nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2005
Bij brief van 4 oktober 2005 hebt u mij en mijn ambtgenoot van Justitie
verzocht om een reactie naar aanleiding van het door het lid Schreijer-Pierik
ingediende gewijzigd amendement inzake het schieten van kleiduiven (29 448,
nr. 14). De wijziging van het amendement betreft de invoeging van de passage «voorzover daar op grond van de Wet milieubeheer of de desbetreffende
plaatselijke verordening geen bezwaar bestaat» in artikel II,
onderdeel A, van het wetsvoorstel.
Mede namens mijn ambtgenoot van Justitie kan ik u als volgt berichten.
De invoeging van deze passage leidt niet tot een inhoudelijke wijziging
van het amendement. Ook zonder deze passage dient immers voldaan te worden
aan de voorschriften in de Wet milieubeheer of in plaatselijke verordeningen.
Bovendien geldt dat in het kader van deze regelgeving een andere afweging
wordt gemaakt over de toelaatbaarheid van het schieten van kleiduiven dan
uit hoofde van de Wet wapens en munitie.
Hoewel ik sympathie heb voor de gedachte achter het amendement van het
lid Schreijer-Pierik ben ik dan ook onveranderd van mening dat het amendement
moet worden ontraden. Ik vind het ongewenst om jachtaktehouders zondere nadere
afweging per situatie of geval op grond van de Wet wapens en munitie de mogelijkheid
te geven om op de terreinen waar zij tot de jacht en beheer en schadebestrijding
gerechtigd zijn, kleiduiven te schieten. Een nadere afweging op grond van
de Wet wapens en munitie waarborgt immers de veiligheid, hetgeen van groot
belang is als het gaat om het gebruik van vuurwapens.
In de Flora- en faunawet is geregeld onder welke stringente voorwaarden
iemand in aanmerking kan komen voor de verlening van een jachtakte. Het is
uitsluitend toegestaan een geweer in het veld te dragen als men gerechtigd
is tot de jacht op dat terrein (zie artikel 27 van de Wet wapens en munitie).
Wanneer men zich in het veld bevindt met een geweer, wordt er
dan ook aangenomen dat men dat doet ter uitoefening van de jacht (zie artikel
50, vierde lid, van de Flora- en faunawet).
Dit betekent dat er geen bevoegdheid is om in het (eigen) veld kleiduiven
te schieten. De wetgever heeft immers nooit de bedoeling gehad om een jager
carte-blanche te geven voor het schieten van kleiduiven in een jachtveld,
ongeacht of dit nu plaatsvindt in het kader van zogenoemde «kleiduivendagen»
of dorpsfeesten, dan wel in enig ander sociaal recreatief verband. Indien
dat wel zo zou zijn dan zou ieder jachtveld gebruikt of misbruikt kunnen worden
als een soort alternatieve kleiduivenschietbaan, maar dan zonder milieuvergunning,
hetgeen een onwenselijke situatie is.
Men dient zich er daarbij terdege bewust van te zijn dat de jager, evenals
iedere andere persoon die gerechtigd is tot het voorhanden hebben en/of dragen
van wapens en munitie, in een uitzonderingspositie verkeert. Immers, slechts
in specifieke, zeer nauw omschreven, gevallen wordt aan personen de bevoegdheid
verleend tot het voorhanden hebben en/of dragen van wapens en munitie. Daarbij
wordt steeds een afweging gemaakt tussen het belang van de aanvrager bij het
voorhanden mogen hebben of het mogen dragen van een wapen en munitie enerzijds
en het door de overheid te beschermen belang van de burger en de Staat anderzijds.
Blijkens het bepaalde in en bij de Flora- en faunawet kan het uitoefenen
van de jacht, onder voorwaarden, een redelijk belang zijn dat het voorhanden
hebben of het dragen van een wapen en munitie rechtvaardigt. Het schieten
van kleiduiven in een jachtveld, of dit nu plaatsvindt in het kader van zogenoemde «kleiduivendagen»,
dan wel in het verband van dorpsfeesten, is dat om eerdergenoemde redenen
nadrukkelijk niet.
Om misverstanden te voorkomen merk ik tenslotte nog op dat de bevoegdheid
van de jachtaktehouder, op grond van artikel 52 van de Flora- en faunawet,
om zijn voor de jacht voorhanden gehouden geweren tevens te mogen gebruiken
voor het schieten van kleiduiven, uitsluitend betrekking heeft op het onderhouden
van de schietvaardigheid op reguliere, specifiek daarvoor, conform de milieuvoorschriften,
ingerichte kleiduivenschietbanen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman