29 435
Nota Ruimte

nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2005

In het debat over de Nota Ruimte op 17 januari jongstleden hebben de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Verkeer en Waterstaat en ikzelf een aantal toezeggingen gedaan. In deze brief ga ik, mede namens hen, in op deze toezeggingen, voor zover het kabinet deze thans reeds kan inlossen.

Allereerst zal ik ingaan op de door mij gedane toezeggingen, daarna op die van de zijde van de minister van LNV en van de minister van V&W.

In reactie op de vraag van mevrouw Van Velzen heb ik toegezegd met de minister van LNV te bezien in hoeverre benutting bestaande bebouwing wordt beperkt door regelgeving en met de provincies een en ander nader te bezien.

De meest gehoorde problemen houden verband met de Stankregelgeving. Stankcirkels rond intensieve veehouderij belemmeren functieverandering, bijvoorbeeld van agrarische (bedrijfs-)woning naar burgerwoning. En ook bij de omzetting van bijvoorbeeld schuur naar woon- en sommige bedrijfsfuncties.

Momenteel ben ik bezig om tot herziening van de Stankwet te komen. Voor een deel is deze herziening ook bedoeld om meer ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Ik zal daarover uiteraard ook met de minister van LNV komen te spreken. De planning is een ontwerp van wet voor de zomer naar de Kamer te zenden. Met de provincies bestaat hierover regelmatig overleg.

Op de vraag van de heer Duyvendak over gehanteerde rekenexercities m.b.t. natuurlijke aanwas voor elke gemeente, stuur ik hierbij een kopie1 van het rapport van ABF Research Ontwikkeling woningbehoefte bij migratiesaldo nul.

In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een eerste poging de effecten van migratiesaldo nul te kwantificeren. Bij de begrenzing van nationale landschappen, bundelingsgebieden en het overige landelijke gebied zijn gemeenten in hun geheel toegedeeld, terwijl de grenzen van de nationale landschappen nog niet zijn vastgesteld en/of de gemeentegrenzen niet volgen. Tegen deze achtergrond moeten de resultaten met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd.

Op grond van het rapport kan worden gesteld dat de conclusie dat het voorgestelde saldo nul beleid uitnodigt tot een ongebreidelde groei in de meer landelijke gebieden van Nederland, onjuist is. De onderstaande tabel, waarin de rekenexercitie uit het bijgevoegde rapport van ABF naar nationaal niveau getild is, onderstreept dit. Uit de tabel blijkt dat er in lijn met het beleid de gewenste bundeling overeind blijft, er wat meer ruimte buiten de bundelingsgebieden wordt gegeven en de ruimte in de nationale landschappen ongeveer gelijk blijft.

 Woningvoorraad 2004Trend 2020Saldo Nul 2020
   UitbreidingVoorraad + uitbreidingUitbreidingVoorraad + uitbreiding
 Absoluut*%Abs*%Abs *%Abs*%Abs*%
Bundeling3 771,955,3468,757,64 240,855,6453,855,84 225,955,4
Landelijk2 23332,8270,933,32 504,332,8284,134,92 517,533,0
Landschap812,111,973,79,1885,611,675,79,3887,711,6
Nederland6 817100,0813,3100,07 630,7100,0813,6100,07 631,1100,0

* in duizenden woningen

De heer Van Bochove vroeg om de toezending van een actualisering bedrijventerreinprognoses 2005. Zoals ik in mijn brief over de ingediende moties heb aangegeven, worden de ramingen dit voorjaar geactualiseerd. Naar verwachting zal op basis van deze ramingen een nieuwe prognose worden opgesteld. Ik verwacht dit medio van dit jaar. Ik zal de Kamer van deze uitkomsten op de hoogte stellen.

Mevrouw Van Velzen vroeg om toezending van het rapport van Ecorys-NEI over Hoeksche Waard van 2002. Dit rapport omvat de vraag-aanbod analyse inzake bedrijventerreinen in de regio Rotterdam, uitgevoerd in opdracht van de Stuurgroep Regionaal Economisch Overleg, waarin vertegenwoordigd zijn de gemeente en de Stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid Holland. Een kopie van dit rapport heb ik bij deze brief gevoegd1.

De heer Van Bochove vroeg naar de visie op Buitendijks Bouwen en de mogelijkheden voor Almere en Lelystad voor dergelijke bouwontwikkelingen. Ik heb al gezegd dat wij daar nog een nadere uitwerking aan moeten geven. De Nota Ruimte sluit buitendijks bouwen, zoals bijvoorbeeld in Lelystad en Almere, niet uit, maar verbindt daaraan strenge randvoorwaarden. Op buitendijks bouwen is het «nee, tenzij»-regime van toepassing, dat in de paragrafen 3.2.3 en 3.3 van de Nota Ruimte is verwoord, voor water respectievelijk natuur.

Verder is in dit verband het Rijk voornemens om medio 2005 met een uitwerking in de vorm van een beleidslijn buitendijkse gebieden te komen. De beleidslijn betreft een explicitering van het neergelegde beleid en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en rollen van betrokken overheden en gebruikers.

De heer Van As vroeg om een nadere toelichting over het Verminderen administratieve lasten.

In het Hoofdlijnenakkoord is als één van de doelstellingen opgenomen om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven met een kwart te verminderen voor eind 2007. Onder verantwoordelijkheid van de ministers van EZ en Financiën wordt vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven gecoördineerd1. Voor de vermindering van de administratieve lasten voor burgers heeft de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties een coördinerende verantwoordelijkheid. In het actieprogramma «Andere Overheid» paragraaf 2.2 is een opzet voor de aanpak van de vermindering van de administratieve lasten voor burgers opgenomen. Alle departementen moeten voor 1 maart 2005 een nulmeting hebben uitgevoerd. De peildatum die voor de nulmeting wordt gehanteerd is 31 december 2002. Voor VROM is ondermeer de Wet op de Ruimtelijke Ordening geselecteerd. Naast het doen van een nulmeting zullen de departementen ook moeten komen met reductieplannen voor een reductie van 25%.

Thans wordt gewerkt aan de nulmeting voor de Wro. Tevens zal worden berekend of de herziening van de Wro tot een reductie van de administratieve lasten voor burgers leidt. In maart zal de minister voor BVK een brief naar de kamer sturen over de omvang van de nulmetingen. In juni volgt een brief aan de Kamer over de reductieplannen. Dan zullen ook de departementen over hun reductieplannen rapporteren. Daarbij zal, wat mijn departement betreft, uiteraard aandacht worden gegeven aan de eventuele reductie als gevolg van de herziening van de Wro.

De heer Van der Staay vroeg mij om nadere informatie over de projecten in de Zuidplaspolder.

Volgens afspraak tussen rijk en regio heeft de provincie het voortouw bij de opstelling van een integrale visie op het gebied tussen Rotterdam–Zoetermeer–Gouda. Om verstedelijking mogelijk te maken past het rijk de grens van het Groene Hart aan ter plaatse van de Zuidplaspolder. Bij de bijzondere opgave om wonen en waterberging in deze lage polder gecombineerd vorm te geven is het rijk als adviseur betrokken. De eind 2004 gereed gekomen Interregionale Structuurvisie (ISV) is gebaseerd op de lagenbenadering, zodat bij de toedeling van stedelijke functies rekening wordt gehouden met de bodemgesteldheid en de waterhuishouding. Dit betekent dat in het laag gelegen veengebied ten zuiden van de A20 – met uitzondering van de locatie Westergouwe – geen verdere verstedelijking of ontwikkeling van bedrijventerreinen zal plaatsvinden. Dit heeft tevens een gunstige invloed op de planexploitatie.

De integraliteit van de plannen komt tot uitdrukking in de brede ruimtelijke visie op het gebied en de integrale opgave voor waterberging, natuur, woningbouw, bedrijventerrein en glas. Hierbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de ontsluiting en de financiële consequenties. De Interregionale Structuurvisie zal door de regionale partijen in 2005 vertaald worden in een Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder. Het rijk zal de kwaliteit van dit plan beoordelen op de eerder genoemde lagenbenadering, het ruimtelijk programma, de integraliteit, de ontsluiting en de financiering.

Op 6 januari jl. heb ik de Kamer een overzicht toegezonden (29 435, nr. 16) over de stand van zaken met betrekking tot de vier programma's die in het kader van de Nota Ruimte met een directe betrokkenheid van het rijk worden ontwikkeld. Daarin is ook het programma voor de Zuidvleugel opgenomen met ondermeer de Zuidplaspolder. De Kamer zal ik regelmatig informeren over de voortgang van deze projecten. Daarmee is ook een reactie gegeven op de toezegging van de minister van LNV naar aanleiding van de vraag van de heer Verdaas inzake het rijksprogramma Groene Hart.

Over de kwestie van de «ruime jas» heeft de Minister van LNV toegezegd dat hij deze gaat versimpelen. In mijn brief over de ingediende moties van 4 februari jl., heb ik de lijn van het kabinet in deze onder motie 49 uitgelegd. Voor de «ruime jas gebieden», ruimer dan de 1 op 2 begrensde gebieden, geldt geen «nee, tenzij»-beschermingsregime. De bescherming van deze gebieden is daarmee een verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten.

Reeds in de brief van 3 december (29 576 en 29 435, nr. 12) is toegezegd dat in beheersgebieden in de EHS geen «nee, tenzij»-beschermingsregime geldt voor agrarische activiteiten. Dit als antwoord op de vraag wat voor beschermingsregime aldaar geldt voor agrarische activiteiten.

Naar aanleiding van de opmerking van de heer Geluk over het benutten van de waardevermeerdering bij bestemmingswijziging ten behoeve van onder meer de natuur en het landschap, ook al omdat er een enorme opgave ligt voor de realisering van de EHS, heeft de Minister van LNV aangegeven dat in de EHS en eventueel ook daarbuiten de saldobenadering mogelijkheden biedt voor een «rood voor groen»-regeling. De mogelijkheden hiertoe zijn verruimd, waarbij verwezen wordt naar het debat met uw Kamer op 1 februari jongstleden over het grondbeleidinstrumentarium. Ik verwijs ook naar de reactie op motie 68 in mijn brief van 4 februari jl. De saldobenadering is mede hiertoe opgenomen in de Nota Ruimte.

In antwoord op de vragen van de heren Verdaas en Van Bochove ten aanzien van de saldobenadering heeft de Minister van LNV aangegeven dat het niet per definitie èn om natuurwinst in kwaliteit èn in kwantiteit gaat. In de brief van het kabinet van 4 februari is dit bij de reactie op motie 95 nog eens toegelicht.

Op de vraag van diverse kanten om Westergo niet als nationaal landschap aan te merken heeft de Minister van LNV toegezegd Westergo te schrappen als nationaal landschap in de Nota Ruimte.

De heer Geluk vroeg de minister van V&W naar eventuele financiële beperkingen bij de uitvoering van het beschermingsprogramma tegen hoogwater en hoe de uitvoering van dat programmamomenteel verloopt. Het hoogwaterbeschermingsprogramma is het afgelopen jaar opgesteld, op basis van een voorstel van het Inter Provinciaal Overleg en Unie van Waterschappen. Er zijn middelen geprogrammeerd voor de periode tot 2020. De meest risicovolle plekken langs de kust hebben, op basis van beheerdersoordelen, hoge prioriteit gekregen en zijn door middel van noodmaatregelen onmiddellijk aangepakt. Een aantal urgente rivierdijken wordt op zeer korte termijn versterkt. Daarnaast is een aantal werken in uitvoering, waaronder projecten langs de Westerschelde, Noordoostpolder en Flevoland, en maatregelen in het kader van ruimte voor de rivier en de Maaswerken. Een aantal rivierdijkversterkingen is grotendeels afgerond, waaronder de dijkvakken die onder het Deltaplan Grote Rivieren zijn uitgevoerd.

Interprovinciaal Overleg en Unie van Waterschappen hebben aangegeven een extra claim te voorzien op basis van de tweede toetsronde. Naar het zich laat aanzien zullen de beschikbare middelen dan onvoldoende zijn. De minister van V&W zal zich inspannen om de benodigde gelden tijdig op de begroting beschikbaar te krijgen, de reststerkte van de dijken zal bij de prioritering een belangrijke rol spelen.

Op 26 januari jl. is overleg geweest over het Hoogwaterbeschermingsprogramma tussen de minister van Verkeer en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen. De minister heeft toegezegd de resultaten van dit overleg aan de Kamer te doen toekomen. Het verslag van dit overleg zal separaat aan de Kamer worden toegezonden.

De heer Van der Ham vroeg naar de toepassing door gemeenten van de mobiliteitsbepalingen in de Wet Milieubeheer. In aansluiting op de in november 2004 door uw Kamer aangenomen motie wordt inmiddels gewerkt aan een minder vrijblijvende invulling van de Verruimde Reikwijdte van de Wet Milieubeheer op het onderwerp «inrichting gebonden mobiliteit». De minister van V&W heeft reeds eerder aangegeven sympathiek te staan tegenover deze motie. Ik sluit mij daarbij aan. De uitvoering van de Wet milieubeheer ligt bij de decentrale overheden. Het maken van goede afspraken zal daarom een onverbrekelijk onderdeel vormen van het voorgenomen aanvullende pakket maatregelen. Momenteel wordt gewerkt aan een circulaire met het juridisch instrumentarium voor de decentrale overheden voor dit onderwerp. Ik verwacht medio dit jaar dat deze circulaire uit zal gaan.

Met betrekking tot de opmerking van de heer van Bochove over het in samenhang bezien van de verbinding Berlijn/Amsterdam A1/A30 in het TEN-traject, wijs ik er namens de minister van V&W op dat genoemde routes reeds deel uitmaken van het Trans-Europese Netwerk, zij het niet als zijnde prioritair op de lijst welke in mei 2004 is vastgesteld. In beginsel staat deze lijst nu niet ter discussie. Mocht de gelegenheid zich voordoen om nieuwe projecten aan deze lijst toe te voegen dan zal er – indien Duitsland ook de benodigde prioriteit aan deze verbinding geeft – bij de Europese Commissie op aangedrongen worden de route als prioriteit te erkennen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Kabinetsplan «Meer Ruimte voor Ondernemers door Minder Lasten», april 2004.

Naar boven