarna.

Het is van belang dat het CWI en RMC samenwerken, zodat er geen dubbel werk plaatsvindt. Een aantal gemeenten heeft zogeheten jongerenloketten, waar inderdaad die samenwerking plaatsvindt. De overheid stimuleert dat via de Taskforce jeugdwerkloosheid.

Voor de trajectbemiddeling door de RMC’s is in 2005 2,5 mln. extra uitgetrokken en dat loopt op tot 5 mln. extra vanaf 2006.

Het handhaven van de leerplicht is een project tussen de ministeries van Justitie en OCW, en de VNG. Er is een toenemend aantal processen-verbaal, maar er zijn nog steeds verschillen tussen gemeenten met betrekking tot de handhaving van de leerplicht. De gemeente Utrecht heeft een succesvolle aanpak. In de overleggen met Justitie, OCW en VNG zal zij de best practices extra aandacht geven. Voor als een gemeente haar handhavingstaak verwaarloost, zit er een voorziening in de Gemeentewet via de commissaris der Koningin. Een aantal gemeenten pakt het heel goed op, zoals Den Haag. Steeds meer scholen zien in dat het meteen melden van spijbelen het beginpunt is waarop men kan aanhaken.

Een goed beleid is niet alleen een kwestie van budget, maar vooral van het zoeken naar mogelijkheden binnen het budget en binnen de wettelijke mogelijkheden.

Het voortijdig schoolverlaten is ook een probleem van de werkgevers. Zo is het niet de bedoeling dat werkgevers van stagiaires gebruikmaken om hen vervolgens op straat te zetten als de economie tegenzit.

Een maatschappelijke stage is erop gericht om jonge mensen te leren dat er nog iets anders is dan geld verdienen. Een commerciële omgeving leent zich daar niet voor. Hieromtrent zijn duidelijke afspraken gemaakt. Het is de bedoeling dat per 2007 alle scholen voor voortgezet onderwijs middelen ontvangen voor de uitvoering van de maatschappelijke stage. Er is behoefte aan slagvaardig optreden. In Almelo doet men dat prima met de zogeheten leerplichtzittingen, waarbij de kinderrechter optreedt als kantonrechter en de jeugdofficier van justitie de zaken aanbrengt. De eerste ervaringen zijn positief. Wederom is dit een voorbeeld waarbij men met de huidige middelen en binnen de huidige wetgeving veel kan bewerkstelligen. De Raad van Rechtspraak beziet momenteel op welke manier deze leerplichtzittingen landelijk kunnen worden ingevoerd.

De Kamer stelt een wettelijk kader voor met een aantal landelijke, globale criteria, waaraan gemeenten houvast hebben in de uitvoering van maatwerk voor de 18- tot 23-jarigen voor wie momenteel geen instrumenten zijn. Zonder landelijk kader kunnen de gemeenten geen verplichtingen opleggen. Gemeenten moeten wel een zekere vrijheid houden in de uitvoering, want Rotterdam heeft andere problemen dan Groningen. De minister zegt toe dat zij hiervoor een voorstel zal formuleren dat de Kamer zal passeren. Eventueel kan dit via een wetgevingsoverleg om onhelderheden te voorkomen.

Op dit moment zijn er 5600 leer/werktrajecten voor het vmbo. Het aantal groeit en met de besturenorganisaties en de schoolmanagers is afgesproken dat de invoering van de leer/werktrajecten verder wordt gestimuleerd.

Jongeren moet worden gewezen op het belang van een startkwalificatie. De minister zal er bij de vereniging van decanen en bij de schoolmanagers dit punt opnieuw op de agenda plaatsen.

Er is extra geïnvesteerd in leerlingbegeleiding. Voor de BVE-sector is hiervoor een bedrag beschikbaar oplopend tot 12,5 mln. vanaf 2007. Voor het voortgezet onderwijs is een bedrag beschikbaar van ruim 44 mln. per jaar. Scholen besluiten zelf of zij leerlingbegeleiding inzetten. Soms nemen zij een leerlingbegeleider en de rest van het geld versleutelen zij over mentoren. De manier waarop is dus aan de scholen en het geld oormerken is dus niet mogelijk. Uit de resultaten moet blijken of de investering effect heeft gehad.

De inspectie rapporteert jaarlijks over zorg en begeleiding in het kader van het reguliere toezicht. De invulling van de leerlingbegeleidingsfunctie is daar een onderdeel van en in het jaarverslag van de inspectie komt dit terug. Verder is er een monitor, waarvan de eerste resultaten in februari of maart van 2006 verwacht worden.

De staatssecretaris geeft aan dat vanaf het studiejaar 2006/2007 de bekostiging wordt aangepast, waardoor iemand die op 1oktober is ingeschreven maar op 31 december nog geen BPV-plek heeft in het leerlingwezen, tegenwoordig de BBL, toch wordt meegeteld in de bekostiging. Momenteel wordt hiervoor een AMvB gemaakt.

Het feit dat de bekostiging stopte op 31 december was een reden voor scholen om in elk geval voor die datum een BPV-plek te realiseren. Hij heeft er echter vertrouwen in dat ook bij de nieuwe maatregel de scholen belang blijven hechten aan het vinden van BPV-plekken. Hem staat niet bij dat hij heeft toegezegd dat de aanpassing er eerder zou komen.

De leerlingen die uitstromen blijven in het bekostigingsmodel zitten. Dus als een school op 1 oktober een leerling in zijn bestand heeft, krijgt de school het gehele jaar geld voor die leerling, ook als die leerling op 2 oktober vertrekt. Directeuren van de ROC’s geven aan dat er meer uitstroom is dan er, macro gesproken, qua instroom weer binnenkomt. Dus financieel is er geen reden om iemand niet na 1 oktober op te nemen, sterker nog, voor de niveaus 1 en 2 is het een wettelijke verplichting. Verreweg de meeste ROC’s nemen jongeren op na 1 oktober. Het probleem is dat de school de leerling die na 1 oktober instroomt, in een programma moet inpassen. Men probeert dat op te lossen door het creëren van opvangplekken, waarbij de leerling vervolgens instroomt in een programma zodra het onderwijskundig mogelijk is.

De oplossing is volgens hem in elk geval niet om de 1-oktoberdatum te schrappen, want 365 inschrijvingsdagen per jaar leidt bij scholen tot een enorme administratieve rompslomp. Momenteel voert hij gesprekken met de ROC’s. Hij wil de uitkomst van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) en de evaluatie van het bekostigingsmodel afwachten om definitief knopen door te hakken.

Uit de gesprekken met ROC’s leidt hij af dat ROC’s leerlingen niet aan hun lot overlaten en actief bezig zijn met het vinden van BPV-plaatsen. Het komt wel voor dat wegens een tekort aan bepaalde BPV-plekken een opleiding niet kan worden aangeboden. Als leerlingen echter zelf een stageplek regelen, kunnen zij in sommige gevallen alsnog de opleiding volgen.

Wat het O&O-jeugdmodel betreft, zit het probleem bij de werkgevers die terughoudend zijn omdat zij een financieel risico lopen als de betreffende jongere ziek wordt of arbeidsongeschikt. Het ministerie van SZW werkt nu aan een experiment waarbij werkgevers dit risico niet lopen. Dit punt staat op de agenda in de voorbereidingen voor de Werktop.

Een garantie op voldoende perspectief op een baan na een maatwerktraject kan hij niet geven. Wel is het zo dat 98% van de jongeren die een vak leert via het beroepsonderwijs, aan het werk komt. Sterker nog, er zijn allerlei sectoren met veel openstaande vacatures.

Er wordt aan gewerkt om de bureaucratie van de erkenningsprocedure verder te verlagen. Colo is daar voortvarend mee bezig, zo worden leerbedrijven minder frequent getoetst. Een wetsvoorstel om in het kader van de deregulering administratieve lastendruk een aantal zaken wettelijk te verankeren, is nagenoeg gereed.

Het onderwerp discriminatie staat op de agenda van de voorbereidingen voor de Werktop. Via de kenniscentra wordt gewerkt aan het werven van allochtone ondernemers als erkend leerbedrijf.

Het toepassen van sancties in het uitkeringssysteem werkt, maar het is de vraag of gemeenten die sancties voldoende toepassen en uiteindelijk is dat in de Wet werk en bijstand aan de gemeenten gedelegeerd.

Hij zal bij zijn collega van SZW de vraag doorsluizen van mevrouw Kraneveldt over een sanctiebeleid bij UWV en gemeenten, bijvoorbeeld bij het niet verschijnen op een banenmarkt.

De heer Balemans vraagt waarom uitkeringsgerechtigden niet betrokken worden bij de uitwerking van de motie-Verhagen. Uitkeringsgerechtigden vormen daar een onderdeel van. UWV en gemeenten kunnen tegenprestaties eisen van uitkeringsgerechtigden, maar het probleem zit hem in de groep mensen die niet op de radar staat.

Het doortrekken van de leerrechten naar het mbo is een optie, maar het is er wel één met haken en ogen, omdat men in het mbo deel te maken heeft met leerplichtige leerlingen. Hij zet daarover echter graag de discussie voort.

In het kader van leren en werken zijn er op het departement een paar projecten die op het hbo betrekking hebben. In dat geval zijn posten overgeboekt van de begroting voor het hoger beroepsonderwijs naar de begroting voor leren en werken, maar die komen wel ten goede aan het hoger beroepsonderwijs, namelijk in het kader van leren en werken. Hij ontkent dat de dertig mensen die in de directie komen te werken worden gefinancierd uit de hbo-middelen en hij zegt toe dat hij dergelijke geruchten zal weerspreken in het veld.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Hamer (PvdA) vraagt of is voorzien in een voortzetting van de middelen voor de BPV-plaatsen.

De heer Balemans (VVD) vraagt of de minister een indicatie kan geven wanneer de verschillende wetwijzigingen de Kamer zullen bereiken.

Hij vraagt of de Kamer informatie van de staatssecretaris kan krijgen over eventuele acties die zullen worden ondernomen tegen discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Kraneveldt (LPF) vindt dat niet moet worden onderschat wat het operationeel betekent om de leerplicht tot 18 jaar te verhogen. Snelheid is geboden, maar zij pleit tevens voor zorgvuldigheid.

De heer Jungbluth (GroenLinks) betwijfelt dat budgettering geen rol speelt zoals de minister zegt. Er zou bijvoorbeeld een budget kunnen komen voor stagebegeleiders: het opleiden van mensen die de stagiaires begeleiden op de werkplek.

Door ingewijden wordt er een verband gelegd tussen competentiegericht onderwijs en de problemen in het studiehuis. Hij vraagt daar aandacht voor, want het lijkt hem zinnig dergelijke problemen in de toekomst op andere terreinen te voorkomen. Overigens wijst hij competentiegericht onderwijs niet af.

Verder vindt hij het van belang dat inzicht wordt verkregen in de belevingswereld van betrokkenen en van hun kansen.

Mevrouw Lambrechts (D66) hoopt dat wet- en regelgeving niet jaren op zich laat wachten.

Zij blijft erbij dat scholen last hebben van Haagse regelgeving, want dat is haar zelf ter ore gekomen. Zij wil dat het bekostigingssysteem zodanig gewijzigd gaat worden dat financiële prikkels leiden tot positieve effecten en zij doet een beroep op de staatssecretaris om hiermee geen jaar te wachten.

De heer De Vries (CDA) is content met de reactie van beide bewindslieden. Hij stelt voor dat in samenhang met het verlengen van de volledige leerplicht tot het achttiende jaar ROC’s wettelijk het recht wordt ontnomen om leerlingen uit te schrijven als zij nog geen achttien jaar zijn. Hij vraagt een reactie van de staatssecretaris.

Hij vraagt of de staatssecretaris de Kamer gaat informeren over de bereikte resultaten van het Colo betreffende het verminderen van de bureaucratie.

De minister legt het accent in de nieuwe wet- en regelgeving op de uitvoerbaarheid. Een wet moet ook uitvoerbaar zijn wat het geld betreft, en daar zijn afspraken binnen de voorjaarsnota voor nodig.

Het eerste wetgevingstraject is de leerplicht tot achttien jaar. Daarvoor is ongeveer een jaar nodig. Het wetsvoorstel registratie van VSO’ers via het onderwijsnummer komt half december 2005 naar de Kamer. De meldingsplicht in de RMC-wetgeving moet geregeld worden in verschillende onderwijswetten, dat kan binnen een jaar.

Over competentiegericht onderwijs komt de Kamer nog te spreken.

De staatssecretaris geeft ten aanzien van het amendement-Lambrechts aan dat dertien ROC’s geld hebben gekregen voor de versterking van de beroepspraktijkvorming, met een focus op de arbeidsmarktkwalificerende assistentenopleiding. De drie speerpunten daarbij zijn het vergroten van het aantal BPV-plekken, het versterken van de ontwikkeling van simulatieplaatsen en het verhogen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Het betrof eenmalig geld, en het krijgt dus geen vervolg. De beroepspraktijkvorming moet indalen in de reguliere structuur en dat is mogelijk, want de kenniscentra hebben 100 mln. op de begroting van OCW voor de werving en erkenning van leerbedrijven.

Hij zegt toe dat hij in het bestuurlijk overleg met Colo op de agenda zet hoe de stand van zaken is met betrekking tot de administratieve lastenvermindering en wat er nog verder aan kan worden gedaan. Hij stelt voor de informatie hierover op te nemen in de memorie van toelichting op het wetsontwerp, dan wel de Kamer hierover apart te informeren.

Wat het bekostigingmodel betreft herhaalt hij dat hij wil wachten op de uitkomsten van het IBO en pas daarna conclusies wil gaan trekken.

De verlengde leerplicht tot achttien jaar heeft consequenties voor de verplichting om leerlingen op de nemen op niveau 3 en 4, ook na 1 oktober. Het recht ontnemen om leerlingen uit te schrijven, zal hij ook meewegen in het wetsvoorstel.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Aptroot,

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Roefs (PvdA), Jungbluth (GroenLinks).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Nijs (VVD), Halsema (GroenLinks), Kalsbeek (PvdA), Vendrik (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Aptroot (VVD), Hessels (CDA), Van Egerschot (VVD).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD), Lenards (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD), Van der Sande (VVD).

Naar boven