Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2011
Inleiding
In deze brief wordt zowel ingegaan op de motie van het lid Jansen c.s. inzake woningcorporatie Rentree, voorgesteld 16 november
2011 (29 453, nr. 213), alsmede op het verzoek van de vaste commissie Binnenlandse Zaken d.d. 8 december 2011 om het eindverslag van de toezichthouder
van Rentree Wonen naar uw Kamer te zenden.
Motie Rentree
Door uw Kamer is de volgende motie aangenomen:
De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat uit het forensisch onderzoek Rentree Wonen blijkt dat de raad van toezicht
nalatig is geweest bij het uitoefenen van zijn controlerende taak rond een viertal grondtransacties; constaterende, dat twee
leden van de toenmalige Raad van Toezicht (RvT) nog steeds lid zijn van de huidige raad; van mening, dat ook deze twee leden
medeverantwoordelijkheid dragen voor het disfunctioneren van de raad van toezicht; verzoekt de regering te bevorderen dat
de betreffende leden hun functie ter beschikking stellen.
Tijdens de bespreking van de motie op 16 november 2011 heeft mijn ambtsvoorganger om verschillende redenen aangegeven de motie
te ontraden. Daarnaast heeft hij toegezegd dat hij zich zal verstaan met de RvT en nog een keer zal kijken naar de situatie
van deze twee personen. Nadat het lid Jansen tijdens het betreffend overleg mijn ambtsvoorganger heeft opgeroepen om alles
te doen wat in zijn vermogen ligt om de nieuwe RvT van Rentree ertoe te bewegen het verdampte geld terug te halen bij de persoon
die dit probleem veroorzaakt heeft, is door mijn ambtsvoorganger toegezegd dat hij na zal gaan wat de mogelijkheden zijn om
het geld bij Rentree terug te krijgen.
Op 19 december 2011 heeft op mijn departement ambtelijk overleg plaatsgevonden met de voorzitter van de RvT van Rentree (dhr.
A. Huijsmans). Naar aanleiding van het forensisch onderzoeksrapport heeft Rentree destijds na laten gaan door een onafhankelijke
en deskundige partij (Allen & Overy) of er mogelijk schade kon worden verhaald op betrokkenen vanwege ernstige verwijtbaarheid.
Daartoe werden geen mogelijkheden gezien. Afgesproken is dat een contra-expertise op de betreffende juridische analyse zal
worden uitgevoerd door het rijk.
Ik acht deze contra-expertise enerzijds van belang om ondubbelzinnig vast te stellen of er in redelijkheid mogelijkheden zijn
om schade te verhalen of niet. Over de uitkomst van deze contra-expertise zal ik u informeren. Daarnaast is door de voorzitter
van de RvT aangegeven dat de twee leden waar de motie zich op richt, hebben aangegeven geen aanleiding te zien om het lidmaatschap
van de RvT op te zeggen. Ook de voorzitter en de overige leden van de RvT zien geen reden om afscheid te nemen van de twee
betreffende leden. Wel heeft de voorzitter van de RvT aangegeven dat een wezenlijk andere analyse mogelijk leidt tot een herziening
van ingenomen standpunten. Mocht dat het geval zijn, dan zal ik u ook daarover nader informeren.
Eindverslag extern toezichthouder bij Rentree
Bij deze doe ik u het eindverslag (zie bijlage) toekomen van de heer Lensen in zijn rol als extern toezichthouder bij Rentree.1
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. E. Spies