nr. 16
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt in artikel 151c, zesde lid, de zinsnede «gedurende
ten hoogste zeven dagen» vervangen door: gedurende ten hoogste vier
weken.
B
Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIIA
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt binnen
vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag
over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Toelichting
Het gemeentelijk cameratoezicht zoals geregeld in het onderhavige wetsvoorstel
is gericht op de handhaving van de openbare orde. De bewaartermijn van de
vastgelegde beelden dient in redelijke verhouding te staan tot dit doel. Het
wetsvoorstel gaat uit van een bewaartermijn van ten hoogste zeven dagen. Tijdens
de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer bleek echter
dat een ruime meerderheid van de Kamer een bewaartermijn van zeven dagen te
kort vond. Ik heb toegezegd te bezien of een verlenging van deze termijn mogelijk
en wenselijk is.
Voorop staat dat de beelden niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk
is voor de handhaving van de openbare orde. Het gaat daarbij niet uitsluitend
om de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde (optreden bij ordeverstoringen),
maar ook om het preventieve karakter van het cameratoezicht. Het cameratoezicht
heeft mede tot doel ordeverstoringen te voorkomen; ook dit valt
onder de noemer «handhaving van de openbare orde». In het bijzonder
deze preventieve functie wordt versterkt, indien de beelden kunnen worden
opgeslagen en gedurende een bepaalde periode kunnen worden bewaard, met als
gunstig neveneffect dat de beelden dan ook gedurende een langere periode onder
de in het wetsvoorstel vastgelegde voorwaarden kunnen worden verstrekt ten
behoeve van de opsporing van een gepleegd strafbaar feit. De wetenschap dat
dit mogelijk is, kan personen ervan weerhouden door middel van het plegen
van strafbare feiten of anderszins de orde te verstoren op de openbare plaatsen
waar cameratoezicht wordt toegepast.
In het nieuwe artikel IIIa wordt bepaald dat de wet binnen vijf jaar zal
worden geëvalueerd. Mede naar aanleiding van hetgeen gewisseld is in
het debat met de Tweede Kamer, ben ik tot het oordeel gekomen dat een bewaartermijn
van zeven dagen uit een oogpunt van preventie aan de korte kant is. Een bewaartermijn
van vier weken staat naar mijn mening nog in redelijke verhouding tot het
doel van het gemeentelijke cameratoezicht, en is voldoende om de preventieve
functie van het cameratoezicht te versterken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes