29 438
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 juni 2004

Met grote waardering heb ik kennis genomen van het verslag dat de commissie over het onderhavige wetsvoorstel heeft uitgebracht. Het verheugt mij ten zeerste dat de aan het woord zijnde fracties positief over het wetsvoorstel oordelen.

In het onderstaande zal ik ingaan op de vragen die over het wetsvoorstel zijn gesteld en de opmerkingen die daarbij zijn gemaakt. Daarbij zal ik de hoofdstukindeling van het verslag volgen maar binnen hoofdstuk 2 zal ik een thematische indeling aanhouden, waarbij steeds per thema de vragen en opmerkingen van de diverse fracties aan de orde zullen komen.

1. Inleiding

Zoals de leden van de CDA-fractie terecht opmerken, is er met opzet van afgezien om voor het onderhavige onderwerp te wachten op een meer omvattende wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Te meer omdat nog onvoldoende zicht bestaat op de mogelijkheden en onmogelijkheden van verdere digitalisering en automatisering van het strafproces, zou een dergelijke werkwijze het risico in zich bergen dat de wettelijke regeling van de elektronische aangifte en van het elektronisch proces-verbaal nog jaren op zich zou laten wachten.

De leden van de aan het woord zijnde fracties benadrukken de verschillende doelstellingen en gevolgen van het wetsvoorstel. De fracties van CDA, PvdA, SP, GroenLinks en D66 onderstrepen het belang van verhoging van de service aan de burger. De VVD-fractie wijst erop dat vereenvoudiging van het doen van aangifte de bereidheid tot het doen van aangifte kan vergroten, waardoor een beter inzicht kan ontstaan in de omvang van de criminaliteit. De fracties van CDA en SP wijzen daarnaast op de efficiencyverbetering die van het wetsvoorstel verwacht kan worden. De D66-fractie merkt ten slotte terecht op dat met het langs elektronische weg doen van aangifte beter kan worden ingespeeld op technologische innovaties.

2. Inhoud van het wetsvoorstel; algemene opmerkingen

De aan het woord zijnde fracties hebben vragen gesteld op onderwerpen die voor een belangrijk deel thematisch aan elkaar verwant zijn. Zoals in de inleiding aangegeven, zullen de vragen in het hierna volgende niet naar fractie maar naar thema gegroepeerd worden beantwoord.

a. Belang van één uniforme regeling inzake elektronische aangifte; feitelijke introductie

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of het aan de verschillende korpsen is om een eigen systeem voor het doen van elektronische aangifte te ontwikkelen of dat dit centraal zal gebeuren. De leden van de D66-fractie hebben gevraagd hoe kan worden bevorderd dat in het hele land gelijke elektronische aangifteformulieren zullen worden gebruikt, zodat niet bij elk korps het wiel opnieuw hoeft te worden uitgevonden. De leden van de CDA-fractie bepleiten één vorm van elektronische aangifte in geheel Nederland en zien niet graag plaatselijke varianten; het model zal naar hun mening centraal aangeleverd en, indien noodzakelijk, ook centraal gewijzigd moeten worden.

Ik kan de leden van de CDA-fractie mededelen dat hun pleidooi geheel in lijn is met mijn voornemen en dat dit ook aansluit bij de ontwikkelingen die inmiddels bij de politie in gang zijn gezet. Het ligt in de uitdrukkelijke bedoeling dat er landelijk voor alle regiokorpsen één voorziening in het leven wordt geroepen voor het langs elektronische weg doen van aangifte. Daarmee zijn tevens de vragen van de leden van de fracties van VVD en D66 beantwoord.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de hier bedoelde ontwikkelingen bij de politie en het openbaar ministerie in vergelijking met bijvoorbeeld de Belastingdienst zo langzaam verlopen.

Een belangrijk verschil met bijvoorbeeld de Belastingdienst is, dat de ICT-infrastructuur van de politie nog niet gestandaardiseerd is. Het ontwikkelen en implementeren van landelijk werkende ICT-voorzieningen bij de politie wordt hierdoor bemoeilijkt, omdat 26 organisaties hun systemen op elkaar moeten afstemmen. Dat zo zijnde kan worden geconstateerd dat de landelijke internetaangifte zoals die op dit moment gereed is voor implementatie, één van de meest succesvolle en snelle projecten is om tot een gezamenlijke ICT-voorziening van 26 korpsen te komen. Overigens wordt in het kader van de uitvoering van «ICT bestek voor de politie» wel gewerkt aan standaardisatie van de ICT-infrastructuur bij de korpsen.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of het voornemen van de politie, om in 2004 de elektronische aangifte in te voeren, zal worden gerealiseerd; ook de leden van de D66-fractie hebben gevraagd naar de stand van zaken. De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering een raming heeft gemaakt of alsnog wil maken van het tempo waarin de digitale aangifte zal kunnen worden ingevoerd.

Het streven van het kabinet is er nog steeds op gericht om de landelijke ICT-voorziening voor elektronische aangifte, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel en derhalve nog binnen het thans geldende wettelijk kader, in de loop van dit jaar in alle politiekorpsen in te voeren. Inmiddels is de landelijke ICT-voorziening voor elektronische aangifte bij een aantal korpsen al geïmplementeerd. Volgens planning zal de implementatie bij de overige korpsen aan het eind van dit jaar een feit zijn. Ik moge verwijzen naar de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over dit onderwerp nog onlangs aan uw Kamer heeft gestuurd (brief van 12 mei 2004, Kamerstukken TK 2003–2004, 29 350, nr. 8, blz. 2) en naar de derde Voortgangsrapportage die ik met mijn genoemde ambtgenoot aan uw Kamer heb gezonden inzake de uitvoering van het Veiligheidsprogramma (Kamerstukken TK 2003–2004, 28 684, nr. 29, paragraaf 4 «Maatregelen»). Het CIP voert met enkele politiekorpsen nog overleg over de precieze implementatiedatum.

b. Risico's bij het mogelijk maken van elektronische aangifte

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de mogelijke risico's zijn geïnventariseerd en wat er zal worden gedaan om deze risico's te elimineren. Ook de leden van de GroenLinks-fractie hebben voor dit onderwerp de aandacht gevraagd, door te stellen dat de elektronische aangifte niet ten koste mag gaan van de betrouwbaarheid van de aangifte. Deze leden vragen ook welke maatregelen worden overwogen om misbruik zoveel mogelijk tegen te gaan en of overwogen wordt de «Aanwijzing opsporing en vervolging» in die zin aan te vullen dat aan gedane valse aangiften altijd direct een strafrechtelijk vervolg zal worden gegeven.

De risico's die redelijkerwijs een rol kunnen spelen bij het introduceren van de mogelijkheid van elektronische aangifte, worden in kaart gebracht bij de voorbereiding en totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur, waarbij immers de eisen zullen moeten worden gesteld waaraan de elektronische aangifte zal moeten voldoen. Met de vragenstellers ben ik van mening dat daarbij enkele aspecten cruciaal zijn, te weten de identificeerbaarheid van de aangever – mede om het doen van valse aangiften zoveel mogelijk te voorkomen en om, ook voor andere doeleinden, de aangever te kunnen achterhalen – en de betrouwbaarheid van de inhoud van de aangifte. De eisen zullen zodanig moeten worden gesteld dat voldoende wordt voorzien in de mogelijkheid van het achterhalen van de identiteit van de aangever, terwijl daarnaast sprake zal moeten zijn van een voldoende niveau van beveiliging van de aangifte tegen onbevoegde kennisneming èn tegen onbevoegde wijziging. Voor een indicatie van de mogelijke oplossingen in deze verwijs ik naar het artikelsgewijze deel, hoofdstuk 8, onderdeel B, van de memorie van toelichting.

Wat betreft het strafrechtelijk vervolg dat wordt gegeven aan valse aangiften merk ik het volgende op. Om te beginnen zal bij het elektronisch formulier waarmee aangifte gedaan kan worden, vermeld worden dat het doen van valse aangifte een strafbaar feit is. In aansluiting daarop zal bij de inwerkingtreding van de nieuwe regeling een duidelijk signaal afgegeven moeten worden, dat – evenals het geval is bij valse aangiften in de «fysieke» omgeving – krachtig wordt opgetreden tegen valse aangiften. Dat is van groot belang met het oog op het bereiken van voldoende vertrouwen van alle betrokkenen in de nieuwe voorziening. Ik zie vooralsnog echter geen reden – dit in antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie – om hieraan specifiek voor de elektronische aangifte aandacht te besteden in een aanwijzing van het openbaar ministerie, aangezien de thans vigerende aanwijzingen daarin voldoende voorzien, met name de «Aanwijzing inzake valse aangiften». In samenspraak met het College van procureurs-generaal zal ik evenwel bezien of er niettemin reden is voor een specifieke voorziening terzake.

c. Contact met de aangever na de aangifte

Diverse fracties hebben vragen gesteld over het vervolg van de aangifte. Zo vragen de leden van de fracties van SP en GroenLinks, of de aangever altijd antwoord c.q. een ontvangstbevestiging krijgt. De leden van de fracties van SP, GroenLinks en PvdA vragen op welke wijze de aangevers inzicht kunnen krijgen in het verloop van hun zaak. De D66-fractie gaat nog een stap verder en bepleit een aangifte-volgsysteem waarmee aangevers op Internet kunnen zien hoe hun aangifte ter hand wordt genomen. De leden van de SP-fractie vragen of de regering een hoger percentage tevredenheid met politieoptreden verwacht.

De voorziening zal vanzelfsprekend zodanig ingericht moeten worden, dat de aangever te allen tijde de bevestiging kan krijgen dat hij aangifte heeft gedaan. Of een zodanige bevestiging elektronisch plaatsvindt of door middel van een tastbaar schriftelijk stuk zal enerzijds afhangen van de technische mogelijkheden en anderzijds van de wensen van de betrokkene. De landelijke voorziening Internetaangifte zoals die thans voor implementatie gereed is, voorziet in de mogelijkheid van een elektronische bevestiging.

Daarnaast zal ook te allen tijde verzekerd moeten zijn dat de aangever ervan op de hoogte wordt gesteld wat er verder met zijn aangifte gebeurt. Zolang een dergelijke mededeling niet actief – al of niet automatisch aangemaakt en verzonden – door de politie is gedaan staat het de aangever vanzelfsprekend altijd vrij zich tot de politie te wenden met een verzoek om informatie. Een aangifte-volgsysteem zoals bepleit door de D66-fractie, waarbij via Internet te zien zou zijn welk gevolg er aan een aangifte gegeven wordt, acht ik op dit moment nog een stap te ver, mede in het licht van de eisen die op grond van de Wet politieregisters en het Wetboek van Strafvordering gesteld worden aan het geven van informatie uit politie- en strafdossiers. Bovendien is het «volgen» van een aangifte niet te vergelijken met bijvoorbeeld het «volgen» van de bestelling van een boek. De verwachting moet ook niet zijn dat een aangifte altijd aanleiding geeft tot opsporingshandelingen. In het bestaande opsporings- en vervolgingsbeleid wordt door de invoering van de elektronische aangifte geen wijziging gebracht. Bij eenvoudige delicten zonder daderindicatie verricht de politie, conform de terzake thans geldende aanwijzing van het OM, doorgaans geen opsporingshandelingen. Bij de internetaangifte zoals die thans voor implementatie gereed is, vindt er in alle gevallen binnen vijf dagen een terugkoppeling plaats naar de aangever. Daarnaast geldt vanzelfsprekend dat de aangever te allen tijde de nodige informatie kan opvragen bij de bevoegde autoriteiten, in aanvulling op hetgeen hij actief verneemt van die zijde.

Of de introductie van de mogelijkheid van elektronische aangifte zal leiden tot een grotere tevredenheid bij de burger, valt moeilijk te voorspellen. Met een individuele elektronische aangifte wordt natuurlijk niet anders omgegaan dan met een langs klassieke weg gedane aangifte. Maar het is goed hierbij de doelstelling van het wetsvoorstel voor ogen te houden. In essentie gaat het om een vereenvoudiging van de wijze waarop men aangifte kan doen van strafbare feiten, wat vooral van belang is bij die strafbare feiten ten aanzien waarvan men tot nu toe vaak de moeite niet nam om er aangifte van te doen. Mocht de introductie van de mogelijkheid van elektronische aangifte leiden tot een toename van het totale aantal aangiften, dan kan dat – al was het maar omdat de informatiepositie van de politie wordt verbeterd en daardoor bepaalde patronen duidelijker kunnen worden – uiteindelijk leiden tot een vergroting van het aantal opgehelderde misdrijven. De mogelijkheid bestaat dan weliswaar dat het ophelderingspercentage afneemt, maar veel belangrijker is dat de informatiepositie van de politie verbeterd wordt en de kans op daadwerkelijke opheldering van strafbare feiten toeneemt.

d. Wat gebeurt er daadwerkelijk met een elektronische aangifte?

De fracties van VVD en D66 hebben vragen gesteld over het vervolg dat aan elektronische aangiften wordt gegeven. Zal met digitale aangifte meer gebeuren dan opname in statistieken, zo vraagt de VVD-fractie? Is er geen sprake van schijnveiligheid, als na aangifte niet tot opsporing en vervolging wordt overgegaan en is daarmee niet sprake van een risico van tienduizenden «stille sepots», zo vraagt de D66-fractie? Deze fractie vraagt in dat verband ook, of ik kan aangeven in welk deel van de elektronische aangiften in lopende proefprojecten wordt overgegaan tot opsporing en vervolging.

In de lopende projecten leidt slechts een zeer gering deel van de elektronische aangiften tot een specifiek op de desbetreffende aangifte toegespitst strafrechtelijk vervolg. Bij de huidige opzet is namelijk gekozen voor een beperkte categorie van geweldloze delicten zonder daderindicatie. Zoals hiervoor al aangegeven, behoeven deze delicten volgens de «Aanwijzing voor de opsporing» geen opsporingsinspanning van de politie. De meerwaarde van de elektronische aangifte zit bij deze opzet ook niet zozeer in de individuele aangiften maar in de verbetering van de informatiepositie van de politie, doordat de toename van het aantal aangiften leidt tot een beter beeld van de aard en de omvang van bepaalde vormen van criminaliteit. Daarmee kunnen probleemgebieden helderder in kaart worden gebracht: welk soort delicten wordt er gepleegd, op welke tijdstippen en op welke plaatsen vindt dat plaats, tot welke maatregelen zou dat moeten leiden etc.

Zoals in de memorie van toelichting aangegeven ligt het echter in de bedoeling de categorie van delicten in de loop van de tijd uit te breiden. Als de elektronische aangifte eenmaal ingang heeft gevonden en er zowel bij aangevers als bij alle andere bij het strafproces betrokken instanties voldoende vertrouwen in deze vorm van aangifte bestaat, kan de lijst van strafbare feiten uitgebreid worden naar ook andere categorieën.

e. Werkbelasting door introductie elektronische aangifte?

Diverse fracties hebben vragen gesteld die verband houden met de werkbelasting door toename van het aantal aangiften. Zo vraagt de VVD-fractie of er voldoende capaciteit is om de aangiften te verwerken. De SP-fractie vraagt of te verwachten is dat het aangiftepercentage omhoog zal gaan, en of dat ook geldt voor het percentage van internetaangiften. De fractie van GroenLinks vraagt of de verwachte efficiencyverbetering niet voor een deel verloren zal gaan door administratieve handelingen en of dit punt is meegenomen in de verkenning van het CIP. Deze fractie vraagt zich af of niet een te rooskleurig beeld wordt geschetst van de gevolgen voor het politiepersoneel. De D66-fractie vraagt of het aantal elektronische aangiften van een bepaald delict van invloed zal zijn op de inzet van capaciteit van politie en OM. De PvdA-fractie, tenslotte, vraagt of ik een berekening kan geven van diverse scenario's in dezen.

Het Concern Informatiemanagement Politie (CIP) is er op basis van zijn verkenningen vanuit gegaan dat de effecten van enerzijds de toename van het aantal aangiften en anderzijds de efficiencyverbetering die op termijn zal optreden door de verschuiving naar de elektronische aangifte, elkaar min of meer in evenwicht zullen houden, zowel in termen van financiële lasten als in termen van inzet van personeel, waarbij wel aangetekend moet worden dat sprake zal kunnen zijn van een verschuiving in de aard van het werk. Het CIP heeft daarbij de administratieve handelingen meegenomen, maar een aantal administratieve handelingen zal nu juist ook geautomatiseerd kunnen plaatsvinden: denk aan de ontvangstbevestiging en aan de opslag in de bedrijfsprocessensystemen van de politie. Ik heb er alle vertrouwen in dat de schattingen zoals die in de memorie van toelichting zijn weergegeven op basis van door het CIP uitgevoerde verkenningen, niet te rooskleurig zijn voorgesteld. Ik ga er dan ook vanuit dat er voldoende capaciteit beschikbaar is om de aangiften te verwerken. Bij de berekeningen van het CIP wordt er – dit in antwoord op de daarover gestelde vraag – inderdaad vanuit gegaan dat zowel het aangiftepercentage als het percentage internetaangiften omhoog zal gaan.

In dat licht is wel van belang dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid van stapsgewijze uitbreiding van de gevallen waarin elektronische aangifte mogelijk is. Pas bij de vaststelling van (de categorieën van) de gevallen waarin elektronische aangifte mogelijk is kan – dit in antwoord op de vraag van de PvdA-fractie inzake scenario's – een inschatting worden gemaakt van de daadwerkelijke gevolgen voor de werkbelasting van de politie en andere betrokken instanties. In antwoord op de vraag van de D66-fractie merk ik op dat inderdaad goed voorstelbaar is dat het aantal aangiften van een bepaald (soort) delict invloed zal hebben op de inzet van mensen. Als op enig moment bijvoorbeeld sprake is van een duidelijke toename van het aantal aangiften op een specifiek soort strafbare feiten, zal dat op zichzelf aanleiding kunnen geven tot een – in ieder geval tijdelijke – extra inzet van mensen en middelen op dat specifieke terrein. Deze inzet is evenwel van meer omstandigheden afhankelijk en kan ook per regio verschillen. Een en ander dient naar mijn oordeel te worden bezien bij het maken van keuzes voor het geldingsbereik van de elektronische aangifte, dat wil zeggen bij de voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur (en bij de voorbereiding van latere uitbreidingen daarvan) waarbij de gevallen worden aangewezen waarvoor elektronische aangifte mogelijk wordt.

f. Verdere automatisering in het strafproces?

De leden van de fracties van PvdA, VVD en GroenLinks hebben in verschillende bewoordingen gevraagd hoe het staat met de mogelijkheden op langere termijn van (verdere) digitalisering c.q. automatisering van het strafproces.

De landelijke ICT-voorziening voor elektronische aangifte, zoals die thans voor implementatie gereed is, voorziet onder meer in een geautomatiseerde opslag in de bedrijfsprocessensystemen van de politiekorpsen. Daarnaast is in het kader van de ICT vernieuwing bij de politie het project «Elektronisch proces-verbaal» gestart, dat inmiddels is voortgezet in het project «Elektronische berichtenuitwisseling in de strafrechtsketen». Dit project beoogt de berichtenuitwisseling in de strafrechtketen te standaardiseren en te digitaliseren. Ik verwijs naar de eerder genoemde brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 12 mei 2004 (Kamerstukken TK 2003–2004, 29 350, nr. 8). De bij het onderhavige wetsvoorstel voorziene wijziging van artikel 153 Sv sluit daarop aan. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting (blz. 2 en 3) geef ik er de voorkeur aan de wenselijkheid en mogelijkheid van een nog meer omvattende regeling van het elektronisch verkeer in het straf(proces)recht zonodig te bezien in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, waarbij rekening gehouden kan worden met de ervaringen die met het onderhavige wetsvoorstel zullen zijn opgedaan.

g. Overige vragen

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd wat de regering vindt van het idee om aangifte te laten doen onder SoFi-nummer, waardoor de identiteit van degene die aangifte doet niet of in elk geval veel moeilijker is te achterhalen door personen die bijvoorbeeld wraak willen nemen.

Dit betreft een belangrijke en delicate kwestie, waarvoor Uw Kamer ook al eerder de aandacht van de regering heeft gevraagd, onder andere in het kader van de aanpak van de zogenaamde loverboys (Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nrs. 688, 689, 845 en 1108). Nog recent is in Uw Kamer door het lid Van der Laan een motie ingediend (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VI, nr. 75 herdruk) waarin de regering werd verzocht maatregelen te nemen opdat naam- en adresgegevens in beperkte gevallen alleen bij de politie bekend zouden kunnen zijn. Naar aanleiding van de indiening van deze motie – waarvan de behandeling door Uw Kamer werd aangehouden– heb ik Uw Kamer kort geleden in een brief uiteengezet wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van (enige vorm van) anonimiteit bij het doen van aangifte (brief van 7 mei 2004, Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VI, nr. 145). Hierin heb ik uiteengezet dat indien iemand zich niet-anoniem meldt bij de politie en daarbij aangeeft dat hij wel bereid is aangifte te doen (dan wel als getuige een verklaring af te leggen) mits hijzelf verder geheel buiten beeld blijft, er onder bepaalde voorwaarden mogelijkheden zijn om (gedeeltelijk) afscherming van persoonsgegevens of tot de persoon herleidbare gegevens te realiseren. Ik ben daarbij ingegaan op de bewijsvoering in strafzaken, op de meldlijn «Meld Misdaad Anoniem» en op de mogelijkheden die in het kader van een formele aangifte bestaan, neergelegd in de Handleiding «Opnemen (deels) Anonieme Aangifte/Verklaring» van het College van procureurs-generaal. Het betreft achtereenvolgens de mogelijkheid om domicilie te kiezen op een neutraal adres, de regeling van de beperkt anonieme getuige en de regeling van de bedreigde getuige. Aan het slot van de brief gaf ik als mijn oordeel, dat met de mogelijkheden die het Wetboek van Strafvordering thans biedt, voldoende recht kan worden gedaan aan de belangen van getuigen enerzijds en de verdedigingsbelangen van verdachten anderzijds. Om die reden zie ik ook geen toegevoegde waarde in de introductie van de mogelijkheid om aangifte te laten doen onder SoFi-nummer, nog afgezien van de vraag of het, uit principieel en uit praktisch oogpunt, wel wenselijk is dat de politie voor dit doel beschikt over de mogelijkheid om iemand op SoFi-nummer te kunnen controleren en of het SoFi-nummer op zich als voldoende identificerend kan worden aangemerkt. Wel scherpt de vraag van de PvdA-fractie nog eens in dat het van groot belang is dat de elektronische aangifte voldoende beveiligd wordt tegen onbevoegde kennisneming. Bij de technische eisen die aan de aangiftevoorziening worden gesteld zal ik aan dit punt dan ook bijzondere aandacht geven.

Wat betreft de mogelijkheid om anoniem melding te maken van (vermoedens van) strafbare feiten, waaraan ik hierboven al refereerde, kan ik nog het volgende mededelen. Deze meldlijn «Meld Misdaad Anoniem» is in een aantal regio's bij wijze van proef ingesteld en is een zodanig succes geworden dat inmiddels is besloten tot landelijke introductie. Deze mogelijkheid voorziet duidelijk in een behoefte, juist in gevallen waarin door de aard van de strafbare feiten en de personen die daarmee geassocieerd worden, al dan niet terecht angst bestaat voor wraak, represailles en dergelijke. Ik wijs er wel op dat een dergelijke melding geen aangifte oplevert noch een getuigenverklaring, maar door de politie als sturingsinformatie kan worden gebruikt, bijvoorbeeld om naar aanleiding daarvan (nader) onderzoek te verrichten. Niet kan worden uitgesloten dat de anonieme melder in het kader van het onderzoek door de politie kan worden benaderd en gehoord.

De leden van de CDA-fractie stellen dat het proces-verbaal strakke vormvereisten kent en de aangifte minder, en dat de vormvereisten wat betreft het proces-verbaal in het Wetboek van Strafvordering zullen staan en die wat betreft de aangifte in een algemene maatregel van bestuur. In dat licht vragen zij of het niet wenselijk zou zijn om beide sets vormvereisten op één niveau te regelen.

Ik meen dat hier sprake is van een misverstand. De artikelen 153 (wat betreft het proces-verbaal) en 163 (wat betreft de aangifte) kennen beide op wetsniveau een aantal vormvoorschriften, waarvan weliswaar gesteld kan worden dat ze verschillend zijn maar niet dat de ene set «strakker» is dan de andere. Beide artikelen worden nu op één punt aangevuld, namelijk met de mogelijkheid van gelijkstelling van een ondertekend (fysiek) stuk met een elektronisch stuk. In beide gevallen geldt dat van gelijkstelling slechts sprake is indien wordt voldaan aan de daartoe nader te stellen eisen. Met de vragenstellers ben ik van mening dat deze eisen voor aangifte en proces-verbaal in beginsel op hetzelfde niveau moeten worden gesteld. Daarom is zowel voor artikel 153 als voor artikel 163 gekozen voor regeling «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur».

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd naar de stand van zaken bij de uitvoering van de motie van 11 december 2001 (Kamerstukken TK 2001/02, 28 000 VII, nr. 45). Ik kan daarover, afgezien van wat ik hiervoor reeds heb opgemerkt over de mogelijkheid van elektronische aangifte en het aangiftevolgsysteem, het volgende opmerken.

• Telefonische aangifte. In aanvulling op de voorziening voor elektronische aangifte zal een landelijke uniforme voorziening voor telefonische aangifte worden ontwikkeld. Na het ontwikkelen en beproeven van deze voorzieningen in enkele korpsen is de planning dat de implementatie van telefonische aangifte in 2005 zal starten. Overigens biedt bijna de helft van de korpsen al de mogelijkheid tot het telefonisch doen van aangifte.

• Aangifte op locatie. De korpsen hebben aangifte op locatie al op tal van plaatsen mogelijk gemaakt, denk hierbij aan het doen van aangifte bij Carglass. Ook ligt er een initiatief om elektronische aangifte op de stations mogelijk te maken.

• Anonieme aangifte (=melding). Zoals ik hierboven al heb aangegeven is de anonieme meldlijn «Meld Misdaad Anoniem» een succes gebleken en is besloten tot landelijke introductie van deze meldlijn.

• Uniform aangifte formulier detailhandel. Op verzoek van de detailhandel is er een landelijk geaccepteerd uniform aangifteformulier voor winkeldiefstal ontwikkeld.

• Aangifte op afspraak. Bijna alle korpsen bieden de mogelijkheid om op afspraak aangifte te doen. De wijze van invulling verschilt. Bij de ene regio belt de aangever met een servicecentrum dat vervolgens een afspraak maakt, bij de andere regio maakt de aangever de afspraak wanneer hij op het bureau is en het relatief veel wachttijd zou kosten om direct aangifte op te nemen. Naast de mogelijkheid om aangifte op afspraak op het bureau te doen, bestaat er bij een aantal korpsen de mogelijkheid om op afspraak telefonisch aangifte te doen.

• Aangifte 24 uur per dag. In nagenoeg alle regio's is het mogelijk om op minimaal één bureau in de regio 24 uur per dag aangifte te doen. De wijze waarop dit wordt ingevuld is afhankelijk van de regiospecifieke omstandigheden. In sommige regio's is alleen het hoofdbureau open, in andere regio's zijn ook districtsbureaus geopend voor het doen van aangifte 24 uur per dag.

• Melden van follow-up binnen zes weken. De informatieverstrekking aan aangevers die tevens slachtoffer zijn, zal een nieuwe impuls krijgen door de landelijke implementatie van het procesmodel slachtofferzorg en schadebemiddeling. In dit procesmodel wordt onder andere voorzien in de doorverwijzing naar bureau Slachtofferhulp, een landelijke informatievoorziening voor aangevers en duidelijke sepotbrieven en schadebemiddeling tussen slachtoffers en verdachten. Dit procesmodel is een uitwerking van het slachtofferbeleid van politie en justitie, vastgelegd in de onlangs opnieuw vastgestelde Aanwijzing Slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal.

– Aantrekken van personeel van buiten de politie ten behoeve van het opnemen van aangiften. Steeds meer politieregio's zetten administratief personeel in voor het opnemen van aangiften van veel voorkomende delicten. Hierdoor is het executief personeel meer beschikbaar voor toezicht op straat en opsporingstaken. Het administratief personeel – in dienst van de politie – volgt een opleiding die hen de BOA-status verleent en vaak worden er nog specifieke «service-modules» gevolgd. Er wordt bij het opnemen van aangiften overigens geen «personeel van buiten», in de zin van bijvoorbeeld uitzendkrachten, ingezet

De leden van de fractie van GroenLinks hebben aandacht gevraagd voor het type delicten waarvoor elektronische aangifte geschikt is. Ik kom daarop terug in het hierna volgende hoofdstuk 3.

3. Artikelsgewijs

De leden van de fracties van PvdA, GroenLinks en D66 hebben vragen gesteld over de inhoud en de totstandkoming van de in artikel 163 voorziene algemene maatregel van bestuur. Zo vraagt de PvdA-fractie op basis van welke criteria zal worden bepaald wanneer tot uitbreiding van het aantal delicten kan worden besloten. De D66-fractie vraagt of het de bedoeling is om elektronische aangifte voorlopig slechts in een enkel geval mogelijk te maken of dat het de bedoeling is elektronische aangifte juist in een enkel geval niet mogelijk te maken, en vraagt daarbij bijzondere aandacht voor de aangifte van winkeldiefstal en andere winkelcriminaliteit. In het algemene deel van het verslag vroeg de fractie van GroenLinks de aandacht voor het standpunt van de politie, dat elektronische aangifte slechts geschikt is voor delicten waarbij een daderindicatie ontbreekt. De drie hier aan het woord zijnde fracties hebben tenslotte gevraagd of de algemene maatregel van bestuur, voorzien in het gewijzigde artikel 163, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, aan de Tweede Kamer kan worden voorgehangen.

In antwoord op de vraag van de PvdA-fractie kan ik mededelen dat voor de vaststelling – en uitbreiding – van de feiten waarvoor elektronisch aangifte kan worden gedaan, een aantal criteria een rol zal spelen, waaronder de aard en de ernst van het feit, de frequentie waarmee het feit wordt gepleegd, de omstandigheden waaronder het feit doorgaans wordt gepleegd en dergelijke. Voorop staan echter twee praktisch gerichte criteria, te weten:

– is er redelijkerwijs behoefte aan de mogelijkheid van elektronische aangifte? En:

– kan de politie de elektronische aangiften adequaat verwerken?

Uitgaande van deze twee criteria zal in het begin – dit ook in antwoord op de vraag van de D66-fractie – slechts van enkele feiten elektronisch aangifte kunnen worden gedaan. Op dit moment wordt gedacht aan enkele eenvoudige feiten die relatief veel voorkomen en waarvoor een specifiek contact met de aangever doorgaans niet nodig is: winkeldiefstal, diefstal van fietsen en brommers en eenvoudige vernieling.

In antwoord op de vraag van de GroenLinks-fractie kan ik mededelen dat de politie inderdaad heeft gesteld dat elektronische aangifte alleen geschikt is voor eenvoudige delicten waarbij daderindicatie ontbreekt. Ik meen evenwel dat er geen reden is om de mogelijkheid van elektronische aangifte per definitie uit te sluiten indien er wel sprake is van (enige vorm van) daderindicatie. In een dergelijk geval zal het doorgaans zeker de voorkeur verdienen dat de aangever nader contact heeft met de politie om te verklaren wat hij weet of vermoedt, maar dat hoeft er niet aan in de weg te staan dat de aangifte als zodanig elektronisch kan plaatsvinden. Denkbaar is zelfs dat bij het elektronisch aangifteformulier wordt vermeld dat als men beschikt over enige daderindicatie, de aangifte in beginsel pas in behandeling kan worden genomen nadat een nader contact met de politie heeft plaatsgevonden.

Gelet op het belang dat deze fracties hechten aan kennisneming van de algemene maatregel van bestuur die op grond van artikel 163 Sv tot stand zal worden gebracht, zal ik Uw Kamer over de inhoud daarvan voorafgaand aan de inwerkingtreding berichten.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven