29 436
Wijziging van de Ambtenarenwet en enkele andere wetten in verband met goed ambtelijk handelen, goed werkgeverschap en algemene regels over integriteit

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 14 april 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van de voorstellen voor goed ambtelijk handelen, voor goed werkgeverschap en voor algemene regels over integriteit. Met waardering hebben deze leden kennisgenomen van de passages in de memorie van toelichting die een onderbouwing geven voor doel en noodzaak van normen en waarden in het overheidsoptreden en voor integer handelen. Deze waardering geldt ook de passages waar beschreven wordt wat met een gedragscode wordt beoogd en waarom het bestaan van een fatsoenlijk en integer opererende overheid een voorwaarde is om ook de burger op zijn fatsoen te kunnen aanspreken.

De leden van de fracties van de PvdA en VVD hebben met instemming van de uitgangspunten en de voorgestelde wetswijzigingen kennisgenomen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat integriteitswaarborgen weliswaar bestaan, maar kennelijk onvoldoende zijn, getuige onder meer de bouwfraude en andere incidenten van fraude en corruptie die aan het licht zijn gekomen.

Inzake de klokkenluidersregeling, die in de memorie van toelichting wordt genoemd, vinden de leden van de SP-fractie dat deze erg intern gericht blijft. Zij hebben de regering er al eerder op gewezen dat ten tijde van de schandalen rondom de bouwfraude, er bij de onafhankelijke commissie slechts een melding van fraude is binnengekomen in het hele jaar. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering uit te leggen waarom zij vindt dat de regeling, zoals deze nu is neergelegd, kan functioneren indien essentiële meldingen van fraude en corruptie, die intern wel bekend zijn, niet worden gemeld. De leden verzoeken de regering te komen met concrete verbeteringen van de procedure. Dit zou bijvoorbeeld kunnen, volgens deze leden, door een integriteitscommissie of vertrouwenspersoon standaard extern van de organisatie te plaatsen.

De leden van de fracties van D66, ChristenUnie en SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

2. Normen, waarden en integriteit

De leden van de SP-fractie beoordelen de voorstellen als een stap in de goede richting maar vinden dat de maatregelen verder moeten gaan. Deze leden hebben al opgemerkt dat de huidige maatregelen een papieren tijger zijn. Zij zijn niet overtuigd dat de voorgestelde maatregelen dit gegeven zullen veranderen. Het is mogelijk dat frauderende werknemers niet worden aangegeven door medeplichtige collega's, zodat er geen zicht komt op misstanden. Hoe gaat de regering deze trend doorbreken met de huidige regelingen?

Deze leden zijn van mening dat de accountantscontrole kan verbeteren. Hiertoe dient de accountantsdienst onafhankelijker te zijn van de ministeries die ze controleren. Nu deze accountantsambtenaren onder gezag van de minister vallen, blijft er de mogelijkheid bestaan om hen via de lijn instructies te geven om onregelmatigheden te negeren. Wat vindt de regering van het idee om de accountantsdienst meer op afstand van de minister te plaatsen?

De leden van de SP-fractie hebben een aantal malen schriftelijke vragen ingediend over lokale onregelmatigheden waar de gemeenteraad onvoldoende kritisch was en niet optrad tegen mogelijke misstanden. De regering heeft destijds, bij monde van de minister van VROM, terugverwezen naar de gemeente wegens het feit dat het een lokale kwestie was. De leden van de SP-fractie vragen de regering of het wenselijk zou zijn in dergelijke situaties, waar een lokale volksvertegenwoordiging onvoldoende kritisch lijkt op te treden, een onafhankelijk onderzoek in opdracht van de regering te laten verrichten of om een andere voorziening te treffen.

De leden van de SP-fractie vernemen voorts dat de rijksrecherche en de politie onvoldoende samenwerken in het opsporen van fraude bij de overheid. Gezien het feit dat dit per definitie een aangelegenheid is van rijksrecherche en politie samen, verzoeken de leden van de SP-fractie de regering hiervoor maatregelen te treffen, zo nodig in dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de SP delen de mening van de Raad van State dat de formulering «normen en waarden» en «integriteitsbesef» weinig houvast biedt in een dagelijkse werksituatie. Zij verzoeken de regering concreter te zijn in de uitwerking van deze begrippen en de controlemechanismen eveneens duidelijker vast te leggen.

De leden van de D66-fractie achten het de plicht van de politiek om de randvoorwaarden te scheppen voor een zo onberispelijk mogelijk overheidsapparaat. De integriteit van het overheidsapparaat is één van de basisvoorwaarden voor een goed functionerende democratie. Zelfs de schijn van belangenverstrengeling of van misstanden is al schadelijk voor het beeld van de overheid. Deze leden zien met de regering het belang van meer aandacht voor ambtelijke integriteit. De leden van de D66-fractie vragen wat dit wetsvoorstel – afgezien van het afleggen van de verplichte eed of belofte en het ondertekenen van de gedragscode – zal veranderen aan het dagelijks werk van ambtenaren. De Raad van State heeft ook enige bedenkingen over de onbepaaldheid van het voorstel geuit. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op deze bedenkingen van deze leden en van de Raad van State. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van de wijziging van de Ambtenarenwet in verband met integriteit op 21 januari 2003 heeft de minister van BZK toegezegd dat nog vóór de zomer het onderhavige wetsvoorstel naar de Kamer zou worden gezonden. De leden van de D66-factie vragen naar de reden dat de minister deze toezegging niet heeft kunnen nakomen. Het onderhavige voorstel heeft als doel om «in de gemoderniseerde Ambtenarenwet de waarden en normen die voortvloeien uit het bijzondere karakter van ambtenaar opnieuw en versterkt onder de aandacht te brengen». In het rapport «Waarden, Normen en de last van het gedrag» concludeert de WRR onder andere dat er over de waarden en de normen wel grotendeels overeenstemming bestaat, maar dat vooral concrete gedragingen een probleem zijn. Met andere woorden: in veel gevallen zeggen mensen het ene en doen het andere. De leden van de D66-fractie vragen de regering of deze constatering van de WRR ook aan de basis ligt van problemen met de ambtelijke integriteit. Ligt het niet veeleer voor de hand om vooral duidelijkere normen te stellen en te handhaven?

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uitspraken gedaan dat wat hem betreft politieagenten in hun vrije tijd niet in een coffeeshop mogen komen. De leden van de D66-fractie constateren dat deze redernering niet in onderhavig wetsvoorstel terug te vinden is en vragen de regering deze redenering en het ontbreken daarvan in onderhavig wetsvoorstel toe te lichten.

Naar de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie leidt de uitwerking van onder andere de Nota «Integriteit van het openbaar bestuur» tot een aantal concrete actiepunten op het gebied van integriteit en integriteitsbevordering. De leden van deze fractie hechten zeer aan de betrouwbaarheid van het openbaar bestuur, waar integriteitsbeleid onlosmakelijk mee verbonden is. Ook in de private sector zijn veel bedrijven de laatste jaren actief om integriteit binnen hun organisatie te waarborgen. Voor de overheid geldt hierbij een eigen specifieke verantwoordelijkheid. Iedere schending door een niet integere ambtenaar schaadt het aanzien van de overheid. Beleid dat op dit punt wordt vorm gegeven, moet er dan ook vooral op gericht zijn dat de overheid werkelijk betrouwbaar wordt. Beleid moet dus verder gaan dan reageren op incidenten. Het onderwerp integriteit is bij de Kamer al enige tijd aan de orde, aan de hand van concrete misstanden (bijvoorbeeld de bouwfraude), maar ook naar aanleiding van eerdere wijzigingen van de Ambtenarenwet (onder andere met betrekking tot regels over nevenfuncties en de instelling van een klokkenluidersregeling).

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State heeft de regering de definitie van «integriteitsbeleid» aangepast. Bij integriteit gaat het niet alleen om het voorkomen van bepaalde misstanden. Integriteit is geen objectief begrip en vraagt in het licht van omstandigheden en tijdsmoment om concrete invulling. De term ambtelijke ethiek die in de memorie van toelichting staat beschreven, spreekt de leden van de fractie van de ChristenUnie aan. Zij refereren hierbij ook aan de oproep van de Raad van State die in zijn Jaarverslag van 2002 ambtenaren opriep tot het hebben van ambtelijk verantwoordelijkheidsbesef.

De leden van de SGP-fractie hechten grote waarde aan de integriteit van de overheid, zowel wegens het grote belang van de taken van de overheid als wegens de voorbeeldfunctie die de overheid dient te vervullen. Daarom zijn zij blij dat het integriteitsbeleid met het voorliggende wetsvoorstel ook formeel een permanente en systematische plaats krijgt in de organisatie van de overheid. Zij delen de opvatting van de regering dat de bepalingen betreffende het integriteitsbeleid duidelijk richting dienen te geven, maar tegelijkertijd ruimte dienen te laten voor een sectorspecifieke en persoonlijke invulling en afweging. Met het stellen van kaders alleen kan echter niet worden volstaan.

3. Integriteitsbeleid

In het algemeen hechten de leden van de CDA-fractie aan terughoudendheid in regelgeving en geven er de voorkeur aan, waar dit mogelijk is, gewenste regelgeving over te laten aan de overheidsorganen op decentraal niveau. Met de wettelijke verplichting integriteitsbeleid te voeren, ervoor te zorgen dat integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid, een gedragscode in te voeren zoals verwoordt in artikel 125quater onder a,b,en c hebben de leden van de CDA-fractie geen moeite.

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor het feit dat de uitvoering van het integriteitsbeleid volgens de regering kan worden toevertrouwd aan een P&O-afdeling. De regering spreekt de wenselijkheid uit om een of meer personen specifiek te belasten met het uitvoeren van integriteitbeleid. Deze leden vragen de regering of het niet wenselijk zou zijn om de uitvoering van het integriteitsbeleid onder te brengen bij een integriteitscommissie binnen de arbeidsorganisatie omdat de regering zelf in het wetsvoorstel aangeeft dat in het kader van integriteitsbeleid solofuncties vermeden moeten worden.

De regering ziet voor een vertrouwenspersoon integriteit een belangrijke rol. Desondanks is niet gekozen voor een verplichting om in een arbeidsorganisatie een dergelijke vertrouwenspersoon aan te wijzen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hierop nader in te gaan.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de ambtelijke aansprakelijkheid bij ambtelijke integriteitsovertredingen ziet: als corporatieve, hiërarchische, collectieve of individuele aansprakelijkheid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen er op dat een belangrijk onderdeel van (te ontwikkelen) integriteitsbeleid is het in kaart brengen van de kwetsbaarheid van de organisatie. Daarbij komt onherroepelijk ook de vraag aan de orde wat de cultuur en mentaliteit van een organisatie is. De regering vraagt specifieke aandacht voor «gevoelige» functies. Het is noodzakelijk dat integriteit organisatiebreed wordt verankerd. Goede voorlichting binnen de totale organisatie over het beleid betreffende integriteit is dan ook noodzakelijk. Naar de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie gaat dat verder dan een jaarlijkse rapportage aan de Ondernemingsraad. Zij vragen de regering de opvatting nader uit te werken dat binnen de organisatie met voorlichting een positief effect kan worden behaald. Zij refereren hierbij aan een Rotterdams bedrijf dat in staat bleek na een interne campagne de voorraadverschillen bijna te halveren.

In de memorie van toelichting besteedt de regering aandacht aan de bewaking en evaluatie van integriteit binnen een organisatie. Deze leden hadden op dit punt een uitgewerkter voorstel verwacht. Zij denken daarbij aan een integriteitsthermometer, die bijvoorbeeld bij een bedrijf als KPMG is vastgesteld. Met een dergelijke thermometer kan een quick-scan worden opgesteld waarmee in kaart wordt gebracht hoe het staat met het morele klimaat binnen een organisatie. Daarmee wordt duidelijk wat de zwakke plekken van een organisatie zijn en waar de risico's liggen. Op basis van een gerichte aanpak ter verbetering van de integriteit moeten dergelijke gegevens inzichtelijk worden gemaakt. Een inventarisatie kan functioneren als een nulmeting, waardoor na enige tijd de effectiviteit van beleid ook inzichtelijk kan worden gemaakt. Genoemde leden vragen hoe de regering handhaving wil vormgeven.

In de al eerder geciteerde Nota over de integriteit van het openbaar bestuur wordt een inventarisatie aangekondigd over het zeer verschillende integriteitsbeleid bij provincies en gemeenten. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waartoe deze inventarisatie heeft geleid. Ze vragen of de suggestie voor overleg over voorliggend stuk met de VNG en het IPO in dit verband niet nuttig zou zijn geweest.

De regering besteedt veel aandacht aan het sturen van bovenaf om een organisatie integer te maken. Zo stelt zij dat het van groot belang is dat integriteitsbeleid op een zo hoog mogelijk niveau in de lijnorganisatie wordt aangestuurd. De leden van de fractie van de ChristenUnie hechten er zeer aan om dit beleid juist van onderop vorm te geven. Zij delen de kritiek van de Raad voor het overheidspersoneelsbeleid op dit punt. Integriteit is niet iets wat via regels en gedragscodes kan worden opgelegd, maar is veel meer iets dat tussen ieders oren moet zitten en wat van daaruit een positieve uitwerking heeft naar de organisatie er omheen. Iedere ambtenaar wordt dan meer betrokken bij het vormgeven van het integriteitsbeleid. Deze leden vernemen graag meer duidelijkheid hoe de regering dit beleid ook van onderop in een organisatie wil ontwikkelen.

Vorig jaar verscheen een onderzoek dat de screening van ambtenaren op kwetsbare posities tekortschiet. Screening gebeurt wel bij indiensttreding, maar niet meer bij het verdere verloop van de carrière. Ook in de memorie van toelichting wordt gesproken over een momentopname bij sollicitatie en indiensttreding. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om voorstellen om het tekortschieten van deze screening van personen op kwetsbare posities ook aan te pakken als deze langer in dienst zijn. Het kan naar hun mening niet zo zijn dat de regering dit overlaat aan de afzonderlijke overheidsdiensten.

4. Gedragscode en verslaglegging aan de Ondernemingsraad

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat artikel 125quater, onder d, bepaalt dat het bevoegd gezag jaarlijks de Ondernemingsraad alsmede het geschikte democratisch gekozen orgaan schriftelijk informeert over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode. Wat is de betekenisvolle bijdrage van een dergelijk schriftelijk verslag en op welke wijze bevordert dit integer gedrag? Onderkent de regering, dat een dergelijke verplichting het risico in zich draagt dat de meeste aandacht uitgaat naar het voldoen aan het formele vereiste van het (doen) opstellen van het verslag?

Wil de regering in dit verband ingaan op de opmerking van de Raad van State over het te bereiken resultaat van integriteitsbeleid en de effectiviteit ervan? In de reactie op het advies van de Raad van State geeft de regering wel aan het advies over te nemen over de precisering, maar gaat niet in op de motivering van de Raad van State onder 1b. De leden van de CDA-fractie hebben wel behoefte aan een reactie op deze passage.

De aan het woord zijnde leden hebben nog enkele vragen over de interne verslaglegging naar de Ondernemingsraad. Is het voor de hand liggend dat er in de te ontwikkelen gedragscode onderdelen zullen zitten die aan te merken zijn als regelingen in het kader van artikel 27 WOR en derhalve aan instemmingsrecht onderhevig zullen zijn nu de regering kiest voor een beleid, waarin participatie van alle ambtenaren juist van essentieel belang wordt geacht voor het welslagen van integriteitsbeleid? Is niet het risico juist groot, dat de betrokkenheid van een deel van de ambtenaren afneemt, omdat de verantwoordelijkheid geformaliseerd wordt als de Ondernemingsraad namens de ambtenaren instemmingrecht heeft?

Staat de opvatting van de regering, dat juist de gedragscode richtinggevend behoort te zijn voor de ambtelijke ethiek en het ethisch afwegingskader vormt voor ieder individuele ambtenaar niet haaks op de maatgevende collectieve regelingen en rechtspositionele aspecten waar in de WOR sprake van is, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met het feit dat veel zaken die in de memorie van toelichting worden genoemd, worden gedelegeerd aan de betrokken overheden. Deze dienen een gedragscode op te stellen waarin de wet wordt toegepast. Er dient wel vaart mee gemaakt te worden, want de vrijwillige codes zijn de afgelopen jaren bij veel te weinig overheidsorganisaties opgesteld en geïmplementeerd. De leden van de PvdA-fractie pleiten er daarom om voor in de wet een datum op te nemen waarop de gedragscode moet zijn opgesteld en ingevoerd in de organisatie.

Een tweede punt waarvoor deze leden aandacht vragen, betreft een integriteitsprobleem dat met deze wet en de bijbehorende toelichting niet wordt geregeld. Het betreft de informatieparadox. Ambtenaren hebben als taak de verantwoordelijke bewindspersoon zodanig te informeren dat deze zijn of haar ministeriële verantwoordelijkheid kan dragen. Dat betekent dat ambtenaren continu moeten (kunnen) taxeren welke informatie wel en welke niet relevant is. Dit geldt voor alle lagen van de organisatie. In een eerdere nota van BZK (1999, 26 806 (deel III), nrs. 1–2, p. 7) is daarover reeds opgemerkt: «Over het algemeen kan worden gesteld dat ambtenaren die zonder dwingende reden verzuimen zaken intern aan de orde te stellen, en naar buiten treden, plichtsverzuim plegen.» Het is daarom volgens de leden van de PvdA-fractie van het grootste belang dat geregeld wordt dat de minister en de ambtelijke leiding kaders scheppen waardoor onderop bekende informatie ook werkelijk de bovenkant van de organisatie bereikt. Niet uitgesloten kan worden dat het beschikken over informatie maar tegelijkertijd de mogelijkheid missen om die informatie te bestemder plaats in de organisatie te krijgen, te maken heeft met het nu aan de orde zijnde integriteitsbeleid. Het is wellicht overbodig op te merken dat dit geldt voor alle ambtelijke organisaties met een politiek ambtsdrager aan de top, zo merken deze leden nog op.

De regering acht het van groot belang dat er bij centrale en decentrale overheidsorganisaties gedragscodes tot stand komen waarin aan beginselen van ambtelijke ethiek en integriteit aandacht wordt besteed. De leden van de VVD-fractie kunnen zich daarin vinden. Zij vragen of de ruimte die dit wetsvoorstel biedt om voor elke arbeidsorganisatie een eigen gedragscode in te stellen niet op gespannen voet kan komen staan met de eenheid en transparantie van het integriteitsbeleid. Waarom wordt niet overwogen om op zijn minst een minimum aantal bepalingen voor te schrijven, waarop naar gelang van de specifieke situatie desgewenst nader kan worden aangevuld. De leden van de VVD-fractie denken daarbij bijvoorbeeld aan een aantal minimumbepalingen voor overheidsorganisaties die aanbesteden. Graag vernemen zij een nadere beschouwing op dit punt.

Het in het wetsvoorstel gekozen medezeggenschapsregime behelst een jaarlijkse informatieplicht aan de Ondernemingsraad. Volgens de regering biedt deze informatieplicht voldoende aanknopingspunten voor nader overleg met de Ondernemingsraad over integriteitsbeleid en gedragscodes.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering mogelijkheden ziet om bij de instelling van een gedragscode het regime van artikel 27 WOR van toepassing te laten zijn. Dit vooral vanuit de gedachte van de «bottom-up» benadering.

De aan het woord zijnde leden merken verder op dat volgens de regering elke politieorganisatie een eigen gedragscode kan ontwikkelen maar de regering acht het ook mogelijk dat het bevoegd gezag de inhoud van een landelijke modelgedragscode voor het korps van toepassing verklaart. De leden van de VVD fractie vragen of de politie niet juist een organisatie is waarvoor het van belang zou kunnen zijn dat in het hele land een uniforme en transparante gedragscode van toepassing is. Deze leden verzoeken de regering hierop nader in te gaan.

De leden van de D66-fractie ondersteunen het verplichte karakter van een gedragscode voor ambtenaren. Volgens de inlichtingen van deze leden hebben alle ministeries nu al een eigen gedragscode. Zij vragen wat deze wetswijziging voor de gedragscodes van de ministeries betekent. Zijn er cijfers bekend over in welke mate organisaties in het openbaar bestuur (gemeenten en provincies) al gedragcodes hebben? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een gedragscode «een verstandige combinatie» laat zien van concrete bepalingen en een abstract afwegingskader. Ligt het niet veel meer voor de hand om de bepalingen als noodzakelijk onderdeel van een gedragscode te omschrijven, vragen deze leden. Naast deze verplichte gebods- en verbodsbepalingen, kan de gedragscode volgens hen worden benut als instrument om met de integriteit van de organisatie bezig te zijn. Ligt het volgens de regering voor de hand om te werken met de modelgedragscode van bijvoorbeeld de VNG?

De leden van de fractie van de ChristenUnie missen een uitvoerigere behandeling van de kwetsbare positie van werknemers van de politie. Juist daar zijn affaires schadelijk voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Daar is in eerdere kamerdebatten nadrukkelijk naar verwezen, waarbij de regering een vernieuwde beroepscode heeft aangekondigd. Een gedragscode voor deze categorie werknemers is wenselijk naar de mening van de leden van genoemde fractie. Onlangs sprak Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nog over een verbod voor politieagenten om in hun vrije tijd cocaïne te gebruiken. Reeds eerder heeft hij het standpunt ingenomen dat politieagenten na hun werk niet in een coffeeshop mogen komen. Voor de ChristenUnie zijn deze opvattingen duidelijk. Maar zij ontvangen van de regering graag een toelichting op de concrete voorstellen op dit punt. Deze leden vragen waarom deze ontbreken in voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn het met de regering eens dat alleen het opstellen van een gedragscode onvoldoende is. Terecht spreekt de memorie van toelichting over «ondersteuning». In de Nota «Integriteit van het openbaar bestuur» stond dat bezien werd of departementale accountantsdiensten een taak konden hebben bij de controle op de uitvoering van maatregelen en instrumenten van het departementale integriteitsbeleid. Naar de mening van de genoemde leden zou ook de Algemene Rekenkamer hierbij een rol kunnen spelen, aangezien zij een belangrijke functie heeft bij de beoordeling van de doelmatigheid van overheidsbestedingen. Het zou naar hun mening dan ook geen onlogische gedachte zijn om de Rekenkamer te betrekken bij de jaarlijkse onafhankelijke beoordeling van de werking en het functioneren van gedragscodes. Hieraan kan dan ook aandacht worden besteed in het jaarverslag. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering een reactie op hun voorstellen tot het meer meetbaar maken van het integriteitsbeleid. Naar hun mening is het goed dat daarmee ook gemakkelijker een vergelijking tussen de (resultaten van) verschillende diensten kan worden gemaakt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het staat met de aangekondigde integriteitsaudit, die in interdepartementaal overleg tot stand zou moeten komen. Zij vinden de jaarlijkse rapportage aan de ondernemingsraad een goede suggestie. Wel vragen zij een toelichting op de externe informatieplicht van organisaties in de richting van het bevoegde democratisch gekozen orgaan. In dit verband vernemen zij graag waar dit toe zou moeten of kunnen leiden.

5. De verplichte eed of belofte

Het voorstel onder artikel 125quinquies onder a, de verplichte aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn aanstelling, heeft de instemming van de leden van de CDA-fractie.

Wel vragen deze leden of bij inwerkingtreding van de wet alle ambtenaren die al een aanstelling hebben, maar wegens de aard van hun functie nog niet verplicht waren de eed of belofte af te leggen, alsnog met deze verplichting geconfronteerd worden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering vindt dat het van belang is dat de eed of belofte vrij snel na de aanstelling wordt afgelegd. Kan de regering een nadere beschouwing wijden aan de mogelijkheid danwel wenselijkheid om de aflegging van de eed of belofte tot onderdeel van de aanstellingsprocedure te maken?

De leden van de SP-fractie vinden dat de eed en belofte onvoldoende gewicht heeft en te veel een leeg symbool zal blijven. Deze leden zijn van mening dat deze regelingen niet verplichtend genoeg zijn voor diegenen die van kwade zin zijn.

De leden van de D66-fractie zien het nut van het afleggen van een eed of belofte. Immers, dit is een moment bij uitstek om een ambtenaar zich bewust te laten zijn dat werken in het publieke domein onlosmakelijk is verbonden met bepaalde consequenties voor zijn of haar gedrag. Zij zijn echter nog niet overtuigd van het verplichte karakter van het afleggen van de eed of belofte, en hebben hier nog enige vragen over.

Zien de leden van de D66-fractie het goed dat het afleggen van de eed of belofte vooral een symbolische functie heeft? Door het ondertekenen van de gedragscode belooft een ambtenaar toch al dat hij zich als een goed ambtenaar zal gedragen; wat voegt het afleggen van een eed of belofte daar nog aan toe? De leden van de D66-fractie vragen in dit verband een nadere onderbouwing van het verplichte karakter van het afleggen van de eed of gelofte. Waarom kan bijvoorbeeld een gemeente niet beslissen dat het laten ondertekenen van de gedragscode voldoende is en men dus de symbolische eedsaflegging achterwege laat?

Waarom zou trouw aan de Koning apart moeten worden genoemd in de af te leggen eed of belofte? Eerbiediging van de Grondwet en andere wetten volstaat toch?

Zal de plicht tot het afleggen van de eed of belofte alleen voor nieuwe ambtenaren gelden of ook voor alle zittende ambtenaren? Indien alle zittende ambtenaren ook de eed of gelofte dienen af te leggen, hoe wil de regering dit in de praktijk vormgeven? Denkt de regering aan grote massabijeenkomsten in voetbalstadions waarin hele ministeries tegelijk de eed of belofte afleggen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie steunen de regering in haar voorstel tot het laten afleggen van de eed of de belofte door overheidspersoneel. De regering volgt daarmee een aantal gemeenten waar dit inmiddels (weer) is ingevoerd. Een dergelijk formeel moment bepaalt de medewerker bij de bijzondere positie als dienaar van de overheid. Zij vragen wel of deze eed alleen voor nieuw personeel geldt of dat de regering overweegt om ook nu al in dienst zijnde medewerkers deze eed of belofte alsnog te laten afleggen (of wellicht alleen die medewerkers die op kwetsbare posities in een organisatie zitten). Daarnaast vragen zij of de regering deze verplichting wil stellen voor allen die in dienst zijn van de overheid. Naar hun mening zou een uitzondering kunnen gelden voor geestelijke verzorgers. De positie van deze functionarissen is wel gelijkgesteld aan ambtenaren, maar zij zijn in dienst van de kerken die hen uitzenden. Deze leden vragen of hun positie niet in het gedrang komt door de eis een eed van trouw aan de Grondwet af te leggen.

De leden van de SGP-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het voorstel om het afleggen van de eed of belofte voor ambtenaren verplicht te stellen. Daarin komt de bijzondere positie en verantwoordelijkheid van ambtenaren duidelijk tot uitdrukking en wordt bij de eed bovendien een beroep gedaan op het hoogst denkbare gezag.

6. Goed werkgeverschap en goed ambtenaarschap

De leden van de CDA-fractie hebben nog een vraag over goed werkgeverschap in relatie tot integriteit. In de memorie van toelichting stelt de regering, dat goed werkgeverschap grotendeels in ambtenarenreglementen is uitgewerkt in rechtspositionele normen. Kan de regering meedelen, nu er sprake is van «grotendeels», aan welke ontbrekende aspecten van goed werkgeverschap gedacht moet worden in het kader van integer handelen?

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), de Wit (SP), van Beek (VVD), Ondervoorzitter, van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), de Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA) en Vacature (SP).

Plv. leden: de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), van Gent (GL), van Nieuwenhoven (PvdA), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).

Naar boven