29 441
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (bevoegdheden vorderen gegevens)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 14 april 2004

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het is een nuttige en wenselijke modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel is, volgens deze leden, sterk geschreven vanuit de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze leden vragen of het denkbaar zou zijn geweest om dit voorstel meer te bezien vanuit de opsporingskant, waarbij eventuele strijdigheid met de Wet bescherming persoonsgegevens tot wijziging van díe wet zou moeten leiden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het is goed dat er nu een algemene regeling komt voor het vorderen van gegevens, zoals die er ook al is voor het in beslag nemen van goederen. De huidige regelingen zijn te onduidelijk. Dat leidt tot rechtsonzekerheid. Deze leden vinden het goed dat de afweging met betrekking tot het al dan niet verstrekken van die gegevens niet langer behoeft te worden gemaakt door de derde die daarover de beschikking heeft. Alvorens te kunnen komen tot een eindoordeel over de inhoud van dit wetsvoorstel, zien deze leden nog graag de navolgende vragen beantwoord.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens. Zij verwelkomen het feit dat er nu een wettelijke basis wordt voorgesteld voor het vorderen van gegevens. De Wet bescherming persoonsgegevens vormt de basis voor het beschermen van de privacy van mensen. Uitgangspunt daarbij is dat gegevens mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij verzameld zijn. Ander gebruik van de gegevens, bijvoorbeeld voor de opsporing van strafbare feiten, moet bij voorkeur worden gebaseerd op een uitdrukkelijke wettelijke bevoegdheid. Het vorderen van gegevens ten behoeve van het gebruik in de opsporing en het strafproces wordt met de onderhavige voorstellen gerealiseerd. De aan het woord zijnde leden hebben evenwel enkele vragen over de betekenis en vormgeving van de voorliggende voorstellen.

De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van een regeling die voorziet in een afgebakende bevoegdheidsverdeling met betrekking tot persoonsen andere gegevens. Tevens is het van belang hoe de vergaarde gegevens worden bewaard en wie daartoe toegang heeft.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarin regels worden gegeven voor algemene bevoegdheden tot het vorderen van gegevens. Zij onderkennen het opsporingsbelang bij een adequate informatievoorziening. Deze leden benadrukken evenwel ook dat de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat vereisen dat voldoende moet vaststaan dat inbreuken op de privacy van de aan deze bevoegdhedentoepassing onderhevige personen en instanties in het kader van het opsporingsbelang gerechtvaardigd is. Het komt deze leden voor dat de thans in het wetsvoorstel verwoorde algemene bevoegdheden vrij ruim geformuleerd zijn, waardoor er voor nagenoeg iedereen een informatieverplichting, ook voor geheimhouders, ontstaat en waardoor mogelijkerwijze spanning bestaat met artikel 8 EVRM. Terecht wijdt de regering een uitgebreide overweging aan de reikwijdte van dit artikel, waarvoor deze leden de regering graag dankzeggen. Dat neemt niet weg dat deze leden zich afvragen of op bepaalde punten het wetsvoorstel de omstandigheden en de voorwaarden waaronder de gegeven bevoegdheden kunnen worden toegepast voldoende precies zijn bepaald.

De leden van de GroenLinks-fractie waarderen het in de regering dat zij de toepassing van de voorgestelde dwangmiddelen op verdachten uitsluit. Zij vragen een overweging te wijden aan de reikwijdte van de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gewezen uitspraken over de reikwijdte van het verbod op zelf-incriminatie (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken Funke – Frankrijk en Saunder – Verenigd Koninkrijk).

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling, evenwel niet zonder zorgen en bedenkingen, van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij hebben begrip voor het feit dat – deels – bestaande praktijken wettelijk worden gereguleerd en dat daarbij de ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie worden verwerkt. Het belang van de strafvordering kan daarmee gediend zijn. Dat belang moet echter nauwgezet en zorgvuldig worden afgewogen tegen het belang van de houders van gegevens en het belang van degene op wie de gegevens betrekking hebben. Het zijn deze laatstgenoemde belangen die deze leden met de nodige reserves vervullen.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vragen of politie en justitie vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel altijd van deze wegen gebruik zullen maken als het gaat om het (kunnen) verkrijgen van gegevens. Met andere woorden, is vanaf dat moment uitgesloten dat politie en justitie aan derden zullen vragen om op vrijwillige basis mee te werken aan het verstrekken van de gewenste gegevens? Zo neen, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie menen dat in de memorie van toelichting ten onrechte de indruk wordt gewekt dat alleen diensten als de politie en justitie zich bezig dienen te houden met het opsporen en bestrijden van strafbare feiten. Andere instanties hebben deze taak, volgens de regering, niet en bij hen mag geen verantwoordelijkheid worden neergelegd voor gegevensvergaring ten behoeve van de opsporing. De regeling legt de verantwoordelijkheid voor de gegevensvergaring dan ook bij de met opsporing belaste instanties. Deze leden kunnen zich niet verenigen met dit uitgangspunt. Zij zijn van mening dat de toegenomen criminaliteit en meer in het bijzonder de toegenomen dreiging van terroristische aanslagen, vragen om een andere benadering. Elke overheidsinstantie, dus ook de belastingdienst, gemeenten, sociale diensten, inspecties, koninklijke marechaussee enzovoort, dient de veiligheid van de samenleving te bevorderen. Alleen met een gezamenlijke inspanning kan een vuist worden gemaakt tegen wat het kabinet noemt een trend richting catastrofaal terrorisme. Doelstelling van de door religie geïnspireerde extremistische bewegingen is het vernietigen van de westerse vijand. Tegen deze dreiging is meer nodig dan een klassiek onderscheid tussen de veiligheidsketen en andere overheden. De aan het woord zijnde leden vinden de gewekte indruk temeer afkeurenswaardig omdat het geen opdracht bevat aan andere instanties om actief mee te werken aan het signaleren van onregelmatigheden. Als het inderdaad de bedoeling is dat gegevens pas dan worden verstrekt indien daartoe een vordering wordt gedaan door bijvoorbeeld een officier van justitie, dan blijft men achter de feiten aanlopen. Deze leden vragen de regering uitdrukkelijk de bij hen ontstane indruk weg te nemen. Zij vragen ook de nu voorliggende voorstellen nog eens tegen het licht te houden en te toetsen aan de ontwikkelingen in het debat rond de bestrijding van terrorisme. Zij zouden de regering willen meegeven dat, bij die toets, de bevoegdheden zo worden geformuleerd dat hieruit een opdracht spreekt om actief en zelfstandig bij te dragen aan de bestrijding van criminaliteit en terreur. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat de Belastingdienst zelf moet nagaan of er onregelmatigheden voordoen die zij actief zal melden aan opsporingsdiensten. Ook betekent dit bijvoorbeeld dat bestanden van de verschillende overheidsdiensten in vergaande mate met elkaar moeten worden verbonden. Verder betekent dit bijvoorbeeld dat bij elk contact met de overheid er automatisch moet worden gecheckt of de betreffende persoon verdacht wordt van, of veroordeeld is voor terroristische activiteiten. Dus bij het aanvragen van een uitkering, het aanvragen van een sofi-nummer, het registreren van een kenteken enzovoort. De invoering van een algemene identificatieplicht, het opnemen van biometrische kenmerken en de introductie van één identificatiemiddel zijn allen instrumenten die hieraan ten dienste kunnen staan.

De leden van de SP-fractie hechten er nadrukkelijk aan op te merken dat zij dit wetsvoorstel niet anders kunnen lezen dan een verregaande oprekking van de informatieplicht van burgers en bedrijven. Met Lodewijk Asscher (onderzoeker informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam) zien deze leden dat een «muisstille revolutie in het strafrecht» zich langzaam aan het voltrekken is. In de huidige informatiesamenleving worden praktisch alle gegevens geregistreerd. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het in beginsel voor justitie mogelijk om alle gegevens te vorderen die er zijn over iemand. De internationale mensenrechtenverdragen eisen dat zulke maatregelen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Wederom delen de aan het woord zijnde leden Asscher's opvatting dat in de memorie van toelichting te summier wordt uitgelegd waarom nu precies deze bevoegdheden met deze reikwijdte nodig zijn voor de opsporing. Is er een relatie met de terrorismedreiging, zo vragen deze leden.

De in het geding zijnde belangen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering een beschouwing geeft over artikel 8 EVRM en de daarin vermelde vereiste waarborgen tegen willekeurige overheidsinmenging en tegen misbruik van bevoegdheden. De vordering tot gegevensverstrekking zou schriftelijk moeten zijn en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding moeten bevatten van de gegevens die worden gevorderd. Proces-verbaal van de verstrekking dient vervolgens te worden opgemaakt alsmede nog een aantal (schriftelijk vast te leggen) waarborgen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het nodig en wenselijk is om – nu in deze bureaucratisch aandoende vereisten genoeg waarborgen lijken te zijn om de persoonlijke levenssfeer tegenover de belangen van de opsporing zoveel mogelijk te beschermen – de gemaakte driedeling nog te handhaven. De driedeling is, naar de mening van deze leden, een deling met vloeiende grenzen en lijkt daardoor aan bescherming van de persoonlijke levenssfeer meer te beloven dan in de praktijk zal geschieden.

Deze leden zien het verzamelen van gegevens in het perspectief van een doorzoeking. Bij een doorzoeking worden vele papieren, paperassen en geschriften gevonden en in beslaggenomen. Daar kunnen zeer veel persoonlijke gegevens bij zitten. Dat wordt dan uitgezocht op het politiebureau. Wat niet nodig is voor het verdere onderzoek wordt: teruggegeven, desgevraagd onmiddellijk na verloop van tijd teruggeven of teruggeven indien een rechter dit beveelt.

De leden van de PvdA-fractie vinden de opzet dat er een steeds hogere autoriteit in beeld komt naarmate er meer inspanningen worden gevraagd een goede. Voorts is het goed dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen identificerende, andere dan identificerende en gevoelige gegevens. Gevoelige gegevens kunnen alleen worden verkregen na machtiging door de rechter-commissaris. Dit achten deze leden op zich een goede waarborg. Maar, gevoelige gegevens zijn vaak ook heel eenvoudig af te leiden uit andere gegevens, bijvoorbeeld gegevens die betrekking hebben op het verkeer tussen een rekeninghouder en een bank. Hoe wordt voorkomen dat er zonder machtiging van de rechter-commissaris toch gegevens worden verstrekt die vrij eenvoudig zijn te herleiden tot zogenoemde gevoelige gegevens? Wordt bijvoorbeeld bij het vorderen van identificerende gegevens of andere niet-gevoelige gegevens expliciet de mededeling gedaan dat die gegevens geschoond moeten zijn of worden van (alles wat is te herleiden tot) gevoelige gegevens? Terecht wordt immers in de memorie van toelichting opgemerkt dat het vorderen van gevoelige gegevens een indringende inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer. En waarom wordt daarom een dergelijke mededeling niet steeds opgenomen in de vordering? Mocht deze waarborg niet worden ingebouwd dan is de bescherming door de rechter-commissaris in een groot aantal gevallen feitelijk illusoir.

Een vordering om identificerende gegevens te verstrekken kan tot een rechtspersoon en natuurlijke persoon worden gericht in de uitoefening van een beroep of bedrijf en tot instellingen die diensten verlenen op het terrein van cultuur, sport, hobby enzovoort. Wat als het een vordering betreft gericht tot bijvoorbeeld een vereniging of stichting die sterke banden heeft met een bepaald kerkgenootschap. Met andere woorden, wanneer komt iets binnen het domein van gevoelige gegevens? Via het vragen van identificerende gegevens zou dan achterhaald kunnen worden of iemand sympathiseert met een bepaald geloof of een bepaalde politieke partij. Dat betreft buiten twijfel gevoelige informatie.

De leden van de VVD-fractie constateren dat gesproken wordt over «schriftelijk» vorderen. Zij vragen of hieronder ook mag worden verstaan «elektronisch». Het moet toch mogelijk zijn om aan vordering langs elektronische weg tot stand te brengen?

Deze leden constateren voorts dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang indien de opsporing plaatsvindt van ernstige strafbare feiten. Zij vragen de regering nader aan te geven wat moet worden verstaan onder het begrip «ernstig» heeft dit betrekking op misdrijven, bepaalde misdrijven of is iets anders bepalend voor de mate van ernst?

De voorgestelde bevoegdheden

De leden van de CDA-fractie merken op dat er zeer zelden wordt gezocht naar privé-gegevens, behalve in speciale zedendelicten zoals bij kinderporno. Echter ongewild stuit men bij doorzoekingen geregeld op privé-gegevens.

De politie kan op eigen houtje zoeken naar identificerende gegevens. Echter strikte privé-gegevens zullen hier niet aan de orde zijn.

Wanneer men verder gaat dan identificerende gegevens lijkt de situatie op de doorzoeking naar schriftelijke bescheiden, althans gegevens die vóór de digitale revolutie fysiek op schrift stonden, dat daarvoor toestemming van de officier van justitie voldoende is en is daarmee een besparing van rechterlijk capaciteit. De inschakeling ener rechter-commissaris bij het verzamelen van privé-gegevens is in de ogen van de leden van de CDA-fractie dan ook goed en proportioneel.

Wel vinden deze leden dat de beperkingen die de voorgestelde artikelen 126nf en 126uf Sv, namelijk eerst mogelijk bij delicten met een ernstige inbreuk op de rechtsorde, te zwaar. Het inschakelen van de rechter-commissaris is in de ogen van de leden van de CDA-fractie voldoende waarborg om te mogen zoeken naar privé-gegevens in het geval van delicten als omschreven in artikel 67, lid 1 Sv. Immers, strijd met artikel 8 EVRM lijkt niet aanwezig. Het staat immers eenieder vrij om gevoelige gegevens op het wereldwijde web te zenden via het Internet of e-mail te verzenden met privé-gegevens. Ook staat het eenieder vrij om geen delicten te plegen. Dus die extra bescherming wanneer vrijwillig de rechtsorde wordt aangetast in samenhang met de grote internetvrijheden lijkt te veel van het goede. Deelt de regering deze opvatting?

Bij het vorderen van toekomstige gegevens (voorgestelde artikelen 126ne en 126ue Sv) wordt gemeld dat dat alleen in dringende gevallen kan en dan nog met machtiging van de rechter-commissaris. De regering merkt daarna op dat van de derde geen onevenredige inspanningen gevraagd kunnen worden; de handelingen dienen binnen het bereik van de normale activiteiten te vallen.

De leden van de CDA-fractie menen dat het of het een of het ander is. Hoe kan het zijn dat politie, officier van justitie en rechter-commissaris een dringend onderzoeksbelang onderkennen, dat dan vervolgens opzij gezet wordt omdat het niet binnen het normale bereik van de verstrekker valt. Is de regering dat met deze leden eens?

In de memorie van toelichting geeft de regering een beschouwing over de onderlinge verhoudingen tussen de diverse bevoegdheden. Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat één en ander tot problemen op de zitting kan leiden omdat in veel gevallen niet van te voren gezegd kan worden welke bevoegdheid dient te worden ingezet? Het kan toch niet zo zijn dat om de zwaardere bevoegdheid te vermijden er gegevens weggemaakt worden die bij een inbeslagneming behouden zouden zijn gebleven? Ziet de regering hiervoor oplossingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat derden gegevens die op basis van het voorgestelde artikel 126ne Sv kunnen worden gevorderd, gaan manipuleren. En wordt er op deze wijze bijvoorbeeld ook niet een zekere druk gelegd op de schouders van deze derde die zich op deze wijze wellicht actief betrokken voelt bij en medeverantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten?

In de memorie van toelichting wordt onder verwerken mede verstaan het bewerken van gegevens. Houdt dat in dat op basis van artikel 126ne Sv een derde gevraagd kan worden gegevens te bewerken? Volgens de Nederlandse Orde van Advocaten wordt onder bewerken verstaan dat een analyse, vergelijking dan wel combinatie van verschillende gegevens of verschillende verzamelingen van gegevens toegepast moet worden om nieuwe gegevens te verkrijgen. Is de regering het eens met deze opmerkingen? En, zo ja, wordt deze derde dan niet teveel een soort verlengstuk van de opsporingsautoriteiten?

De leden van de PvdA-fractie krijgen graag een toelichting op artikel 126ug Sv. Wat wordt bedoeld met «andere gegevens dan die welke gevorderd kunnen worden door toepassing van de artikelen 126t en 126ta Sv». Kan de regering een voorbeeld geven?

Deze leden gaan er vanuit dat voor wat betreft de uitleg van het begrip «gegevens», mocht het komen tot vervolging van weigerachtigen, artikel 80quinquies Sr van toepassing is.

In de toelichting wordt een opsomming gegeven van identificerende gegevens. Het gaat om de naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geslacht en administratieve kenmerken. De leden van de VVD-fractie vragen of deze lijst limitatief is. Kan de regering aangeven wat wordt verstaan onder «administratieve kenmerken»? Is het sofi-nummer een administratief kenmerk?

Deze leden constateren dat er per politieregio opsporingsambtenaren worden aangewezen die geautoriseerd zijn identificerende gegevens te vorderen. Zullen dit de hulpofficieren van justitie zijn? Waarom worden niet alle opsporingsambtenaren bevoegd een vordering in te stellen? Ligt dit laatste niet meer in lijn met de algemene identificatieplicht die ook alle opsporingsambtenaren de bevoegdheid zal geven te vorderen dat een identificerend bewijsmiddel wordt getoond, zo vragen deze leden.

De bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens dan identificerende kan uitsluitend betrekking hebben op vooraf bepaalde gegevens. De leden van de VVD-fractie vragen of dit het onderzoek niet onnodig beperkt. Moet dan immers vooraf bekend zijn welke gegevens beschikbaar zijn? Kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld om alle gegevens die betrekking hebben op een bepaalde verdachte over te dragen? Toekomstige gegevens kunnen alleen worden gevorderd indien het onderzoek dit dringend vordert. Betekent dit dat algemene programma's zoals de «hufter-aanpak» niet mogelijk zijn omdat daarbij geen sprake is van een direct opsporingsbelang, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat iedere opsporingsambtenaar de bevoegdheid krijgt identificerende gegevens op te vragen. Bijvoorbeeld bij welke vereniging iemand lid is. De persoonsgegevensverstrekkende instantie heeft een meewerkplicht. Welke sanctie is er voor niet kunnen of willen meewerken? Hoe lang mogen de gegevens bewaard worden en wie heeft er toegang toe?

Voorts heeft de officier van justitie de bevoegdheid om andere dan identificerende gegevens te vorderen. Bijvoorbeeld of er sprake is van een specifiek reisgedrag of financiële transacties, maar ook waar iemand zijn boodschappen haalt (en welke) en of er Airmiles gespaard worden. Wat is het doel van het opslaan van al deze gegevens? Welk opsporingsbelang is daarmee gediend? Wie heeft er toegang tot deze gegevens en hoe lang worden zij bewaard?

De leden van de SP-fractie maken bezwaar tegen de regeling dat de officier dezelfde gegevens kan vorderen van niet-verdachten. Zelfs toekomstige gegevens. Welk opsporingsbelang is daarmee gemoeid? Hoe krijgen deze niet verdachten te weten dat hun gegevens bij justitie liggen?

Deze leden stellen vast dat met machtiging van de rechter-commissaris ook gevoelige gegevens kunnen worden opgevraagd, bijvoorbeeld ras, godsdienst en seksuele voorkeur. Welk opsporingsbelang is hiermee gediend, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Waarom wil de regering weten welke seksuele boeken, webpagina's of video's iemand leest c.q. bekijkt.

Tot slot merken de leden van de SP-fractie op dat zij hechten aan een zorgvuldig en fundamenteel debat over dit voorstel.

De leden van GroenLinks-fractie vragen of de in het voorgestelde artikel 125i Sv opgenomen bevoegdheid niet te ruim is geformuleerd. Deze leden interpreteren de voorgestelde bepaling dusdanig, dat het nu mogelijk wordt dat de genoemde functionarissen onbeperkte toegang krijgen tot gegevensdragers. Het bevreemdt deze leden dat zelfs hulpofficieren van justitie een dergelijke vergaande bevoegdheid krijgen. Het huidige artikel 125i Sv lijkt de gegeven bevoegdheid te beperken tot bepaalde gegevens en niet tot alle beschikbare gegevens. Begrijpen deze leden het goed dat de voorgestelde bevoegdheid het mogelijk maakt dat de genoemde functionarissen niet van te voren hoeven te hebben vastgesteld naar welke gegevens men precies op zoek is?

Deze leden vragen op welke wijze gegarandeerd wordt dat de officier van justitie ook daadwerkelijk geen kennis neemt van de gegevens waarop hij stuit. Hoe verhoudt deze bepaling zich tot het leerstuk van de voortgezette toepassing van dwangmiddelen?

Verder merken deze leden op dat de regering stelt dat bij de formulering van artikel 125m Sv aansluiting is gezocht bij het notificatievereiste van artikel 126bb Sv. Kan de regering een overzicht bieden op welke wijze op dit moment de arrondissementsparketten gevolg geven aan het notificatievereiste? Deze leden krijgen nogal eens signalen dat de naleving van het notificatievereiste te wensen overlaat.

Deze leden vragen voorts of de bevoegdheid die gegeven is in artikel 126nc Sv ook niet te ruim geformuleerd is. Kan de regering een nadere toelichting geven op de keuze voor de formulering dat opsporingsambtenaren in het belang van het onderzoek kunnen vorderen dat identificerende gegevens dienen te worden verstrekt over een ieder die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt. Op welke wijze wordt het begrip «redelijkerwijs» uitgelegd? Het komt deze leden voor dat daar nauwelijks een begrenzing van uit gaat. Zij vragen of het wenselijk is om in de schriftelijke vordering een nadere explicitatie te laten opnemen waarom deze gegevens worden opgevraagd, zonder te vervallen in algemene bewoordingen zoals «in het belang van het onderzoek».

De leden van de SGP-fractie merken op dat wat betreft de bevoegdheid tot het vorderen van identificerende gegevens (artikelen 126 mc en 126 uc Sv) deze uitgeoefend kan worden jegens degene die daarvoor in aanmerking komt en vanwege een bepaalde functie of beroepsuitoefening gegevens verwerkt. Deze leden stellen in dit verband de vraag of, behalve aan beroepsbeoefenaren, dienstverlenende instellingen enzovoort ook gedacht moet worden aan kerken en hun zelfstandige onderdelen alsmede hun ambtsdragers. Zij vragen tevens hoe deze bevoegdheid zich verhoudt tot de bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens, waaronder godsdienst als persoonsgegeven, zoals vervat in de voorgestelde artikelen 126 nf en 126 uf Sv.

In de voorgestelde artikelen 126 ne en 126 ue Sv wordt het mogelijk gemaakt dat ook gegevens in omvattende zin worden gevorderd die op het moment van de vordering nog niet door de derde zijn verwerkt (toekomstige gegevens). De leden van de SGP-fractie achten het bezwaarlijk dat in de wet geen maximumtermijn wordt genoemd, gedurende welke van een derde dit type gegevens kan worden gevorderd. Zij vragen of zij ervan uit mogen gaan dat de concrete schriftelijke vordering zulk een limiet zal bevatten. Om een in beginsel onbeperkt mogelijke opeenvolging van een aantal «duurvorderingen» te vermijden, geven deze leden de regering in overweging een maximum termijn in de wet op te nemen, aangezien het in hun ogen niet redelijk is om in geval van een vele jaren durend onderzoek derden te verplichten al die tijd gegevens te blijven verstrekken.

De verhouding tot andere bevoegdheden

De leden van de CDA-fractie hebben moeite met het idee om een e-mail met een brief gelijk te stellen, ook wanneer hij onder de provider berust. Immers, een verzonden e-mail is nagenoeg altijd meteen ook een aangekomen e-mail. Een papieren brief die is verzonden, besteld of bezorgd en is aangekomen, berust niet meer bij de post. En op een aangekomen brief berust niet het briefgeheim dat in het Wetboek van Strafvordering die aparte behandeling heeft gekregen. De techniek heeft, zoals altijd, de wetgeving hier ingehaald. Honderden e-mailberichten worden verstuurd, wellicht ware het beter ze gelijk te stellen aan telefoongesprekken, of ze als sui-generis te behandelen. Geheimhouding lijkt niet meer van toepassing. Is de regering dit met deze leden eens?

De leden van de GroenLinks-fractie herinneren zich dat de veren ontsleuteling van gegevens een rol heeft gespeeld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit II (Kamerstukken II 1998/99 26 671, nr. 3). Kan de regering over het verloop van het wetgevingsproces rondom dit wetsvoorstel een beschouwing geven over de juridische en praktische merites over het opvragen van beveiligingscodes en encryptiesleutels? Kan de regering aangeven of de informatie over deze sleutels in een gegevensbestand van opsporings- en vervolgingsdiensten wordt opgeslagen?

Wat betreft de verhouding tussen de thans voorgestelde bevoegdheden enerzijds en de bevoegdheden tot inbeslagneming van een voorwerp (gegevensdrager) anderzijds, merken de leden van de SGP-fractie op, dat in de memorie van toelichting wordt meegedeeld dat «alleen indien er omstandigheden zijn die ertoe nopen dat de gehele gegevensdrager wordt verkregen, de inbeslagnemingsbevoegdheden kunnen worden toegepast».

Ook al wordt in de memorie van toelichting een voorbeeld van afbakening tot inzet van de onderscheiden bevoegdheden genoemd, niettemin vragen de leden van de SGP-fractie of het noodzakelijkheidscriterium («nopen») niet scherper in de wet omschreven zou behoren te worden.

De leden van de SGP-fractie hebben grote moeite met het feit dat de voorgestelde bevoegdheden inhouden dat ook omtrent anderen dan de verdachte gegevens mogen worden vergaard. Dit betreft dan niet zoveer bijvoorbeeld degenen die rechtstreeks bij het misdrijf zijn betrokken, zoals het slachtoffer, maar meer de ongelimiteerde kring van derden waarmee de (potentiële) verdachte mogelijk contacten zou hebben kunnen onderhouden. De afgrenzing van de kring van personen uitsluitend door het belang van het opsporingsonderzoek achten deze leden uitermate vaag. Zij vragen daarom of aan de beperking van de persoonlijke levenssfeer van deze derden, die niet uit hoofde van beroep of bedrijf contacten met de (potentiële) verdachte (hebben) onderhouden, geen nadere grenzen gesteld moeten worden, anders dan uitsluitend proportionaliteitsoverwegingen.

De leden van de SGP-fractie vragen, gelet op de summiere gegevens daaromtrent in de memorie van toelichting, om een uiteenzetting hoe de voorgestelde bevoegdheden zullen kunnen worden uitgeoefend ten aanzien van onderscheiden categorieën verschoningsgerechtigden, zoals familieleden van de verdachte en de zogenaamde (beroepsmatige) geheimhouders. In hoeverre kunnen zij verplicht worden gegevens te verstrekken?

Tenslotte stellen de leden van de SGP-fractie de vraag – in het kader van de gevolgen voor de praktijk – of een indicatie kan worden gegeven welke gevolgen de regeling van de voorgestelde bevoegdheden zou kunnen hebben, mede gelet op de gevolgen voor de werklast van politie en openbaar ministerie, voor het ophelderingspercentage. Tevens vragen zij of en zo ja, tot welke wijzigingen van de Wet politieregisters het onderhavige wetsvoorstel aanleiding zal geven.

Adviezen

De leden van de CDA-fractie merken op dat op aanbeveling van het College Bescherming Persoonsgegevens een verplichte audit wordt ingevoerd. Is de controle door de rechter niet een uitstekende graadmeter voor de toepassing van deze bevoegdheid, zo vragen deze leden. Samen met de niet tot een strafzaak geleid hebbende gegevens, waarvan de vordering aan de betrokkene gemeld moet worden lijkt een COMPAS-uittreksel voldoende. Zeker gezien het belang van minder bureaucratie.

De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat de belangen van derden goed gewaarborgd worden en blijven en dat belanghebbenden zich steeds kunnen beklagen over de aanwending van deze bevoegdheden en de mogelijke gevolgen daarvan. Dat lijkt goed gewaarborgd door de inhoud van de artikelen over het beklagrecht. De vordering wordt ook steeds verstrekt aan degene tot wie de vordering is gericht. Begrijpen deze leden het goed dat in die vordering geen verwijzing wordt opgenomen naar dat beklagrecht? Deze leden zien graag dat dat wel het geval is. En wat als de derde een spoedeisend belang heeft. Wordt een klacht dan met voorrang behandeld? En hoe kan dat worden afgedwongen en staat (anders) steeds de weg naar de kortgedingrechter open? Dit klemt temeer in de situaties dat er discussie ontstaat over de vraag of bepaalde gegevens wel of niet vallen onder een beroeps- of ambtsgeheim. Hoe, wanneer, door wie en op wiens verzoek kan er dan eventueel iets van een conserverende maatregel of iets dergelijks worden getroffen? «Gegevens die onder het verschoningsrecht vallen kunnen geen onderwerp zijn van de toepassing van de voorgestelde bevoegdheden», aldus terecht de memorie van toelichting. Op welke wijze wordt voorkomen dat dit wel plaatsvindt, dat wil zeggen dat degene tot wie de vordering is gericht wel dergelijke gegevens afgeven? Wordt tijdens het overhandigen van de vordering bijvoorbeeld expliciet medegedeeld dat dergelijke gegevens achtergehouden kunnen of dienen te worden, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de feitelijke gang van zaken rondom het beklag nader kan toelichten. Het komt deze leden namelijk voor dat niet uitgesloten is dat ondanks een beklagprocedure tóch lopende die procedure gegevens dienen te worden overlegd. Deze leden vragen met andere woorden of dat beklag schorsende werking van de vordering heeft.

Artikelsgewijs

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de bevoegdheid ex artikel 126a, lid 1 onder a Sv, als een specialis beschouwt van de nieuwe bevoegdheid tot het vorderen van identificerende gegevens. De regering stelt: «Daar waar een bevoegdheid gegeven is speciaal met het oog op een bepaald doel kan niet de algemene bevoegdheid worden toegepast». Het doel is toch het verzamelen van gegevens met betrekking tot de identiteit en niet binnen wat voor soort onderzoek – een strafrechtelijk financieel onderzoek – dit vorderen plaatsvindt? Kan de regering hierover haar visie geven?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij benadering kan worden aangeven waarom de regering uitgaat van de zeer beperkte financiële gevolgen van de kostenvergoeding die aan de naleving van dit wetsvoorstel verbonden zijn. Juist als deze kostenvergoeding niet van te voren vastgesteld is, lijkt het deze leden financieel riskant als de werkelijk gemaakte kosten vergoed dienen te worden.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL) en Vergeer (SP).

Naar boven