29 435
Nota Ruimte

nr. 228
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2009

Met deze brief bericht ik u over de voortgang van het Nota Ruimtebudget. Dit doe ik mede namens de bewindspersonen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Voor uw totaalbeeld zet ik in deze brief eerst uiteen op welke momenten u schriftelijk wordt geïnformeerd over het Nota Ruimtebudget. Ten eerste ontvangt u twee keer per jaar een voortgangsrapportage. Dit schrijven betreft de eerste voortgangsrapportage van 2009. In het najaar wordt u op Prinsjesdag via het MIRT Projectenboek wederom geïnformeerd. In het MIRT Projectenboek wordt uitgebreid gerapporteerd over de stand van zaken van alle afzonderlijke projecten. Voorts wordt u per brief geïnformeerd over de afzonderlijke besluiten in de Ministerraad ten aanzien van de bijdragen aan de projecten. Na de brief over de selectie van de projecten in juli 2007, betreft dit het vierde moment waarop u wordt geïnformeerd over de voortgang van het Nota Ruimtebudget. Tot het moment dat alle projecten zijn beschikt, zult u twee keer per jaar worden geïnformeerd. Daarna wordt u alleen nog via het MIRT op de hoogte gehouden van de voortgang in de uitvoering.

Kader Nota Ruimtebudget

Het ruimtelijk beleid van het kabinet is gericht op een mooi(er) Nederland dat ook duurzaam is en internationaal kan concurreren door de ruimtevraag te bundelen, het bebouwd gebied beter te benutten, openheid te versterken, de dagelijkse leefomgeving te verbeteren en de ruimte klimaatbestendig te maken. Hiervoor heeft het kabinet het Nota Ruimtebudget beschikbaar gesteld. Het budget wordt ingezet op een aantal complexe projecten van nationaal belang die vragen om gebiedsontwikkeling: een integrale aanpak met aandacht voor zuinig ruimtegebruik, betere ruimtelijke kwaliteit en klimaatbestendigheid. Een rijksbijdrage bij deze gebiedsontwikkelingen is mede nodig om de financiën voor het project rond te krijgen.

Terugblik besluitvorming

In totaal heeft de Ministerraad inmiddels € 240,6 mln. toegekend aan de volgende gebiedsprojecten:

1. Noordelijke IJ-oevers (€ 30 mln.)

2. Greenports (€ 30,1 mln.)

3. Klavertje 4/Venlo (€ 25,9 mln.)

4a. Den Haag Internationale Stad, onderdeel Scheveningen Bld (€ 10.8 mln.)

5. Den Bosch Spoorzone (€ 13 mln.)

6. Apeldoorn Kanaalzone (€ 11 mln.)

7. Eindhoven A2-zone, zuidelijke aansluiting (€ 6,8 mln.)

8. Nijmegen Waalfront (€ 25 mln.)

9. Nieuwe Hollandse Waterlinie (€ 35 mln.)

10. Waterdunen (€ 18 mln.)

11. Maastricht Belvedère (€ 10 mln.)

12. Nieuw Rijerswaard en Westelijke Dordse Oever (€ 25 mln.). Het betreft de alternatieven voor de Hoeksche Waard. Op basis van de onderhandelingen met de regio’s zal de precieze verdeling van de bijdrage bekend gemaakt worden.

Aanstaande besluitvorming

Met de schriftelijke beantwoording van kamervragen in februari 2009 (Kamerstuk 29 435, volgnr. 219) heb ik toegelicht dat thans nog € 557 mln. beschikbaar is voor de resterende gebiedsprojecten. Mijn inzet is om voor deze projecten nog dit jaar een besluit te nemen. Voor de volgende projecten streef ik nog vóór het zomerreces naar besluitvorming:

13. Zuidplaspolder

14. Oude Rijnzone

15. Groningen Centrale Zone

16. Hengelo CS/Hart van Zuid

17. Groot Mijdrecht Noord

18. Westelijke Veenweiden

19. Rotterdam Stadshavens

20a. IJsseldelta.

Voor de resterende projecten zal besluitvorming na het zomerreces in 2009 plaatsvinden:

4b. Den Haag Internationale Stad (onderdeel World Forumgebied)

20b. IJsselsprong

21. Mooi en vitaal Delfland

22. Eindhoven Brainport (incl. noordelijke aansluiting A2-zone)

23. Almere Schaalsprong (Weerwaterzone)

24. Haarlemmermeer.

Deze planning is onder voorbehoud. Wij zijn in onze besluitvorming immers mede afhankelijk van externe factoren aangezien de projecten primair worden getrokken door partijen in de regio. Projecten kunnen naar voren of naar achteren schuiven. Zo heb ik u eerder per brief (kamerstuk 29 435, volgnr. 219) geïnformeerd dat de Ministerraad in het najaar van 2009 een besluit zal nemen over de bijdrage aan IJsseldelta. Het ziet ernaar uit – en ik zet mij daar met de regio ook voor in – dat deze besluitvorming reeds in het voorjaar van 2009 kan worden genomen. De quick scan naar de gevolgen van het advies van de DeltaCommissie (Veerman) over een peilstijging van het IJsselmeer is ondertussen namelijk uitgevoerd en de uitkomsten hiervan kunnen bij de beoordeling van de KBA worden meegenomen.

Tussenevaluatie

Zoals uit het bovenstaande blijkt, is het Nota Ruimtebudget inmiddels bijna halverwege met de besluitvorming over de geselecteerde projecten. De procedure voor de allocatie van het budget kent een aantal vernieuwende elementen. Niet eerder is er een interdepartementaal budget geweest voor integrale gebiedsontwikkeling. De procedure voor het Nota Ruimtebudget was een proces van ’learning by doing’. Tegen deze achtergrond is medio 2008 besloten een tussenevaluatie uit te voeren in de vorm van een kwalitatief onderzoek. Hierin stonden twee vragen centraal:

1. Wat is het (verwachte) effect van het Nota Ruimtebudget

2. Hoe werkt de procedure voor het Nota Ruimtebudget.

Voor de geselecteerde projecten die de procedure voor het budget nog niet hebben doorlopen, maar zeker ook gezien de ontwikkelingen van het MIRT, zijn de resultaten van deze tussenevaluatie van belang.

Ten aanzien van de effectiviteit concludeert het onderzoek dat de bijdrage uit het Nota Ruimtebudget over het algemeen substantieel is geweest ten opzichte van de projectbegroting. De tussenevaluatie geeft aan dat het Nota Ruimtebudget heeft gezorgd voor een versterking van het integrale karakter van de projecten, een toevoeging van de kwaliteit en voor versnelling. Voorts wordt in de tussenevaluatie geconstateerd dat de status als een Nota Ruimtebudget-project beweging in de markt brengt en cofinanciering van andere partijen uitlokt.

Wat betreft de werking van de procedure is een aantal bevindingen relevant. Ten eerste constateert het onderzoeksbureau dat er sprake is van een constructieve en intensieve interdepartementale samenwerking. De verschillende perspectieven van de departementen hebben geleid tot aanscherping van de projecten (optimalisatie van de business cases en betere aansluiting op het subsidiariteits- en profijtbeginsel), toevoeging van kwaliteit en meer focus op integraliteit. De bevindingen zijn een bevestiging om de interdepartementale samenwerking binnen het Nota Ruimtebudget op de ingezette constructieve en kritische koers voort te zetten.

Voorts geldt dat de aanstelling van één «rijksprojecttrekker» per project als positief is ervaren door de betrokken partijen. Aandachtspunt hierbij is dat de rijksprojecttrekker wel een zekere dubbelrol heeft: enerzijds ondersteuning van de regio (mede als gevolg van de nieuwheid en zwaarte van de procedure), anderzijds vertegenwoordiging van het Rijk. Bovendien blijkt voor regio’s niet altijd duidelijk wanneer de rijksprojecttrekker als schakel tussen regio en rijk aan zet is en wanneer het vijfdirecteurenoverleg (gedelegeerd voorportaal van de ministerraad). Heldere communicatie over de te nemen stappen en de verschillende rollen van betrokkenen is daarom van groot belang. Bij de geselecteerde projecten die de procedure nog niet hebben afgerond, wordt hierop nog nadrukkelijker gestuurd.

Een ander punt dat uit de tussenevaluatie naar voren komt heeft betrekking op de selectie van de projecten. Aan de Nota Ruimte ligt de sturingsfilosofie «decentraal wat kan, centraal wat moet» ten grondslag. Met de vaststelling van de procedure voor het Nota Ruimtebudget heeft het kabinet ervoor gekozen om het geld in te zetten vanuit het motto «centraal wat moet». Dit heeft tot gevolg dat er weliswaar afstemming was met de regio over de selectie van de projecten, maar dat het uiteindelijk het Rijk was die de projecten heeft geselecteerd. Eén van de risico’s hiervan is dat eveneens geschikte projecten buiten beeld blijven. In dit geval lijkt dit risico zich niet te hebben gemanifesteerd. De selectie van de projecten is soepel verlopen en heeft tot weinig discussie geleid.

Tot slot wordt wil ik nog ingaan op de bevindingen met betrekking tot de MKBA.

Uit de tussenevaluatie blijkt dat het instrument van de MKBA heeft bijgedragen aan een goede onderbouwing van de besluitvorming over de projecten. Op projectniveau heeft de MKBA een structurerende werking gehad. Daarnaast zijn er ook leerpunten naar voren gekomen met betrekking tot dit instrument. Zo is één van de uitgangspunten van de MKBA, dat er keuzes kunnen worden gemaakt in alternatieven. Bij het Nota Ruimtebudget zijn de mogelijkheden hiervoor echter beperkt, aangezien de projecten ten tijde van de selectie inhoudelijk reeds ver uitgekristalliseerd waren. Met het opnemen van de Nota Ruimtebudgetprojecten in het MIRT lijkt dit dilemma niet langer te spelen. Tijdens de verkenningsfase van het MIRT Spelregelkader wordt door middel van een gebiedsgerichte aanpak uit de potentiële alternatieven een voorkeursvariant bepaald. Deze afweging vindt mede op basis van een MKBA plaats.

Een tweede punt dat in de tussenevaluatie naar voren komt, heeft betrekking op het gewicht van de MKBA in de besluitvorming. In de procedure voor het Nota Ruimtebudget is de MKBA bedoeld als één van de criteria. In de tussenevaluatie wordt voorts geconstateerd dat de MKBA nog onvoldoende toegesneden is op het integrale karakter voor gebiedsontwikkelingsprojecten. Maatregelen ten behoeve van omgevingskwaliteiten zoals water en natuur kunnen vooralsnog niet goed worden gemonetariseerd of gekwantificeerd, terwijl deze veelal juist een belangrijk onderdeel uitmaken van integrale gebiedsontwikkelingen. Ten einde het instrument van de MKBA beter toepasbaar te maken op integrale gebiedsprojecten is opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een handleiding. De planbureaus werken hieraan mee en de ervaringen die rondom het Nota Ruimtebudget zijn opgedaan worden hierin meegenomen. De handleiding zal over enkele maanden worden gepubliceerd. De betrokken ministeries in het ruimtelijk domein achten de handleiding een waardevol document, dat benut kan worden bij nieuwe integerale gebiedsverkenningen.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over de voortgang rondom het programma Nota Ruimtebudget.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven