29 435
Nota Ruimte

nr. 102
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 21 januari 2005

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, de vaste commissie voor Economische Zaken2, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 en de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat4 hebben op 17 januari 2005 overleg gevoerd met minister Dekker van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en minister Peijs van Verkeer en Waterstaat over de nota Ruimte.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Atsma

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van Halen

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor Economische Zaken, voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Verkeer en Waterstaat

Maandag 17 januari 2005

10.15 uur

De voorzitter: Buijs

Aanwezig zijn 11 leden der Kamer, te weten:

Van As, Van Bochove, Buijs, Duivesteijn, Duyvendak, Geluk, Van der Ham, Huizinga-Heringa, Van der Staaij, Van Velzen en Verdaas,

en mevrouw Dekker, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de heer Veerman, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Peijs, minister van Verkeer en Waterstaat.

Aan de orde is de behandeling van:

de nota Ruimte (29435).

Hierbij kunnen betrokken worden:

1. Brief van de minister van VROM d.d. 27 april 2004 met Kabinetsstandpunt inzake de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid behorende bij de nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (29435, nrs. 1-2) en de Uitvoeringsagenda nota Ruimte (29435, nr. 3);

2. Brief van de minister van VROM d.d. 6 mei 2004, Kengetallen Kosten-batenanalyse Verstedelijking Randstad en Integrale MIT-verkenning corridor Haarlemmermeer-Almere (29435, nr. 4);

3. Brief van de minister van VROM d.d. 13 juli 2004 met Aanbieding advies Rijksplanologische Commissie (29435, nr. 7);

4. Brief van de minister van VROM d.d. 13 juli 2004 met een nadere verduidelijking van begrippen n.a.v. het hoofdlijnendebat nota Ruimte (29435, nr. 8);

5. Nota van Verbetering d.d. 20 september 2004 (29435, nr. 11);

6. Brief van de minister van VROM d.d. 17 september 2004 met beantwoording schriftelijke vragen over de nota Ruimte (29435, nr. 10);

7. Brief van de minister van VROM d.d. 20 september 2004 over het beleidsplan Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (VROM-04-777);

8. Brief van de minister van VROM d.d. 30 september 2004 inzake reactie Rijksbouwmeester op de nota Ruimte (VROM-04-848);

9. Brief van de minister van VROM d.d. 14 oktober 2004 met Reactie op idee voor opschalingscluster windturbines langs Afsluitdijk (VROM-04-861);

10. Brief van de minister van VROM d.d. 18 oktober 2004 over de "Voorwerking" van de nota Ruimte (29435, nr. 12);

11. Brief van de minister van VROM d.d. 28 oktober 2004 met Reactie op de drie VROM-raad adviezen "Over de nota Ruimte", "Gereedschap voor Ruimtelijke Ontwikkelingspolitiek" en "Buiten Bouwen" (29435, nr. 13);

12. Brief van de minister van VROM d.d. 17 november 2004, VROM en het EU voorzitterschap: ambities op het gebied van Ruimte (21501-29, nr. 2);

13. Brief van de minister van VROM d.d. 23 november 2004, Kabinetsreactie op het SER-advies nota Ruimte (29435, nr. 14);

14. Brief van de minister van LNV d.d. 3 december 2004, Aangenomen moties en toezeggingen Agenda Vitaal Platteland (29576, nr. 2);

15. Brief van de minister van VROM d.d. 6 januari 2005, Aanbieding uitwerking Programma-aanpak nota Ruimte (onder voorbehoud).

De voorzitter:

Ik open de vergadering en heet u allen welkom; ik wens alle aanwezigen een voorspoedig 2005 toe. Hartelijk welkom ook aan de drie bewindslieden die vandaag met de Kamer van gedachten zullen wisselen in het kader van de nota Ruimte. De leden meld ik dat ik van plan ben goed de hand te houden aan de aangegeven spreektijden.

De heerVerdaas(PvdA)

Voorzitter. "Het is op zijn minst de vraag of binnen de ruimtelijke ordening momenteel voldoende wordt gereflecteerd op de werking van het huidige planstelsel." Deze vraag stelt het Ruimtelijk Planbureau in zijn advies "Sturing in de nota Ruimte". Dit advies is gemaakt op verzoek van de PvdA-fractie. Het betreft hier overigens een retorische vraag, waarop men het antwoord zelf mag invullen.

De reden voor onze fractie om dit advies aan het Ruimtelijk Planbureau te vragen, ligt in de nota Ruimte zelf. Deze nota stelt immers dat niet het "wat" wordt veranderd, maar alleen het "hoe". Anders gezegd: met de doelstellingen op hoofdlijnen van ons ruimtelijk beleid, zoals wij dat al jaren voeren, is niets mis, maar wij gaan het alleen anders doen; wij gaan anders sturen. Maar wat gaan wij dan anders doen, als dit toch tot dezelfde uitkomsten zou moeten leiden? Waarom dan al die moeite? Dit zijn vragen waarop wij graag de onafhankelijke reflectie van het Ruimtelijk Planbureau wilden hebben, ter voorbereiding op dit debat.

Laten wij onszelf vandaag niet voor de gek houden; ik kijk daarbij ook naar mijn collega's. Wie roept: "Vanaf vandaag gaan wij het allemaal eens anders doen", die roept dat meestal niet omdat hij zo tevreden is met de uitkomsten. Nee, die wil ook dat het "wat" verandert. Het "hoe" en het "wat" zijn in de ogen van de PvdA-fractie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wie dit ontkent – de nota Ruimte ontkent dit – houdt zichzelf voor de gek.

De nota Ruimte kiest onverkort voor ontwikkeling en economische groei. Dat is een heldere politieke keuze, al is het niet de onze. In onze overtuiging zijn zaken als sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid en belevingswaarde van het landschap eveneens relevante waarden die in het ruimtelijke beleid een centrale plaats moeten krijgen. Sterker nog, in onze ogen is economische groei alleen mogelijk, als wij niet alles loslaten en niet tegen elke ontwikkeling "ja" zeggen. Economie is méér dan dat.

Wat ons echter vooral zorgen baart, is dat de keuze voor een nieuwe sturingsfilosofie niet vergezeld gaat van een ruimtelijk zelfbeeld, zoals het RPB dat zo mooi noemt in zijn advies. Het ontbreekt in de nota Ruimte zelfs maar aan het begin van een antwoord op de vraag wat Nederland in zijn inrichting tot Nederland maakt en welke aanpassingen aan dit zelfbeeld in de toekomst wenselijk zijn. Ik herhaal het nog maar eens: wij gaan het "hoe" veranderen, maar wij weten nog niet waar wij uit willen komen.

Ik ken een deel van het antwoord van de minister al: wij gaan monitoren. Maar wat gaan wij dan monitoren en op welk moment gaan wij dit doen? Wanneer zijn wij tevreden en wanneer zijn ontevreden? Daar komt bij dat ingrepen in de ruimte vaak onomkeerbaar zijn, in ieder geval op korte termijn. Wat heeft monitoren dan voor zin? Voelt de minister er in dit licht niet voor om in ieder geval te gaan monitoren op het voorgenomen beleid van de decentrale overheden? Zouden wij dat in ieder geval niet kunnen afspreken vandaag? Of zoals het Ruimtelijk Planbureau het stelt: maakt de nota Ruimte wel voldoende helder waaraan provincies, gemeenten en private partijen moeten voldoen? Is het systeem van sancties voldoende helder? Of dreigt er een proces van sluipende bureaucratisering, waarin veel wordt gemonitord en weinig wordt afgerekend?

Een ander opvallend element uit de nota Ruimte is het feit dat er eigenlijk wordt uitgegaan van een tweedeling in private en publieke partijen. Wij hebben dat de afgelopen maanden ook gemerkt in de gesprekken met het maatschappelijke middenveld; dat speelt in het ruimtelijk beleid blijkbaar geen enkele rol meer, althans als je de nota Ruimte erop naslaat. Dat hoeft geen verbazing te wekken, want de ruimtelijke ordening wordt in onze ogen verengd tot een onderhandelingsplanologie of zoals collega Geluk van de VVD het verwoordt het "voor wat hoort wat"- principe. Maar wat hoort dan voor wat? Wat kan wel, wat kan niet? Betekent het dat alles kan, als je er maar genoeg voor betaalt? Wat is de basis voor onderhandeling? Gesteld dat je voor dit principe kiest, hoe voorkom je dan dat gemeenten de druk van machtige bedrijven en welvarende burgers niet kunnen weerstaan als je overal vestiging mogelijk maakt? Wat betekent dat voor de onderhandelingspositie van de publieke zaak, om het maar even in abstracte termen te gieten?

Het IJmeeratelier van Amsterdam-Almere is een gunstige uitzondering op de trend om alles onderhandelbaar te maken. Daar probeert men nog echt op basis van een gezamenlijk ontwerp tot een goede ruimtelijke ordening en ontwikkeling te komen. Wij gaan daar allemaal braaf op bezoek en spreken er lovende woorden, maar bijvoorbeeld bij de Bloemendalerpolder zie je dat de ruimtelijke ordening wordt teruggebracht tot handjeklap. Ik ben benieuwd wat de collega's daarover zullen zeggen. Wij praten over een woning erbij en een woning eraf, maar het Rijk neemt geen verantwoordelijkheid voor de integrale opgave van de Noordvleugel. Dat geldt eigenlijk ook voor het Groene Hart en de Zuidvleugel. Wij zeggen niet dat het Rijk voor die opgave verantwoordelijk is. Dat betekent niet dat wij alles gaan doen, maar wij maken het wel mogelijk.

Ruimtelijke ordening is een teken van beschaving. Juist de zwakkere maatschappelijke belangen zijn gediend met een stevig ruimtelijkeordeningsbeleid. De zwakkere belangen, of het nu om mensen of dieren of in meer abstracte termen om historische waarden en natuurwaarden gaat, delven het onderspit in de onderhandelingsplanologie.

Wij hebben evenmin de ultieme wijsheid in pacht, maar het minste wat je van de nota Ruimte mag verwachten is toch dat die een beeld schetst van toekomstig Nederland. Pas als je weet wat je wilt, is de hoe-vraag interessant. Maar nee, de nota Ruimte stelt: wij gaan het anders doen en wij zien wel wat er gebeurt.

De heerVan As(LPF)

Ik luister nu al een aantal minuten met verbazing naar de heer Verdaas, want ik ben heel benieuwd naar de visie van de PvdA. Er worden nu allerlei bespiegelingen gehouden, maar hoe kijkt de PvdA concreet aan tegen het ruimtelijk beleid? Wat gaan wij eraan doen en wanneer gaan wij beginnen? Het is goed om dat een keer duidelijk te maken.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik bouw de spanning graag op. Een antwoord moet je niet zomaar geven; je moet met je analyse beginnen. Ik probeer vandaag eerst de analyse van de nota Ruimte te geven. Dat is meteen ook onze analyse. De antwoorden komen.

De heerVan As(LPF)

U kunt beter een analyse geven hoe het zo is gekomen, want daarvoor bent u acht jaar medeverantwoordelijk geweest, althans uw bewindslieden.

De heerVerdaas(PvdA)

Dat is een heel verrassende interruptie. Inderdaad, wij zijn ook verantwoordelijk geweest, maar ik spreek op dit moment over deze nota Ruimte. U zegt dat de PvdA acht jaar regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen. Ja, dat klopt. Dat is dan meteen het antwoord voor de volgende interrumpanten. Ik ben mij daarvan bewust.

Het gaat dus niet om centraal of decentraal. Nogmaals, het gaat om de vraag hoe wij ons land inrichten. Wij kiezen daarbij voor de benadering van het gebiedsgerichte ontwerp. Voor gebieden met bijzondere opgaven, gebieden met veel dynamiek en gebieden waar bijzondere waarden in het geding zijn maken wij een gebiedsvisie. Je kunt daarbij denken aan de zes nationale netwerken die in de nota Ruimte worden aangewezen en de 20 nationale landschappen. Zo'n gebiedsgericht ontwerp is een perfecte basis om met burgers, bedrijven en de bestuurlijke omgeving tot uitvoering te komen, mits dat binnen een bepaalde tijdsspanne gebeurt en één partij de eindverantwoordelijkheid heeft.

Ik heb daarmee ons algemene politieke oordeel over de nota Ruimte gegeven. Het is een trendbreuk met een lange traditie van goedwerkend ruimtelijk beleid. Ik merk op dat het allemaal niet zo bar en boos is met het ruimtelijk beleid als dit kabinet wil doen geloven. Er is van het ruimtelijk beleid in ons land een karikatuur gemaakt alsof alles is vastgelopen, er geen steen meer op de andere wordt gelegd en gelijktijdig ook nog alles is verrommeld. Alleen al logischerwijs kan het niet waar zijn dat alles tegelijkertijd het geval is.

De heerVan As(LPF)

De heer Verdaas zit nog maar net in de Kamer, maar er is jarenlang door de PvdA een RO-beleid gevoerd, waarbij hele gebieden gewoon geblokkeerd zijn voor ontwikkelingen, ook in Zuid-Holland. Dat is een heel star RO-beleid waar wij nodig van afmoeten. Dat heeft ook te maken met een woningbouwprogramma dat niet gehaald is.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik ben de bewindslieden dankbaar. Stel je voor hoe het land eruit had gezien als wij de afgelopen 40, 50 jaar niet met het ruimtelijk beleid waren omgegaan zoals wij dat hebben gedaan. Wat is er mis mee?

De heerVan As(LPF)

De heer Verdaas heeft tijdens inspraakprocedures toch voldoende kunnen horen wat er mis mee is? Is hij daaraan voorbij gegaan? Hij weet dat wij in het ruimtelijk beleid en ook in de woningbouw gigantisch achterlopen. Wij hebben er onvoldoende op ingespeeld en de hele zaak is stroperig geworden.

De voorzitter:

Ik neem aan dat dat straks in uw termijn aan de orde komt.

De heerVerdaas(PvdA)

Laat ik volstaan met de opmerking dat uit onderzoek van het ministerie zelf blijkt dat in de plancapaciteit nog meer dan voldoende ruimte zit om honderdduizend of meer woningen te bouwen. Maak mij niet wijs dat het aan de restricties in het beleid ligt dat die woningen niet gebouwd worden. Dan doe je de waarheid echt geweld aan.

Nederland was en is nog steeds een gidsland op het gebied van ruimtelijk beleid, ook al moeten wij achteraf constateren dat sommige dingen misschien anders hadden gemoeten. Als wij in de jaren '30 hadden geweten hoe Schiphol zou doorgroeien, hadden wij andere keuzes gemaakt. Nederland is een gidsland en ik wil dat graag zo houden. Juist in een land waar ruimte schaars is, moeten unieke landschappen en waarden worden gekoesterd. In een economie waarin verblijfs- en gebruikswaarden steeds belangrijker worden, kiest dit kabinet voor oude economie, liberalisatie en decentralisatie. Als wij de teugels laten vieren, als wij denken dat het dan wel weer zal gaan lopen, dan spannen wij het paard niet achter de wagen, dan keren wij om en galopperen wij terug in de tijd.

Met een beetje goede wil zou je kunnen stellen dat de nota Ruimte in ieder geval voorziet in de kennelijk gevoelde behoefte bij dit kabinet om op korte termijn te ontwikkelen wat er maar te ontwikkelen valt. In mijn ogen zou echter juist een diepgaande reflectie op de lange termijn leidend moeten zijn. Waar de nota Ruimte aan de waan van de dag zou moeten ontsnappen, is het niet veel meer dan een bevestiging van die waan. Met dit soort uitspraken word je als PvdA'er al snel uitgemaakt voor centralistische blauwdrukplanner. Dat is echter niet het pleidooi wat ik hier houd. Integendeel, wij pleiten voor visie, durf en creativiteit. Wij pleiten voor onorthodox denken, juist ter ondersteuning van die nieuwe ontwikkelingen en de uitvoering ervan. Zonder visie en wervende perspectieven zal elke ontwikkeling en uitvoering ten dode opgeschreven zijn, of je moet genoegen nemen met middelmaat en toeval.

De nota Ruimte is gepresenteerd als een integrale nota. Dat is ook niet zo moeilijk als je belangrijkste boodschap is dat anderen het moeten doen. Als alles past, is het al snel integraal. Kan de minister van VROM mij aangeven waar de nota Ruimte dwingend is in de keuzes die bijvoorbeeld in de nota Mobiliteit of in de agenda Vitaal platteland worden gemaakt? Met de beste wil van de wereld kan ik niet zien waar zonder de nota Ruimte in die andere nota's andere keuzes zouden zijn gemaakt. Integraliteit betekent ook selectiviteit.

Deze nota zit dus niemand in de weg. Wat is dan de betekenis ervan, welk verschil wordt ermee gemaakt? Ook de uitvoeringsagenda is enkel een bevestiging van reeds gemaakte keuzes. De beleidsteksten van de nota Ruimte hebben de pretentie selectiviteit uit te stralen, maar dat vindt geen weerslag in de uitvoeringsagenda. Tot 2010 is er geen nieuw geld beschikbaar; er wordt alleen maar opgesomd wat er tot die tijd al gereserveerd was. Met middelen vindt er dus ook geen sturing plaats. Voordat ik wat meer inhoudelijk op de verschillende thema's inga, geef ik nog twee citaten uit het SER-advies. Het eerste luidt: "Het is teleurstellend dat de nota Ruimte voorbijgaat aan de ruimtelijke effecten van ICT." Het tweede is: "De raad mist een reflectie op de gevolgen van de vergrijzing en van de na 2030 inzettende daling van het aantal huishoudens." Daarmee zeg je nogal wat. Wij moeten dit maar even laten bezinken.

De nota Ruimte zet in op een versterking van de nationale economie. De Nederlandse steden spelen daarbij uiteraard een belangrijke rol. Het antwoord van de nota Ruimte op de haperende economie is vooral de klassieke reflex van ruimte voor bedrijvigheid en een betere bereikbaarheid of, zoals de heer Winsemius het typeert – volgens mij is hij een partijgenoot van de minister van VROM –: de nota Ruimte blinkt uit door een verbluffend gebrek aan visie ten aanzien van de langetermijnontwikkeling van ons land; het blijft allemaal klein bier plus twintigste-eeuwse infrastructuur: meer wegen en spoor. Ik zal niet ontkennen dat het aantal hectaren bedrijventerrein en een goede bereikbaarheid over de weg belangrijk zijn, maar het gaat om meer. De nota Ruimte gaat bijvoorbeeld geheel voorbij aan de meest recente inzichten rondom de bijdrage van het stedelijke leven aan het vestigingsklimaat en de vernieuwing van de economie. Het advies van de VROM-raad "Nederlandse steden in internationaal perspectief" is hier helder over. De VROM-raad wijst op het belang van diversiteit, creativiteit en ruimte voor ongeplande ontwikkeling in stedelijke gebieden. Je kunt dit afdoen als een zaak van de lokale overheid, maar juist als je inzet op de economie, kun je in de nota Ruimte niet om dergelijke inzichten heen. Ik weet dat ik in herhaling val, maar ik zeg nog een keer dat ik in de nota Ruimte zelf het begin van een reflectie mis op de vraag of de toekomstige economie wellicht meer zou kunnen zijn dan ruimte voor bedrijvigheid en klassieke bereikbaarheid over de weg. En ook al kom je na zo'n denkexercitie tot dezelfde conclusies als die welke nu in de nota Ruimte staan, dan kun je in ieder geval laten zien dat je nagedacht hebt.

Hetzelfde advies van de VROM-raad laat ook zien dat de zogeheten toplocaties niet op zichzelf staan, in weerwil van wat de nota Ruimte ons hierover wil doen geloven. De studie van de VROM-raad laat glashelder zien dat toplocaties alleen kunnen bestaan bij de complementariteit van de andere regio's. Anders gezegd: wie zijn ogen sluit voor de ontwikkelingen buiten de zogeheten topregio's, doet ook zijn topregio's te kort. Selectiviteit is dus prima, maar het mag niet leiden tot oogkleppen en blindheid. Wat ik de minister wil meegeven, is dat de netwerksamenleving zich maar moeilijk in eendimensionale concepten laat vangen, zoals de nota Ruimte dat wel probeert te doen. Ik hoor hierop graag een reactie. Later kom ik nog wat meer specifiek terug op een aantal regio's.

De SER spreekt in het kader van de stedelijke ontwikkeling, met name waar het de woon-werkbalans betreft, van een dubbele mismatch. Daarmee wordt bedoeld dat de grote steden voor de opgave staan om aantrekkelijke woonmilieus voor hogere inkomensgroepen te ontwikkelen, terwijl de buurgemeenten van de grote steden juist meer ruimte voor woningen voor laag opgeleiden moeten scheppen. De verleiding is groot is om bij dit onderwerp uitstapjes te maken naar brede maatschappelijke ontwikkelingen, zoals segregatie, keuzevrijheid et cetera, maar ik wil het even bij de kernvraag over de mismatch houden. Bij mijn weten bestaat er Kamerbreed overeenstemming over de noodzaak om deze zogenaamde mismatch ongedaan te maken. De minister vertrouwt in dit verband op de afspraken die zij maakt met de provincies en de gemeenten. Ik spreek niet uit wantrouwen, maar ik constateer dat het hier een oude wens betreft en dat de uitvoering vaak hapert. Wat maakt dat de minister denkt dat het dit keer wel gaat lukken? Waarom probeert zij toch niet om, in goed collegiaal overleg, wat dwingender kaders te formuleren? Waarom wordt de inzet van financiële middelen niet nadrukkelijker gekoppeld aan de mate waarin de regio's tot afspraken komen en resultaten boeken? Waarom wordt niet ingezet – dat zou echt vernieuwend zijn – op een vorm van creatieve concurrentie? Dit begrip, ooit geïntroduceerd door de heer Teisman, hoogleraar te Rotterdam, houdt in dat middelen worden toegewezen aan plannen die voor het bereiken van de doelstellingen het meest aanspreken. Dan wordt echt aangestuurd op vernieuwing.

Wie het open landschap koestert – in de nota Ruimte wordt dat in ieder geval beleden – moet ontwikkelingen bundelen. Ik neem onmiddellijk het misverstand weg dat er dan niets meer mag. In de nota Ruimte staat dat het kabinet actief ruime gebieden voor bundeling zal aanwijzen. Dergelijke zinnen zeggen mij helemaal niets. Hoe actief? Hoe ruim? Wanneer? Hoe dwingend? Wat hebben wij eraan? Als alternatief noem ik de SER-ladder waarin wordt aangegeven dat uitbreiding buiten bestaand gebied pas mogelijk wordt als de opties binnen bestaand stedelijk gebied zijn verkend. Dan is er een heldere afspraak over de wijze waarop dit wordt gedaan. Daar heb ik meer aan dan aan die zin in de nota Ruimte.

Een ander begrip is "stedelijke bereikbaarheid". In de nota Ruimte richt men zich vooral op de bereikbaarheid tussen stedelijke gebieden, terwijl juist de binnenstedelijke bereikbaarheid van essentieel belang is voor de leefbaarheid en vitaliteit van de Randstad, voor grote steden daarbuiten of andere stedelijke netwerken. Het voordeel van het digitale tijdperk is dat dikke nota's snel nagevlooid kunnen worden op dit soort begrippen. Geloof het of niet maar het begrip "stedelijke bereikbaarheid" komt in de nota Ruimte niet voor of mijn computer moet een virus bevatten. Vervolgens heb ik gezocht op "regionale bereikbaarheid". Die term kom ik enkele keren tegen, maar dan gaat het alleen over de bereikbaarheid van regio's en niet over de bereikbaarheid binnen stedelijk gebied. Alleen in paragraaf 2.3.2.5 worden enkele zinnen gewijd aan wat beschouwd kan worden als binnenstedelijke bereikbaarheid. Het gaat dan om de nogal vrijblijvende constatering dat infrastructuur optimaal benut moet worden, evenals de potenties van knooppunten, en dat bij de ontwikkeling van infrastructuur geanticipeerd moet worden op mogelijkheden van verstedelijking en centrumvorming. Ook in dit geval blijft het daarbij. Er vindt geen vertaling plaats naar een concreet ontwerp en er wordt niet aangegeven wat voortaan anders gedaan zal worden.

In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat er kansen liggen om een brug te slaan tussen infrastructurele ontwikkelingen, maar de kansen in het ruimtelijk beleid laat men liggen. Procesmatig noch ontwerpmatig wordt de wisselwerking tussen infrastructuur en stedelijke ontwikkeling verder uitgewerkt. Ik heb de nota Mobiliteit er nog even op nageslagen. Daarin wordt, weliswaar kort, stilgestaan bij de wisselwerking tussen ruimte, economie en infrastructuur, maar het is mij een brug te ver om te stellen dat in de nota een brug wordt geslagen tussen bereikbaarheid, mobiliteit en ruimtelijk beleid. Ik zie graag dat in de definitieve versie van de nota Ruimte nadrukkelijker wordt ingegaan op het thema van de stedelijke bereikbaarheid, de effecten van ruimtelijke ingrepen op mobiliteit en, omgekeerd, de betekenis van infrastructuur als drager voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit brengt mij als vanzelf op de passage over de Zuiderzeelijn. Sinds het verschijnen van de nota Ruimte heeft de TCI haar werk ...

De heerDuyvendak(GroenLinks)

U noemt belangwekkende zaken die u graag in de definitieve versie van de nota Ruimte anders geregeld wilt hebben. Ik zou dat ook willen. U doet echter of wij nog aan het begin van het debat staan, maar ik vrees dat wij in de afrondende fase zitten. Gaat u amenderende moties indienen?

De heerVerdaas(PvdA)

Het is gebruikelijk om eerst het antwoord van de minister af te wachten, maar als dat niet bevredigend is, zal ik mijn politieke verantwoordelijkheid nemen. Dat lijkt mij niet verrassend.

Voorzitter. Inmiddels is het rapport van de Tijdelijke commissie infrastructuur onder voorzitterschap van collega Duivesteijn verschenen. De nota doet ook enkele uitspraken over de Zuiderzeelijn. Er wordt met zoveel woorden gezegd dat er sprake is van een soort van bestendiging van de gemaakte afspraken en dat er kan worden begonnen met de prijsvraag. Mijn vraag is of de minister al heeft nagedacht over de vraag of die passage wellicht toe is aan herziening. De TCI heeft ook een deelrapport over de Zuiderzeelijn het licht laten zien en daarin staan enkele interessante aanbevelingen. Ook die zouden wij graag verwerkt willen zien in de nota Ruimte. Heeft de minister zelf ook al opvattingen over die aanbevelingen?

De PvdA-fractie is voorstander van een ontwerpgerichte benadering van de open ruimte en het verstedelijkte gebied. Het koesteren van de schaarse open ruimte en het beschermen van karakteristieke landschappen wordt al snel verward met het op slot zetten van hele gebieden. Dat verklaart ook de weerzin die veel partijen in het verleden voelden – ook de PvdA – tegen het simpelweg trekken van contouren. Het verrast wellicht sommigen, maar open gebieden en karakteristieke landschappen kunnen juist versterkt worden door het toevoegen van functies. Het moet dan wel op een kwalitatief hoogwaardige manier gebeuren zodat ze zich verdragen met de karakteristieken van het landschap. De rijksbouwmeesters Coenen en Sijmons hebben hiervan al fraaie voorbeelden laten zien. Je moet dan wel het landschap en zijn kwaliteiten als uitgangspunt nemen. In de nota Ruimte wordt echter de vraag te veel verengd tot de vraag of er wel of niet iets mag worden toegevoegd. Daar gaat het dus niet om. Ook het RIVM zegt hierover heel verstandige dingen. De nota Ruimte koppelt het ja-mits-regime onvoldoende duidelijk aan de kernkwaliteiten van de nationale landschappen. In de nota staat eigenlijk dat er in die landschappen van alles mag en dat daarbij niet per se rekening hoeft te worden gehouden met de kernkwaliteiten; als die kwaliteiten vragen om openheid, is het jammer voor die openheid. Wij kunnen ons niet vinden in die benadering. Volgens het RIVM – en die heeft hier toch goed studie van gemaakt – heeft 2/3 van de genoemde kernkwaliteiten van de nationale landschappen geen baat bij ontwikkeling, maar wel bij het behoud van openheid. Er wordt dus niet gezegd dat er niets kan, maar dat die openheid als uitgangspunt moet worden genomen.

Uit de kaart in de nota Ruimte blijkt dat het Groene Hart wordt opgeknipt in verschillende kamers. Dat gaat ons aan het (rode) hart. Ik wil de minister oproepen om nu eindelijk eens een besluit te nemen voor het Groene Hart. Blijf niet aan de randen knabbelen en blijf niet zeggen dat er van alles moet kunnen omdat de druk te hoog is. Zeg gewoon: over een jaar of anderhalf jaar ligt er een plan voor het Groene Hart, opgesteld in overleg met andere betrokken overheden en partijen. De minister moet haar verantwoordelijkheid nemen op dit punt en dat plan dient dan de basis te zijn voor welke ontwikkeling dan ook.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

De minister knabbelt inderdaad op bepaalde plekken aan het Groene Hart. Is de PvdA-fractie het daar niet mee eens of mag er na de door de minister voorziene aantastingen niets meer gebeuren?

De heerVerdaas(PvdA)

De manier waarop nu aan ruimtelijke ontwikkeling wordt gedaan – het knabbelen – is niet onze manier. Er moet op hoofdlijnen een fundamenteel andere benadering worden gekozen. Je kunt natuurlijk niet zeggen dat er tot in lengte van jaren nergens gebouwd zal worden, maar er ligt nu geen ontwerp voor dat inzichtelijk maakt waar je over 10 of 20 jaar moet uitkomen in de Randstad. Zolang dat ontwerp er niet ligt, mag niet aan de randen worden geknabbeld.

De heerVan der Ham(D66)

In de nota Ruimte staat dat het Groene Hart wordt verkleind, waardoor verschillende plekken er niet meer onder vallen. Er is gesuggereerd om de huidige grenzen intact te laten en een apart regime te maken voor bepaalde gebieden. Kiest de PvdA-fractie die lijn? Mijn fractie is daar in ieder geval voor.

De heerVerdaas(PvdA)

Kan de heer Van der Ham iets meer specificeren wat zijn insteek is? Dan kan ik aangeven of ik mij erin kan vinden.

De heerVan der Ham(D66)

Ik vraag vooral naar de opvatting van de PvdA-fractie; mijn opvatting geef ik straks. Ik begrijp dat de PvdA-fractie het in ieder geval niet wil zoals de minister het heeft geregeld. Wil de PvdA-fractie dat de huidige grens van het Groene Hart wordt gehandhaafd en dat daarbinnen onder bepaalde voorwaarden meer mogelijk wordt?

De heerVerdaas(PvdA)

Die insteek kiezen wij zeker niet. Het programma in termen van woningen, bedrijventerreinen, voorzieningen en infrastructuur kan binnen bepaalde bandbreedtes voor tien tot twintig jaar in scenario's worden uitgewerkt. Wij vragen de minister om dat te vertalen in een ruimtelijk ontwerp. In dat geval wordt duidelijk hoe het zou kunnen neerslaan, wat de basis vormt voor een gesprek. Dat lijkt mij een zinnige en transparante manier om de inrichting te regelen. Het debat verengt zich steeds tot de vraag: waar gaan wij knabbelen want er moet iets gebeuren? Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Hoekse Waard, waarop ik zodadelijk terugkom.

De heerVan der Ham(D66)

Wij voeren nu het debat over hoe het moet worden geregeld. Het gaat nu om de tekst. Laat de heer Verdaas zijn tekst op tafel leggen, dan kunnen wij het daarover hebben.

De heerVerdaas(PvdA)

Die tekst komt op tafel, als het antwoord van de minister niet bevredigend is.

De intenties van de ecologische hoofdstructuur deugen, maar ik wil graag twee kanttekeningen plaatsen. In de huidige formulering van het regime voor de ecologische hoofdstructuur zou de provincie Friesland volledig onder het "nee, tenzij"-regime komen te vallen. Is dit het gevolg van het feit dat Friesland eerder heeft geweigerd om beheersgebieden in het kader van de EHS aan te wijzen? In technische termen is de hele provincie nu een ruimejasbeheersgebied. Begrijpelijkerwijs is er veel onrust ontstaan onder agrariërs en bestuurders. Men vreest dat het afsluiten van beheersovereenkomsten juist moeilijker wordt. Los van de schuldvraag zouden wij dit probleem vandaag moeten oplossen, omdat de natuurwaarden in Friesland anders achteruit dreigen te gaan in plaats van dat zij worden gekoesterd; dat kan niet de bedoeling zijn.

Mijn tweede kanttekening heeft betrekking om de saldobenadering. Er staan goede dingen in de nota Ruimte; dat wil ik ook graag vermelden. Wij zijn echter nog steeds bevreesd dat natuur van hoge waarde kan worden vervangen door snel te realiseren natuur met een lagere natuurwaarde. Het RIVM deelt deze vrees, waardoor ik mij gesteund voel. De saldobenadering moet dusdanig worden ingekaderd dat deze alleen mag worden toegepast als er per saldo sprake is van natuurwinst. Deelt de regering deze opvatting?

Als je de nota Ruimte leest, zou je haast vergeten dat Nederland in Europa ligt. Waar de Vijfde nota nog letterlijk grenzeloos dacht en zo een nieuw perspectief bood op Nederland in West-Europa, getuigt de nota Ruimte van een naar binnen gerichte manier van kijken. Aan de internationale context wordt welgeteld anderhalve pagina met in mijn ogen nietszeggende tekst besteed. De werkelijkheid is natuurlijk anders. Sterker nog, Europa had ook het vertrekpunt voor de nota Ruimte kunnen zijn. Dit werd concreet zichtbaar tijdens een bezoek van de vaste commissie voor VROM aan de Euregio Zuid-Limburg. Daar blijkt dat de ontwikkelingsopgaven de nationale agenda al lang en breed overschrijden. De vraag is dan ook of de minister iets voelt voor een project waarbij grenzen worden geslecht, zowel in wetten en regels als in het ontwerp, waar de regio tegenaan loopt. Het zou van een vooruitstrevend inzicht getuigen als dit in de nota Ruimte werd onderkend. Het denken moet niet bij de grens ophouden. De studie van het Ruimtelijk Planbureau over de betekenis van Europa is ook helder. Deze studie laat zien dat een belangrijk deel van het speelveld in Nederland wordt bepaald door Europese sectorrichtlijnen. Ik vis er even de kaderrichtlijn Water uit. De analyse van wat deze richtlijn gaat betekenen voor de mogelijkheden in ons land is heel mager. Ik noem als voorbeeld de gevoelige kwestie van de Zuidplaspolder. Is het niet zaak om hier meer aandacht aan te besteden?

Een ander belangwekkend thema in de nota Ruimte betreft de bedrijventerreinen. In de nota Ruimte wordt gekozen voor de economie en daaraan wordt als vanzelfsprekend de conclusie verbonden dat nieuwe bedrijventerreinen alle ruimte moeten krijgen. Wij betwijfelen het of de prognoses kloppen. Daarin voelen wij ons gesteund door het rapport "Is er wel vraag naar nieuwe bedrijventerreinen?" dat in opdracht van Milieudefensie is uitgebracht door de TU Delft. Iedereen met enige ervaring in het werkveld weet dat elke regio zijn eigen prognoses altijd baseert op het gunstigste scenario. In combinatie met de verregaande liberalisatie van het ruimtelijk beleid leidt dit volgens ons tot ongewenste concurrentie tussen gemeenten en regio's en tot verspilling van publieke middelen. Ook vermindert het de druk om slim om te gaan met de schaarse ruimte en bestaande bedrijventerreinen te herstructureren. Dat laatste is toch ook een speerpunt van dit kabinet. De minister krijgt daarom niet onze steun voor de Moerdijkse Hoek en voor de Hoekse Waard. Allereerst is de nota Ruimte met de keuze voor deze bedrijventerreinen weinig consistent met zijn eigen sturingsfilosofie. Wie zich beroept op het motto: decentraal wat kan, centraal wat moet, gaat toch niet iets zeggen over bedrijventerreinen van 300 ha? Als het kabinet consequent is, laat het een dergelijke regionale kwestie buiten de nota Ruimte en wil het zelfs niet weten wat de regio daarover beslist. Of is het misschien zo dat de minister niet helemaal vertrouwt op de slagkracht van de provincie? Of wordt er selectief centraal getuurd? Als het Rijk zegt: daar en daar moeten bedrijventerreinen komen, nemen het deze zekerheidshalve in de nota Ruimte op. Dat is geen faire manier van decentraliseren. Het is één van beide: het Rijk bemoeit zich niet met de regionale bedrijventerreinen, of voor geheel Nederland wordt op dezelfde manier bepaald waar deze terreinen wel of niet komen. Ik snap niet waarom dat voor de Hoekse Waard wel moet, maar voor andere terreinen niet.

De gang van zaken rond de Hoekse Waard heb ik eerder al de "planologie van het sardientjesblik" genoemd. Wij zijn niet tegen elke ontwikkeling in de Hoekse Waard, maar je kunt toch niet beweren dat je maar een randje van die polder nodig hebt en dat je voorlopig niet verder gaat? Het is toch het begin van het verder oprollen? Je kunt niet een sardientjesblik een beetje openmaken en dan de inhoud drie jaar goed houden. Laat het blikje daarom voorlopig maar even dicht. Als je niet tegen ontwikkelingen bent, is de vraag wat je dan wel moet doen. Welnu, dan moet worden bezien wat de kwaliteiten van de Hoekse Waard zijn en wat er in de regio Rotterdam volgens programma een plek moet krijgen. Vervolgens moet worden bezien wat wel of niet op fatsoenlijke manier in de Hoekse Waard zou kunnen worden ingepast. Voor een deel zullen wij de Hoekse Waard tegenover ons krijgen. Men zal zeggen: dat is niet wat wij willen. Nu foppen wij hen echter. Iedereen hier aan tafel weet dat het niet zal blijven bij het ene randje. Zeg dat dan gewoon en ga met die boodschap naar de Hoekse Waard. Laten wij dan zeggen: er komt veel meer op jullie af; wij gaan een goed plan maken, waarbij de polder intact blijft.

MevrouwVan Velzen(SP)

Wij spreken vandaag niet voor de eerste keer over de nota Ruimte. In eerdere debatten hebben wij vrijwel unaniem aangegeven dat de onderbouwing van het aantal hectaren bedrijfsterreinen dat zou kunnen worden gerealiseerd, ontbreekt. Is de heer Verdaas met mij van mening dat de gevraagde onderbouwing eigenlijk nog steeds niet geleverd is en dat de minister eerst maar eens met een degelijke analyse en onderbouwing moet komen, voordat wij er hier ons stempeltje op zetten?

De heerVerdaas(PvdA)

Dat ben ik met u eens.

Voorzitter. Mag ik u vragen hoeveel tijd ik nog heb?

De voorzitter:

Op dit moment zit u op 38 minuten.

De heerVerdaas(PvdA)

Oké.

De voorzitter:

Dat is geen vrijbrief om alsmaar door te gaan.

De heerVerdaas(PvdA)

Nee, maar dan weet ik hoe die tijd zich verhoudt tot het aantal pagina's dat ik heb verwerkt.

Ik kom tot de perifere detailhandelsvestigingen (PDV) en de grootschalige detailhandelsvestigingen. Daar laten wij het locatiebeleid op los. Als je de signalen daarover hoort en over de grenzen heen kijkt, dan zie je dat men in landen als Frankrijk en Engeland op zijn schreden terugkeert, wat het loslaten van de vestigingseisen betreft. Waarom? Omdat het nogal wiedes is dat het je binnensteden leegtrekt. Daar worden de eisen weer aangescherpt en wat doen wij? Wij gaan ze loslaten. Dat is slecht voor onze steden. Dat moeten wij niet willen en ik hoop dat de minister op haar schreden terugkeert, anders zullen wij met eigen voorstellen komen.

Wat de rol van de mainports betreft, wil ik de zaak terugbrengen tot de kern. De mainports moeten volgens de nota Ruimte vooruit in de vaart der volkeren. Waar gaat het eigenlijk over? Ik bedoel het niet badinerend als ik zeg dat de Rotterdamse haven niet meer is dan een toevallig gat in de grond waar schepen kunnen aanleggen en Schiphol is niet meer dan vijf repen asfalt in een druk bevolkt gebied waar jaarlijks ruim 200.000 vliegtuigen landen en opstijgen. Ik breng het terug tot deze kern, omdat wij altijd over mainports praten alsof er van alles omheen hangt. Dat zou ook goed kunnen, maar het is niet de kernactiviteit van de twee mainports. De nota Ruimte zegt met zoveel woorden: ruim baan voor de mainports. De nota doet dat echter naar mijn mening op een weinig creatieve en op een wederom naar binnen gerichte manier. Ik heb ook de eer om woordvoerder zeevaart te zijn. Dan weet je dat de hele wereld naar onze delta kijkt als een samenhangend gebied. Antwerpen, Gent, Vlissingen, Amsterdam en Rotterdam worden gezien als één groot havengebied, waar men zijn dozen en spullen voor Europa kan afleveren. De nota Ruimte daarentegen kijkt sec naar de Rotterdamse haven en verzuimt het wederom, te analyseren hoe de rest van de wereld naar ons kijkt. Dat is jammer en het is een gemiste kans. Ook daar zou je op basis van een ontwerp, een programma, trends en prognoses veel creatievere stappen kunnen zetten. Je zou perfect het gesprek met onze zuiderburen kunnen organiseren over de IJzeren Rijn, de Betuwelijn, over vragen zoals hoe je elkaar kunt versterken en wie er welk deel van de markt pakt. Antwerpen en Rotterdam kunnen waarschijnlijk veel van elkaar leren, maar nee, de Rotterdamse haven is enig in zijn soort en de rest van de wereld bestaat niet.

Ik móet er iets van zeggen: dan kom je dus uit bij een concept als Brabantstad. U zult zich afvragen wat dat met de Rotterdamse haven te maken heeft. Dé ontwikkelingsas in West-Brabant loopt van Rotterdam naar Antwerpen over Breda en Bergen op Zoom en wellicht is er nog een asje richting Utrecht. Het concept BrabantStad heeft dus helemaal niets te maken met de empirische werkelijkheid. Breda heeft geen relatie met Helmond, Breda heeft relaties met Rotterdam en Antwerpen. Het is altijd gevaarlijk om als Kamerlid concepten kritisch te benaderen die als succes in nota's staan. Toch doe ik het, want het gaat mij om de inhoud. Het is bestuurlijk heel slim gespeeld van de Brabanders. Dat ik er zelf een ben, maakt het iets makkelijker om dat te zeggen. Maar laten wij ons niet voor de gek houden door dit een ruimtelijk concept te noemen waar je beleid op kunt baseren en waar je uitvoeringsprogramma's aan kunt ophangen. Dat is echt de waanzin ten top.

Voorzitter. Ik ga kort in op Schiphol. Rondom Schiphol wordt er een contour getrokken waar niet meer in gebouwd mag worden. Veel verder reikt de visie niet. Ook daar zie je weer dat niet de analyse wordt gemaakt, welke functies, welk programma zich in de regio goed zouden kunnen verdragen met Schiphol en op welke manier je meerwaarde kunt creëren. Welke kennis heb je nu eigenlijk rondom Schiphol en hoe kun je dat in de internationale context organiseren, met kennisinstituten in de regio? Wat zou die voor stuwing aan zo'n gebied kunnen geven? Dat zijn vragen waarop in de nota Ruimte geen antwoord wordt gegeven. Er is zelfs geen begin van een antwoord in te vinden.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Wat is dan de positie van de PvdA-fractie? Tot onder Paars II waren de fractie en de bewindslieden van de PvdA grote promotoren van het mainportconcept. Zij zeiden dat Schiphol en Rotterdam de motoren van de Nederlandse economie zijn. Zet u nu een streep door dat gedachtegoed?

De heerVerdaas(PvdA)

Nee, dat is iets te eenvoudig gedacht. Ik zeg dat men in de nota Ruimte de mond vol heeft over ruim baan voor de mainports, maar dat niet echt wordt gezegd waarin die extra's van de mainport zitten. Daarom zei ik ook dat ik het terugbreng tot de meest simpele vorm, namelijk dat de Rotterdamse haven een gat in de grond is waar schepen spullen brengen en dat Schiphol een aantal stroken asfalt is waarop vliegtuigen landen en opstijgen. Van daaruit is natuurlijk heel veel meer mogelijk. Er moet worden geprobeerd om die mogelijkheden te zien en om er iets mee te doen. Er moet worden bekeken welke specifieke kennis daarvoor nodig is en hoe en waar die kennis moet worden georganiseerd. Wat voor functies horen erbij in termen van bijvoorbeeld verwerking en afhandeling?

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Dan zegt u dus dat er nu geen empirische kennis beschikbaar is om ruim baan te geven voor Schiphol of de Rotterdamse haven?

De heerVerdaas(PvdA)

U probeert mij in een groeidiscussie te trekken en ik probeer mijn betoog juist kwalitatief te houden. Ik stel de vraag wat de kwaliteiten en zaken rondom die mainports zijn waar wij als land en als regio ons voordeel mee kunnen doen en waarmee creatiever zou kunnen worden omgegaan. Dat denken gaat verder dan het simpelweg trekken van een contour waarbinnen niets meer mag.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Dat klopt wel, maar wij staan vandaag wel voor een aantal ruimtelijke keuzes die ook de PvdA-fractie moet maken. Laten wij de Tweede Maasvlakte zo in de nota staan of niet? Hoe veel ruimte krijgt Schiphol waar niet meer mag worden gebouwd waardoor de regio op slot gaat omdat Schiphol grote economische betekenis zou hebben? Daar moet u toch nu een positie in kiezen?

De heerVerdaas(PvdA)

Dat hoef ik helemaal niet.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

U stemt niet mee straks?

De heerVerdaas(PvdA)

Ik houd een betoog over de meerwaarde die kan worden georganiseerd rondom mainports en u verengt de discussie naar de vraag of zij mogen groeien of niet. Als ik op die vraag inga, loop ik weg bij mijn eigen verhaal. Dat ga ik niet doen vandaag. Ons standpunt over Schiphol en over de Tweede Maasvlakte is overigens volgens mij glashelder. Ik voer de debatten daarover ook met u.

Als het gaat over Schiphol en de 20 Ke-contour, gaat het als vanzelf ook over Almere. Met die 20 Ke-contour wordt immers een groot deel van de bouwopgave in de Noordvleugel Randstad geschrapt en Almere moet die opgave voor een deel opvangen. Ik heb zelfs even overwogen om Almere als rode draad voor mijn hele betoog te gebruiken. In en rond Almere komen heel veel van de vragen waar wij vandaag over spreken op een mooie manier samen. Het gaat bijvoorbeeld over ontwikkeling, over de vraag wat voor stad of samenleving er moet worden opgebouwd en over de vraag wat voor een maatschappelijke en infrastructurele voorzieningen er nodig zijn.

Almere krijgt simpelweg de boodschap: u moet groeien met ongeveer 100.000 inwoners, veel succes ermee. Dat zal niet gaan. Het Rijk kan toch niet ontkennen dat het daar een integrale verantwoordelijkheid heeft? Er moet toch een constructief gesprek worden aangegaan over onder andere de financieringsstromen? Er kan niet gewerkt blijven worden met voortschrijdende gemiddelden van een aantal jaren terug. Het zijn opgaven die een stad niet alleen kan opbrengen. Dit is geen motie van wantrouwen tegen het Almeerse bestuur. Het is een noodkreet die het bij mijn weten ook aan het kabinet heeft gestuurd. Het betreft de grootste ontwikkelopgave op stedelijk gebied en in de nota Ruimte blijft het stil. Er wordt niet in gezegd dat de stad schaalsprongen gaat maken en dat dit iets betekent voor de samenhang in de stad, voor het centrumgebied, voor de bereikbaarheid, voor de voorzieningen en voor de werkgelegenheid. Die opgave kan niet zomaar worden gedecentraliseerd.

Ik wil nog iets zeggen over een aantal regio's, zij het zeer beperkt. Ik verwacht dat andere leden er nog ruim aandacht aan zullen besteden en over een aantal gebieden, zoals de Noordvleugel, de Hoekse Waard, de Moerdijkse Hoek en Almere, heb ik al iets gezegd.

In Friesland is de zogeheten Westergo-zone als nationaal landschap aangeduid, iets dat zelfs in de vijfde nota niet het geval was. Op zich is het goed om het landschap daar te beschermen, maar op deze wijze doe je de ontwikkelingsas vanuit Harlingen min of meer op slot. In onze ogen is hier sprake van een foutje en onze vraag is of dit foutje hersteld wordt en of deze ontwikkelingsas buiten het nationale landschap kan vallen.

Een tweede onderwerp dat op Noord-Nederland betrekking heeft, betreft het idee om Zuidwest-Drenthe als nationaal landschap op te nemen in de nota Ruimte. Volgens mij is dit weinig controversieel. Ik doel dan op het gebied rond het riviertje de Reest; dat ligt ingeklemd tussen de nationale parken Dwingelderveld, De Wieden en De Weerribben en de IJsseldelta. Het is een prachtig gebied. Het idee wordt vanuit de provincie gesteund en ik zie geen argumenten waarom de minister het niet zou willen. De vraag is eigenlijk: zou de minister dit willen overwegen, met steun van de provincie zelf?

Ik ben Brabander en woon in Oost-Nederland; dat maakt het een beetje lastig om over je eigen regio te spreken, maar ik doe het toch. Ik hoop namelijk dat de aanwezigen overtuigd zijn van mijn inhoudelijke bedoelingen en dit niet zien als een opportunistische inbreng. In het hoofdlijnendebat is onze fractie de enige geweest die de stad Zwolle niet heeft genoemd. Dat was toen een bewuste keuze, omdat het om de hoofdlijnen ging. Wij dragen Zwolle echter wel een warm hart toe. Immers, Zwolle is het enige stedelijke knooppunt van de oude nota dat in de nieuwe nota geen plek heeft gekregen. Dit, terwijl Zwolle tussen al die andere steden en op alle indicatoren die je zou kunnen bedenken, heel goed scoort. Ik noem zaken als werkgelegenheid, ontwikkeling van kantoor- en bedrijfsterreinen, de komst van de Hanzelijn, een universiteit in de regio en ook de woningbouwprogramma's waarop goed wordt gepresteerd. Het bevreemdt dan wel dat zo'n stad er helemaal buiten valt, ook al heeft Zwolle nu een schakelfunctie toebedeeld gekregen.

Ik vraag de minister allereerst wat precies de criteria zijn geweest om tot die selectie te komen. Ik kan deze criteria misschien wel raden, maar dan blijft mijn vraag: wat zijn de redenen om een stad als Zwolle of de regio IJsseldelta niet de plek te geven die stad en regio in de vorige nota's ook hadden?

Over de stedendriehoek in het Oosten zegt de nota Ruimte eveneens niet veel en volgens ons verdient deze stedendriehoek méér aandacht dan deze nu krijgt. Ik ontkent niet dat Twente aan de A1 ligt en daarmee de schakel is tussen de Randstad en het oostelijke deel van Nederland, maar dan kun je niet beweren dat Apeldoorn, Deventer en Zutphen die functie niet zouden hebben. Ook daar moet je zeggen, als je nuchter kijkt naar de indicatoren en de prestaties die worden geleverd, dat de stedendriehoek van hetzelfde niveau is als de regio Twente. Waarom dan die keuze van het één wel en het ander niet? Ik ben mij ervan bewust dat men in de stedendriehoek geen universiteit heeft; dat is mijns inziens dan ook het enige verschil op grond waarvan je zou kunnen zeggen dat zij er niet bij horen.

Het aanzien van een land zegt iets over de ziel van een land. De door mij zeer gewaardeerde hoogleraar planologie Andreas Faludi typeerde de Nederlandse planningdoctrine ooit als één van "rule and order". Inderdaad, of je nu met de auto of met het vliegtuig Nederland binnenkomt, je kunt niet ontkennen dat de Nederlandse ziel gesteld is op orde, regelmaat en netheid, en dat die behoefte zich weerspiegelt in ons landschap. In het begin van mijn betoog stelde ik al dat de nota Ruimte een trendbreuk is met een traditioneel, goed ruimtelijk beleid. Ik troost mij met de gedachte dat wetten en nota's de ziel van een volk niet veranderen. Wel ben ik bevreesd dat de nota misschien krassen op die ziel achterlaat.

Dit filosofische oordeel zegt uiteraard ook iets over ons politieke oordeel. De PvdA-fractie kan de nota Ruimte in haar huidige vorm en inhoud niet steunen. Niet alleen het hoe, maar ook het wat moet wat ons betreft anders. Het is in onze ogen ook geen duurzame nota. Ze is nog niet veiliggesteld. Daarmee doel ik ook op een ruime politieke meerderheid. Je bedrijft immers ruimtelijke ordening niet met een kleine meerderheid. Ruimtelijke ordening vraagt om een breder draagvlak. Anders gesteld: de minister moet erop bedacht zijn dat het debat over de zesde nota Ruimte wel eens eerder zou kunnen beginnen dan haar lief is.

De voorzitter:

Dat was de heer Verdaas van de PvdA. U heeft nog 13 minuten over voor uw tweede termijn.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog een aantal mededelingen te doen.

Ik wil ook diegenen welkom heten die op andere locaties in dit gebouw belangstelling tonen. De belangstelling was overweldigend. Meerdere zalen zijn daarvoor ingericht.

De staatssecretaris van Economische Zaken is verhinderd vanwege de handelsmissie naar China.

Wij hanteren de begrotingsvolgorde en de daarbij behorende spreektijden.

Er is een procedure afgesproken voor het indienen van moties. Ik hoop dat u daarvan goede nota hebt genomen, zodat wij efficiënt verder kunnen gaan.

De heerVan As(LPF)

Voorzitter. De heer Verdaas zegt concreet dat de PvdA de nota Ruimte niet steunt. Dat is toch duidelijk.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik heb gezegd dat wij de nota niet kunnen steunen zoals die nu voorligt. U heeft mijn kritiek gehoord.

De heerVan As(LPF)

Dat stelt u dus niet afhankelijk van de antwoorden van de bewindslieden.

De heerVerdaas(PvdA)

Natuurlijk wel, want anders zou dit debat geen zin meer hebben.

De heerVan As(LPF)

Dat geeft u dus niet aan. U geeft aan dat u de nota niet steunt. Ik neem aan dat u een en ander afhankelijk stelt van de beantwoording.

De heerVerdaas(PvdA)

Uiteraard.

De heerVan As(LPF)

Anders heeft dit debat geen zin.

De heerVerdaas(PvdA)

U heeft ook gehoord dat ik op een aantal essentiële onderdelen concrete voorstellen heb gedaan en alternatieven heb aangeboden. Afhankelijk van wat de minister daarmee doet, komen wij tot ons finale oordeel. Maar zoals de nota er nu ligt, kan die onze steun niet krijgen. Dat wil ik helder gezegd hebben.

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. Het ruimtelijk beleid zoals geformuleerd in de nota Ruimte legt na goedkeuring door de Staten-Generaal de ruimtelijke ontwikkeling in ons land vast voor een langere periode. De nota Ruimte heeft een planhorizon tot 2030. Daarbij is de periode 2020-2030 een doorkijk naar de langere termijn. De nota is voornamelijk uitvoeringsgericht. Deels geeft ze ruimte om te werken aan eigen beleid, aan invulling van voor de regio belangrijke ontwikkelingen. Maar doordachte vergezichten, brede beschouwingen met een visie op de samenleving van het midden van deze eeuw, ontbreken. De CDA-fractie kan zich op dit moment in die keuze vinden. Het is nu van belang om tot concrete stappen te komen. Daar is al te lang op gewacht. Aan deze nota is ruim tien jaar gewerkt. De nota voldoet op dat punt in hoofdlijnen, dus wij moeten ermee aan de slag: nu de behandeling en de amendering in het parlement en dan de uitvoering. Daarmee verdwijnt echter niet de wens om breder dan de nu voorliggende vier beleidsterreinen na te denken over de vraag: in wat voor samenleving willen wij in het midden van deze eeuw leven en hoe richten wij die in? Deze uitdaging ligt er dus voor een volgende nota. Misschien komt de voorspelling van de heer Verdaas aan het eind van zijn betoog wel uit: die zal er op bepaalde onderdelen sneller zijn dan velen denken.

Tijdens het hoofdlijnendebat gebruikte ik het volgende citaat uit het dictum van een motie die werd voorgesteld in het notaoverleg over de Planologische kernbeslissing vijfde nota Ruimtelijke ordening op 15 april 2002: "Het nationaal ruimtelijk beleid beperkt zich tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur verbonden met de Europese ruimte tot het beschermen van de (ecologische) waardevolle natuur- en watergebieden, landschappen van nationale betekenis inclusief natuurhistorie en tot de realisatie van de nationale infrastructuur met bijzondere aandacht voor de mainports. Provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor keuzes op regionaal en lokaal niveau."

Feitelijk is in dit citaat precies weergegeven waar het in de nota Ruimte en tijdens dit debat allemaal om gaat. Het verwoordt ook de kern van de inbreng van het CDA-fractie van vandaag. Die zal minder filosofisch beschouwend zijn en meer gericht op een aantal thema's.

De vijfde nota Ruimtelijke ordening heeft de instemming van de Tweede Kamer niet gehaald, net niet. De CDA-fractie heeft daar geen spijt van. De nota Ruimte komt op een aantal onderdelen beter tegemoet aan de visie en wensen van de CDA-fractie. Dat betekent overigens niet dat deze nota perfect is en dat er geen wijzigingsvoorstellen op gedaan kunnen worden. Wij zullen dat in dit debat mogelijk ook doen.

De nota Ruimte is minder centralistisch. Medeoverheden, burgers en maatschappelijke organisaties krijgen een betere positie om een rol te spelen in de discussie die voorafgaat aan de vaststelling en uitvoering van ruimtelijke plannen. Door het loslaten van de strakke rode contouren komt er meer ruimte voor de ontwikkeling van de kernen zowel op het terrein van wonen als van werken, ook in het landelijk gebied. Dat is overigens helemaal niet erg. Ik heb er namelijk voldoende vertrouwen in dat lokale en regionale bestuurders de kwaliteiten van hun landschap en van hun woonomgeving waarderen en in stand willen houden en dat zij vandaaruit de door hen te ontwikkelen plannen zullen beoordelen.

Er is door velen naar dit debat uitgekeken, al was het alleen maar omdat men eindelijk op basis van de in de nota geformuleerde uitgangspunten aan het werk wil. In de maanden sinds het verschijnen van de nota Ruimte hebben ons vele brieven, mails en rapporten van een groot aantal organisaties bereikt. Vertegenwoordigers van een groot aantal bestuurlijke en maatschappelijke organisaties wisten de weg naar Den Haag te vinden om hun eigen zienswijze op het toekomstig ruimtelijk beleid mondeling toe te lichten. Daarnaast hebben Kamerleden zowel in het verband van de vaste commissie als individueel door het hele land gereisd om op locatie te luisteren naar opvattingen van alle betrokkenen. Daardoor was contact met vertegenwoordigers van een groot aantal regionaal opererende maatschappelijke organisaties evenals met overheden mogelijk. Ik dank al diegenen die zich tot ons gericht hebben en die op de een of andere manier hun zienswijze hebben laten blijken. Ook dank ik de medewerkers die de afgelopen periode enorm hard gewerkt hebben om alles helder in beeld te brengen.

De door het kabinet gekozen benadering kan zich, moet zich bij de uitvoering van het beleid nog bewijzen. Het kabinet verwacht daarbij veel van de uitvoeringsagenda als het nieuwe instrument om de samenhang van beleid te concretiseren: "Deze agenda moet het kabinet in staat stellen de samenhang in uiteenlopende departementale uitvoeringstrajecten voor nu en op termijn te waarborgen". De nu gepresenteerde uitvoeringsagenda is op dit punt niet echt concreet, noch gericht op alle gebieden. Er zijn te weinig middelen beschikbaar, er is feitelijk geen aansluiting bij internationale ontwikkelingen en een goede fasering in de tijd ontbreekt. Ter nadere onderbouwing zeg ik het volgende. De stedelijke netwerken worden in de uitvoeringsagenda niet gelijk behandeld. Waarom krijgt het stedelijk netwerk Zuid-Limburg niet dezelfde behandeling als het stedelijk netwerk Randstad? Wil bij de uitvoering van het toekomstig ruimtelijk beleid de nota Ruimte echt sturend zijn ten opzichte van andere nota's en departementen, dan zal de minister van VROM als coördinerend bewindspersoon stevig het heft in handen moeten nemen en houden. Wat is de reactie van de minister?

De uitvoeringsagenda is volgens het kabinet geen integraal uitvoeringsprogramma dat de sectorale meerjarenprogramma's vervangt. Bundeling en ontschotting van rijksbudgetten is een lopend proces. Ziet de minister van VROM het als een van haar kerntaken om coördinerend bundeling en ontschotting blijvend te stimuleren? Hoe wordt de Kamer op dit terrein geïnformeerd?

Ik kom op de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het kabinet kiest als hoofddoel voor het ruimtelijk beleid het scheppen van ruimte voor verschillende ruimtevragende functies. De CDA-fractie vindt de gemaakte keuze te beperkt. Het gaat er bij ruimtelijk beleid ook om de leefbaarheid te waarborgen. Uit de enquête van het departement blijkt dat burgers dat enorm belangrijk vinden. Bij leefbaarheid gaat het om wonen, werken, natuur, milieu en recreatie. Men wil de leefbaarheid waarborgen en verbeteren voor de huidige en voor toekomstige generaties. De ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland moeten worden verbeterd. Hierbij moet speciale aandacht geschonken worden aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Daarop is deze nota nadrukkelijk gericht en dat zal straks ook het geval zijn met de WRO. De beide hiervoor genoemde punten wil ik toevoegen aan het uitgangspunt dat in de nota wordt geformuleerd. Ik vraag de reactie van het kabinet hierop.

Met instemming onderstreep ik dat het kabinet in het PKB-deel vastlegt dat iedere overheidslaag in staat gesteld wordt, de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Tegelijkertijd is dat slechts mogelijk als het instrumentarium daarvoor beschikbaar is. Onder antwoord 8 in de nota naar aanleiding van het verslag wordt een opsomming gegeven van de instrumenten die ter beschikking staan en/of zullen komen. Kabinet en Kamer zullen in goed samenspel tot snelle behandeling van wetten en nieuwe regels moeten komen om op die manier het gewenste en nog niet beschikbare instrumentarium operationeel te krijgen. Kunnen wij de minister van VROM aanspreken op het niet tijdig presteren van betrokken ministers? Bestuurders op lokaal en regionaal niveau een eigen verantwoordelijkheid geven zonder hen voldoende te faciliteren – het beschikbaar hebben van een instrumentenkoffer – leidt niet tot de door die bestuurders gewenste en voor hen noodzakelijke resultaat. Dat geeft bij medeoverheden al veel langer groot ongenoegen. Om de minister voor te zijn, ook de Kamer moet de voortgang bevorderen.

"Decentraal wat kan en centraal wat moet", is het motto van de nota. Het leidt tot een sturingsfilosofie waarbij de eigen verantwoordelijkheid een belangrijk uitgangspunt is. De CDA-fractie stemt hiermee in. Dit uitgangspunt betekent dat naast een sturende rol van medeoverheden en dus minder sturing vanuit Den Haag een belangrijke positie voor maatschappelijke organisaties, burgers en bedrijven is weggelegd. Burgers en maatschappelijke organisaties voelen zich evenals bestuurders betrokken bij en verantwoordelijk voor de ontwikkeling van hun gebied. Decentralisatie is goed en verantwoord, mits er kaders zijn meegegeven. Deels vinden wij die nu en straks in de WRO en deels zullen zij nader ingevuld moeten worden. Zorgvuldige regionale afstemming van de locatiekeuze en ontwikkeling van bedrijventerreinen is een kader. Goede prikkels om te komen tot samenwerking tussen gemeenten passen hierin. In de nota Ruimte is het beleid voor bundeling van verstedelijking naar de opvatting van de CDA-fractie niet voldoende uitgewerkt. Om een en ander een betere invulling te geven, zijn aanvullende punten nodig. Ik overweeg op dit punt een amenderende motie in te dienen, maar eerst hoor ik graag van de minister of zij het met mij eens is dat die bundeling op hoofdlijnen nader in de nota Ruimte moet worden aangegeven. Ik werk een voorbeeld uit. Bij meer ruimte om voor de eigen kern te mogen bouwen, past toch op zijn minst het hebben van een woonvisie? Dat is in de nota Ruimte evenwel niet vastgelegd en het kan ook niet via de WRO worden geregeld. Het is dus de vraag hoe de minister dit denkt te kunnen afdwingen. Is dit nu niet een van die aspecten die in de nota Ruimte hoort? Is een steuntje in de rug via amendering van die tekst in de nota Ruimte niet een goed instrument?

Daarnaast is de doelstelling vooral te bouwen voor starters en ouderen uit de eigen samenleving. Daarvoor moet echter de Huisvestingswet worden aangepast. Dat is een van de instrumenten die snel beschikbaar moeten komen. Overigens zijn er gebieden in het land die op dit moment een negatief cijfer voor de bevolkingsgroei kennen. Om de kwaliteit van de samenleving in stand te houden, is investeren in het binnenhalen van mensen van buiten, om het zo maar even te noemen, noodzaak. Hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt "bouwen voor eigen bevolking", zoals dat in de nota is neergelegd? Ik hoor graag de visie van de minister hierop.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt beschouwd als de verantwoordelijkheid van het Rijk. Daar moet alle aandacht op worden gericht. Dat betekent dat het Rijk er bewust voor kiest om zich niet meer op elk niveau te bemoeien met de inrichting van de ruimte. Alles wat buiten de nationale ruimtelijke hoofdstructuur valt, wordt terughoudend en selectief benaderd.

MevrouwVan Velzen(SP)

De heer Van Bochove stelt terecht vragen over het bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas. Wij hebben de nota evenwel op een geheel andere wijze gelezen. Wij hebben niet gedetailleerd in de nota teruggevonden wat die eigen bevolkingsaanwas zou moeten voorstellen. Als wordt vastgehouden aan de norm bouwen voor eigen bevolking, bent u dan met mij van mening dat daarvan een duidelijke definitie gegeven moet worden en dat "migratiesaldo nul" dus niet voldoende is?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik ben het met u eens dat "migratiesaldo nul" in sommige gebieden niet voldoende duidelijkheid biedt, omdat de bevolkingsontwikkeling verschillend is. Ik ben het dus met u eens dat over de definitie nog moet worden nagedacht. De definitie "saldo nul per kern, per gemeente of per gebied" behelst een andere benadering dan die van de nationale landschappen. Voor sommige nationale landschappen zou enige toename van de bevolking, desnoods van buiten, goed zijn.

Voorzitter. In de schriftelijke reactie op het hoofdlijnendebat en in de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag gaat het kabinet uitvoerig in op de basiskwaliteit, die wordt bereikt door het stellen van regels die voor het gehele land gelden. Is het begrip overigens wel goed uitgewerkt en in de nota verankerd? Is versterking ervan niet noodzakelijk? Graag verneem ik hoe de minister tegen dat aspect aankijkt.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Kort voor de zomer eindigde de discussie met de minister in het kader van het hoofdlijnendebat nogal verwarrend. Zij heeft nu gepoogd om in acht pagina's en een aantal bijlagen uiteen te zetten wat voor haar basiskwaliteit betekent. Vindt u het echter niet steeds niet duidelijk?

De heerVan Bochove(CDA)

Dat klopt.

Voorzitter. Mijn volgende thema betreft de lagenbenadering, het water en de ontwikkelingsplanologie. Met waardering stelt mijn fractie vast dat het kabinet in de nota Ruimte uitgaat van de zogenaamde lagenbenadering, waarbij het de ontwikkelingsplanologie een grote kans geeft. Bij een vraag naar ruimte die groter is dan de beschikbaarheid ervan is dit een kans, functies te verbinden en creatief uitvoering te geven aan het soms noodzakelijke beginsel van compensatie. Het past in de lagenbenadering dat water gezien wordt als een ordenend principe voor de ruimtelijke inrichting van ons land. In de nota Ruimte wordt in veelal algemene bewoordingen aandacht besteed aan de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot mogelijke gevolgen voor de waterhuishouding. Er ontbreekt echter een integrale risicobenadering waarbij ook de risico's van overstromingen, wateroverlast en droogte zijn meegenomen. Dit kan betekenen dat bij de nadere uitwerking van de nota Ruimte een aantal nieuwe functies of bestaande functies op de verkeerde gebieden of locaties zijn gelegen. Deze kritiek is ook geuit door de VROM-raad in een onlangs verschenen reactie op de nota Ruimte. Hierbij kan niet worden uitgesloten dat door klimaatveranderingen meer overlast en schade ontstaat aan woningen en bedrijfspanden, zoals eerder het geval was bij de Vinex-locaties. Passende maatregelen zijn dan noodzakelijk.

Bij nieuwe ruimteclaims in beregende gebieden dienen passende maatregelen te worden genomen, zoals drijvende kassen en woningen op palen. Anders gezegd: bij locatiekeuzes dienen provincies, gemeenten en waterschappen nadelige effecten op kwantiteit en kwaliteit van grond en oppervlaktewater te verminderen of te compenseren door consequent uitwerking te geven aan de uitgangspunten van het ruimtelijk waterbeleid en door een analyse te maken van zowel de risico's van verdroging, overstroming en overlast van grond- en oppervlaktewater, als van de kosten van het beperken van deze risico's. Deelt het kabinet deze visie? Moet dit niet beter worden vastgelegd in de tekst?

In de beantwoording van de vragen en in de schriftelijke inbreng geeft het kabinet aan dat het met sommige gemeenten, bijvoorbeeld Lelystad en Almere, in gesprek is over het bouwen aan en deels in het water. Is deze optie na vaststelling van de nota Ruimte nog in voldoende mate realiseerbaar? Ik vraag de minister om helderheid over de vrijwaringszone langs de Noordzee en de Waddendijken. Daarover is onrust ontstaan, omdat bouwplannen en -mogelijkheden en reeds gemaakte afspraken in de verdrukking lijken te komen. Voor een eiland zoals Ameland is dat een probleem.

Bij de borging van de veiligheid moet naast de genoemde lage ligging en de verstedelijking ook nadrukkelijk het bouwen op basis van een risicoanalyse worden betrokken. Kan de minister dit toezeggen? De nota Ruimte is een paraplu waaronder een aantal deelnota's en enkele PKB's een plaats hebben. Dienen hieronder ook de nog op te stellen of inmiddels opgestelde stroomgebiedbeheersplannen in het kader van de implementatie van de kaderrichtlijn water te worden gerekend? Wat is de stand van zaken op dit punt? Naar onze mening moet er aansluiting worden gezocht bij het ruimtelijk beleid. Zou niet te overwegen zijn om in de PKB-tekst 3.2.3. een zin toe te voegen met als strekking dat de nog op te stellen stroomgebiedbeheersplannen in het kader van de implementatie van de EU-kaderrichtlijn water en het ruimtelijk beleid van Rijk en provincies goed op elkaar moeten aansluiten? Graag hoor ik van het kabinet een reactie op mijn stelling dat de paragraaf 3.2.2.2. kan vervallen omdat in paragraaf 3.2.2.1. voldoende garanties zijn ingebouwd.

Bij de begrotingsbehandeling van Verkeer en Waterstaat heeft mijn fractie al aangegeven af te willen zien van de noodoverloopgebieden. In de nota Ruimte zijn deze gebieden nog aangewezen. Ik constateer dat het, gegeven het voorgestelde vrijwaringsbeleid en met het oog op kritiek van deskundigen op het instrument van noodoverloopgebieden, niet noodzakelijk is om deze gebieden op dit moment in de PKB op te nemen. Ik meen dat dit vrijwaringsbeleid niet zo strikt mag worden ingevuld dat er geen enkele activiteit in het vrijwaringsgebied meer mogelijk is. Wij vragen de regering dan ook om, mede in het licht van de aangekondigde evaluatie van de beleidslijn Ruimte voor de rivier, ruimte te scheppen voor creatieve en technische oplossingen dan wel het toepassen van de saldobenadering.

De heerGeluk(VVD)

Is de heer Van Bochove op de hoogte van een advies van het Waterloopkundig Laboratorium waarin staat dat het verstandiger is om te wachten op de evaluatie?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik ken dat advies. De Kamer heeft hierover vlak voor het reces een uitspraak gedaan en ik heb kennis genomen van de diverse opvattingen op dit punt. Op grond van dat alles meen ik dat ik een verantwoorde conclusie heb getrokken.

De heerGeluk(VVD)

Bent u ook niet van mening dat je er niets mee opschiet als je het vrijwaringsbeleid loslaat? Je kunt wellicht de saldobenadering toepassen, maar als je later tot de conclusie moet komen dat het vrijwaringsbeleid niet zo verstandig was, schiet je er per saldo weinig mee op.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik laat het vrijwaringsbeleid niet los. Ik zeg alleen dat je een vorm van saldobenadering moet toepassen zodat je bepaalde potenties niet frustreert. Dat lijkt mij een goede werkwijze waarmee partijen in de regio uitstekend uit de voeten kunnen. De CDA-fractie dringt erop aan om waar het de Maas betreft het vrijwaringsgebied in goed overleg met betrokken provincies vast te stellen. Onnodige beperkingen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Het toepassen van de saldobenadering kan daarbij een goed instrument zijn. Wij vragen ons af of je dit niet in de PKB van de nota Ruimte moet regelen. Het lijkt ons dat niet moet worden gewacht op de PKB voor de rivieren. In 2000 heeft al een evaluatie plaatsgevonden van het beleid Ruimte voor de rivier. De beleidslijn Ruimte voor de rivier heeft een aantal negatieve gevolgen voor de ontwikkelingen in het gebied. Volgens de Adviescommissie water legt de uitvoeringsagenda van de nota Ruimte een onvoldoende koppeling tussen waterdoelstellingen enerzijds en verstedelijking en economische activiteiten anderzijds. Ik verwijs naar de brief van 18 november jl. Hoe oordeelt de minister hierover? Bij de beantwoording van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag wordt een oplossing aangegeven voor het realiseren van grootschalige projecten in de regio. De regio mag het zelf oplossen en zelf betalen: eigen geld eerst. Natuurlijk is een van de effecten van het kiezen voor ontwikkelingsplanologie dat er meer creativiteit en middelen loskomen. Medeoverheden, maatschappelijke organisaties en marktpartijen zullen willen investeren in de ontwikkeling van nieuwe plannen. Het Rijk kan daarbij toch niet ontbreken? Het staat er niet, maar ik lees het wel: op het Rijk hoeft u niet te rekenen want de meeste middelen zijn inmiddels overgeheveld. Dat gaat de CDA-fractie iets te kort door de bocht. In mindere tijden zal er ook minder financiële ondersteuning mogelijk zijn. Als het tij keert en het Rijk meer middelen beschikbaar krijgt, moet dit ook merkbaar worden in de uitvoering van het ruimtelijk beleid. Daarbij moet het Rijk kijken naar kansrijke projecten en regio's in het hele land, die bovendien rijksdoelstellingen uitvoeren. Naast speerpunten zoals mainports, brainports, greenports en stedelijke netwerken die in diverse nota's worden genoemd, zijn er over het gehele land kansrijke ontwikkelingen, die vaak een duwtje in de rug nodig hebben om tot wasdom te komen. Dat duwtje in de rug zou het Rijk moeten geven. Dit kan een middel zijn om het tijdens het hoofdlijnendebat veel besproken Zwolle – ook ik heb daarover inderdaad iets gezegd – een positie te geven.

Het gaat niet alleen om Zwolle maar ook om andere regio's zoals de stedendriehoek. De IJsseldelta moet nadrukkelijk worden betrokken bij Zwolle. Verder denk ik aan de lijn via de A1 naar Twente en de lijn in Friesland tussen Leeuwarden en Drachten. Deze punten zijn zeer zeker kansrijk. Er kan ook worden gedacht aan Emmen. Noemt u maar op en vult u maar aan! Het gaat er uiteindelijk om dat er keuzes worden gemaakt. De keuzes van de regering concentreren zich met name in de Randstad en het zuidelijk deel van ons land. Het oosten en het noorden komen er slecht van af. Ik pleit er niet voor om elke regio een aparte behandeling te geven. Het gaat erom dat regio's die kansrijke ontwikkelingen herkennen, daarin worden gesteund. Het ziet er nu naar uit dat het Rijk die gebieden in de steek laat.

De heerVerdaas(PvdA)

De heer Van Bochove noemt zo ongeveer alle regio's op en tegelijkertijd heeft hij het over kiezen. Zelf ben ik vrij helder geweest: Zwolle moet in die ruimtelijke hoofdstructuur worden opgenomen en de stedendriehoek heeft een grote betekenis in de as naar het oosten. Dat lijkt mij een vrij heldere keuze; meer wil ik niet. De heer Van Bochove noemt heel veel op, maar zegt niet waaraan hij prioriteit geeft. Ik verwacht niet dat de minister zegt: ik ga alles een plekje geven. Welke criteria hanteert de heer Van Bochove en waarop komt hij uit?

De heerVan Bochove(CDA)

Mijn criterium is dat het Rijk een deel van de verantwoordelijkheid op zich moet nemen voor de ontwikkelingen in de regio, waar zij die nu niet neemt. Een aantal specifieke gebieden moet in dat kader worden genoemd: Zwolle en de IJsseldelta, de stedendriehoek en de ontwikkelingslijn in Friesland. Deze noem ik omdat de nota Ruimte aan andere gebieden over het algemeen redelijk veel aandacht besteedt maar niet aan de genoemde gebieden. Ontwikkelingsassen door het land en over de grenzen heen moeten worden gekoesterd en in stand worden gehouden. In bepaalde delen van het land is dat niet gebeurd. De gebieden kunnen zich voor een belangrijk deel op eigen kracht ontwikkelen – de filosofie van de nota Ruimte geeft daarvoor een aanzet – maar het Rijk moet een deel van de verantwoordelijkheid op zich nemen.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Moeten steden als Drachten volgens de heer Van Bochove onderdeel worden van de stedelijke netwerken, met de voorkeurspositie die daarbij hoort?

De heerVan Bochove(CDA)

Nee, daar heb ik helemaal niet voor gepleit. Zwolle en de IJsseldelta en de stedendriehoek zijn gebieden met kansrijke ontwikkelingen. Zij maken deel uit van ontwikkelingen die in dit land plaatsvinden, langs de A1 in de richting van het noorden. Ik zou kunnen pleiten voor het aanvullen van stedelijke netwerken, maar dat doe ik niet. Ik vraag de minister wel nadrukkelijk om de gebieden die ik heb genoemd, te steunen als kansrijke ontwikkelingen zich aandienen. Het gaat er uiteindelijk om dat veel gebieden op eigen kracht, samen met marktpartijen, een aantal stappen kunnen zetten. De ontwikkelingsplanologie is op dat gebied een keurige "drager". Steun in de rug van de rijksoverheid is echter nodig. De nota Ruimte suggereert nu: wij hebben het geld overgedragen, laat maar zitten.

Mobiliteit is een van de meest besproken onderwerpen van het ruimtelijk beleid. Er is te weinig openbaar vervoer en er is te weinig doorstroming op de wegen. 's Morgens kan men de wijk niet uit en 's avonds kan men er niet in. Sommige steden zijn op bepaalde tijden van de dag niet meer bereikbaar. De overheid ontwikkelt wel nieuwe wijken, maar neemt de ontsluiting pas jaren later ter hand. De benadering van wonen en werken en mobiliteit is in de nota Ruimte onvoldoende uitgewerkt. Er wordt immers wel uitgegaan van het ontwikkelen van nieuwe bouwlocaties, zoals de Zuidplaspolder, Valkenburg en Almere, maar tegelijkertijd spoort de ontsluiting van die gebieden daar niet mee. In het hoofdlijnendebat heb ik al gezegd dat de CDA-fractie vindt dat er bij het ontwikkelen van bedrijventerreinen en woonwijken moet worden gezorgd voor de ontsluiting. Mijn fractie kiest daarom voor de benadering: eerst bewegen, dan bouwen. Dit zou feitelijk in de PKB moeten worden neergelegd. Als het kabinet op dit punt geen heldere toezegging doet, zal ik dit in een amenderende tekst verwoorden. De ligging van Nederland en de keuze die is gemaakt in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur vragen om goede ontsluiting en om aansluiting over de grenzen heen. Een en ander is nu geconcentreerd in de Randstad en in het zuiden, maar niet in andere delen van het land. Hiertoe worden in de nota Mobiliteit de zogenaamde triple A-wegen genoemd. Dit vraagt om een duidelijk investeringsbeleid. Deelt het kabinet de visie dat knelpunten op de hoofdverbindingsassen, met name de A1, de A2, de A4 en de A12, in onderlinge samenhang moeten worden bezien en prioriteit moeten krijgen? Wat de verbinding met de buurlanden betreft: kan er bijvoorbeeld voor worden gezorgd, in samenwerking met de Duitse overheden, dat de A1 aan Nederlandse kant en de A30 aan Duitse kant worden opgenomen in het nieuwe Trans-Europese netwerk? Is de regering ertoe bereid zich daarvoor in te zetten? Voor de versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland is een goed functionerend systeem van openbaar vervoer, op het niveau van de Randstad als geheel, noodzakelijk. Dat systeem dient naar onze opvatting minimaal gelijkwaardig te zijn aan het systeem van openbaar vervoer in andere metropolitane regio's in noordwest Europa. De opgave is groot. Ik hoor graag een reactie van de minister.

Wat economie en energie betreft, moet de leefbaarheid van ons land worden gewaarborgd, ook voor toekomstige generaties. Het ruimtelijk beleid moet kaders vinden waarbinnen economische groei kan plaatsvinden, maar op een zodanige manier dat dit niet ten koste gaat van leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Zo moeten zorgvuldig intensief ruimtegebruik bij nieuwe en bestaande bedrijventerreinen en goede stedelijke en landschappelijke inpassing van nieuwe infrastructuur hoog op de agenda staan. Het tot nu toe succesvolle beleid voor perifere en grootschalige detailhandelsvestiging wordt, aldus de nota Ruimte, vervangen door een integraal locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen. Dit mag naar de opvatting van de CDA-fractie niet leiden tot aantasting van de bestaande verzorgingsstructuur op het gebied van de detailhandel, door een sterke toename van grootschalige perifere detailhandel. Om dit punt in de nota Ruimte vast te leggen, overweeg ik een amenderende motie, maar ik wacht eerst de reactie van het kabinet af.

Daarnaast moet goed worden beseft dat aantrekkelijke landschappen, goede groenvoorzieningen in en om de stad en leefbare steden essentiële voorwaarden zijn om zowel regionaal als internationaal concurrerend te kunnen zijn. Ook hiervan noem ik een voorbeeld. De bedrijvigheid van de mainport Rotterdam vraagt om veel ruimte. Daarnaast vragen de inwoners van de regio Rotterdam om mogelijkheden om te recreëren. Economie, wonen, landbouw en recreatie gaan hier hand in hand. Er moeten keuzes worden gemaakt bij de ruimteclaims. Het kabinet kiest voor een bedrijventerrein in het noordelijk deel van de Hoekse Waard. Van de noodzaak daarvan, in de omvang die het kabinet voorstelt, ben ik niet overtuigd. In de Rotterdamse regio liggen vele honderden hectaren extensief en/of niet-gebruikte bedrijventerreinen. Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is een belangrijk uitgangspunt. Dat moet ook in de genoemde regio worden toegepast. Daarnaast is er in de regio sprake van nog niet benutte of onderbenutte terreinen die geschikt zijn voor havengerelateerde bedrijvigheid. Het beter benutten van bestaande goed ontsloten bedrijventerreinen en het eerst benutten van bestaande en goed ontsloten bedrijventerreinen dient voorrang te hebben boven het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen. Bovendien vraagt de aanleg van een groot bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoekse Waard aanzienlijke investeringen in een adequate ontsluiting, waarvoor momenteel geen middelen zijn gereserveerd. De ruimtelijke claim kan bij zorgvuldig hergebruik worden beperkt, zo is mijn stelling. Ook hier geldt overigens: zonder goede ontsluiting is de realisering van deze plannen niet dan wel zeer beperkt mogelijk. Is het kabinet bereid met de hiervoor genoemde punten rekening te houden en zo nodig de ruimteclaim in de Hoekse Waard te beperken?

De heerVerdaas(PvdA)

Dat is precies de onduidelijkheid die wij volgens mij niet moeten laten bestaan. Oftewel je besluit dat er ontwikkelingen gaan plaatsvinden, maar dan op basis van een goed ontwerp – ik nodig de heer Van Bochove ertoe uit, dat te steunen – oftewel je doet dat niet. Ik hoor echter de heer Van Bochove nu zeggen dat die hoeveelheid ruimte niet nodig is. Hij vraagt of het een beetje minder mag zijn, maar dat is precies het sardientjesblik. Je kunt op je vingers natellen wat er gebeurt als je het nu beperkt tot de helft van wat er is gereserveerd. Dat is een farce en je houdt mensen voor de gek. Je weet dan dat het blikje verder zal worden geopend. Waarom maak je dan niet gewoon de stap vooruit en zegt: wij gaan een goed ontwerp maken?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik wacht de reactie van de regering nog even af, maar mijn stap vooruit is om mij in mijn tweede termijn uit te spreken over een mogelijke beperking. Ik heb al gezegd dat de 300 ha mij niet aanspreekt. Daarmee kies ik voor het uitgangspunt dat de heer Verdaas in zijn eerste termijn ook bepleitte, namelijk: kijk wat er in de regio leeft, laten wij dit regionaal aanpakken en oplossen. Ik zie dat er in de Hoekse Waard al langere tijd geleden een akkoord gesloten is tussen gemeentebestuurders en het hele maatschappelijke veld van betrokken organisaties. Dat sluit aan bij wat ik zojuist heb gezegd en misschien sluit het straks wel aan bij de amenderende motie die ik op dat punt zou kunnen voorstellen.

De heerVan der Staaij(SGP)

De voorvraag is natuurlijk: wil je bovenregionale bedrijvigheid? Wil je ruimte bieden voor havengerelateerde bedrijvigheid in dat gebied? Wil je daarvoor de Hoekse Waard aansnijden, ja of nee? Wat is uw antwoord op die vraag?

De heerVan Bochove(CDA)

Zo nodig wel.

De heerVan der Staaij(SGP)

Zo nodig. Maar u zegt: in eerste instantie ben ik er niet van overtuigd dat er daar überhaupt havengebonden bedrijvigheid zou moeten komen.

De heerVan Bochove(CDA)

Als het aan mij ligt, vindt er een reservering plaats om dat mogelijk te maken. Ik wacht de opvatting van het kabinet nog even af. Desnoods zal ik er in een amenderende motie een voorstel over doen. Naar mijn opvatting moet je eerst kijken naar wat je in de regio kunt doen. Dan pas zal duidelijk worden of je dat bedrijventerrein nodig hebt. In ieder geval is een deel van het bedrijventerrein nodig voor de eigen lokale werkgelegenheid. Dat blijkt ook uit de opvatting die in de regio leeft en wij zullen ons daar dan over uitspreken.

De heerVan der Staaij(SGP)

Dat punt is helder. Je zegt dat er in ieder geval voor de regionale bedrijvigheid een bepaalde behoefte aan bestaat, maar dat is het discussiepunt niet. Het gaat veel meer om havengerelateerde bedrijvigheid.

U verwijst naar overeenkomsten die daarover zijn afgesloten en naar wat er in de regio zelf leeft. Is u bekend dat de regio in eerste instantie heeft gezegd: wij willen daar helemaal geen havengerelateerde bedrijvigheid? Vervolgens is gezegd wie weet kun je genoegen nemen met wat minder en daarmee akkoord gaan. Dan voorkom je in ieder geval dat het meerdere van de nota Ruimte je door de strot wordt geduwd. Is het zo helder om van dit soort laatste rug-tegen-de-muur-akkoorden uit te gaan in uw benadering?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik heb het niet over laatste rug-tegen-de-muur-akkoorden. Ik heb het over akkoorden die voor die tijd al bestonden. Ik heb het niet over wat zich medio 2004 heeft afgespeeld, maar over wat in de periode daarvoor al aan de orde is geweest.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik probeer het even vanaf de andere kant. De grote zorg en commotie over de Hoekse Waard heeft te maken met het bijzondere karakter van het landschap daar en met de rust en ruimte, vergeleken bij de hectische Rijnmondse regio. Vindt u dat de Hoekse Waard een nationaal landschap moet worden?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik kom daar later op terug, maar ik vind dat met inachtneming van hetgeen ik gezegd heb, de Hoekse Waard een nationaal landschap zou kunnen worden.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Past daar dan een bovenregionaal havengerelateerd bedrijventerrein in?

De heerVan Bochove(CDA)

Jazeker, dat past er wel degelijk in. Als je het op een heldere en adequate manier inpast in het landschap en als je rekening houdt met te stellen grenzen, dat kun je dat deel van de Hoekse Waard dat hiervoor niet nodig is, keurig als nationaal landschap inrichten.

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik deel die mening niet. Ik denk bovendien dat de eerdere toezeggingen om van de Hoekse Waard een nationaal landschap te maken, moeten worden nagekomen. Vindt u dat er een serieuze analyse nodig is van die havengerelateerde bedrijvigheid die uitwijst dat er een noodzaak is om een dergelijke hoeveelheid van die bedrijvigheid op die plek te hebben? Ik zie die noodzaak niet en ik zie ook geen duidelijke onderbouwing.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik zal in mijn eventuele amenderende motie – ik ga er overigens vanuit dat de minister ons toezeggingen zal doen – vragen om te zorgen voor een goede onderbouwing zodat er niet op lichte gronden een besluit over hoeft te worden genomen.

MevrouwVan Velzen(SP)

Als u net als ik om een onderbouwing vraagt, waarom pleit u dan nu al voor een reservering voor dat gebied? Op basis van welke onderbouwing moet dat gebeuren?

De heerVan Bochove(CDA)

Er zijn al veel onderzoeken gedaan, maar die spreken elkaar gedeeltelijk tegen over de noodzakelijke omvang. Het is echter wel duidelijk dat er in de regio een extra bedrijventerrein noodzakelijk zou kunnen zijn. Ik vind dat er een reservering moet worden gemaakt omdat wij nu bezig zijn met het zware instrument van de PKB. Het is goed om die reservering op dit moment voor die hectares te maken.

In de nota Ruimte is het aantal nationale landschappen ten opzichte van de Vijfde nota aanzienlijk uitgebreid. Een aantal fracties vond dat in het hoofdlijnendebat nog te weinig. De CDA-fractie vindt het van belang dat de sociaal-economische ontwikkeling voortgang moet kunnen vinden. In het debat over de nota Vitaal Platteland zei minister Veerman over nationale landschappen: "Een beleidsopgave is behoud en ontwikkeling van het landschap op zichzelf. Dat willen wij bereiken door het instellen van nationale landschappen en door een ontwikkelingsgerichte aanpak. Ik zeg met nadruk "ontwikkelingsgericht", want ook in nationale landschappen gaat de boel niet op slot." De CDA-fractie trekt hieruit de conclusie dat er voor de aanwezige bedrijven in nationale landschappen een duurzaam toekomstperspectief is.

De keuzes voor de nationale landschappen die door het kabinet zijn gemaakt, zijn in één geval niet in overeenstemming met de criteria die het heeft vastgesteld, namelijk bij Westergo in Friesland. De provincie Friesland kiest in de vastgestelde gebiedsvisie voor dit gebied voor een ontwikkeling die niet in lijn ligt met de keuze voor een nationaal landschap. Juist voor deze regio is de economische ontwikkeling van grote betekenis. Het kabinet zegt in de nota naar aanleiding van het verslag dat de ontwikkeling van de bedrijvigheid in deze regio moet worden ingepast in het nationale landschap. Dat is de zaak op zijn kop zetten. Onder verwijzing naar de reactie van de minister van LNV stel ik vast dat beide doelen onverenigbaar zijn. Het specifieke van het landschap kan prima in de economische ontwikkeling worden ingepast. Daarom stelt de CDA-fractie voor om het nationaal landschap Westergo te laten vervallen. Kan het kabinet daar een duidelijke toezegging over doen?

De CDA-fractie wil een ander gebied toevoegen aan de lijst van nationale landschappen, namelijk de Hoekse Waard. Ik heb daar zojuist al het nodige over gezegd.

De heerVerdaas(PvdA)

Wat vindt u van mijn voorstel om Zuidwest Drenthe als nationaal landschap toe te voegen in de nota Ruimte?

De heerVan Bochove(CDA)

Het lijkt mij niet nodig om Zuidwest Drenthe alsnog toe te voegen.

De heerVan der Staaij(SGP)

U vindt dat Westergo moet worden geschrapt. Ik kan mij dat goed voorstellen. Het argument dat u hiervoor aanvoert, is dat economische ontwikkeling van een bepaalde omvang wenselijk wordt geacht in die regio. U zegt echter ook dat in de Hoekse Waard havengebonden bedrijvigheid en nationaal landschap wel samen kunnen gaan. Wat is het verschil?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik zie die zaken niet samengaan. Ik scheid die twee ruimtelijk op het eiland door aan te geven dat een deel van het gebied als bedrijventerrein voor havengerelateerde bedrijvigheid kan worden gezien en een ander deel als nationaal landschap. Ik maak een duidelijke ruimtelijke scheiding. Dat betekent overigens dat er met betrekking tot de Hoekse Waard nog moet worden nagedacht over de noodzakelijke aanleg van de A4 die daar gaat plaatsvinden en hoe die een plaats moet krijgen in dat gebied.

De heerVerdaas(PvdA)

Het antwoord op mijn vraag van net was in mijn oren enigszins obligaat. Wat zijn de argumenten om het gebied aan te wijzen als nationaal landschap of niet als de provincie het zelf wil? Het voorstel heeft brede steun in de regio en het past perfect in wat het kabinet voorstaat, namelijk dat de regio het zelf invulling moet geven.

De heerVan Bochove(CDA)

Uit alle informatie die mij bereikt, blijkt dat de regio het helemaal niet wil. In dat opzicht verschillen wij dus van mening. Kijkend ook naar het totale gebied, constateer ik dat als het gaat om nationale landschappen, dit gebied bediend is. Ik zie niet in waarom het noodzakelijk is hier opnieuw een gebied in dat traject toe te voegen.

Voorzitter. Ik heb een vraag over een grens die is gelegd bij het nationaal landschap Heuvelland: is deze grens wel goed in de kaart opgenomen? Het Geleenbeekdal dreigt er nu buiten te vallen, terwijl dit dal een duidelijke landschappelijke samenhang vertoont met de rest van het Heuvelland. Graag verkrijg ik daarop een reactie.

Nog onlangs is er een uitgebreid debat geweest in de vaste Kamercommissie voor LNV over de Agenda Vitaal Platteland. De inzet van de CDA-fractie daarbij zal ik niet uitvoerig herhalen. Diverse moties zijn aansluitend aan dat debat door de Kamer aangenomen. Deze moties zullen naar de opvatting van de CDA-fractie hun weerslag moeten vinden in de nota Ruimte. De reactie van het kabinet in de brief van medio december stelt ons op dat punt niet tevreden. Om die reden zal ik in tweede termijn op een motie ingaan die vooral betrekking heeft op het volgende aspect: het "nee, tenzij"-regime alléén in de nabijheid van natuurgebieden en rond de EHS. Voorts zal ik een motie herhalen die mijn collega Schreijer-Pierik heeft ingediend, daar waar het betreft de niet-grondgebonden en kapitaalintensieve landbouw. Ten aanzien van deze twee aspecten, die toen uitvoerig aan de orde zijn geweest en die in de brief van december uitvoerig door de minister behandeld zijn, is het antwoord wat ons betreft niet bevredigend. Ik ben voornemens daarover in tweede termijn een amenderende motie in te dienen. Dit zal mede afhangen van datgene dat anderen erover zeggen en van de wijze waarop de minister reageert. Daarbij wijs ik de minister erop dat deze mijns inziens datgene dat bij motie door de Kamer is uitgesproken, niet helder vertaalt.

Met betrekking tot het voorgaande wil ik op één punt nader ingaan. Dit betreft de consequenties van de uitspraak in de nota Ruimte ten aanzien van de één-op-één-begrensde beheersgebieden en de ruimejasbeheersgebieden die tot de EHS gerekend worden, waarin formeel en uniform het "nee, tenzij"-regime van kracht is. Daarover denkt de CDA-fractie anders en wij zullen daar wellicht een uitspraak over ontlokken. Met name in de provincie Friesland leidt het voorgaande tot grote onrust. Ik wacht nog even het antwoord af dat de minister op de door de heer Verdaas dienaangaande gestelde vraag geeft. Met name in Friesland willen agrariërs de contracten die zij hebben, niet meer verlengen, want zij weten niet of zij in een "ja, mits"- of in een "nee, tenzij"-gebied zitten. Om dat probleem te voorkomen, moet er een heldere uitspraak komen.

Ten slotte wijs ik in dit verband op de ruimtebehoefte van recreatie en toerisme. Ik zou graag willen dat de minister er op dat punt nog eens op ingaat hoe de vraag naar ruimte en recreatie in de nota Ruimte precies is vertaald.

De rijksbufferzones en het daarbij behorende planologische regime komen te vervallen, zo meldt de nota Ruimte. Het is de bedoeling deze gebieden te transformeren tot regionale parken met een sterk recreatieve functie. Echter, voorlopig is er onvoldoende geld om binnen afzienbare tijd deze ambitie waar te kunnen maken. Daarnaast meent de CDA-fractie dat het open karakter van de bufferzones absoluut gewaarborgd moet blijven. Hoe kijkt het kabinet daar tegenaan?

Ik zou graag van de minister horen hoe hij de kort voor het reces aangenomen motie-Snijder-Hazelhoff/Van den Brink, betreffende de robuuste zones, interpreteert en wat hij met deze motie wil doen.

De CDA-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het advies van de Raad voor het Landelijk Gebied inzake de gewenste ruimte voor de glastuinbouw in Nederland. De Raad heeft daar uitgesproken ideeën over. De CDA-fractie onderschrijft de conclusie van de Raad dat er de komende jaren ruimte nodig is voor twee- à drieduizend hectaren extra glas, maar zij is er op dit moment verre van overtuigd dat dit gepaard moet gaan met het doorstrepen van een aantal van de tien locaties. De minister heeft bij de behandeling van de begroting van LNV een evaluatie toegezegd. Wij wachten die evaluatie graag af en zullen dan passend reageren.

De heerVan der Ham(D66)

De Dienst landelijk gebied heeft een prachtig rapport gemaakt. Daarin staat onder andere dat er op een aantal plekken glastuinbouw bij kan, maar er staat ook heel veel in over wat er overbodig is. Welke argumenten voert u aan om de conclusies van die dienst zomaar naast u neer te leggen en te zeggen: dat vinden wij onzin? Dat zegt u nu wel even, maar het is nogal wat.

De heerVan Bochove(CDA)

Dat zei ik niet. Ik zei dat ik voorlopig de evaluatie van de minister wilde afwachten. Wij hebben daarom gevraagd en hij heeft die toegezegd. Als wij de evaluatie hebben, zullen wij afwegen wat het kabinet ons op dat punt aanreikt en wat de raad zegt. Vervolgens zullen wij tot ons standpunt komen.

De heerVan der Ham(D66)

Wat doet u dan besluiten om een onderdeeltje van dat advies eruit te lichten en te zeggen: er moet in ieder geval meer komen? In het rapport wordt verder gezegd dat het op een aantal punten zeker minder moet en wordt ook om onderzoek gevraagd naar andere locaties, Schiphol et cetera, maar daar zegt u helemaal niets over. Dat is wel heel selectief shoppen.

De heerVan Bochove(CDA)

Nee, dat is niet selectief shoppen. Dit onderdeel past op dit moment in mijn verhaal. Alle andere argumenten komen straks aan de orde.

Ik sluit mij aan bij hetgeen de heer Verdaas heeft gezegd over de Europese context. Bij de bezoeken aan verschillende regio's aan onze grenzen hebben wij geconstateerd dat er behoefte bestaat aan meer daadkracht van het kabinet bij het aanpassen van de regelgeving op verdere samenwerking.

Wat het Groene Hart betreft, wil ik mij ook gezien de tijd beperken tot een tweetal aspecten waarin keuzes moeten worden gemaakt rond mobiliteit en ruimte voor bouwen, het groen houden en dergelijke. Ik wil mij daarbij uitspreken over de Bloemendalerpolder en over Rijnenburg. De heer Verdaas zegt dat je pas moet knabbelen als er echte problemen zijn. Ik constateer dat er voor Rijnenburg voldoende alternatieven zijn. Ik vraag mij dan ook echt af waarom er in Rijnenburg moet worden gebouwd. Ik ben geen voorstander van het op grote schaal volbouwen van de Bloemendalerpolder, maar op zichzelf zijn er argumenten, gehoord de regio en gehoord datgene wat er verder in dat gebied moet gebeuren, om hier toch ruimte te maken voor beperkte bebouwing. Ik denk daarbij aan geconcentreerde bebouwing rondom het station.

De heerGeluk(VVD)

Ik begrijp niet waarom de heer Van Bochove wil afzien van het bouwen in Rijnenburg. Hij zegt dat er alternatieven zijn. Welke zijn dat? Hij zegt dat een en ander regionaal goed dient te worden opgepakt. De regio wil dit nu juist. Ook de CDA-fractie in de staten van Utrecht wil dat. U neemt hier wel een heel controversieel standpunt in.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik weet niet of het controversieel is. Ik houd mij vast aan het uitgangspunt dat de CDA-fractie in de Tweede Kamer in de afgelopen periode voortdurend heeft ingenomen: je moet zorgvuldig naar het Groene Hart kijken. Daarbij mag je op zichzelf bepaalde keuzes maken. Maar gelet op hetgeen zich in de regio Utrecht afspeelt, meen ik dat er op dat punt nog voldoende ruimte is. Men kan bijvoorbeeld uitwijken naar Flevoland en andere plekken. Men heeft in de regio keuzes gemaakt: bijvoorbeeld niet in Bunnik-Zuid, maar wel in Rijnenburg. Ik houd vooralsnog vast aan niet bouwen in Rijnenburg en hoor graag de reactie van de minister daarop.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik wilde u net complimenteren. U zegt dat u voorlopig vasthoudt aan niet bouwen in Rijnenburg. In het hoofdlijnendebat kort voor het zomerreces zei u: niet bouwen in de Bloemendalerpolder, niet op het KNSF-terrein en niet bij Rijnenburg. Nu zegt u: niet bij Rijnenburg en een beetje in de Bloemendalerpolder. Over het KNSF-terrein hoor ik u niet. Wat is de positie van de CDA-fractie? Waarom bent u aan het schuiven?

De heerVan Bochove(CDA)

Wij hebben de problematiek op beide locaties gewogen. Gelet op de ontwikkelingen in het Utrechtse, dus rondom Rijnenburg, zijn wij tot de conclusie gekomen dat er alternatieven beschikbaar zijn en dat die ook tijdig beschikbaar kunnen zijn. Dat geldt voor de Bloemendalerpolder in onvoldoende mate. In dat opzicht moeten er keuzes worden gemaakt. Daarom kiezen wij ervoor om in de Bloemendalerpolder een beperkte bouwmogelijkheid te creëren.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

En het KNSF-terrein?

De heerVan Bochove(CDA)

Het KNSF-terrein vraagt een heel andere benadering. Ik denk dat het noodzakelijk is om dat terrein zorgvuldig te saneren. Daarbij zouden overheden, departementen en dergelijke een belangrijke rol moeten spelen. Dan is niet uitgesloten dat in het kader van de ontwikkelingsplanologie ook de woningbouw een bijdrage moet leveren. Ik vind dat men dat in die regio adequaat moet oplossen.

Wij gaan ervan uit dat de 20 Ke-contour de groei en ontwikkeling van Schiphol tot 2030 mogelijk maakt, zoals dat ook staat in de nota Ruimte. Dat leidt ertoe dat de formulering "in de nabijheid van" in de nota kan vervallen en dat er bepaalde bouwmogelijkheden in die regio mogelijk zijn. Dat is niet in strijd met de verdere groei en ontwikkeling van Schiphol; zo staat het althans in de nota Ruimte.

MevrouwVan Velzen(SP)

De heer Van Bochove zegt dat de zaken met betrekking tot het KNSF-terrein in de regio adequaat moeten worden opgelost. Waarom zou dat in de nota Ruimte zo specifiek benoemd moeten worden? Vindt hij ook niet dat dat er gewoon uitgehaald moet worden?

De heerVan Bochove(CDA)

Het hoeft er wat mij betreft niet uitgehaald te worden, want ik sluit woningbouw op die locatie niet uit. Ik leg mij alleen niet vast op aantallen en dergelijke, maar op een oplossing in de regio met overheden en andere.

Over Almere kan ik kort zijn; daarop ben ik in het hoofdlijnendebat al zeer uitvoerig ingegaan. Almere zou zich moeten kunnen ontwikkelen volgens de hogegroeivariant, maar men moet eerst bewegen en dan bouwen. Het is heel belangrijk dat je daar een samenleving opbouwt, waarbij voorzieningen passen en horen. Het kabinet dient daarin een veel proactievere rol te spelen dan het tot nu gedaan heeft.

Ik maak nog een kanttekening bij het Vliegkamp Valkenburg. Ook dat kan worden bebouwd en de CDA-fractie ziet daarin graag twee elementen gewaarborgd: een aan de zuidelijke rand gelegen belangrijke groene component en een geconcentreerde bebouwing die bepaalde functies als openbaar vervoer en dergelijke kan versterken. Ik laat mij in dat geval niet uit over aantallen, zeker niet op dit ogenblik. Het gaat erom dat in het gebied op een verstandige manier een belangrijke groene long en een geconcentreerde bebouwing totstandkomen.

Bij het realiseren van alle in de nota Ruimte voorgenomen en in de PKB opgenomen voorstellen zullen nadere beleidsregels onvermijdelijk zijn. De CDA-fractie wenst dat deze beleidsregels vooraf aan de Kamer worden voorgelegd.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik stel een vraag naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van Bochove over Almere. Betekenen deze opmerkingen ook dat ik kan rekenen op steun voor voorstellen om in de financieringsafspraken beweging te krijgen en steun voor een gesprek met Almere over de randvoorwaarden om tot een succesvolle ontwikkeling te komen? Dan heb ik het ook over de vraag wat je in de provincie Utrecht wel of niet laat gebeuren. Dat heeft namelijk ook een relatie met een kansrijke ontwikkeling van Almere en moet boven het niveau van de gemeenten en provincies worden bepaald.

De heerVan Bochove(CDA)

Ja.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

De heer Van Bochove eindigde met een wat cryptische zin. Na zeer veel kritiek op de nota gegeven te hebben, zei hij dat nadere beleidsregels nodig zullen zijn. Deze regels moeten aan de Kamer voorgelegd worden. Op wat voor regels doelde de heer Van Bochove?

De heerVan Bochove(CDA)

De nota Ruimte geeft aan dat op een aantal punten nadere uitwerking van aspecten nodig is. Dat kan in gemeen overleg bij de uitwerking van de PKB-delen. De uitwerking van de PKB-teksten van de onderscheiden bewindslieden bijvoorbeeld samen met de regio's moet in overeenstemming met de Kamer gebeuren. Het kan niet zo zijn dat wij met het vastleggen van de PKB meteen onze invloed en betrokkenheid kwijt zijn.

MevrouwVan Velzen(SP)

Voorzitter. Nederland is een klein land en het is in een groot aantal zaken uniek. De geschiedenis van de ruimtelijke ordening kan als zoiets unieks bestempeld worden. Wij zijn begin 1900 begonnen met het ruimtelijk vorm geven van het land. Al vrij snel werd duidelijk dat een centrale aanpak noodzakelijk was. Ik duid op de woningwet van 1901. Na de Tweede Wereldoorlog is een hoop centralistische wetgeving totstandgekomen, nadat in die oorlog een gedeelte van het land verwoest was. Pas in de jaren '60 werd begonnen met nota's over de ruimtelijke ordening. De bevolking groeide snel en er kwam druk te liggen op de ruimte. In die situatie zitten wij nog steeds. De bevolking blijft groeien en de publieke ruimte blijft onder druk staan. In de eerste nota stonden vooral maatschappelijke waarden en een sterke sturing centraal. De toenmalige regering wist dat een sterke structuur nodig was. "Centraal" was de richting waarin de nota geschreven werd. De tweede nota Ruimte zag ruimtelijke ordening als de wederkerige afweging van ruimte en samenleving ter wille van die samenleving. Welnu, dat is iets wat met de zesde nota Ruimte losgelaten lijkt te worden. De ministers lijken "samen leven" anders te interpreteren. Deze nota Ruimte bevat vooral een ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie: de economie centraal in plaats van de samenleving.

Ik heb de afgelopen weken wat meer bekeken dan alleen de nota's en de stukken die aan de Kamer voorgelegd zijn. Hierbij heb ik gezien dat de Belgische overheid besloten heeft om haar ruimtelijke beleid te gaan spiegelen aan de oerdegelijke traditie die in Nederland heerst. Dat is begrijpelijk, want in Nederland hebben wij een hoop zaken goed geregeld. In België daarentegen is sprake van totale ruimtelijke versnippering. In alle grotere steden zie je industrie middenin de stad. Die is daar ingegroeid. Ook is het wegennet niet hiërarchisch georganiseerd en is er een chaos van secundaire wegen. Verder is het daar een Walhalla van informele stedelijkheid. De bestuurlijke daadkracht is ondermijnd door de ruimte die geboden wordt aan particuliere initiatieven. De jongste satellietbeelden van het Europees Milieu Agentschap tonen dan ook aan dat Vlaanderen de meest verkavelde regio in Europa is, dat de open ruimte aan de lopende band verwoest wordt en dat dit een zeer nadelige invloed heeft op de flora en fauna. Natuurgebieden raken geïsoleerd en de biodiversiteit wordt aangetast.

De vraag is in hoeverre België nu van ons heeft geleerd of dat wij van België gaan leren. Zullen het loslaten van centrale sturing en het overlaten aan lagere overheden van de begrenzing van nationale landschappen niet juist leiden tot Belgische toestanden? De minister van VROM heeft hier al een voorbeeld van gegeven door illegale aanbouwen aan recreatiewoningen in het Groene Hart met een grote smile aan zich voorbij te laten gaan en dus niet handelend op te treden. Gelukkig kan ik nog geen lijst opnoemen met dit soort voorbeelden, maar ik wil er wel voor waarschuwen dat wij de rollen niet moeten omdraaien en de Belgische toestanden niet tot ons beleid moeten maken. België heeft geleerd van de fouten die onze minister van VROM nu, naar ik vrees, wil gaan maken. België gooit het roer om. In eigen land is het evenwel een publiek figuur als Pieter Winsemius die stelt dat de nota Ruimte uitblinkt door een verbluffend gebrek aan visie ten aanzien van de langetermijnontwikkeling in ons land. Die woorden verontrusten mij, zeker omdat zij door zo'n persoon zijn uitgesproken. Ik vraag hier dan ook een reactie op van de minister van VROM. Voor mijn fractie is duidelijk dat in een land waarin ruim16 miljoen mensen wonen en waarin ieder zijn eigen wensen heeft, een centrale sturing door het Rijk het leidmotief moet zijn. Natuurlijk moet er decentraal gewerkt worden, als het kan. In deze nota wordt het decentrale echter wel heel erg benadrukt en wordt de centrale sturing op te veel plaatsen losgelaten. Daarmee wil ik niet zeggen dat lagere overheden geen verantwoordelijkheid moeten of kunnen dragen. Integendeel, dat lijkt mij juist voor de hand te liggen, maar er moet wel meer centrale regie zijn op die plekken waar verschillende functies elkaar verdringen en waar de leefomgeving boven lokale en particuliere belangen zou moeten staan.

Ik kom nog even terug op de ruimtelijke ordening in België. Ik ben daar de afgelopen weken geweest en heb gezien dat er bijvoorbeeld ten aanzien van de detailhandel voor gekozen is om het locatiebeleid los te laten. Dat leidt vooral tot afname van de leefbaarheid in de middelgrote en kleinere kernen, omdat bijvoorbeeld de plaatselijke supermarkt verdwijnt. Er komen, op zijn Vlaams gezegd, baanwinkels voor in de plaats. Men gaat de stad uit om boodschappen te doen. Centra worden daardoor onleefbaar, de sociale controle neemt af en de mobiliteit neemt toe. Wij willen die richting niet op. Ik vraag de minister van Verkeer en Waterstaat, maar ook die van VROM of meer regionale wegen vanwege detailhandel langs de weg, gewenst zijn. Deze ontwikkeling is een gevolg van het loslaten van het locatiebeleid. Wat vinden de ministers van de reactie van het MKB en van de Raad voor de detailhandel, die sterk tegen deze ontwikkeling zijn? Op zich staat de detailhandel in Nederland er goed voor, maar de leefbaarheid van de kleinere en middelgrote kernen gaat mij aan het hart. Kan deze ontwikkeling worden teruggedraaid? Is het mogelijk om het locatiebeleid centraal aan te sturen? Kan een halt worden toegeroepen aan de outletstores, de grotere winkels langs de weg? Er is geen maatschappelijk voordeel, terwijl er nadelige gevolgen zijn voor de leefbaarheid, laat staan voor het milieu.

Ik kom op de bedrijventerreinen. In de Vijfde nota ruimte wordt nog de noodzaak genoemd van 35.000 ha nieuwe bedrijventerreinen. Wanneer is er een knip gemaakt? Waarom wordt nu uitgegaan van 23.000 ha? Als er over een paar jaar of wellicht op kortere termijn een nieuw kabinet komt en mogelijk weer een nieuwe nota ruimte, kan er dan weer een ander, misschien lager getal worden neergezet? Kan het verschil van 12.000 ha worden uitgelegd? Ik ben overigens blij dat die ruimtelijke claim vervalt. Het CPB heeft ten aanzien van de 23.000 ha belangwekkende conclusies getrokken, zoals het elkaar doodconcurreren door gemeenten en het ontbreken van de noodzaak voor zo'n claim voor nieuwe bedrijventerreinen. In het rapport van de TU Delft wordt zelfs gesteld dat er tot het jaar 2030 voldoende ruimte is. Ik heb bij interruptie al aangegeven dat de Kamer unaniem aan de minister van VROM heeft gevraagd om een inhoudelijke onderbouwing van de 23.000 ha. Het spijt mij te moeten concluderen dat die er nog steeds niet is. Ik vraag mij af welke kant de minister op wil. Er zou zoveel mogelijk, zelfs kunstmatig, schaarste gecreëerd moeten worden, omdat dit leidt tot een betere benutting van de grond en van de bestaande ruimte. Juist met een niet onderbouwde claim van 23.000 ha blijft de verrommeling en het niet goed benutten van bestaande locaties een feit, met als gevolg een toename van de mobiliteit en de aanleg van meer asfalt. Dat zou niemand wenselijk moeten vinden.

Uit onderzoek is gebleken dat op de bestaande bedrijfsterreinen grotere winst geboekt kan worden, bijvoorbeeld door sanering. In Harderwijk zijn twee bedrijfsterreinen naast elkaar gesitueerd. Het nieuwe terrein, Lorentz, werd noodzakelijk geacht, maar alleen al op het oude terrein staat 11.000 ha, gedeeltelijk verloederd, leeg. Ik weet niet of dit exemplarisch is. Ik vraag de minister om een inhoudelijk deugdelijke onderbouwing te geven. Wij willen voorkomen dat ons land verrommeld door de niet noodzakelijke aanleg van bedrijfsterreinen, waarbij bestaande bedrijfsterreinen gedeeltelijk leeg staan en verloederen.

In het hoofdlijnendebat heb ik de minister gevraagd om maatregelen te nemen tegen de aluminium koekdozen langs de weg. Ik zie aan de glimlach van de minister dat zij precies weet waar ik het over heb. Dat is een ontzettend grote niet-duurzame benutting van de ruimte. Bovendien is het vanuit architectonisch perspectief toch niet echt een aanwinst voor ons land. Ik wil pleiten voor het stellen van kwaliteitseisen aan bedrijfsterreinen. Ik wil die niet alleen stellen aan het aanzicht, want dat is natuurlijk een persoonlijke smaak, maar ik wil die vooral stellen als het gaat om duurzaamheid.

Er is een goed voorbeeld in Nederland: het bedrijventerrein Fortuna in Sittard. Daar wordt gewoon één op één gebruikgemaakt van de ruimte. Daar staan geen grote gebieden leeg. Daar zijn de bedrijven aaneengesloten en delen zij faciliteiten, bijvoorbeeld op het gebied van het schoonmaken van water en op het gebied van kinderopvang. Verder is sprake van een ondergronds parkeerbeleid. Wij zouden dat soort initiatieven moeten belonen door daar een landelijk sturend beleid van te maken. Nederland is helaas niet groot genoeg om te gaan rommelen met bedrijfsterreinen. Kan de minister beginnen met een onderzoek naar de landelijke toepassing van datgene wat in Sittard geleerd is? Kan zij met een analyse komen? Kan zij die 23.000 ha nog eventjes in de koelkast laten zitten? Wat mij betreft, laten wij die 23.000 ha vooral in de diepvriezer liggen. Laten wij eens kijken wat wij kunnen leren van wat in Nederland wél goed gaat!

Ik zie helemaal niets terug in de nota Ruimte van mijn verlangen om kwaliteitseisen op het vlak van duurzaamheid te stellen aan bedrijfsterreinen. Dat geldt ook voor het actieplan. Kan de minister uitleggen waarom ervoor is gekozen om lastige regels te gaan schrappen? Het ministerie van Economische Zaken vervulde daarbij een leidende en richtinggevende rol. Waarom is ervoor gekozen om vooral geen eisen te stellen aan bedrijfsterreinen? Er worden wel veel eisen gesteld aan woningbouw, maar voor bedrijfsterreinen, die een groot beslag leggen op de ruimte, worden die eisen losgelaten. Dat is niet wenselijk. Kan de minister daaraan sturing geven?

Ik heb in alle gebieden veel leegstaande ruimte gezien. Ook in de Moerdijkse Hoek staat veel leeg. Er zijn bedrijven die denken dat zij in de toekomst nog kunnen uitbreiden en die daarom de grond hebben aangekocht. Ik pleit voor een heffing op het braak laten liggen van hectaren binnen industrieterreinen. Wij willen in allerlei mooie gebieden zoals de Hoekse Waard uitbreiden, terwijl in andere gebieden sprake is van leegstand die puur wordt veroorzaakt door speculatie van bedrijven. Wij moeten dat financieel onaantrekkelijker maken. Ik heb niet direct een hele aanpak voorhanden. Wil de minister daarmee aan de slag gaan? Kan zij een analyse maken van de mogelijkheden om het braak laten liggen af te remmen door middel van financiële antiprikkels?

Ik mis in de nota Ruimte ook creatief ruimtegebruik. Dat zou niet alleen moeten gelden voor bedrijfsterreinen, maar eigenlijk voor alle vormen van bebouwing. Ik wijs hierbij op dubbel grondgebruik, op het parkeren maar ook op het instellen van een vast oppervlak aan speelruimte in nieuwe woonwijken. Wij hebben daarvoor een initiatiefwetsvoorstel ingediend. Ik weet dat het kabinet daar niet 100% gelukkig mee is, maar ik vraag de verschillende ministers toch om daar een eerste aanzet voor te geven in de nota Ruimte, teneinde toch iets vast te leggen over de wijze van omgaan met ruimtegebruik in Nederland, ook als het gaat om speelruimte.

Ik heb in het hoofdlijnendebat aangegeven dat het bouwen op eigen erf een oplossing zou kunnen zijn voor het tekort aan seniorenhuisvesting. De minister is daar niet op ingegaan. Wil zij inhoudelijk ingaan op het idee van het bouwen op eigen erf of het opdelen van leegkomende boerderijen?

Ik wil nog ingaan op een aantal specifieke terreinen. De gemeente Moerdijk is een actie gestart met de kreet "Genoeg is genoeg". Daarmee wil zij meer bedrijfsterreinen en meer zware en chemische industrie op een bovenregionaal bedrijventerrein van 2600 ha in de regio voorkomen. Naar mijn inschatting hebben de bewoners van de Moerdijk al een bovenmatige bijdrage aan de Nederlandse economie geleverd. Daarnaast vraag ik mij af wat nut en noodzaak van zo'n grote claim zijn. Ook in dat gebied staat immers ontzettend veel leeg. Slechts 49% van het bestaande bedrijfsterrein wordt daadwerkelijk gebruikt door bedrijven. De rest is een beetje infrastructuur en wordt voornamelijk als "groen" bestempeld. "Groen" is dan natuurlijk gewoon braakliggend terrein. Eenieder die daar wel eens geweest is, weet dat het nadrukkelijk geen natuurgebied is. Kunnen geen kwaliteitseisen gesteld worden en kan niet worden overgegaan tot een heffing op al die braakliggende terreinen? Dat moet volgens mij worden onderzocht en tot die tijd moet de minister het gewoon uit de nota schrappen, want er is geen enkele onderbouwing.

Hetzelfde geldt voor de Hoekse Waard. Wel is herhaaldelijk toegezegd om er een nationaal landschap van te maken. Ik denk dat het gebied qua natuurwaarden dat stempel .ook verdient. Uit een oogpunt van behoorlijk bestuur dienen gedane toezeggingen gestand te worden gedaan. Er zijn onderzoeken die uitwijzen dat met een gebied van 60 ha kan worden voldaan aan de lokale vraag naar bedrijventerreinen. Ik ben er naar toe geweest en heb veel leegstand en eenlagige bebouwing geconstateerd. Er staan nogal wat gebouwen te huur of te koop. Ik vraag de minister om meer onderbouwing. De heer Van Bochove, die een reep van het gebied wil afsnijden voor industriële activiteiten, vraag ik of hij een maximum in gedachten heeft. Ik deel de mening van de PvdA-fractie dat, als je er een keer aan begint, het een min of meer automatisch proces wordt en dat je dan niet meer van een nationaal landschap kunt spreken hoewel er wel een politiek plakkertje met die naam op zit. Het gevaar van een peper- en zoutbesluit – een beetje van het ene en een beetje van het andere en dus eigenlijk niets – is niet ondenkbeeldig.

De heerVan Bochove(CDA)

Als je 180 ha vastlegt in een PKB, kan het beleid niet zomaar worden gewijzigd. Daarover moet dan eerst een discussie plaatsvinden.

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik begrijp dat het CDA kiest voor een terrein van maximaal 180 ha. Ik zie daar echter geen enkele onderbouwing van. De bewoners in het gebied worden bedonderd nu er enerzijds wordt gepleit voor uitbreiding van het industrieterrein en anderzijds voor een nationaal landschap. Op die manier wordt er geen keuze gemaakt.

De heerVan Bochove(CDA)

De regio wil 60 ha voor eigen behoefte en de rest voor de behoeften van elders. Ik heb die lijn uitgewerkt en ik bedonder dus helemaal niemand.

MevrouwVan Velzen(SP)

Er zijn kennelijk nogal wat gesprekspartners in de regio met allemaal hun eigen wensen en verlangens.

De heerVan Bochove(CDA)

Er leven meerdere opvattingen.

MevrouwVan Velzen(SP)

Precies. Ik ben in ieder geval geen voorstander van onnodige bedrijventerreinen in de Hoekse Waard. De plannen van de minister zijn niet goed onderbouwd. De bedrijventerreinen zijn niet nodig en wij moeten ons gewoon aan de gedane toezeggingen houden. Die zijn gedaan in het "Pronkiaanse" tijdperk. Aan de voorstellen van de heer Pronk zaten veel nadelen, maar ik denk dat er op dit punt een juiste keuze is gemaakt.

De enige richtlijn die de nota biedt voor het KNSF-terrein aan de rand van het Groene Hart en de Hollandse Waterlinie is dat er een goede vertaling in streek- en bestemmingsplannen moet worden gegeven. Om de saneringskosten te dekken,wil de KNSF huizen bouwen waarmee het grote winsten zal kunnen maken. De gemeente Muiden is blij want er worden gratis en voor niks huizen gebouwd en de grond wordt gesaneerd. De Bloemendaler Polder en het KNSF-terrein liggen echter in de EHS-zone en ik ben er niet voor om telkens aan alle kanten te gaan knabbelen aan die zone. Zowel de Bloemendaler Polder als het KNSF-terrein moet onderdeel uitmaken van het Groene Hart. Als het al nodig is om in dat gebied woningen te bouwen, moeten er eerst een duidelijke visie en omgrenzing zijn. Het lijkt mij erg onwenselijk om het beleid op dit punt over te laten aan provinciale en gemeentelijke overheden. Ik overweeg, op dit punt een motie in te dienen als de minister niet bereid is om haar besluit te herzien.

In de Oostvlietpolder speelt een vergelijkbaar probleem. Een belangrijk recreatiegebied, waar ook veel volkstuinders zitten, wordt plotseling aangemerkt als een bebouwbaar gebied. De belangen van de economie wegen kennelijk zwaarder dan de belangen van de volkstuinders en de natuur. Ik snap niet waarom daarvoor is gekozen, zeker niet omdat er nog rechtszaken over het gebied lopen en het kabinet zelfs door Brussel kan worden teruggefloten. Wat waren de argumenten om de Oostvlietpolder te ontwikkelen?

De nota Ruimte is erg breed; het gaat over bijna alle onderwerpen die je kunt bedenken. Ik heb nog een aantal heel korte vragen, waaraan ik eigenlijk veel meer tijd zou moeten besteden. Waarom staan er in de PKB zwakke teksten over natuurgebieden? Er wordt onder andere gesproken over "rekening houden met de natuurdoelenkaarten" en "rekening houden met de bepalingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet". Waarom wordt er niet gezegd: de natuurdoelenkaarten zijn sturend en de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet zijn bindend? Ik snap dat de feiten zo zijn, maar waarom wordt dat niet nog eens in PKB-teksten vastgelegd?

De nota Ruimte geeft weinig sturing aan het grondbeleid. Volgende week is hierover nog een debat, waarin ik mijn suggesties om het beter aan te pakken zal doen. Vooralsnog stem ik in ieder geval niet in met de wijze waarop het is neergelegd in de nota Ruimte.

De wijze waarop de milieukwaliteit wordt geborgd, is zwak geformuleerd. Het RIVM heeft een aantal zinnige opmerkingen gemaakt over de milieu- en natuureffecten; deze zijn niet goed vastgelegd. Ik zou op dit punt graag wat meer helderheid zien.

De voorzitter:

Voor mevrouw Van Velzen resteert nog twee minuten spreektijd in haar tweede termijn. Om de bloedsuikerspiegels op peil te houden, stel ik voor om te schorsen voor de lunchpauze.

De vergadering wordt van 12.34 uur tot 13.15 uur geschorst.

De heerGeluk(VVD)

Voorzitter. Ruimtelijk beleid maken is kiezen, en dat is vooral ook lastig. In de korte tijd die mij is toegemeten, zal ik proberen op hoofdlijnen keuzes te maken. Ik doe dat kort, in vergelijking met fracties die voor mij geweest zijn.

De VVD-fractie heeft grote waardering voor de wijze waarop de noodzakelijke en gewenste verandering in de planologie van Nederland in de nota Ruimte wordt vormgegeven. De verschuiving van dirigistisch en van bovenaf sturend beleid van ruimtelijke ordening naar een systeem van ruimtelijke ordening waarbij publieke en private partijen verantwoordelijk of medeverantwoordelijk worden gemaakt, spreekt de VVD-fractie zeer aan. Het is goed dat ervoor wordt gekozen de concurrentiepositie centraal te stellen. Niemand zal ontkennen dat het allereerst noodzakelijk is geld te verdienen, voordat het kan worden uitgegeven aan het zo noodzakelijke groen, aan de natuur, en aan het grijs, voor onze pensioenen. Verbetering van de concurrentiepositie is een actueel punt. De mainports zijn daarbij heel belangrijk. Wat gaat de regering eraan doen om de havens in Nederland met elkaar te laten samenwerken? Ook Antwerpen kan daarbij worden betrokken; laten wij proberen het eens wat ruimer te zien. Dit heeft zeer veel voordelen, waaronder voordelen van logistieke en infrastructurele aard. En dan is één plus één drie. Het is terecht dat de regering ook de keuze maakt voor de greenports. Het is één van de belangrijkste trekkers van de land- en tuinbouw.

In de liberale visie laat een samenleving zich niet vormen of maken. Zij ontwikkelt zichzelf. Van bovenaf opgelegde sturing werkt in principe belemmerend. Daarmee zijn wij beland bij de principiële discussie over de sturingsplanologie en de ontwikkelingsplanologie. Bij deze twee begrippen gaat het om een juiste balans. Er moet een goede mix worden gevonden waarmee de ontwikkelingen maximaal kunnen worden ondersteund. Ingrijpen is niet nodig als de overheid vooraf goede afspraken heeft gemaakt. Voor liberalen staat de verantwoordelijkheid van de burger centraal. Liberalen hebben ook een rotsvast vertrouwen in de kracht van de lagere overheden. Helderheid, ook voor de burgers, is daarbij geboden. Ruimte is een collectief goed, dat traditioneel, vanuit liberaal perspectief, als enige grondslag wordt geaccepteerd voor overheidsoptreden. Maar dit overheidsoptreden moet vooral zo dicht mogelijk bij de burger plaatsvinden: bij de lagere overheden dus. Wij steunen dan ook van harte de decentralisatiegedachte. Het is funest voor Nederland als departementaal en sectoraal wordt gedacht en gewerkt. Verkokering moet stoppen. Deze nota biedt daartoe goede aanzetten. Mijn fractie hoopt dat deze lijn van ontkokering blijvend kan worden voortgezet. Graag hoor ik of dit beleid door de aanwezige bewindslieden zo wordt gevoeld.

De heerVan der Ham(D66)

U bent nog bij de filosofische inleiding van uw betoog. U hebt een paar keer het woord liberaal gebruikt. Nu ben ik ook liberaal, maar ik ben misschien toch een andere soort liberaal dan u. U zegt dat de economie ongelooflijk belangrijk is, maar u weet toch ook dat juist omgevingsfactoren, bijvoorbeeld het groen, ontzettend belangrijk zijn wat betreft de voorwaarden waaronder de grote bedrijven zich in Nederland willen vestigen? Is het niet heel liberaal om juist de zaken die zwak zijn, zoals het groen, actief te beschermen vanuit de overheid? Ik kan hiertoe veel liberale filosofen aanhalen. Gaat u hierover ook nog veel zeggen?

De heerGeluk(VVD)

Uiteraard, ik ben nog maar aan het begin van mijn betoog, dat overigens kort is, zoals ik u heb gezegd. Ik heb echter ook daarvoor ruimte. Wij vinden als liberalen natuurlijk dat naast bedrijvigheid andere punten, zoals natuur, recreatie en cultuur uitermate belangrijk zijn. Wij spreken vandaag echter niet over cultuur, maar over de nota Ruimte, en dan moeten wij deze ruimte ook op die manier invullen. Op natuur kom ik straks nog nadrukkelijk terug.

Wij vinden het van het grootste belang dat binnen een half jaar na vaststelling van de nota Ruimte door het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen afspraken worden gemaakt over de wijze waarop en de periode waarbinnen de beleidsuitspraken van deze nota ruimtelijk kunnen worden overgenomen. De voortgang dient jaarlijks te worden besproken in een bestuurlijk overleg. Tevens dienen afspraken over de handhaving te worden opgesteld. Kan de minister dat toezeggen?

Provincies en gemeenten krijgen terecht veel meer bevoegdheden. De VVD-fractie heeft echter geen behoefte aan twaalf regionale Pronkjes, om het zo maar te zeggen, die elk op hun manier gemeenten aansturen. Welke zekerheid kan de minister ons geven dat dit niet gebeurt? Graag hoor ik hoe de minister denkt in te grijpen bij gemeenten en provincies die niet voldoen aan de eisen die omschreven zijn in de PKB nota Ruimte. Gaat zij dan ingrijpen? Hoe gaat zij dat doen? Heeft zij daar de wettelijke bevoegdheden voor? Zo nee, waarin moeten deze nog geregeld worden?

Gemeenten zullen eveneens een verandering moeten doormaken. Meer zelfstandigheid betekent ook een grotere verantwoordelijkheid. Enige zorg heeft onze fractie wel of het ambtenarencorps van de gemeenten in staat zal zijn de nieuwe taak op te pakken. Ter ondersteuning zou men daarbij kunnen denken aan het vormen van projectbureaus die voor clusters van gemeenten – ik denk met name aan de kleinere gemeenten – als kennisbron zouden functioneren en dingen zouden kunnen uitwerken. Dit bespaart gemeenten veel dubbel werk en veel geld, terwijl de gemeentelijke autonomie niet in het gedrang komt. Wil de minister zo ver gaan?

Steden kennen tegenwoordig flink wat problemen. Zo wordt het bedrijfsleven meer en meer uit de steden gedreven. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat er weinig rekening wordt gehouden met de vestigingswensen van ondernemers. Dit krijgen wij te horen van MKB Nederland en wij zien het zelf ook. Het MKB doet dan ook enkele zinnige voorstellen. Deelt de minister deze ideeën? Zo maken wij ons met het MKB zorgen over het feit dat er steeds meer gebouwen komen langs de snelwegen of op knooppunten daarvan. Daar verrijzen dan grote winkels. Dat verhindert de gewenste ontwikkeling van krachtige steden. Willen wij de steden krachtig maken, dan moeten wij bereid zijn er iets aan te doen. Graag hoor ik van de minister of dit gemeentelijk beleid is of dat dit onder de minister dan wel de nota Ruimte ressorteert. Dit heeft weer te maken met de scheiding van verantwoordelijkheden tussen Rijk en lagere overheden.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Wij hebben hier een interessant punt te pakken. De minister laat in deze nota de gemeenten en de provincies veel vrijer om winkels en dergelijke te bouwen. Daarom slaat het MKB ook aan. De heer Geluk stelde het nog eens als open vraag. Als het inderdaad zo blijkt te zijn, gaat hij dan mee in het verzet dat Kamerbreed lijkt te bestaan om die trend te keren?

De heerGeluk(VVD)

Ik heb deze vraag nu voorgelegd aan de minister en het lijkt mij nuttig om het antwoord van de minister af te wachten. Aan de hand daarvan gaan wij ons besluit vormen. Ik ga niet reageren op allerlei als-dan-problemen. Ik vind het probleem ernstig genoeg om de minister er een duidelijke vraag over te stellen.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik wil dit punt iets breder trekken. De heer Geluk vraagt of de minister gaat ingrijpen als er op decentraal niveau twaalf kleine Pronkjes hun werk blijken te doen, maar het is van tweeën één. Je decentraliseert niet óf je decentraliseert en dan kunnen er ook dingen gebeuren die je als verantwoordelijk minister of als Kamerlid liever niet had gezien. Echter, op welke basis moet de minister dan ingrijpen? Waar toetst zij aan? Op welk beeld is haar ingrijpen gebaseerd? Dat lijkt mij dan toch de enige relevante vraag. Wanneer vindt de heer Geluk dat de minister moet ingrijpen? Als er te veel of te weinig in het buitengebied wordt gebouwd?

De heerGeluk(VVD)

Het Rijk zou moeten ingrijpen als de nota Ruimte niet wordt gehanteerd. Het zou moeten ingrijpen als de afspraken niet worden gehanteerd die in de visie van de VVD-fractie gemaakt moeten worden met gemeenten en provincies, om dan elk jaar een keer herzien te worden of ter sprake gebracht. Als ik de stukken goed heb gelezen is de minister ook bereid dat te doen. Ik heb nog eens de vraag bij haar neergelegd hoe zij daarmee denkt om te gaan. Wij moeten met elkaar voort met beleid. Als wij zien dat er iets niet goed gaat, moet het Rijk kunnen ingrijpen. Dit alleen als het handelen niet past binnen de kaders die je met elkaar hebt afgesproken.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik wil u niet op woorden vangen, maar dat is volgens mij een heel centralistische benadering.

De heerGeluk(VVD)

Nee, ik vind dat geen centralistische benadering. Rijk, provincies en gemeenten maken immers vooraf afspraken met elkaar en zetten daar hun handtekening onder. Wat is daar centralistisch aan? Met elkaar afspraken maken, moet kunnen. Wie zich niet aan die afspraken houdt, heeft een baas nodig. Dat geldt ook voor gemeenten en provincies. Het geldt misschien ook bij u in de fractie. De VVD-fractie vindt het van belang dat het stedelijk knooppunt Maastricht-Heerlen-Sittard-Geleen nu een nationale status heeft en dat er sprake is van rijksbetrokkenheid. Is de minister met mij van mening dat voor dergelijke projecten rijkssteun of -betrokkenheid onontbeerlijk is?

Er zijn zorgen over de rol van de burger bij het verkrijgen van zeggenschap over de bouw van nieuwe woningen. Er moet natuurlijk worden gebouwd wat de burgers willen. Hier wordt regelmatig over gesproken, onder andere in de nota "Mensen, Wensen, Wonen". Heeft de minister de intentie om die betrokkenheid ook in de nota Ruimte op te nemen en, zo ja, hoe denkt zij dat te gaan doen? Op het terrein van ruimtelijke ordening zijn zeer veel sectorale inspecties. Ik noem dat regelfetisjisme. Er is een echte hindermacht. Bij milieuwetgeving zijn de inspecties nationaal geregeld en werken zij goed. Waarom worden de inspecties bij de RO-wetgeving ook niet centraal geregeld? Handhaven wordt dan immers eenvoudiger.

Een manco van de nota is het gebrek aan een duidelijke afbakening tussen provincies en gemeenten. Er is thans onduidelijkheid over. De VVD-fractie heeft een duidelijke visie. Steden, gemeenten en agglomeraties moeten zelf hun bouwprogramma bepalen. De provincie aanvaardt gemeentelijke plannen als gegeven en zal het laatste woord hebben. Het groene gebied moet niet worden volgebouwd. Daarom mag voor kleine plattelandsgemeenten een contingentering gelden die is afgestemd op de eigen aanwas met daar bovenop een nader af te spreken plus. Het aanwijzen van locaties voor bedrijfsterreinen is een taak van provincies en/of stedelijke agglomeraties. De vrees voor een te hoge woningproductie is ongegrond. Er zal vanzelf een balans ontstaan. Dat is het marktprincipe. Daar heeft iedereen belang bij. De woningbouwproductie zal stijgen in grootte en kwaliteit. De provincies gaan dus over de ruimtelijke ordening en de gemeenten over de volkshuisvesting. Onderschrijft de minister deze duidelijke taakverdeling?

De VVD-fractie is blij met de keuze van het kabinet voor een meer ontwikkelingsgericht beleid in plaats van een restrictief beleid. Het eerste dat een overheid moet doen bij een ruimtelijke wens van burgers en bedrijven is niet zeggen dat het niet kan, maar zeggen dat de mogelijkheden voor realisatie op een rij zullen worden gezet. Er moet worden geprobeerd om ontwikkelingen mogelijk te maken. Hier is een ware cultuuromslag bij het Rijk en zeker ook bij provincies en gemeenten voor nodig. De regering zet met deze nota de eerste stap. Dat is te prijzen. Wat kan de minister doen als blijkt dat lagere overheden de keuze voor een ontwikkelingsgerichte opstelling niet maken?

De planbureaus waarschuwen voor een trage en stroperige beleidsvorming als gevolg van de nota Ruimte. Doordat de drie bestuurslagen bij bijna elk onderwerp zijn betrokken, is bestuurlijke vervlechting onontkoombaar. Bovendien is de verantwoordelijkheidsverdeling niet duidelijk. Daardoor kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de effectiviteit van het ruimtelijk beleid. Wat is de reactie van de minister op het spanningsveld dat door de planbureaus is gesignaleerd?

Het Rijk dient de provincies en de gemeenten algemene richtlijnen mee te geven – ik noem het handvatten – dus richtlijnen en planontwerpen waarnaar moet worden gehandeld. Dat is niet om te betuttelen, maar om kwaliteit te borgen en snelheid te kunnen maken. Dit moeten kaders zijn en geen gedetailleerde uitwerkingen. Die laatste moeten de laatste overheden immers zelf maken. De regering moet daar aandacht voor hebben. In de nota komen deze instrumenten nauwelijks uit de verf.

De opdracht om 30% van de nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied te bouwen, zal op korte termijn een grote belemmering blijken voor de groei van de woningbouwproductie. Daar waar het mogelijk is moet een goed gebruik van lege plekken in stedelijke gebieden worden aangemoedigd. De ontwikkeling van binnenstedelijke plannen kost echter veel meer tijd en geld dan bouwen in buitengebieden. Daarom moet op korte termijn de 30%-norm als streven te gelden en niet als eis.

De VVD-fractie is het geheel eens met de wens van de minister om van hindermacht naar ontwikkelkracht te gaan, maar is dat overal zo eenvoudig? Hoe moet dat met de Vogel- en Habitatrichtlijn? Er zijn op dit moment grote problemen met die richtlijn. Deze zou wel eens de zo belangrijke wens van de regering om op korte termijn voldoende woningen te bouwen ernstig kunnen verstoren. De voorbeelden zijn bekend. Industrieterreinen kunnen niet worden ontwikkeld. Er zijn problemen met de haven van Vlissingen, met de woningbouw in Amsterdam-IJburg en met de ammoniakzonering in Heerlen. Gemeenten kunnen er zelf ook wat van. Er is een gemeente met een buitenbakkenbeleid – dat gaat dus over maneges voor paarden – en een met een vlaggenmastverordening. De gemeente spant de kroon waar in de verordening staat dat het niet is toegestaan om een tochtige koe ter dekking aan te bieden binnen een bepaalde afstand van de openbare weg.

Wij krijgen ook te maken met de toenemende juridische afdwingbare milieueisen, met name uit Europa. Daardoor komen de eisen voor de stedelijke luchtkwaliteit en de ruimtelijke ontwikkeling van de dichtbevolkte delen van het land onder druk te staan. En daardoor ontstaat er onzekerheid; dan zal er niet veel terecht komen van het binnenstedelijk bouwen. Ik heb al op de 30%-operatie gewezen. In "Unseen Europe" van het Ruimtelijk Planbureau zijn meer van dit soort risico's genoemd. Ik noem de uitvoering van de kaderrichtlijn water.

Over het algemeen houdt de nota Ruimte onvoldoende rekening met de Brusselse regels, die deels door hetzelfde ministerie voorbereid worden. Dit is een ernstig punt voor de minister. Dit heeft zij in recente toespraken ook onderkend. Wat gaat zij hieraan doen?

Wij zijn van mening dat voorlopig 180 ha voldoende is voor het bedrijventerrein de Hoekse Waard. In de omgeving van Dordrecht ligt nog een fors terrein braak. Algemeen zijn wij van mening dat de infrastructuur eerst op orde moet zijn, voordat bedrijven- of woningbouwterreinen operationeel worden. Geheel in lijn met onze eerdere visie over de Hoekse Waard/nationaal landschap zullen wij dat punt uit de nota niet ondersteunen.

De VVD-fractie heeft een aantal opmerkingen over de positie van water in de nota Ruimte, met name over de risico's hiervan. De publicatie van het RIVM "Risico's in bedijkte termen" kan ik een ieder ter lezing aanbevelen. Sterker nog, het zou verplichte kosten moeten zijn voor alle Kamerleden. De risico's van overstromingen blijven in Nederland namelijk altijd aanwezig. Die moeten ook niet worden onderschat. Wij hebben de afgelopen weken in Azië kunnen zien wat de vernietigende kracht van de zee kan zijn. Onverwachte natuurrampen kunnen zich altijd voordoen. Die zijn daarom zo verraderlijk.

Nederland is in de afgelopen jaren kwetsbaarder geworden voor het gevaar van overstromingen. De bevolking is immers flink gegroeid en de kans op grotere aantallen slachtoffers is daardoor toegenomen. De kans op overlijden van een grote groep mensen door een overstroming is veel groter dan alle externe risico's, zoals gasexplosies, chloortreinen, neerstortende vliegtuigen, oliebranden en kerncentrales bij elkaar. Dit staat ook in het zojuist genoemde RIVM-rapport.

Ook het economische risico is aanmerkelijk toegenomen door de grotere economische groei na 1953 met de factor 6. Het huidige veiligheidsbeleid tegen overstromingen leidt daardoor niet tot een veilig en bewoonbare Nederland. Dit staat ook in de nota ruimte. Dit komt voornamelijk doordat wij nog steeds de norm uit 1960 hanteren. Feitelijk voldoet op dit moment 15% van de waterkeringen, dijken en duinen niet aan deze norm. Van 35% weten wij dit nog steeds niet. Dit is overigens bekende informatie voor de Kamer, omdat wij hierover eerder met elkaar gesproken hebben. Immers, verleden jaar hebben wij vastgesteld dat dit voor 2015 aangepast wordt. Daarmee voldoen wij aan de oude norm uit 1960. Overigens bereiken ons geluiden dat het Hoogwaterbeschermingsprogramma door financiële beperkingen zal uitlopen. Is dit juist?

Ik wil nog drie belangrijke opmerkingen maken. De VVD wil niet de indruk wekken dat onze kust niet veilig is. Zij is nog nooit zo sterk geweest, maar wij willen een verhevigde aandacht voor de risico's. Deze worden in de toekomst namelijk steeds hoger. In Engeland wordt dit risico vooral bij de burgers neergelegd. In Nederland kan je je daar niet tegen verzekeren. Wij willen dat de overheid hier iets aan doet.

De belangrijke vraag moet gesteld worden of wij deze maatregelen voldoende achten voor de periode tot 2030. Deze nota gaat over deze termijn. Is dit veiligheidsbeleid niet achterhaald door de economische expansie? Iedereen past toch ook zijn verzekering aan aan de grootte van zijn huis? Investeren in de toekomst is belangrijk, maar beschermen is nog belangrijker!

Juist nu het kabinet inzet op versterking van de Randstad, doet dit zich nog meer voelen. Het is opvallend dat het kabinet dit veiligheidsbeleid niet laat meewegen. In de Zuid-Hollandse kist zit een aantal zwakke plekken, maar ook de problemen bij de rivierdijken in Zuid-Holland moeten niet onderschat worden. Waar moet het water van de rivieren heen, als de zeespiegel stijgt? Uitloop in zee wordt dan immers moeilijk. Wij vragen dan ook aan de regering om de risicoanalyse van 1960 opnieuw te maken. Wij hebben daarvoor een adviescommissie Water die hier zelf ook op wijst; deze commissie zou eventueel aangevuld kunnen worden met specialisten op dit gebied.

Hierbij aanhakend wil ik wederom aandacht vragen voor een kustuitbreiding bij Zuid-Holland. Deze staat thans niet opgenomen in de nota Ruimte. Gelet op wat ik zo-even zei, is dit merkwaardig. De VVD-fractie heeft hierover, vorig jaar bij de begrotingsbehandeling, een zeer breed aangenomen motie ingediend. De ruimte is echter niet gereserveerd. Veiligheid, natuur, het tegengaan van verzilting, recreatie, maar ook woningbouw en dergelijke kunnen op deze wijze door middel van een pps-constructie worden gediend. Wij zullen in tweede termijn met een amenderende motie komen om dit zeker te stellen. De mensen en de economie verdienen immers een goede bescherming.

Een volgend punt betreft het belangwekkende advies van de adviescommissie Water. Deze komt tot drie tekortkomingen in de nota.

  • 1. De uitvoeringsagenda legt onvoldoende een koppeling tussen de vaak regionale waterdoelstellingen en de verstedelijking op het punt van economische activiteiten. Het gevaar van kortetermijndenken ligt daarbij op de loer.

  • 2. Er ontbreekt een relatie tussen het regionale watersysteem en het hoofdwatersysteem; met name bij economisch sterke gebieden is deze relatie cruciaal.

  • 3. In de uitvoeringsagenda wordt vooral aandacht geschonken aan verharding en verstedelijking, zonder daarbij rekening te houden met het watersysteem.

Graag hoort de VVD-fractie van de regering in dit debat de toezegging dat met deze zwaarwegende adviezen bij verdere wetgevingstrajecten rekening zal worden gehouden. Ik denk hierbij aan het advies om het kostenveroorzakingsbeginsel bij de waterparagraaf op te nemen in het besluit op de ruimtelijke ordening.

Met het VVD-instrument "Voor wat hoort wat" willen wij een constructieve bijdrage leveren aan het hart van de discussie in deze nota Ruimte. De VVD-fractie wil met dit plan gebiedsontwikkelaars extra bouwrechten geven in ruil voor het investeren in maatschappelijke belangen zoals water, natuur, recreatie en landschap. De VVD-fractie is niet blind voor de vrees dat de te verwachten hogere opbrengst van bouwgrond de ook noodzakelijke investeringen in groene functies onder druk zal zetten. Wij willen daarom dat de waardevermeerdering bij bestemmingswijziging van groen naar rood mede wordt ingezet voor de realisering van vorengenoemde maatschappelijke functies. Onder meer groen en blauw stellen ons voor enorme opgaven. Alleen al voor waterberging moeten miljarden worden geïnvesteerd. Bij bestemmingswijziging moet tussen groen en rood een evenwichtige belangenafweging plaatsvinden en vandaar dit instrument van gebiedsontwikkeling. De realisering van bebouwing moet worden opgenomen in een structuurvisie voor het te ontwikkelen gebied. Daarin moet ook staan hoeveel hectaren groene en blauwe functies dienen te worden ontwikkeld.

Over dit integrale plan moet door de overheid onderhandeld worden met gebiedsontwikkelaars. De projectontwikkelaar moet gebiedsontwikkelaar worden. Laten wij hiervoor de creativiteit en financiën van de particuliere sector gebruiken! Gemeenten kunnen dit niet allemaal zelf en alleen. De integrale aanpak zal ook draagvlak onder de bevolking creëren. Het instrument zal bruikbaar zijn in zowel landelijke als stedelijke gebieden, maar vooral ook in randgemeenten van grote steden. In onze ogen hoort dit opgenomen te worden in de nota Ruimte. Graag wil ik hiertoe, indien dit nodig is, een amenderende motie indienen.

Al enkele malen hebben wij met de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat gesproken over de saldo-nul-benadering voor de rivier de Maas. Ontwikkelingen bij vooral de recreatie staan nu ernstig onder druk en staan stil. Graag zouden wij de toezegging verkrijgen dat dit principe, de saldo-nul-benadering, zo snel mogelijk wordt toegepast bij de Maas, waarbij de ruimte die de rivier wordt ontnomen, elders wordt gecompenseerd.

Van belang vindt de VVD-fractie het snel realiseren van de aanleg van een verbinding tussen de A6 en de A9. Almere kan wat ons betreft uitgaan van een hogere groeivariant. Dit levert immers de minste problemen op. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de woordvoerder van de CDA-fractie.

Westergo kan naar onze mening worden geschrapt. Wij hebben goed geluisterd naar de meningen uit de streek; wij hebben er dezelfde motivering voor als de CDA-fractie. Wij steunen derhalve niet het voorstel van de PvdA-fractie om Drenthe daarvoor in de plaats te stellen.

Ten aanzien van de glastuinbouwgebieden vinden wij het van buitengewoon belang om vast te houden aan de tien locaties die zijn aangewezen. Je moet immers uitgaan van een betrouwbare overheid en je kunt niet halverwege dit proces gaan bijstellen. Dat zou heel onzorgvuldig zijn.

Problemen zijn er rond de 20 Ke-contouren rond Schiphol. Dolgraag zouden wij de woorden "direct gelegen aan de 20 Ke-contour" uit de nota Ruimte willen schrappen. Ziet de regering hier mogelijkheden toe? Wij beseffen dat wij hiermee mogelijkerwijs de luchthaven geen dienst bewijzen en dat wij daarmee een standpunt zouden innemen dat enigermate haaks staat op de uitgangspunten van de nota Ruimte. Als je er echter goed over nadenkt, kom je tot de conclusie dat mensen er wel willen wonen en dat dit ook zou moeten kunnen. Deze mensen moeten dan echter, als zij er wonen, niet weer eisen gaan stellen op het punt van het lawaai, want je moet hier kiezen uit twee zaken. Daarom willen wij het probleem fundamenteel oplossen. Dan kom je tot maar één oplossing, te weten aanpassing van de wet- en regelgeving. Graag verzoeken wij de regering om voorstellen hieromtrent op korte termijn aan de Kamer te doen toekomen.

Wij vinden de positie van Zwolle van groot belang, belangrijker dan nu wordt aangegeven in de nota Ruimte. Wij nodigen de minister uit om de tekst in de nota Ruimte zodanig te wijzigen dat Zwolle financieel-economisch alsook ruimtelijk-instrumenteel wordt gestimuleerd en geëquipeerd. Verder vragen wij hoe de stedendriehoek Deventer/Zutphen/Apeldoorn na de aangenomen motie bij "Pieken in de Delta" wordt opgenomen in de nota Ruimte. Wil de minister hierop ingaan?

Merkwaardig vinden wij de onderbelichte rol van de recreatie. Dit is groeisector nummer 1 in Nederland en een ruimtegebruiker van formaat. Graag nodigen wij de regering uit hier bij de nota Ruimte meer aandacht aan te besteden. Recreatie is immers ook een belangrijke versterking van een vitaal platteland.

Zorgelijk vinden wij het punt van de vrijkomende agrarische bebouwing. Een wijziging van het bestemmingsplan van agrarisch naar burgerbewoning levert problemen op: of de wijziging wordt door de gemeente niet ingezet of de bijliggende agrariër maakt bezwaar. Zodoende zijn veel woningen onverkoopbaar. Is de regering bereid om op korte termijn voorstellen te doen voor aanpassing van de milieuwetgeving in combinatie met de Wet ruimtelijke ordening, waarbij dit probleem wordt opgelost en bestaand gebruik wordt gerespecteerd? Het probleem van de vrijkomende agrarische bebouwing wordt immers steeds nijpender.

De VVD wil graag het belang van de innovatieve land- en tuinbouw ook in stedelijke gebieden, zoals de Randstad, nog eens onderstrepen. Een vitaal platteland is in de ogen van de VVD van zeer groot belang voor Nederland. Er moet genoeg ruimte worden geboden; er mag niet te veel beperkt worden. Hiervoor is draagvlak bij zowel agrariërs als andere partijen. Niet vergeten moet worden dat de agrarische sector een belangrijke bijdrage levert aan de economie van Nederland en ook niet dat deze sector in een belangrijke transitiefase zit.

Bij het lezen van de paragraaf Natuur in de nota en enkele brieven die wij er later over ontvingen, duizelde het mij voor ogen: EHS, een op een begrensde beheersgebieden, ruimejasgebieden, volledig zwevende natuurgebieden en vlakdekkend botanische beheersgebieden. Ik droomde weg en zag de minister voor mij als Aladdin op een zwevend groen tapijt. Het blijkt dat de ruimejasgebieden alleen al ongeveer de helft van Nederland op slot zetten door een "nee, tenzij"-beleid; een geweldige bureaucratie. Minister, zet uw tapijt aan de grond en haal dit uit de nota. Het staat haaks op een vitaal platteland en de ontwikkelingsgedachte en belemmert ook nog eens de vorming van de EHS. Er dient nog ongeveer 100.000 ha gebied te worden gevonden om tot 728.500 ha EHS te komen in 2018. Wij stellen voor om een factor 2 te gebruiken om hiermee voldoende zoekruimte te vinden. Hierop kan een planologische bescherming plaatsvinden die onomkeerbare processen voorkomt. Ook vinden wij het van belang om "groen voor rood"-ontwikkelingen in de EHS en overige natuurgebieden mogelijk te maken. Dit geeft financieel winst en vooral ook winst voor de natuur.

Nederland heeft ontwikkelingen nodig om onze welvaart te behouden. Wij moeten deze ontwikkelingen de ruimte geven. Deze nota geeft daar naar de mening van de VVD in belangrijke mate richting aan voor de komende 20 tot 30 jaar.

De heerVerdaas(PvdA)

U zegt dat projectontwikkelaars meer gebiedsontwikkelaars moeten worden in het kader van uw plan "voor wat hoort wat". Betekent dit dat een gebiedsgericht ontwerp altijd de grondslag moet zijn voor die "voor wat hoort wat"-benadering? Dan kunnen wij een constructief gesprek starten.

Uw opmerkingen over Zwolle zijn helder. Het concept van de nota Ruimte gaat uit van de ruimtelijke hoofdstructuur of niks. Voegt u nu een nieuwe categorie toe of kan Zwolle wat u betreft een plaats in de ruimtelijke hoofdstructuur krijgen?

De heerGeluk(VVD)

U vraagt of bij "voor wat hoort wat" de project- c.q. gebiedsontwikkelaars moeten uitgaan van een gebiedsontwikkelingsbeleid. Het antwoord daarop is ja. Dat kan door de gemeente zelf worden aangegeven, maar ook projectontwikkelaars kunnen met een plan komen en dat met de gemeente bespreken. Vervolgens wordt er gekeken of dat plan voldoende draagvlak heeft. Als het bestekklaar is, kan het aanbesteed worden en kunnen verschillende projectontwikkelaars erop inschrijven. Vervolgens kunnen zij het uitvoeren ervan aannemen, waarna het bij de gemeenteraad terechtkomt. Die zegt er ja of nee tegen. Wij denken dat wij hiermee een creatief instrument hebben ingebracht, waarmee goed aangesloten zal kunnen worden op de toekomstige grondexploitatiewet. Wij zien namelijk dat het nodig is om groene en blauwe ontwikkelingen, de maatschappelijke functies, uit te werken. Het lijkt mij erg aantrekkelijk als er positief over meegedacht wordt.

Ik ben mij ervan bewust dat Zwolle te klein voor het tafellaken en te groot voor het servet is. Dat is een probleem. Wij moeten rekening houden met ontwikkelingsmogelijkheden in de toekomst en daarin zou je Zwolle als het ware blokkeren. Dat geldt ook voor een aantal andere assen, waarover eerder in dit debat is gesproken. Dat is juist het probleem dat ik hier aan de orde stel. Wij vinden Zwolle een dermate grote kracht hebben dat wij vinden dat de minister nog eens goed moet kijken of zij het in de nota Ruimte op kan nemen. De ontwikkelingen in Zwolle zouden hiermee gestimuleerd en niet afgeremd worden, zonder dat je daaraan de zware status van het stedelijk netwerk hangt.

De heerVan As(LPF)

Voorzitter. Ik heb reeds in het hoofdlijnendebat over de nota Ruimte medio 2004 aangegeven dat de LPF-fractie positief is over de ingeslagen weg zoals verwoord in de nota. Wij kunnen ons goed vinden in de keuze om besluitvorming zoveel mogelijk decentraal te laten plaatsvinden en centrale sturing tot het echt noodzakelijke te beperken. Het hanteren van ontwikkelingsplanologie als uitgangspunt in plaats van verbodsplanologie is wat ons betreft een verademing. De in de nota verwoorde sturingsfilosofie spreekt ons dus bijzonder aan. Net als bij andere beleidsterreinen zijn wij ook hier enthousiast over het idee van de terugtrekkende centrale overheid. Ik kom hierop later in mijn betoog terug.

Om het belang van de ingezette koerswijziging te onderstrepen, beschouw ik deze nota nog even kort. De eerste drie nationale nota's over de ruimtelijke ordening hadden vooral een richtinggevend karakter. Nederland bleef redelijk aantrekkelijk en de mening van belanghebbenden kwam redelijk aan bod. De verkrampte vorm van planning in de vierde nota was mogelijk een oprecht bedoelde poging om verschillende belangen beter af te stemmen. Het resultaat was echter een vorm van planning die steeds meer op een planeconomie uit het voormalig Oostblok begon te lijken. Uiteindelijk bleken de belangen van veel burgers hiermee niet echt te zijn gediend, hetgeen uiteraard wel beoogd werd. Ongetwijfeld hebben de opstellers vanuit de beste intenties gewerkt. Wij constateren echter dat het resultaat niet voldeed aan de werkelijke behoeften. Velen die er indertijd bij betrokken waren, zijn niet blij met het resultaat. De aanzet tot de vijfde nota was zelfs nog een versterking van die Oost-Europese planning, evenals de achterliggende filosofie: een overheid die het beste weet wat goed is voor haar burgers.

De goedbedoelde bedilzucht in de Vierde nota en de Vinex heeft tot zeer veel onvoorziene bijeffecten geleid, zoals schaarste aan bebouwbare gebieden en speculatief gedrag op de grondmarkt van overheid en bedrijfsleven. De sturingsfilosofie die de nieuwe nota ademt, is wat dat betreft een aanzienlijke verbetering. De kans is nu veel groter dat de resultaten dichter komen te liggen bij wat de mensen in het land willen, en daar gaat het tenslotte om. Toch zou ik ook bij deze nota een behoorlijk aantal kanttekeningen kunnen plaatsen. Omwille van de tijd zal ik mij beperken tot enkele hoofdzaken. Gezien onze positieve grondhouding moge in ieder geval duidelijk zijn dat mijn kritiek opbouwend is bedoeld.

De heerVerdaas(PvdA)

Dit noopt mij tot het stellen van een vraag aan de heer Van As. Hij zegt dat hij weet wat de burgers willen. In het laatste SCP-rapport staat dat de burgers willen dat de open ruimte open blijft, dat de groene landschappen groen blijven, dat de steden geconcentreerd en vitaal blijven. Dat lukt alleen als je vanuit een bepaald kader voor de inrichting van het land werkt. De individuele burger wil alles goed voor zichzelf georganiseerd hebben, maar de optelsom van die individuele wensen leidt niet tot een collectief beeld dat diezelfde burgers koesteren.

De heerVan As(LPF)

Ik denk dat dit volledig aansluit op wat ik hier vertel. Wij willen dat op centraal niveau de hoofdstructuren worden aangegeven en dat de provincies en de gemeentebesturen hier vervolgens in overleg met de burger via streekplannen en bestemmingsplannen verfijning in aanbrengen. Dit doet volkomen recht aan hetgeen u zojuist zei. Je gaat dus niet van bovenaf alles opleggen, maar je geeft wel wat hoofdstructuren aan. Vervolgens heb je per provincie – iedere gemeente heeft namelijk weer haar eigen problemen – de inspraak van burgers, bedrijfsleven en andere organisaties. Dat is democratie en daar gaat het om. Wij willen dus niet dat alles van bovenaf wordt opgelegd; wij vinden juist dat decentrale sturing een goede zaak is. Ik zie dan ook geen verschil tussen hetgeen u hebt gezegd, en datgene wat ik beoog. U moet daar nog maar eens over nadenken en dan hoor ik het nog wel.

Wij zouden graag zien dat het beleid vanuit deze filosofie wordt ingevuld. Nu zien wij nog dat veel concrete plannen die voor invulling van het beleid zouden moeten zorgen, feitelijk een voortzetting zijn van oude Paarse plannen. Wij zien op de invullingsagenda nog vele projecten die vrijwel volledig overgenomen zijn uit het voorgaande beleid. Zoals eerder al door anderen aangegeven, lijkt de nota Ruimte hierdoor te hinken op twee gedachten. Niet voor niets heeft het Centraal planbureau twijfels geuit over de haalbaarheid van enkele projecten die ook in de huidige voornemens gehandhaafd zijn. Vanuit nationaal perspectief zijn deze plannen niet kostenefficiënt. Als voorbeelden noem ik de Zuid-tangent bij Amsterdam en de Zuiderzeelijn. Het beleid op hoofdlijnen is dus op zichzelf goed, maar de invullingsagenda verdient meer aandacht. Mijn fractie zou graag zien dat hierin meer knopen doorgehakt worden. Er is immers al sprake van achterstallig onderhoud in het ruimtelijke beleid. Beleidsuitvoering behoort nu het belangrijkste speerpunt te zijn. Aan goed beleid op papier heeft de burger niet zo veel. Ontwikkelingsplanologie betekent ruimte geven aan ontwikkeling. De discussies over rood voor groen, die nog in veel provincies worden gevoerd, maken deel uit van een toekomstbeeld. Wij dringen er bij de minister op aan, er geen misverstand over te laten bestaan dat sommige beleidsconcepten inmiddels echt tot het verleden behoren. Dat schept ook duidelijkheid voor de burger.

Mijn fractie is verheugd over de aandacht die in de nota Ruimte aan onze economische groei wordt besteed. Een sterkere economie kan zich niet goed ontwikkelen binnen een knellend ruimtelijk beleid. Mijn fractie is blij dat dit nu ook met zo veel woorden wordt onderkend. Herstel van onze economie behoort nu binnen alle beleidsterreinen een politieke topprioriteit te zijn. De laatste jaren is het economische belang in het ruimtelijke beleid soms van ondergeschikt belang geweest in de afwegingen binnen het ruimtelijk beleid. Daarmee heeft dit beleid niet de impuls voor de economische situatie van ons land kunnen vormen, die het nodig had. Rekening houden met economische belangen betekent ook dat uitgegaan moet worden van groeiscenario's. De economische ontwikkeling moet niet bij voorbaat beperkt worden door knellende ruimtelijke plannen.

Als voorbeeld noem ik de mogelijkheid van een industrieterrein aan de noordkant van de Hoekse Waard ten behoeve van de Rotterdamse haven. Rotterdam heeft hierover goede afspraken gemaakt met de betreffende gemeenten. De wereldeconomie groeit in sommige delen sterk en Rotterdam kan hier de komende decennia van profiteren. Het zou dus onverstandig zijn om de mogelijkheden hiertoe op voorhand sterk te beperken. Dit laat natuurlijk onverlet dat bestaande terreinen die met enig opknapwerk gerevitaliseerd kunnen worden, uiteraard niet verwaarloosd mogen worden. Ik sluit mij dus eigenlijk aan bij de visie die de heer Van Bochove vanmorgen heeft gegeven, namelijk dat wij wel rekening moeten houden met een reservering, maar dat rond Rotterdam eerst een goede invulling moet plaatsvinden van de bestaande capaciteit. Dit sluit ook enigszins aan op datgene wat de heer Verdaas gezegd heeft. Nut en noodzaak moeten dus aangetoond worden. Wij hebben er geen bezwaar tegen dat er rekening wordt gehouden met een ruimtelijke planning. Immers, als er terreinen nodig zijn op het moment dat het economische tij weer aantrekt, dan moet daar wel op ingespeeld kunnen worden. Planning en ruimtelijke reservering zijn dus een goede zaak, maar er mag niet voorbijgegaan worden aan de feitelijke situatie.

De heerVan der Ham(D66)

U zegt dat er in het Rotterdamse eerst gekeken moet worden naar bestaande bedrijfsterreinen. Wij vinden dat ook, maar dan moet daar wel naar gekeken worden voordat je de opening biedt van de Hoekse Waard. Hoeveel tijd wilt u nemen om dat te onderzoeken? Het moet namelijk wel echt goed bekeken worden; er mag niet voor een gemakkelijke oplossing gekozen worden.

Waar het gaat om de Hoekse Waard, is al door diverse sprekers gezegd dat er zo'n goede afspraak is gemaakt tussen de gemeente en de provincie. U bent zich er toch wel van bewust dat die afspraak is afgedwongen met het dreigement van een gemeentelijke herindeling en dat de lokale overheid daardoor overstag is gegaan? Het was dus een chantagemiddel. Ik weet dat de LPF zeker tegen een afgedwongen gemeentelijke herindeling is. Wat vindt u van deze gang van zaken?

De heerVan As(LPF)

Ik kan niet beoordelen of het als chantagemiddel is gebruikt, maar als dit het geval is, vind ik dat zeer kwalijk. Wij zullen er niet van mening over verschillen dat niet voorbij mag worden gegaan aan de bestaande capaciteit. De bestaande bedrijfsterreinen in en rondom Rotterdam moeten optimaal worden benut. Zowel nut als noodzaak van een eventuele uitbreiding of nieuwe locatie moet worden aangetoond, maar mag planologisch niet worden geblokkeerd. Alternatieven moeten snel aangewend kunnen worden, anders komt men bij een aantrekkende economie zwaar in de problemen. Als bijvoorbeeld buitenlandse bedrijven zich in Rotterdam of omgeving willen vestigen, moet daarvoor plek zijn. Wij moeten alert zijn op de ontwikkelingen, maar wel in de juiste volgorde.

De heerVan der Ham(D66)

Het lijkt mij de juiste volgorde om de Hoekse Waard er vandaag uit te halen. Zo nodig kan deze locatie weer opgevoerd worden. Door het hanteren van deze volgorde wordt er druk gelegd op het onderzoeken van andere terreinen. Steunt u deze volgorde?

De heerVan As(LPF)

Ik ben heel duidelijk geweest. Een reservering is gewenst. De gemeente Rotterdam en GS van Zuid-Holland zijn capabel genoeg om een en ander door te nemen. In deze volgorde moet worden gewerkt.

MevrouwVan Velzen(SP)

Wie moet bepalen of bestaande bedrijfsterreinen voldoende worden benut? De praktijk wijst uit dat zolang er geen schaarste is, bestaande bedrijfsterreinen niet goed worden benut. U laat nadrukkelijk de mogelijkheid open om het Hoekse Waardse landschap te verrijken met een extra industrieterrein. Hoe zorgt u ervoor dat de bestaande bedrijfsterreinen worden gesaneerd en beter benut?

De heerVan As(LPF)

Bestaande bedrijfsterreinen moeten zo nodig worden gerevitaliseerd. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland zijn capabel genoeg om daarop in te spelen. In mijn optiek geldt: geen spa de grond in voordat duidelijk is dat de bestaande capaciteit voldoende wordt benut. Duidelijker kan ik het niet zeggen.

MevrouwVan Velzen(SP)

U schat provinciale staten hoog in, maar de praktijk wijst uit ...

De heerVan As(LPF)

Anders moeten wij niet decentraliseren.

MevrouwVan Velzen(SP)

... dat dit tot nu toe niet goed werkt. Welke maatregelen stelt u voor om ervoor te zorgen dat het wel goed werkt?

De heerVan As(LPF)

Waaruit blijkt in de praktijk dat het niet goed werkt? Er is een provinciale bestuurslaag. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland zullen onder andere het streekplan moeten aanpassen op basis van de nota Ruimte. Discussie vindt plaats in het gemeentebestuur van Rotterdam en in het intergemeentelijk overlegorgaan. De LPF is er voorstander van dat dit op lokaal niveau gebeurt.

MevrouwVan Velzen(SP)

De heer Van As stelt mij een vraag, die ik graag wil beantwoorden.

De heerVan As(LPF)

Ik stel helemaal geen vraag, maar geef antwoord.

MevrouwVan Velzen(SP)

U vraagt wat er niet goed werkt. De reeds aanwezige bedrijfsterreinen, ook in die regio, worden niet goed benut.

De heerVan As(LPF)

Wij spreken over Rotterdam. Door bijna alle woordvoerders is gezegd dat eerst de bestaande capaciteit optimaal benut dient te worden. Ik kan het niet duidelijker zeggen.

Voorzitter. Zoals wij ook al in het hoofdlijnendebat constateerden, is er nog steeds geen schaarste aan regels binnen het RO-beleid, integendeel zelfs. De minister heeft laten weten, de eerste aanzet te hebben gemaakt met het schrappen van regels, maar dit is wat ons betreft nog maar het topje van de ijsberg. Wij hopen dat deze minister in haar streven om meer ruimte voor ontwikkelingen te bieden, ruggengraat zal blijven tonen door de komende jaren het mes te blijven zetten in de verstikkende regelgeving voor zowel bedrijfsleven als particulieren. Speciale aandacht dient uit te gaan naar het schrappen van regels voor gemeenten. Er is een enorm woud aan regels waaraan gemeenten moeten voldoen. Met enige vrijheid en willekeur wordt een aantal van die regels in de praktijk uitgevoerd. Wij vragen om in het kader van de vernieuwing van de overheid die gaande is, ten minste 25% van al die regels af te schaffen. Welke regels afgeschaft kunnen worden, is niet eenvoudig vanuit Den Haag op te leggen. Juist voor dit proces is herbezinning door de gemeenten zelf van groot belang. Is de minister bereid een toezegging te doen over het aantal te schrappen regels voor de gemeenten?

Bij decentralisatie past een bescheiden aantal regels dat van bovenaf is opgelegd. Wat ons betreft, betekent decentralisatie ook dat er een grotere verantwoordelijkheid voor het financiële aspect van beleid bij gemeenten wordt neergelegd. Gemeenten staan dicht bij de burger maar geven er niet altijd blijk van de belangen van de burger voorop te stellen als het erom gaat de tering naar de nering te zetten. Een herbezinning op de taken van de gemeenten zal niet totstandkomen zolang alle oude en nieuwe activiteiten volgens het principe van centrale fondsen van middelen worden voorzien. Integendeel zelfs. De Rekenkamer is met de analyse gekomen dat er zeer veel lokaal beleid is. Het beleid wordt slechts zeer ten dele verantwoord en ook de uitkomsten van de verschillende gemeenten zijn vaak nauwelijks vergelijkbaar. Met andere woorden, er is veel ruimte voor eigen beleid, maar er is ook ruimte voor willekeur. Om die reden is het belangrijk om de gemeenten scherp te houden en af en toe aan te zetten tot herbezinning.

Voorzitter. Graag zou ik ook nog enige woorden wijden aan het onderwerp "mobiliteit". Nederland kampt met aderverkalking op zijn wegen. Sinds de jaren zeventig is dit probleem verwaarloosd en vermeden. De situatie vertoont kenmerken van een noodsituatie. Toch blijft de aangenomen motie-Hermans over versterking van het provinciale wegennet een jaar oningevuld liggen. De LPF-fractie meent dat wij ons die luxe niet kunnen permitteren. Het mobiliteitsprobleem is direct en onlosmakelijk verbonden met de nota Ruimte. Beslissingen in deze nota Ruimte kunnen een nieuwe "hindermacht" vastleggen die volgend jaar de nota Mobiliteit onnodig duur maakt. Wij vragen hiervoor met klem de aandacht en willen graag de visie van de minister hierop horen.

Bij de eerdere discussie over de nota Ruimte heb ik ruimtereservering rondom alle autowegen bepleit. Wij willen de minister graag een compliment maken voor het noemen van deze ruimtereservering in het nieuwe beleid. Autowegen vormen de kern van onze moderne mobiliteit. Graag zouden wij zien dat de minister rondom de hoofdinfrastructuurwegen inderdaad brede corridors reserveert en aangeeft op welke wijze dit gerealiseerd zal worden. Op welke termijn zouden wij hierover een notitie tegemoet kunnen zien?

Ik kom te spreken over waterbeheer en landaanwinning. De ondertiteling van de nota Ruimte "ruimte voor ontwikkeling" staat in schril contrast met de uiterst behoudende visie op het IJsselmeergebied die uit de nota blijkt. In de nota Ruimte wordt het beleid zoals vastgelegd in de integrale beleidsvisie IJsselmeergebied ongewijzigd overgenomen. Slechts zeer bescheiden veranderingsmogelijkheden in de land/water-relaties worden hierin voorzien. Het huidige kabinet en deze minister in het bijzonder wekken daarmee de indruk dat het handhaven van de situatie zoals die aan het begin van het tweede paarse kabinet bestond, tot aan 2030 de best denkbare vorm van ruimtegebruik van dit omvangrijke gebied is. Op geen enkele wijze wordt duidelijk onderbouwd waar voor dit gebied, dat wellicht het hoogste ontwikkelingspotentieel van heel Nederland kent, het credo "ruimte voor ontwikkeling" niet van toepassing zou moeten zijn. De creatie van nieuw land heeft Nederland in het verleden steeds groter gemaakt. Niet alleen in de letterlijke betekenis maar ook op het gebied van waterbeheer heeft ons land zich ontwikkeld tot een toonaangevende factor.

De ruimtelijke druk op de regio rond onze hoofdstad zal de komende jaren alleen nog maar verder toenemen. De ruimtelijke wensen zullen in toenemende mate onverenigbaar zijn en het gevaar voor verdere congestie lijkt haast onafwendbaar, met mogelijk zeer ernstige economische consequenties. Het lijkt ons dus ongewenst om het IJsselmeergebied daarbij bouwen beschouwing te laten.

Op dit moment gaat de aandacht van het Rijk voor het gebied rond het IJmeer niet verder dan een studie over weg- en railverbindingen tussen Amsterdam en Almere. Zoals uit mijn betoog moge blijken, zijn wij van mening dat de integrale beleidsvisie IJsselmeergebied herijking verdient. Er zou een regionale visie voor dit gebied ontwikkeld moeten worden, waarbij alle aspecten van de ontwikkeling van het gebied centraal staan, zoals wonen, recreatie, landbouw en bedrijvigheid. Dat verdient, wat ons betreft, de status van een pilotproject van de Europese Commissie. Wij verzoeken daarom bij motie om op basis van de laatste inzichten na te gaan, op welke wijze dit gebied andere functies kan vervullen voor de Nederlandse burger. Uiteraard zijn wij van mening dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek niet al bij voorbaat geblokkeerd dienen te worden door het laten vervallen van reserveringen voor grootschalige buitendijkse ontwikkelingen, zoals nu in hoofdstuk 4 van de nota Ruimte is aangegeven.

De heerVan der Ham(D66)

U had het net over inpolderen. Daar ben ik ook heel erg trots op. Daarna zei u dat er meer ruimte moest zijn rond het IJsselmeer. Proef ik nu uit uw woorden dat u voor het inpolderen van het Markermeer bent.

De heerVan As(LPF)

Wij zouden graag willen dat daar een onderzoek naar wordt gedaan. Wij hebben begrepen dat collega Geluk een onderzoek wil naar het voormalige plan-Waterman. Dat kost natuurlijk aanzienlijk meer. Als je iets voornemens bent, kun je beter beide zaken naast elkaar leggen.

De heerVan der Ham(D66)

U zei ook dat er creatiever moet worden omgesprongen met bestaand ruimtegebruik. Als u nu al in het vooruitzicht stelt dat er straks weer een hele lap grond bijkomt, wat overigens ten koste zal gaan van heel veel natuur, waarom zou je dan nog creatief zijn?

De heerVan As(LPF)

Het is een combinatie van beide. Als je het voormalige plan-Waterman in geld uitdrukt, praat je over miljarden. Ons verhaal kost aanzienlijk minder en heeft enorme potenties voor natuur en andere zaken. Dat zou op z'n minst moeten worden onderzocht.

De heerVan der Ham(D66)

Het plan-Waterman behelst ook kustversterking en dat is het grote verschil met het Markermeer.

De heerVan As(LPF)

Dat klopt, maar het plan-Waterman blijft toch vele malen duurder. Je kunt er wel mee beginnen, maar op een gegeven moment wordt het punt bereikt waarop geen terugkeer meer mogelijk is en dan kan blijken dat je bent begonnen met een miljardenverslindend project dat te weinig oplevert. Het verdient aanbeveling om een alternatief te hebben. Wij zijn geen tegenstander van onderzoek naar het plan-Waterman, maar wij vinden dat ook ons alternatief moet worden onderzocht.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik begrijp dat de heer Van As de inmiddels gesloten discussie over de Markerwaard wil heropenen.

De heerVan As(LPF)

Dat klopt.

Wat betreft de weging van ruimtelijke waarden en veiligheid wijs ik erop dat het bij de bescherming tegen wateroverlast van rivieren vaak niet gaat om een bescherming tegen de gevolgen van klimaatsverandering, maar om de gevolgen van menselijke inschattingen. Overstromingen van rivieren zijn geen nieuw verschijnsel. Reeds eeuwen geleden zijn immers uiterwaarden aangelegd. De bouw van stadswijken in deze uiterwaarden in de laatste twee decennia is vragen om problemen. Daar heeft een eventuele klimaatsverandering weinig mee te maken. Met het breed uitmeten van klimaatsverandering als oorzaak van allerlei vormen van wateroverlast, laadt de overheid de verdenking op zich dat zij menselijke fouten onbenoemd wil laten. Het is naar onze mening dan ook een verspilling van middelen om hierover via de media te communiceren, zoals het afgelopen jaar is gebeurd. Een ander punt van zorg voor mijn fractie zijn ondergrondse transportleidingen die onze dijken doorsnijden. Deze vormen een gevaar voor het achterliggende land dat door deze dijken wordt beschermd. Het lijkt mij dat daaraan aandacht moet worden besteed in deze PKB. Hoe oordeelt de minister hierover? Ik stel voor, aan het begin van paragraaf 4.8.4. op te nemen dat ondergrondse leidingen die waterkeringen doorsnijden van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van deze waterkeringen. Evenals het CDA zijn wij van mening dat noodoverloopgebieden nauwelijks een functie vervullen. Nader onderzoek op dit punt wachten wij af. Vervolgens wil ik nog een enkele opmerking maken over hetgeen op pagina 194 wordt gemeld over windmolens. Vooralsnog zijn windmolens een weinig efficiënte energiebron gebleken. Ook al zou dat in de toekomst sterk verbeteren, dan nog zullen windmolens slechts een fractie van de energiebehoefte in het land kunnen dekken. Het is nu eenmaal niet mogelijk om heel Nederland vol te zetten met windmolens. Op dit moment is zonder subsidie een windmolen niet rendabel te maken en daarom lijkt het mij enigszins overdreven om te stellen dat plaatsing van windmolens geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang, zoals op pagina 194 staat. Uiteraard blijft het wel van belang om te onderzoeken of het rendement van windmolens kan worden verbeterd. Naar onze mening moet voor het overige terughoudendheid worden betracht bij het plaatsen van windmolens op land. De twee alinea's op pagina 194, waarin hiervoor wordt gepleit, kunnen wat ons betreft dan ook komen te vervallen. Ook ruimtelijk beleid is onderhevig aan economische wetten. De kunstmatige schaarste die door het gevoerde ruimtelijke beleid werd gecreëerd, heeft bijgedragen aan veel te hoge prijzen van koopwoningen en onnodige verkeerscongestie. Door gebrek aan goede woningen in de binnenstad zijn veel middeninkomens de stad uitgejaagd. Het krampachtige beleid in het Groene Hart heeft de Randstad doen uitdijen en voor meer files gezorgd. Als het beleid, dat zorgt voor bewuste schaarste, achter ons wordt gelaten, wordt een van de doelen van het woningbouwbeleid vanzelf gerealiseerd. De minister heeft aangegeven veel meer mogelijkheden te zien voor woningbouw. Ook naar onze mening is het bouwpotentieel op verantwoorde wijze sterk te verhogen door bestaande kernen meer mogelijkheden te geven voor woningbouw. Dus geen grootschalige Vinex-locaties meer met alle ontsluitings- en ontwikkelingsproblemen van dien, maar uitbreidingsmogelijkheden voor gemeenten van enige omvang. Die gemeenten moeten in ieder geval in staat worden gesteld, voor de eigen bevolkingsaanwas te bouwen. De minister zou hierbij een taakstellende rol kunnen vervullen door erop toe te zien dat zowel per provincie als per betreffende gemeente het jaarlijkse woningbouwprogramma wordt gehaald.

Mijn fractie heeft eerder al aangegeven dat wij onze bedenkingen hebben bij het afschuiven van verantwoordelijkheden op provincies. De grootstedelijke agglomeraties hebben naar onze mening weinig behoefte aan de rol die deze nota aan provincies tracht toe te dichten. Voor de overige gebieden geldt dat provincies vaak meer een hindermacht dan een sturende kracht vormen in het verwezenlijken van ambities. Echte vooruitgang in de woningbouwproductie kan alleen worden geboekt door een duidelijke centrale regie. Dat laat onverlet dat veel van de verantwoordelijkheden in de uitvoering van beleid bij gemeentelijke overheden kunnen worden neergelegd. Is de minister bereid om bij het in gebreke blijven van de uitvoering van het woningbouwprogramma de lagere overheden hierop aan te spreken en zo nodig sancties op te leggen?

Het ontbreekt mij helaas aan de tijd om alle lokale plannen voor woningbouw hier de revue te laten passeren. Ik wil nog wel iets zeggen over twee plannen dicht bij huis, allereerst Valkenburg. Gezien de bestaande infrastructuur is grootschalige bebouwing van het huidige vliegkamp problematisch. Met klem verzoeken wij om niet opnieuw te vervallen in fouten waarmee de bewoners van Vinex-locaties als Ypenburg werden geconfronteerd, en aandacht te besteden aan het mobiliteitsvraagstuk. Huizen zouden niet mogen worden gebouwd voordat een goede ontsluiting is c.q. wordt gerealiseerd. Ik sluit mij aan bij wat de heer Van Bochove hierover reeds heeft gezegd.

Ik heb nog een aantal korte opmerkingen over een plan dat niet in de PKB is opgenomen maar waarvoor wel stemmen opgaan: een kustuitbreiding voor Zuid-Holland. Uiteraard staan wij nooit bij voorbaat afwijzend tegenover ideeën voor ruimtelijke ontwikkeling, maar het kostenaspect is hierbij een belangrijke factor. De Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten heeft ons weer eens gewezen op de noodzaak om grote voorzichtigheid te betrachten bij beslissingen over megaprojecten. Het lijkt mij daarom verstandig om de kosten per vierkante meter landaanwinning van dergelijke plannen goed te vergelijken met alternatieven. In dit verband verwijs ik naar de gunstige berekeningen die zijn gemaakt voor de inpoldering van de Markerwaard.

Ter afsluiting wil ik de wens uitspreken dat de doelstelling van deze nota Ruimte, het bieden van ruimte voor ontwikkeling, niet alleen met het woord zal worden beleden maar ook daadwerkelijk wordt omgezet in daden. Wij hebben hiervoor enige suggesties gedaan en wij zien de resultaten met grote belangstelling tegemoet.

De heerGeluk(VVD)

Ik wil nog iets vragen over de kustuitbreiding voor Zuid-Holland. Het is van groot belang om daarvoor een reservering te maken. Het is jammer dat wij het rapport van het onderzoek dat hiernaar wordt gedaan, nog niet binnen hebben. Stel nu dat het rapport gunstig is. Als er geen reservering is gemaakt, kan er niet worden begonnen met bouwen. Is de heer Van As bereid om die reservering te maken? Het project kan altijd nog worden afgeblazen.

De heerVan As(LPF)

Dat is een belangrijke voorwaarde: het moet kunnen worden afgeblazen. Het is van eminent belang wat het gaat kosten. De ervaring heeft geleerd dat grote infrastructurele projecten vaak aanzienlijk duurder uitvallen. De zaak moet goed worden dichtgespijkerd, zodat er geen open einden aan zitten zoals bij de HSL en de Betuwelijn. Wij willen echter meegaan in het onderzoek, dus die reservering zou kunnen worden gemaakt. Als het te duur wordt, moet er echter niet mee verder worden gegaan.

Ik kom bij mijn laatste opmerking. Wij hebben ons niet uitgelaten over projecten als Rijnenburg of de Bloemendalerpolder. Deze vallen onder de verantwoordelijkheid van de lagere overheden. Er lopen allerlei bestuurlijke afspraken. Op plaatsen waar gemeenten zelf geen grondbedrijf hebben, is projectontwikkelaars gevraagd om gronden te verwerven. Ik kan niet alles overzien, maar ik wil het niet doorkruisen door als Tweede-Kamerlid dingen te gaan roepen waardoor enorme schade kan worden aangericht. Indien zaken worden geïmplementeerd, is er altijd een status-quo waarbij een overgangssituatie ontstaat van oud naar nieuw beleid. Daarbij moet rekening worden gehouden met de afspraken die al zijn gemaakt. Wellicht kan de minister daarover nog iets zeggen. Wij willen zaken niet blokkeren door boude uitspraken te doen: dit niet en dat wel. Dat laten wij over aan het overleg op provinciaal niveau met de betreffende gemeenten. Ik ben benieuwd naar de visie van de minister.

MevrouwVan Velzen(SP)

U zei dat de besluiten over de gebieden die u noemde beter overgelaten kunnen worden aan provinciale overheden of gemeenten. U steunt dan toch eigenlijk mijn pleidooi om een en ander uit de nota Ruimte te halen, waar centraal, van bovenaf, door de regering een bestemming wordt aangewezen, nota bene in een PKB-tekst? U wilt de bestemming van die gebieden dan toch wel degelijk uit de nota Ruimte laten halen? Nu staan deze gebieden expliciet genoemd. Het besluit wordt dus niet genomen door de provincie of door de gemeenten; het wordt van bovenaf besloten. U bent het daar klaarblijkelijk niet mee eens.

De heerVan As(LPF)

Ik kijk nu even naar minister Dekker. Bij mijn weten zijn juist zaken waarover bestuurlijke afspraken lopen in de nota meegenomen. Ik neem aan dat de minister in haar beantwoording hierop terugkomt. Ik ga daarom hier niet op voorhand locaties blokkeren, waarover de afgelopen jaren bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. In Nieuwerkerk/Zevenhuizen, bijvoorbeeld, lopen bestuurlijke afspraken. Er zijn ook andere bestuurlijke afspraken gemaakt. Ik wil graag het antwoord van de minister afwachten.

De heerVan Bochove(CDA)

In de Vinex en de Vinac is vastgelegd dat Rijnenburg behoort tot het Groene Hart. In strijd met de afspraken en met het rijksbeleid, zijn allerlei partijen nu bezig het gebied wel in te vullen en er afspraken over te maken. Is dat een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid die u steunt?

De heerVan As(LPF)

Neen, maar daarom zeg ik dat ik graag het antwoord van de minister in dezen wil horen, per onderdeel, dat wil zeggen: Rijnenburg, de Bloemendaler Polder en dergelijke, voordat de LPF-fractie daarover een standpunt inneemt. Ik kan niet overzien waar wel en waar geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. Als het waar is wat de heer Van Bochove zegt over Rijnenburg, ontstaat er voor ons een andere situatie, maar ik wacht gaarne het antwoord van de minister af.

De heerVan der Ham(D66)

Voorzitter. De afgelopen week vloog ik terug uit Engeland. Vanuit het vliegtuig keek je uit over het mooie landschap. Achter mij zaten een paar Engelsen, die, toen zij ons landschap zagen, zeiden: "wow, they are creative". Dat klopt natuurlijk, wij zijn een land van knutselaars: knippen, plakken, omheinen en nieuwe natuur maken. Daarom is ons cultuurlandschap ook zo mooi. Het is het werk van jarenlang knutselen. Toen de grote dichter Goethe een paar eeuwen geleden in Nederland was, verbaasde hij zich erover hoe wij met ruimte omgaan. In zijn ogen geven Nederlanders zich niet over aan de ruimte. Wij laten ons niet in een roes overmannen door de grootsheid van bergen, zeeën en wildernis. Wij zijn in zijn ogen vlijtige timmerlieden en tuinders: een knutselende natie, eeuwig bezig in de tuin om de omgeving naar onze hand te zetten. Dat is helemaal niet erg. Nogmaals, daardoor is Nederland ook zo mooi geworden. Maar soms schieten wij daar een beetje in door.

Een van de uitspraken van het kabinet is: wij moeten kiezen voor de economie. De fractie van D66 sluit zich daarbij aan. Natuurlijk moeten wij kiezen voor de economie, zeker in deze tijd. De filosofie van het kabinet daarachter is echter misschien iets anders dan die van ons. Juist om Nederland aantrekkelijk te maken voor investeringen, voor buitenlandse vestigingen, voor hoogopgeleide wereldburgers en al die andere mensen die wij nodig hebben voor de hoogwaardige kenniseconomie die wij in de toekomst moeten zijn, moeten wij Nederland mooi houden. Ontwikkelingen moeten wij in de natuur inpassen, maar wij moeten ook nieuwe natuur maken om Nederland aantrekkelijk te maken. Er wordt wel eens gezegd dat natuur- en groenbeleid niet kan samengaan met economische ontwikkeling, maar dat is volgens ons pertinent niet waar. In een steeds mondialere wereldhandel, waar ook dienstensectoren minder aan één land zijn gebonden, wordt er bij de vestigingskeuze steeds meer gekeken naar de omgevingsfactoren. Een prachtig boek als "The rise of the creative class" geeft daarin al heel veel inzicht. Het gaat daarbij om meer cultuurachtige zaken. Groen wordt echter ongelooflijk belangrijk gevonden, niet alleen door buitenlanders die naar Nederland komen, maar ook door Nederlanders zelf. Dat blijkt uit alle onderzoeken die ook al door mijn collega's zijn geciteerd. Daarom vraag ik de regering om eens te bezien, samen met de andere overheden, wat het belang is van groen en van nieuw groen voor de economische ontwikkeling. De ministeries van OCW en Economische Zaken werken aan een rapport over de invloed van cultuur op de economie, maar ik zou heel graag dat element onderzocht willen zien. Dat hoeft dan niet meteen te worden opgenomen in de nota Ruimte, maar het zou wel een soort vingerwijzing kunnen zijn voor nationale overheid, provinciale overheid en lokale overheden. Economische groei en groen moeten niet steeds als elkaars tegengestelde worden gezien, maar juist als elkaars aanvulling. Beide elementen hebben elkaar nodig.

Voorzitter. Graag hoor ik een reactie van de regering op de opmerkingen die NOCNSF heeft gemaakt over het tekort aan sport in de nota Ruimte. Ik vraag mij af of dat zo expliciet moet worden opgenomen in deze nota, maar als de sportkoepel zich er zorgen over maakt of er wel voldoende ruimte is voor de ontwikkeling van jonge mensen en sport, dan wil ik daar wel de reactie van de minister op horen.

Ook andere woordvoerders hebben gesproken over het belang van ICT. Dat komt naar onze mening te weinig aan bod in deze nota. De SER heeft daar eveneens een aantal dingen over gezegd.

Knutselen is onze nationale hobby. Dat is soms heel goed en soms heel slecht. Wij hebben er enige regie in nodig. Wat de fractie van D66 betreft, ging het niet pertinent goed met de regie die wij vroeger hadden, namelijk die van de nationale overheid. Het landschap wordt steeds rommeliger. Daaraan zien wij dat het niet ideaal is. Op zichzelf staan wij niet onwelwillend tegenover het idee om na te gaan of er andere sturingsvormen zijn. Op zichzelf vinden wij het prima om dat over te laten aan de provincie, maar in eerdere overleggen hebben wij aangegeven dat de provincie heel weinig instrumenten heeft om er daadwerkelijk sturing aan te geven. Zij heeft nauwelijks instrumenten om met de vuist op tafel te slaan als het er echt op aankomt en om bepaalde belangen goed tegen elkaar af te wegen.

De minister van VROM heeft een aantal maanden geleden een persbericht uitgebracht waarin stond dat zij aan het bekijken was hoe zij de provincie meer ruimte kan geven. Genoemd werd bijvoorbeeld het voorkeursrecht en onteigening. Meer heb ik er niet over gelezen. Bedoelt zij daarmee een wet Voorkeursrecht gemeentes, maar dan voor provincies te installeren? Hoe gaat zij dat precies vormgeven? Kan zij daar wat meer over zeggen? Ik maak mij daar namelijk wel zorgen over. Als wij de provincies meer bevoegdheden geven om te sturen, dan moeten zij ook doorzettingsmacht krijgen.

Dan heb ik een vraag over het streekplan. Een aantal jaren geleden gingen er stemmen op om het streekplan en de achterliggende gedachte af te schaffen. Het lijkt er op dat deze minister van VROM geen aandacht schenkt aan het streekplan en zich richt op veranderingen met en aan het instrument bestemmingsplan. Wij vragen ons af of juist het oude juridische instrument van het streekplan niet gemoderniseerd moet worden en afgestoft, om de begrenzing van stroomgebieden, EHS-grenzen en de samenwerking tussen gemeenten af te dwingen. In het Noorden van Nederland is overigens veel ervaring opgedaan met het integreren van natuurbeleid, mobiliteitsbeleid en ruimtelijk beleid in zogenoemde omgevingsplannen. Dit zijn in wezen verrijkte streekplannen. In dat kader ondersteunt de fractie van D66 het idee van de provincie Limburg en het LEI voor verhandelbare ontwikkelingsrechten. Ik zou daarover graag de opvatting van de minister willen horen. Hoe ziet zij dat instrument om meer sturing te geven?

Voorzitter. Ten aanzien van het bouwen voor eigen behoefte hebben wij bij monde van mevrouw Giskes al in het vorige overleg gezegd dat wij niet zoveel zien in het migratie-nul-verhaal. Wat gemeenten binnen de bestaande bebouwing doen, mogen zij zelf weten en wie er komt wonen is een kwestie van andere regelgeving. In een tijd van grote mobiliteit en heel andere communicatiepatronen dan vroeger vindt de D66-fractie de nadruk op het recht om te bouwen voor de eigen bevolking achterhaald en ongewenst. Dat maakt het de regisserende provincies en regio's alleen maar moeilijker om de gewenste samenwerking daadwerkelijk te genereren.

Dan heb ik een vraag over de gedachte "groen als grens". Ik heb het bij de behandeling van de nota Vitaal Platteland ook gezegd: heel veel van de grenzen die worden aangegeven door provincies en het Rijk zijn eigenlijk virtueel. Je kunt ze met het blote oog niet zien. Vaak werken bomen daarbij heel erg goed en sturend. Een boom kun je zien, daar kun je voor opkomen, een virtuele grens niet. Ik wil de minister deze mogelijkheid tot afbakening meegeven. Kan zij het gebruik hiervan afdwingen bij overheden, om ervoor te zorgen dat een grens ook daadwerkelijk een grens blijft?

Voorzitter. In mijn inleiding heb ik het gehad over de noodzaak van nieuw groen. Nieuw groen is zeer belangrijk. Wij moeten de EHS beschermen, maar een gedachte zoals "groenstructuur Randstad" is uitstekend geschikt om Nederland aantrekkelijker te maken. Dat is weggezakt de afgelopen jaren. Ik zie het onvoldoende terug. Bij de behandeling van de nota Vitaal Platteland heb ik een motie ingediend over groen in en om de stad. Die motie is aangenomen, maar ik heb er niets meer over gehoord. Hoe wil de minister invulling geven aan die gedachte? Hoe wil zij er samen met provincies voor zorgen dat Nederland groener wordt? Ik heb het niet alleen over bestaand groen, maar ook over nieuw groen. Hoe wil zij de groenstructuur Randstad revitaliseren, zodat zij weer iets van belang wordt?

Veel andere woordvoerders hebben al gesproken over de bedrijventerreinen. Uit een vorige week gepubliceerd onderzoek van de TU Delft en STOGO blijkt dat er tot 2030 voldoende ruimte is voor bedrijventerreinen. De minister zegt dat er veel meer terreinen nodig zijn. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Wij maken ons daar veel zorgen over. De "witte schimmel" rond veel kleine plaatsjes is erg lelijk. Dat willen wij geen van allen. Ik gebruik mijn oude woonplaats Nieuwkoop vaak als voorbeeld. Daar staat soms in bestemmingsplannen dat bedrijven mogen bouwen tot zeven meter hoogte. Zij doen dat echter niet. Er wordt bijvoorbeeld op kantoorlocaties niet efficiënt gebruik gemaakt van de ruimte. Welke instrumenten, buiten de milieuwetgeving die verbiedt om hoger te bouwen, hebben gemeenten en provincies om efficiëntie af te dwingen? Ik zie daar geen voorbeelden van in de nota. Ik wil graag weten hoe efficiënt gebruik van ruimte met bijvoorbeeld fiscale middelen kan worden afgedwongen.

De mobiliteit rond bedrijventerreinen is ons een doorn in het oog. Ik heb daar al over gesproken tijdens de behandeling van de begroting voor Verkeer en Waterstaat. De Wet milieubeheer biedt mogelijkheden om mobiliteitstoetsen op te leggen voor bedrijventerreinen, maar gemeenten doen dat niet. Wil de minister de uitvoering van de Wet milieubeheer, zeker met betrekking tot bedrijventerreinen, in handen geven van provincies zodat die de toetsing in elk geval kunnen afdwingen. Zij moeten ervoor kunnen zorgen dat er slim wordt omgegaan met de mobiliteit rond nieuwe bedrijventerreinen.

De glastuinbouw is een uitstekende duurzame landbouwsector. Het is echter belangrijk dat die bedrijven zich in het Westland, Oostland, Venlo en Aalsmeer en omstreken bevinden. De keuzes van de landelijke overheid in de nota Ruimte en in het EZ-rapport "Pieken in de Delta" voor greenports betekent ook dat op andere vestigingen geen rijksinvesteringen meer moeten worden gedaan. De minister van LNV dient het advies van de Raad voor het Landelijk Gebied op te volgen. Er moet dus geen geld meer naar Berlicum, Emmen, Grootslag, Luttelgeest, Bergerden en IJsselmuiden. De vraag is of het dan voor de glastuinbouw ophoudt bij de zogenaamde greenports. Dat is wellicht niet het geval. Misschien is er meer nodig. In dat geval moeten de glastuinbouwlocaties rond Schiphol, in Flevoland, op de Zuid-Hollandse eilanden en in West-Brabant en Zeeland worden onderzocht als alternatief. Glastuinbouw is geen ideale oplossing voor de Hoekse Waard. Dat gebied moet een nationaal landschap worden. Hoe wil de minister van LNV ervoor zorgen dat de grote glastuinbouwlocaties worden gebruikt om tot een integrale ontwikkeling te komen van de glastuinbouwketen? Hoe wil hij ervoor zorgen dat er enige coördinatie is tussen de verschillende grote en wat kleinere glastuinbouwbedrijven in Nederland?

Het is goed er een heleboel nieuwe nationale landschappen bij komen. De Hoekse Waard hoort daarbij. Daar moet geen bedrijventerrein worden gerealiseerd. Een belangrijke reden om geen kleine bedrijventerreinen te willen, bijvoorbeeld in de Hoekse Waard, is dat deze allerlei verkeersstromen met zich meebrengen. Dat willen wij niet. Wij willen de groene longen rond Rotterdam handhaven. Ik wil nog iets zeggen over de wijze waarop een en ander in de Hoekse Waard is verlopen. Wij hebben berichten ontvangen dat de locale overheid daar ongelofelijk onder druk is gezet – er zou zijn gedreigd met gemeentelijke herindelingen – om akkoord te gaan met die provinciale afspraak die nu op tafel ligt. Er is daarna een enorme bestuurscrisis ontstaan. Dat is wat mij betreft terecht. Wat is het oordeel van de regering hierover? Vindt zij dit een juiste gang van zaken? Is dit het voorbeeld van de wijze van opereren van provincies in het kader van het ruimtelijk beleid? De D66-fractie ziet niet echt in dat de Westergo-zone een toevoeging is die Friesland nodig heeft. Wellicht is het een schrijffoutje van de minister. Zou dat eruit kunnen worden gehaald?

Het Groene Hart wordt op drie plaatsen vanwege verstedelijking verkleind. Wij hebben daar moeite mee. Wij vragen ons af of het nodig is. Als het nodig is, is het wel heel erg creatief op de verkeerde manier om dergelijke zaken uit het Groene Hart te plaatsen. Als er iets moet gebeuren, moet dat binnen de bestaande grenzen van het Groene Hart met de voorwaarden die daaraan zijn verbonden. Ik noem de Bloemendaler polder, waarbij moet worden gekeken naar de inpassing van de natte as. Bij de Zuidplaspolder, een locatie in het Groene Hart, moet er rekening worden gehouden met landschappelijk en cultuurhistorische, alsook recreatieve waarden. Dat moet dus goed in het geheel ingepast worden. Hetzelfde geldt voor Rijnenburg. Als er dus iets gebeurt, moet dat gedaan worden onder de voorwaarde dat het onderdeel is van het Groene Hart.

Collega Van Velzen heeft al opgemerkt dat er heel veel algemeenheden over de EHS in de nota staan. In de nota Vitaal Platteland waren een aantal punten scherper aangegeven. Wij zien dat ook graag in de nota Ruimte. Ik noem de natuurdoelenkaart en het instrumentarium dat de organisaties en de overheden samen kunnen gebruiken. Mochten de bewindslieden daar niet uit komen, dan dienen wij daar een aantal moties over in.

Evenals de heer Geluk hadden wij vragen over de locaties buiten de kust. Wij zijn voor die locaties, maar niet voor die in het Markermeer, omdat er voor de kust een mooie combinatie mogelijk is van veiligheid en meer ruimte. Deze interessante mogelijkheid willen wij dan ook onderzocht zien. Wij hebben er ook bij Verkeer en Waterstaat op aangedrongen dat bij woningbouw de voorzieningen voor openbaar vervoer daar snel gerealiseerd worden. Het gaat er dus niet om dat bijvoorbeeld allerlei Vinex-locaties opengebroken moeten worden om een goede metroverbinding te realiseren. Wij hopen dat er van de lessen uit het verleden geleerd is.

Verleden week stond er iets op teletekst over het groepsrisico op Schiphol. Dat risico wordt als vanzelfsprekend geaccepteerd. Ik hoop dat de minister kan bevestigen dat de evaluatie van het Schipholbeleid dit jaar wordt afgerond in die zin dat de Kamer nog alle ruimte heeft om de toekomst van Schiphol vast te leggen. Wij moeten nu dus niet al in een fuik zijn gezwommen waar wij nooit meer uit kunnen komen. Het gaat er mij om dat wij die evaluatie kunnen gebruiken om het Schipholbeleid te bekijken.

Wij zien graag een visie van het kabinet op het groen tegemoet als economische factor in Nederland. Het doel is dat wij ons aantrekkelijk maken voor de kenniseconomie. Wij willen dus meer groen en bescherming van het groen. Daarover dien ik in tweede termijn eventueel een aantal moties in.

Wij willen ook meer instrumenten voor de provincies zien waarmee zij beleid daadwerkelijk kunnen afdwingen. Wij willen ook een grotere inzet voor de handhaving van de wijze waarop er in Nederland met bedrijfsterreinen wordt omgegaan.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Voorzitter. Het RIVM en het Natuur- en milieuplanbureau publiceerden in oktober 2004 een heel interessante duurzaamheidsverkenning. Daarin staat: wat je duurzaam noemt en vindt, hangt af van je wereldbeeld, de waarden die je belangrijk vindt en je ambities. Wat je dus duurzaam vindt, is niet voor iedereen in ons land en evenmin voor iedere politieke groepering hetzelfde. Ik denk dat het debat over de nota Ruimte ook een debat is over wereldbeelden. Die moeten wij durven en willen benoemen. Ik doel op de waarden achter alle gebieden en onderwerpen die hier aan de orde komen. Het gaat om de vraag wat je van de waarden vindt in verband met de ruimtelijke ordening en wat je ambities en grote zorgen zijn.

Ik vat het samen. Ik denk dat het kabinet grote waarde hecht aan de internationale concurrentiepositie van Nederland, de prestatienormen en de groeicijfers, alsook een grote rol van marktpartijen. Het mag duidelijk zijn dat dit behoorlijk tegenover de ideeën van GroenLinks staat. Wij hechten namelijk grote waarde aan solidariteit, natuur en landschap, goed overheidsbestuur en een duurzame economie.

Als je kijkt naar de scenario's waarin het RIVM in zijn interessante studie deze wereldbeelden heeft vervat, kun je zeggen dat de positie van het kabinet te vinden is bij wat het RIVM noemt "de aanhangers van de mondiale markt". Als je de positie van GroenLinks een plek zou willen geven, dan zal dit ergens halverwege de scenario's mondiale duurzaamheid en zorgzame regio zijn. Ik hoop dat wij over deze scenario's en toekomstperspectieven verder komen te debatteren met het kabinet.

Het RIVM heeft, als het gaat om deze toekomstverkenningen, samengewerkt met het Centraal Planbureau. Eind november heeft het CPB, op basis van diezelfde scenario's, zijn langetermijnverkenningen bekendgemaakt. Interessant is dat, welke keuzes je ook maakt en vanuit welke wereldbeelden je ook redeneert, er in alle vier méér economische groei is dan op dit moment. Niet evenveel méér, maar wel krijgen wij in alle scenario's meer geld in onze portemonnee.

Het CPB maakt echter een belangrijke kanttekeningen bij de relevantie van het cijfer sec, als het gaat om de betekenis van economische groei. Ik citeer: "De vier scenario's leiden tot grote verschillen in economische groei, maar groei is niet alles. Het is echter belangrijk te benadrukken dat economische groei maar één kant van de medaille is. Marktgericht handelen leidt weliswaar tot grotere economische groei, maar ook tot grotere inkomensverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden en tussen werkenden en niet-werkenden. Daarnaast is er in een marktgerichte omgeving minder aandacht voor grensoverschrijdende milieuvraagstukken en worden de problemen op dit terrein nauwelijks aangepakt." Dit laat zien dat er belangrijke keuzen voorliggen tussen meer private rijkdom en het aanpakken van schrijnende, grote milieuproblemen; tussen grotere inkomensverschillen of kleinere inkomensverschillen, tussen een prestatiemaatschappij of een solidaire maatschappij.

Afgelopen zaterdag kwam er een doorrekening van deze scenario's door het RIVM uit, daar waar het betreft het ruimtelijke beleid. Deze doorrekening laat het volgende zien. Als je de positie kiest die dit kabinet kiest bij de ruimtelijke ordening – traditionele economische groei, veel ruimte voor de auto en een terugtredende overheid – is een forse extra verstedelijking in ons land het onvermijdelijke gevolg. Ik hoor graag ook op die studie een reactie van het kabinet.

Het RIVM heeft, als het om deze kwesties gaat, ook onderzoek laten doen naar de voorkeur van de Nederlanders. Dan blijkt dat slechts 10% – dit zijn, wellicht tot vreugde van de minister, bijna allemaal VVD'ers en een paar D66'ers – kiest voor de prestatiemaatschappij en voor de mondiale markt. Echter, een ruime meerderheid van de Nederlanders maakt in dezen andere keuzen. 70% van de Nederlanders zegt dat als het om dit soort vraagstukken gaat, de overheid, het Rijk, het voortouw heeft te nemen en keuzen heeft te maken. Bij het Hoofdlijnendebat spraken wij ook al over de nota Ruimte en ik heb toen proberen weer te geven, omdat het kabinet dit zo nadrukkelijk nalaat, tot welk beeld de uitvoering van zijn plannen leidt. Ik heb dit gedaan aan de hand van voorbeelden, namelijk wat er dan gebeurt met Rotterdam, met de Hoekse Waard en met het Groene Hart.

De heerVan der Ham(D66)

Ook ik heb die rapporten van het RIVM gezien. Het probleem is dat u niet alles, inclusief de denkbeelden van GroenLinks, door elkaar moet halen, als het gaat over het ruimtelijke beleid en over het sociaal-economische beleid. Het is inderdaad waar dat wij wat minder egaliserend zijn dan GroenLinks. Wij vinden het mooi als er mensen zijn die wat meer doen dan de rest. Dat is prima. Dat is een beeld waarin heel veel D66'ers zich kunnen herkennen, anders dan het aan de zijde van GroenLinks het geval is. Maar dat wil niet zeggen dat dit moet gebeuren in een grijs land met alleen maar asfalt. Juist een groen land is zo belangrijk om je lekker te voelen en goed te presteren. Dat is dus niet altijd elkaars tegengestelde en ik hoop dat u dit ook in mijn bijdrage heeft gehoord. Juist een groen Nederland is een excellerend Nederland.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ja, dat heb ik gehoord in de bijdrage van de heer Van der Ham. Ik sprak ook niet over de positie van zijn partij; ik had het over de steun die ervoor was onder de bevolking. Dan blijkt dat er bij VVD'ers en bij een deel van de D66-kiezers veel steun is voor een prestatiemaatschappij ...

De heerVan der Ham(D66)

In een groene omgeving!

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Dat laat onverlet de interessante bijdrage van de heer Van der Ham zelf.

De heerGeluk(VVD)

Is dit ruimtelijke ordening?

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ja, dit is dus ruimtelijke ordening. Ruimtelijke ordening gaat over wereldbeelden: wat vind je van belang, welke perspectieven heb je en welk gewicht hecht je aan een enkel economisch groeicijfer in relatie tot andere zaken die je mogelijk van grote waarde vindt.

De nota Ruimte leidt tot een platteland dat verstedelijkt en tot steden die verzwakken, doordat er volstrekt onvoldoende ambitie is om te verdichten. Het streven is 40%, maar de minister rekent hard met slechts 10 tot 25%. Er is volstrekt onvoldoende inzet op openbaar vervoer, nodig om verdichting te realiseren. Er zijn onvoldoende gelden en middelen om te komen tot verdichting in die steden. Door het loslaten van een vorm van locatie- en vestigingsbeleid zullen verkeersaanzuigende winkels en bedrijven zich buiten de steden vestigen. In België, Frankrijk en Groot-Brittannië zie je wat dat voor de steden zelf betekent: leegloop en verzwakking. Het loopt over naar het platteland, dat daarmee zijn eigen karakter verder zal verliezen. Het kabinet redeneert in de nota veel te weinig vanuit de kracht en de specifieke positie van het platteland: natuur, rust, ruimte, het contrast met de stad. Op het platteland zelf zal de leefbaarheid fors verminderen door, zoals het RIVM in een andere studie constateert, de afbraak van het openbaar vervoer, dat heel belangrijk is voor de leefbaarheid van de kleine kernen. Juist daarop wordt fors bezuinigd. Wat de leefbaarheid van de kleinere steden en dorpen betreft, speelt ook hier mee dat de afschaffing van het vestigings- en locatiebeleid een enorme bedreiging is voor het bestaan van die enkele winkel, die enkele kruidenier. Mijn fractie heeft grote zorgen waar dit beleid toe leidt.

Het kabinet zegt: wij laten de maakbaarheidsgedachte los, wij decentraliseren en wij geven alle overheden de ruimte. Die claim wordt volstrekt ten onrechte gelegd. Het kabinet laat de groene maakbaarheid van het platteland en de rode maakbaarheid van de steden los en kiest keihard voor grijze maakbaarheid: een centrale sturing op traditionele economische belangen die men via de ruimtelijke ordening wil realiseren. Het kabinet dwingt de andere overheden keihard om hem daarin te volgen. De heer Geluk zegt: daar moeten niet 12 kleine Pronkjes op staan. Daarmee wordt het heel scherp geïllustreerd. Ga wel mee in deze dominantie van de traditionele economie en anders wordt het kleine Pronkje door de heer Geluk of mevrouw Dekker om zeep geholpen. Dat is geen decentralisatie; dat is sturing op andere waarden en andere wereldbeelden. Maar het blijft wel degelijk een centrale sturing met evenzeer een maakbaarheidsgedachte. Alleen wordt groene en rode maakbaarheid ingeruild voor grijze. De andere overheden moeten mobiliteit faciliteren. Zij moeten ruimte bieden aan bedrijventerreinen. Het Groene Hart moet ruimte bieden aan groei van Schiphol, waardoor geen woningen kunnen worden gebouwd. De Hoekse Waard en de Moerdijkse Hoek worden verstedelijkt, omdat de Rotterdamse haven dat vraagt. Tientallen gemeenten blijken plotseling in een bundelingsgebied te liggen en krijgen te maken met verstedelijkingswensen. Graag krijg ik een reactie hierop van het kabinet.

GroenLinks maakt zich grote zorgen over de ruimtelijke ordening in Nederland. Dat doen wij bij deze nota; dat doen wij ook als wij kijken naar de ontwikkelingen van de afgelopen decennia. Ik moet er niet aan denken dat die ontwikkelingen zich 20 of 30 jaar voortzetten, want dan zijn de natuur, het landschap en de open ruimte voor altijd verknald. Een keer verknald is altijd verknald. Dan zijn onze steden verzwakt. Voor GroenLinks is er dus een grote breuk met de bestaande praktijk voor ruimtelijke ordening nodig. Daarvoor bestaat een grote urgentie en daarvoor moet alles uit de kast worden gehaald. De overheid moet grenzen stellen, moet uitdagen en verleiden om tot een nieuwe praktijk van ruimtelijk ordening in Nederland te komen. Waar de strijd zo hard is, is meer dan ooit ordening noodzakelijk. Het kabinet brengt die ordening niet aan en versterkt alleen de problemen uit het verleden.

Ik begrijp dat er net een brief over de bedrijventerreinen binnengekomen is, waarom de Kamer had verzocht naar aanleiding van het rapport door TU Delft in opdracht van Milieudefensie. Ik zal daarop terugkomen in mijn tweede termijn. Misschien kan ik in de brief lezen dat het kabinet doet wat het tot nu toe heeft nagelaten, namelijk alsnog uitgaan van de SER-ladder. De SER, dus ook VNO-NCW, heeft in zijn advies over de Vijfde nota en over de nota Ruimte gezegd dat voor het realiseren van bedrijventerreinen moet worden gewerkt met een ladder, een hiërarchie: eerst ruimte benutten binnen bestaand gebied, dan ruimte vinden via herstructurering van oude terreinen en pas dan eventueel nieuwe terreinen aanleggen. De minister zegt dat de SER-ladder volgtijdelijkheid veronderstelt, volgtijdelijkheid die in de praktijk vaak niet gerealiseerd kan worden. Nee, de SER wil een nieuwe praktijk introduceren, namelijk die van volgtijdelijkheid. Het is politiek om zo'n keuze te maken. Ik zou het betreuren als dit SER-advies in de wind wordt geslagen.

De ramingen rond bedrijventerreinen zijn politiek, want er wordt uitgegaan van veronderstellingen, van wat realiseerbaar wordt geacht. Daarbij is het de vraag hoe hoog je de nood schat. Hoe hoog wil je inzetten om de bestaande praktijk te veranderen? Naarmate je het er meer bij laat zitten, heb je meer behoefte aan nieuwe grootschalige bedrijventerreinen. Hoe groot het probleem van de herstructurering is, heeft bijvoorbeeld makelaar Zadelhoff een dag of tien geleden nog eens laten zien. Een zevende van de Nederlandse kantoren staat op dit moment leeg. En dan hebben wij het over het aanleggen van 23.000 ha nieuwe bedrijventerreinen!

Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie zich ook vanuit dit perspectief fel verzet tegen een bedrijventerrein bij de Moerdijkse Hoek en in de Hoekse Waard. De heer Van Bochove wil alles met elkaar verzoenen. Hij wil in de Hoekse Waard én een bedrijventerrein én een nationaal landschap, omdat er een ruimtelijke scheiding zou zijn. Die scheiding is er misschien in zijn hoofd, maar niet in de hoofden van de mensen die daar wonen. Ongeveer de helft van het eiland zou aankijken tegen het nieuwe bedrijventerrein, terwijl het open landschap daar zo ontzettend belangrijk is.

De heerVan As(LPF)

Kent de heer Duyvendak het verschil tussen kantoorruimte en bedrijventerreinen?

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Bedrijventerreinen bevatten ook kantoren.

De heerVan As(LPF)

De leegstand waaraan u refereert, betreft leegstaande kantoorruimten. Dat heeft niets te maken met de programmering van bedrijventerreinen.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Misschien is het een grote opgave om die scheiding, die blijkbaar ook in het hoofd van de heer Van As zit, te doorbreken. Waar is nog lege ruimte, hoe kunnen wij die beter bestemmen, hoe kunnen wij tot een herstructurering komen? Ook u weet dat de groei van de werkgelegenheid is gelegen in de dienstensector en in de zorg. Daarvoor moet worden gebouwd. Vaak kunnen daarvoor locaties worden gevonden waar nu bedrijventerreinen/kantoorgebouwen leeg staan.

De heerVan As(LPF)

U vergelijkt appels met peren.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Dan zijn wij het oneens daarover.

Ik kom op de megaprojecten. De heer Verdaas heeft al gezegd dat na de commissie-Duivesteijn de passages in de nota Ruimte over de Zuiderzeelijn niet gehandhaafd kunnen worden, als de Kamer haar eigen rol en oordeel serieus neemt. Dat geldt ook voor de passages over de Tweede Maasvlakte, het andere megaproject. Ook dat dient in onze conclusies betrokken te worden.

Mijn fractie is het eens met het schrappen van de reserveringen voor Schiphol nabij de 20 Ke-zone, maar daarbij dient erkend te worden dat de ruimte voor groei met het oog op het milieu extra is beperkt. Je kunt niet van twee walletjes eten.

Ik vraag de minister om verduidelijking van het migratiesaldo van nul. Krijgen de gemeenten het recht om voor dat saldo te bouwen? Kan de provincie dit blokkeren of kan men hiervan in samenwerking afzien? Is het een plicht? Kunnen bewoners gemeenten dwingen om voor dat saldo te bouwen? Mijn fractie hecht er zeer aan dat de provincies hierin ordenend optreden. Als er behoefte is aan nieuwe woningen, dienen zij locaties aan te wijzen en niet de gemeenten. Daarnaast is het een volstrekte illusie dat de bouw van enkele of tientallen woningen in dergelijke kernen de leefbaarheid versterkt. Ieder onderzoek wijst uit dat de leefbaarheid wordt versterkt door verbetering van het openbaar vervoer en een goed vestigings- en locatiebeleid. Voor het behoud van de leefbaarheid is het van belang waar winkels en dergelijke worden gesitueerd.

Mijn fractie is hoogst ongelukkig met het migratiesaldo nul voor nationale landschappen. Als het landschap vooropstaat, kan er alleen maar woningbouw bijkomen als de natuur en het landschap dat verdragen. Dat kan minder zijn dan wat geldt bij een migratiesaldo van nul. Woningverdunning leidt tot verandering van het saldo, dus tot het bij kunnen bouwen van woningen. Er treedt overal woningverdunning op, dus dat kan leiden tot meer woningen.

Het regime voor nationale landschappen was "nee, tenzij" en wordt "ja, mits". Mijn fractie vindt de bescherming van nationale landschappen volstrekt onvoldoende. Als het die kant opgaat, zal er ten aanzien van de landschappen die worden uitgewerkt door de provincies gewerkt worden met kernkwaliteiten. Het is van groot belang dat de kernkwaliteiten worden benoemd via gebiedsspecifieke welstandscriteria. Precies moet worden nagegaan wat het specifieke van het landschap is en wat daar wel en niet bijpast. Dit kan vergeleken worden met het gemeentelijk welstandsbeleid. De provincie dient de welstandscriteria vast te stellen na advies van de rijksadviseur voor het landschap. Het bevoegd gezag dient nieuwe projecten aan deze criteria te toetsen. Commissies vergelijkbaar met de welstandscommissie moeten een zwaarwegend advies geven.

Mijn fractie wil graag de Utrechtse Heuvelrug toevoegen en Laag Holland, ten noorden van Amsterdam, van IJsselmeer tot duinen als een groot gebied beschouwen, zodat er een verbinding tot stand komt tussen het IJsselmeer en de Noordzee.

Het zal niemand verbazen dat mijn fractie zich verzet tegen aantasting van het Groene Hart door de voorgestelde grensverleggingen. Daarbij maakt zij zich grote zorgen over de plannen bij de Oude Rijn.

Wij zijn niet enthousiast over de saldobenadering in het kader van de EHS, maar wij krijgen het helemaal benauwd als sprake is van een kwantitatief en niet van een kwalitatief saldo, waarover de heer Van der Ham al sprak. Het saldo moet kwalitatief en kwantitatief positief zijn.

Ik heb al eerder gerefereerd aan het locatiebeleid. Ik hoor graag van de minister wat haar voorstellen de facto betekenen. Mijn fractie denkt dat de leefbaarheid van de stad en het platteland zeer bedreigd wordt door de voorstellen op dat punt in de nota.

Het mag duidelijk zijn dat ik mij de laatste dagen nogal bezighoud met wandelen en wandelpaden. Ik vind dat daarvoor veel meer aandacht moet komen. In de jaren tachtig en negentig heeft het Rijk een goed fietsbeleid gestimuleerd. Er komen nu overal in Nederland fietspaden. Het is nu van belang dat een vergelijkbare slag wordt gemaakt bij het wandelbeleid en dat het Rijk daar een grote stimulerende en trekkende rol in vervult. Dan gaat het niet alleen om wandelpaden voor de mensen die langeafstandswandelingen maken, maar ook om wandelpaden voor mensen die een ommetje maken van een kwartier, een uur of een paar uur. In de nota Ruimte is er alleen een gele passage over een landelijk routenetwerk waar de provincies aan moeten werken. Mijn fractie wenst dat ook de passages geel worden gemaakt waarin het Rijk en de provincies gestimuleerd worden om dijken, oevers, houtwallen en dergelijke om te zetten en beschikbaar te maken voor wandelpaden. Dat moet een gele passage worden. Dat moet actief rijksbeleid worden.

Voor dat wandelbeleid zou het heel goed zijn als een provinciale recreatiebelasting mogelijk wordt. Waar provincies belast worden met nogal wat functies op dit gebied, zouden zij ook inkomsten moeten kunnen vergaren. Een provinciale recreatiebelasting zou dan een heel nuttig instrument zijn.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Voorzitter. De heer Duyvendak begon met de woorden dat ruimtelijk beleid ook met levensbeschouwing te maken heeft. Daarbij sluit het begin van mijn bijdrage mooi aan. Voor mijn fractie spreekt het vanzelf dat het ruimtelijke beleid van dit kabinet moet worden getoetst aan het begrip "rentmeesterschap". Dit begrip verwijst naar de overtuiging dat mensen de wereld niet in eigendom maar in bruikleen hebben. Het verwijst daarmee ook naar onze verantwoordelijkheid om de wereld te bewaren en bruikbaar te laten zijn voor komende generaties. Je zou kunnen zeggen dat het een ander woord voor "duurzaamheid" is.

Vanuit deze insteek willen wij onomkeerbare menselijke ingrepen alleen toestaan als zij landschappelijke en ecologische waarden zoveel mogelijk respecteren. Mijn fractie is van mening dat de nota Ruimte hiervoor weinig, te weinig, garanties biedt. Een van de centrale stellingen van de minister is dat met het hoe niet ook het wat van de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verandert. In het hoofdlijnendebat heb ik al aangegeven dat wij die stelling niet delen. De voornaamste kritiek die ik had en heb op de nota Ruimte is dat er op rijksniveau geen duidelijke visie wordt neergelegd waar het heen moet. Dat hangt samen met de overheveling van de regie naar provincies en gemeenten. Mijn fractie steunt een grotere decentralisatie, maar die decentralisatie moet dan wel samengaan met duidelijke richtlijnen en toetsingskaders. Dat betekent dat het van belang is dat decentrale overheden een gereedschapskist met voldoende instrumentarium krijgen waarmee zij hun verantwoordelijkheden kunnen invullen. In dit kader is het grondbeleid dat binnenkort op de agenda staat belangrijk, maar het is ook belangrijk dat van rijkswege duidelijke en dus kwantificeerbare en afrekenbare kwaliteitscriteria worden aangegeven.

Als illustratie: ik heb zorgen over de kwaliteitsborging in de nota Ruimte. Die zou afrekenbaar voor de Kamer moeten zijn, conform het systeem van het VBTB. Zoals de nota er nu ligt, worden in feite de dilemma's waar het om gaat bij ruimtelijke ordening ontweken. Overal wordt ruimte voor geboden, maar bijna nergens wordt een keuze gemaakt. Visie op kwaliteit van de ruimte is dus van belang. Mijn fractie juicht het toe dat de bundelingsgebieden als concept zijn gehandhaafd, maar de benadering van de nota is wel erg eenzijdig gericht. Naast sturen op woningbouw en bedrijventerreinen is ook een landschapsvisie van belang. Daarbij kan de SER-ladder worden gehanteerd. Ik ben niet de eerste die dit noemt, want zowel de PvdA als GroenLinks wees daar al op. Ik doel op de SER-ladder als prioriteringsmechanisme: eerst benutten van ruimte in bestaand gebouwd gebied en pas daarna in uitbreidingslocaties. Ook ik heb het antwoord op vraag 242 gelezen en ook ik heb, net als de heer Duyvendak, toch wel mijn opmerkingen bij het antwoord daarop. Het gaat hier immers niet om een volgtijdelijkheid die in de praktijk niet realiseerbaar is. Het gaat om een toetsingsinstrument vooraf.

Voor ruimtelijke kwaliteit is het van groot belang dat een stedenbouwkundige visie wordt gekoppeld aan een landschapsvisie. Gemeentelijke overheden denken al snel alleen van binnen naar buiten, redenerend vanuit sociaal-economisch en demografisch perspectief. Zij vergeten het omgekeerde perspectief, van buiten naar binnen: de landschappelijke kwaliteit. Deze koppeling kan op praktische wijze worden gerealiseerd door een landschapsarchitect en stedenbouwkundig ontwerper samen te laten werken bij uitbreidingslocaties. Dit is een bestaande trend, die zou moeten worden versterkt. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Met het begrip basiskwaliteit zijn wij nog niet veel verder gekomen. Het Rijk heeft voor zichzelf te weinig vastgesteld waarop de lagere overheden moeten worden aangesproken. De heer Van Bochove – hij is er nu even niet – stelde zich in zijn bijdrage vanmorgen de vraag of de basiskwaliteit misschien onvoldoende was uitgewerkt en verankerd in de nota Ruimte. Voor hem was het een vraag, voor ons een uitroepteken. Ik durf de uitspraak aan dát die basiskwaliteit onvoldoende is uitgewerkt en dát die onvoldoende is verankerd in de nota Ruimte.

De lastige keuzes tussen bebouwen en open houden liggen in de nota Ruimte te veel op het bordje van individuele gemeenten, zonder dat de noodzakelijke bovenlokale regie wordt gegarandeerd. Ik ben het eens met het SER-advies waarin wordt gesteld dat in de nota te veel ruimte is voor een vrijblijvende opstelling van de afzonderlijke gemeenten. Ik stel voor om het uitgangspunt dat diezelfde SER voorstelt, op te nemen en vast te leggen in de PKB: zonder voorafgaande afstemming geen uitbreiding in de openbare ruimte.

De nota Ruimte mag geen onduidelijkheid laten bestaan over de verdeling van verantwoordelijkheden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het handhaven van de basiskwaliteit en moet op basis daarvan prikkels en bevoegdheden inbouwen die gemeenten en provincies aanzetten tot bijpassend beleid. Ik pleit er in dit verband voor om duidelijker vast te leggen dat de provincies de eindverantwoordelijkheid hebben voor de regionale ruimtelijke ontwikkeling. Gemeenten zijn een bestuurlijke eenheid en geen ruimtelijke eenheid. De rol van ruimtelijk regisseur past daarom meer bij de provincie. Is de minister bereid om provincies handhavingsbevoegdheden te geven zodat zij hun rol als ruimtelijk regisseur kunnen waarmaken? Deze taak is nu voorbehouden aan de rijksinspectie. Bovendien is adequate financiering noodzakelijk.

Beschikken decentrale overheden over voldoende middelen om de naar hen doorgedecentraliseerde taken van de grond te krijgen? De minister leunt sterk op PPS. Daarvoor moet het benodigde grondinstrumentarium wel beschikbaar zijn. De grondexploitatiewet zal absoluut een uitkomst bieden voor binnenplanse verevening maar niet voor het andere knelpunt: de financiering van groene functies door verevening met rode, de "tussenplanse" verevening. Er zijn verschillende opties in studie die daarvoor een oplossing bieden, zoals een regionale grondbank of een vereveningsfonds. Blijkbaar heb ik dezelfde informatie gekregen als mijn collega van D66; ook ik was onder de indruk van een voorstel dat door het LEI is gepresenteerd. Het idee is dat ontwikkelingsrechten worden verstrekt aan alle grondeigenaars, ook aan eigenaars van gronden waarop niet mag worden gebouwd. Deze ontwikkelingsrechten moeten eerst worden gekocht om een bouwproject te realiseren. Zo komt een deel van de inkomsten die worden gegenereerd door een bouwproject, verspreid over het hele gebied terecht. Dit levert eigenaars van grond waarop minder rendabele groene functies liggen, meer overlevingskansen op. Ook ik krijg van de minister graag een reactie op dit plan.

Ik haakte even aan bij wat D66 zei over het LEI-plan, maar de wegen van onze fracties scheiden zich bij het bieden van meer ruimte voor het bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas in kleine kernen; mijn fractie is daar positief over. De levensvatbaarheid van plattelandskernen staat immers sterk onder druk. Dit moet nu goed worden geregeld, zodat enerzijds woningen beschikbaar komen voor jongeren en ouderen uit de regio, en anderzijds het open landschap niet onnodig wordt verstoord of dichtslibt. In de eerste plaats heb ik vragen over de definitie van het begrip natuurlijke bevolkingsaanwas. De migratie-nulbenadering is wat ons betreft uitstekend, maar schiet zijn doel voorbij als voor ieder individu die het dorp verlaat, zich een nieuwe inwoner kan vestigen. Het gaat om het migratiesaldo van huishoudens. Voor gezinsvormers uit de gemeente of voor jongeren die zelfstandig gaan wonen, mogen nieuwe woningen worden gebouwd, maar nieuwe huishoudens van buiten kunnen zich pas vestigen wanneer er een woning vrijkomt door vertrek of overlijden. Graag hoor ik een reactie op dit voorstel. Het lijkt mij wenselijk dat een jongvolwassene, bijvoorbeeld na een studie in de stad, weer terug kan keren naar het dorp. Daartoe zou als bindingseis kunnen worden gesteld dat jongvolwassenen die niet langer dan tien jaar geleden de gemeente hebben verlaten, het recht hebben om terug te keren.

De nota Ruimte zet sterk in op verstedelijking. Deze dient zoveel mogelijk vorm te worden gegeven binnen bestaand gebied. Met inbreiden kan de luchtkwaliteit wel onder druk worden gezet. Het kan zelfs leiden tot overschrijding van de normen. Heeft de minister oog voor deze elkaar beconcurrerende belangen en heeft zij een visie op de wijze waarop zij met deze problematiek wil omgaan?

Dan wil ik nu graag een aantal concrete punten aan de orde stellen, in de eerste plaats een randmeer tussen de Noordoostpolder en het oude land van Overijssel en Friesland. Een aantal jaren geleden is dit onderwerp door het toenmalige lid van de fractie van de ChristenUnie Dick Stellingwerf aan de orde gesteld. Ik kan mij er dus niet op beroemen dat het mijn idee is. Wel werd het idee door de gehele Kamer ondersteund. Niet alleen de Kamer was er enthousiast over; ook marktpartijen zagen er brood in, evenals belangenorganisaties als de ANWB en Natuurmonumenten. In de vijfde nota was er ruimte gereserveerd voor het randmeer. In deze nota Ruimte is dat niet meer het geval. Het zou jammer zijn als de mogelijkheden van dit kansrijke plan tussen de wal en het schip zouden vallen door de overgang van de vijfde nota naar de nota Ruimte. Ik zou graag zien dat de minister ook in deze nota weer een ruimtelijke reservering voor zo'n randmeer zou opnemen.

Het standpunt van mijn fractie over de Hoekse Waard is van meet af aan duidelijk geweest: door het authentieke en open karakter verdient dit gebied de status van nationaal landschap. Het kabinet heeft nu zonder al te veel onderbouwing een draai gemaakt. Ook voor mijn fractie zijn nut en noodzaak van een bovenregionaal bedrijventerrein niet voldoende aangetoond. Wij zijn ervoor om vast te leggen dat geen begin wordt gemaakt met de aanleg van een bovenregionaal bedrijventerrein zolang er aantoonbaar voldoende ruimte is binnen het bestaande havengebied. Ik zou mij zelfs kunnen voorstellen dat wij veiligheidshalve dan maar vastleggen dat er gedurende de looptijd van de nota Ruimte geen bovenregionaal bedrijventerrein in de Hoekse Waard zal worden aangelegd.

Het is goed dat de nota Ruimte expliciet aandacht besteedt aan het ruimtegebruik op de Noordzee. Vanaf de kust gezien zou je het niet zeggen, maar het is er druk. Wij missen echter wel een integrale visie op de Noordzee. Ook zouden wij graag een aanzet zien tot een goede afstemming van activiteiten. Ik denk dan aan een goede internationale afstemming, maar ook aan afstemming tussen de verschillende ministeries. Ook daarop wil ik graag een reactie van de minister.

Het is mijn fractie gebleken dat het zuidoostelijke deel van de Zuidplaspolder ongeschikt is voor grootschalige bebouwing. Dat heeft ook te maken met het waterpeil. Wij stellen voor, dit deel bij het Groene Hart te trekken en de grens aan te passen, zodat hier hetzelfde beschermingsniveau gaat gelden.

Mijn fractie is teleurgesteld wat Zwolle betreft. In de vijfde nota had Zwolle een positie. In deze nota is het benoemd als scharnierpunt. Een scharnierpunt is echter een voorbeeld van klankenlyriek. Het is een mooi woord, maar het heeft geen enkele inhoud. Wij zouden graag zien dat de positie van Zwolle in deze nieuwe nota weer steviger wordt. Ook voor de stedendriehoek vragen wij aandacht. Moties die daarvoor een betere positie voorstellen, zullen wij steunen.

Ten aanzien van Westergo sluit ik mij aan bij wat de heer Verdaas van de PvdA-fractie heeft gezegd en wat ook al is aangehaald door anderen. Ik beschouw het als een schrijffoutje van de minister en neem aan dat het nationale landschap daar geschrapt wordt.

Ik wil eindigen met een uitspraak van de heer Van Bochove die nu weer aangeschoven is. Hij heeft iets gezegd waar mijn fractie het buitengewoon mee eens is, namelijk dat het Rijk niet alleen verantwoordelijkheid moet nemen voor de hoofdstructuur, maar dat het ook verantwoordelijkheid zou moeten nemen voor kansrijke regio's in het hele gebied. De woordvoerder van de CDA-fractie heeft veel gezegd waar ik het niet mee eens ben, maar dit punt is de fractie van de ChristenUnie uit het hart gegrepen. Ik ben blij dat wij het op dit punt helemaal met elkaar eens zijn. Ook ik wil de minister dit graag op het hart drukken.

De voorzitter:

Dit was mevrouw Huizinga-Heringa. U hebt nog twee minuten over voor uw tweede termijn. Het woord is aan de heer Van der Staaij van de SGP-fractie.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Wij hebben ruim een halfjaar geleden een hoofdlijnendebat gehad over de nota Ruimte. De hoofdlijnen van onze reactie heb ik toen gegeven. Ik zal dat niet allemaal meer herhalen, maar ik wil wel terugkomen op wat mijn fractie de grootste zorgpunten acht. Voor een aantal punten wil ik nog aandacht vragen en op een aantal andere wil ik nader ingaan.

Kenmerkend voor de nota Ruimte lijkt vooral te zijn dat zij de ruimtevraag wil accommoderen. Ik zie een vooral faciliterende rol voor het Rijk en mis eigenlijk een meer normatieve benadering. Ik mis voorts het trekken van grenzen en het hardop maken van keuzes. Of alle ruimteclaims terecht zijn, is geen vraag die de hoogste prioriteit krijgt. Het Rijk faciliteert. Minister Dekker geeft de ruimte. Op papier kent de nota noties die dit nuanceren, maar het gevaar blijft dat de uitstraling van de nota in de praktijk die van een ruimtelijke vrijbrief kan zijn en dat acht ik onwenselijk.

Een expliciet kritiekpunt is in dit kader dat veel bouwen buiten de steden de trek uit de stad van de middeninkomens en de hogere inkomens alleen maar zal versnellen, met als gevolg nog grotere mobiliteitsproblemen. Daar staan wij dus kritisch tegenover. Wel steunen wij de beleidsaanpassing die het mogelijk moet maken om juist wel te bouwen voor de eigen bevolking, om zo de leefbaarheid van het platteland te verbeteren. Dit vergt echter nog wel een aanpassing van de Huisvestingswet.

Voorzitter. De sturingsfilosofie legt veel verantwoordelijkheden decentraal. Dat is goed, dat spreekt ons aan, maar dan moeten er wel harde garanties bestaan voor een kwalitatief beleid. Daarover bestaan nog steeds veel zorgen. Ik vraag mij af of de decentrale overheden door de band genomen wel voldoende beschikken over een adequaat financieel en juridisch instrumentarium om hun grotere verantwoordelijkheid gestalte te geven. Daarbij denk ik ook aan de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening als een instrument uit de gereedschapskist van de decentrale overheden. De nieuwe WOR laat nog wel een tijd op zich wachten, terwijl de nota als het goed is binnen afzienbare tijd kracht van wet zal krijgen. Hoewel, dat dachten wij ook toen we met de finale behandeling van de Vijfde nota op de Ruimtelijke Ordening bezig waren en wij zijn nu ruim drie jaar verder. Anders dan bij de behandeling toen heb ik echter nu nog geen signalen gezien van een dreigende kabinetsval. Is de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening niet onmisbaar voor een goede uitvoering van de nota Ruimte? Hebben wij zo meteen niet een nota Ruimte zonder een daarbij passend instrumentarium?

Een belangrijk punt is ook dat in een vorig overleg uitdrukkelijk de vinger is gelegd op de magere mogelijkheden van het Rijk om de regie in handen te houden en de kwaliteit van de uitvoering te bewaken. Kortom, dreigt er niet een kloof te ontstaan tussen ambities en uitvoering? De minister gaat daar in de toelichtende brief van 13 juli wel nader op in, maar ik mis toch een duidelijk houvast in de zin van toetsingscriteria en randvoorwaarden waardoor die kwaliteit voldoende geborgd zou zijn in de praktijk. Daar vraag ik toch nadrukkelijk nog aandacht voor. Daarnaast lijkt het mij ook nodig dat het Rijk goed in de gaten houdt hoe de decentrale overheden in de praktijk zullen omgaan met de verkregen beleidsvrijheid. Dat vraagt een goede monitoring, evaluatie en zonodig bijstelling.

Wat de rijksverantwoordelijkheid betreft, leg ik ook de vinger bij de naleving van Europese richtlijnen. Zo zijn er inmiddels allerlei befaamde richtlijnen voor de luchtkwaliteit. De nota Ruimte zegt vooral dat de overheden zich daaraan moeten houden, dat dit dus randvoorwaarden zijn voor het beleid. Dat is echter niet voldoende. Als je kijkt naar recente rechterlijke uitspraken rondom de luchtkwaliteit, is wel de vraag in hoeverre het ruimtelijke beleid er ook op ingericht is, de doelstellingen van die richtlijnen te behalen. Daar ligt de verantwoordelijkheid van het Rijk zelf voor het ruimtelijk beleid. Het moet een actieve rol spelen. Die wordt tot nu toe onvoldoende waargemaakt. Een ander belangrijk kritiekpunt is de onevenredige aandacht die de randstad krijgt. De potenties van de gebieden daarbuiten krijgen onvoldoende prioriteit. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt over de positie van Zwolle en over de as Leeuwarden-Harlingen.

Op het gebied van water is het van belang dat er een adequate doorwerking is van de nota in de ruimtelijke praktijk. Volgens de nota moet water een integraal onderdeel worden van de ruimtelijke planning. Wat zijn de waarborgen? Er is een aantal indicatieve beleidsuitspraken met een eventuele vastlegging van de concrete beleidsbeslissingen op decentraal niveau, maar het is op een aantal onderdelen de vraag of de sturing op de uitvoering van het gewenste waterbeleid voldoende uit de verf kan komen. Ik denk hierbij aan de koppeling tussen waterdoelstellingen enerzijds en verstedelijking en economische activiteiten anderzijds, maar ook aan de relatie tussen het regionale watersysteem en het hoofdwatersysteem. De relatie tussen deze systemen is juist in de economisch sterke gebieden uitermate belangrijk.

Er wordt in de nota heel veel aandacht geschonken aan de ontwikkeling van verharding, asfalt en bebouwing, terwijl daarbij niet zichtbaar rekening wordt gehouden met het watersysteem. Gelet op deze zorgpunten wil ik ervoor pleiten om de waterparagraaf in structuurplannen en bestemmingsplannen een zwaardere lading te geven. De Adviescommissie Water bepleitte in dit verband opname van het kostenveroorzakersbeginsel in het Besluit op de ruimtelijke ordening.

Een ander punt dat ik aan de orde wil stellen, betreft de plannen voor de Zuidplaspolder. Er wordt in dit gebied rond 2010 een stad gepland met naar ik begreep vele tienduizenden inwoners. Er is zelfs gesproken over 70.000 inwoners. Is dat een realistische inschatting? Dit wordt een nieuw Zoetermeer. Die stad is gepland in een gebied dat altijd tot het Groene Hart is gerekend, tot het agrarische gebied. De omvang van de verstedelijkingsplannen wordt nog imposanter als ook de direct aangrenzende, toekomstige wijken worden meegeteld. Dan ontstaat een leefomgeving tussen Zoetermeer en Gouda van een kleine 100.000 mensen. Er is ook sprake van de aanleg van een kassengebied voor Westlandse tuinders die in eigen omgeving niet meer kunnen uitbreiden. Wat betekent dit voor deze regio? Wat betekent het voor de infrastructuur en de filedruk op de omringende snelwegen? Er zijn ook vragen met betrekking tot het wegtrekken van bepaalden mensen uit steden. Wat betekent het voor de landbouw dat opnieuw een stuk landbouwareaal wordt ingenomen door bebouwing?

Het belangrijkste kritiekpunt is dat deze stad is gepland op zo ongeveer het laagste deel van Nederland. Er zijn hier plekken die meer dan zes meter onder de zeespiegel liggen. Opborrelend zout grondwater is daar nu al een probleem. De afgelopen jaren hebben wij geleerd dat het water zich niet zomaar laat insnoeren. De nota Ruimte kent aandoenlijke frasen over het belang van water als ordenend principe, maar hoe zijn deze zaken met elkaar te rijmen? Wat hebben al die woorden om het lijf als toch op deze plaats zo'n nieuwe stad wordt gepland?

Er is al veel aandacht besteed aan de Hoekse Waard. Dat is niet nieuw. Bij de behandeling van de Vijfde nota is hier ook aandacht aan besteed. Er is toen ook al veel gesproken over het nut en de noodzaak van bedrijventerreinen. Kennelijk hebben de vele jaren die sindsdien zijn verstreken nog niet de verlossende antwoorden gebracht voor veel fracties. Nu is zichtbaar dat de Hoekse waard van nationaal landschap tot leverancier van een bovenregionaal, grootschalig bedrijventerrein is geworden. Daarmee betoont de rijksoverheid zich geen betrouwbare en bestendige partner. In dit opzicht is er niet bepaald sprake van een uitwerking van deel 1 van de Vijfde nota. Mijn fractie heeft altijd gezegd dat er binnen de Hoekse Waard ruimte moet zijn voor regionale bedrijvigheid, dus niet havengerelateerd, maar dat er geen ruimte moet zijn voor overloop vanuit de Rotterdamse haven.

Wij wijzen de grootschalige plannen die nu in de nota Ruimte staan af. Wij vinden dat de reservering van 300 ha voor bedrijventerreinen aanslag betekent op de openheid, schoonheid en agrarische belangen van het gebied. Wat betreft infrastructurele ontsluiting is dit gebied niet bij uitstek geschikt voor een grootschalig bedrijventerrein. Ik wijs er ook op dat in het verleden is gezegd dat het niet gaat om een behoefte op de lange termijn, daarvoor is er de Tweede Maasvlakte, maar om de middellange termijn. Hier wordt al heel lang over gesproken, dus van die middellange termijn is toch wel al een stuk verstreken. Nog even en dan moet die tijd toch wel echt verstreken zijn. Hoe zit het met het nut en de noodzaak van zo'n bedrijventerrein? Wij gaan er vooralsnog van uit dat er geen sprake is van nut en noodzaak, gezien de lange tijd dat hierover gesproken is.

Wij hebben zojuist een brief gekregen met een reactie op het onderzoek naar de ruimteclaim van bedrijventerreinen. Het is mij opgevallen dat de regering daarin erkent dat er bij de ruimtedrukscenario's van oude groeicijfers uit 1999 is uitgegaan. Als bedrijven van deze oude cijfers uitgaan, zal het heel gauw mis gaan met de afzet van hun producten. Bovendien staat er in die brief dat er over twintig jaar een overschot van de vraag naar bedrijventerreinen nodig is. De kritiek luidt dat er dan geanticipeerd moet worden op de tijd die daarop volgt. Eerlijk gezegd, vind ik dat een weinig overtuigende redenering.

Ik kan mij aansluiten bij de al gemaakte opmerkingen over de Westergozone, een van de vijf economische kernzones die een aantal jaren geleden in Noord-Nederland zijn aangewezen. Wij vinden het vreemd dat deze zone nu als nationaal landschap is aangewezen.

Ook wij vinden dat er te veel ruimte wordt gereserveerd voor de groei van Schiphol. Dat is te royaal en daarmee is die reservering te beknottend voor bouwmogelijkheden van de desbetreffende regio (Haarlemmermeer en Amstelveen). Alternatieve bouwmogelijkheden zijn niet gemakkelijk beschikbaar. Uit de informatie die ons heeft bereikt, maken wij op dat er bij Schiphol met een minder royale ruimtereservering volstaan kan worden.

Wij vinden het van groot belang dat ook de agrarische landschappen een sterke positie krijgen. Een concreet zorgpunt in dit verband is het volgende. Aan de ene kant wordt er gezegd dat bij de veenweidegebieden in het Westen de landbouw een belangrijke rol moet blijven vervullen. Aan de andere kant mag er niets gebeuren met een verlaging als gevolg. In hoeverre is dat met elkaar te rijmen?

In de Koekoek, een tuinbouwgebied in de regio van Kampen, is in de afgelopen jaren veel geïnvesteerd. Dat krijgt onverwacht geen status om verder ontwikkeld te worden. Dat heeft voor de regio echter grote sociaal-economische nadelen. Hoe is deze afweging tot stand gekomen? Waarom worden de in het verleden ingezette ontwikkelingen niet doorgezet?

Tot slot merk ik op dat het positief is dat de Duin- en Bollenstreek als greenport wordt aangewezen. Er blijft overigens een groot spanningsveld tussen deze toebedeelde functie en de verstedelijkingsopgave van 10.000 tot 20.000 woningen in de zone Leiden, bollenstreek, Haarlemmermeer. Had in dezen geen duidelijker keuze gemaakt moeten worden? De ontwikkeling tot greenport betekent ook prioriteit bij infrastructurele voorzieningen. Dat is nu al een groot probleem. Wat zijn de plannen daarover?

De vergadering wordt van 15.26 uur tot 16.00 uur geschorst.

MinisterDekker

Voorzitter. Ik stel het zeer op prijs dat de geachte afgevaardigden zo indringend over de schets van de nota Ruimte hebben gesproken en ik zal daar zo goed mogelijk vanuit de verschillende onderdelen op ingaan. De opzet is om eerst de doelen, de sturingsfilosofie en de internationale aspecten te bespreken. Vervolgens zal ik stilstaan bij het onderwerp basiskwaliteit en de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Ook zal ik ingaan op de aspecten van de basiskwaliteit betreffende de open ruimte, op het bundelingsbeleid voor verstedelijking, het locatiebeleid, de bedrijventerreinen en de bufferzones. Bij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur zal ik als minister van VROM in het bijzonder aandacht besteden aan de nationale stedelijke netwerken. Vervolgens kom ik op de uitvoering van het beleid.

Onze taakverdeling houdt in dat collega Veerman de groene aspecten van de nota Ruimte voor zijn rekening neemt, alsmede de landbouw, terwijl minister Peijs het verkeers- en vervoersbeleid, waaronder Schiphol, en het waterbeleid zal behandelen. Gezien de afwezigheid van mevrouw Van Gennip zal ik ook de onderwerpen die Economische Zaken betreffen voor mijn rekening nemen en aandacht besteden aan de ruimtelijk-economische kanten van het ruimtelijke beleid, waaronder de bedrijventerreinen.

Op 28 juni 2004 heb ik met de Kamer over de hoofdlijnen van de nota Ruimte gesproken. Wij zijn intussen een aantal maanden verder en in die tussentijd zijn de nota Vitaal Platteland en de nota Pieken in de Delta behandeld. Wij zijn als kabinet natuurlijk blij met de steun die de Kamer daarbij heeft uitgesproken. Eind december vorig jaar is de nota Mobiliteit in uw Kamer besproken en het kabinet streeft er dan ook naar de Kamer nog dit jaar het kabinetsstandpunt bij deze nota ter behandeling toe te sturen. In de komende maanden zal de Kamer het actieprogramma Ruimte en Cultuur toegestuurd krijgen. Hiermee zal dan dit jaar de integrale nota en de daarbij behorende uitwerking ter besluitvorming zijn voorgelegd. Dit is een belangrijke en bijzondere mijlpaal, zo denk ik.

In antwoord op de heer Verdaas merk ik op dat de nota Ruimte inderdaad een integrale kabinetsnota is, waaraan ook andere ministers zich hebben gecommitteerd. Daarmee is er de garantie dat andere rijksnota's binnen de nota Ruimte passen en dat bij de uitvoering van het beleid conform de nota Ruimte wordt gehandeld. Zo staan in de nota Ruimte de hoofdverbindingsassen die in de nota Mobiliteit verder worden uitgewerkt. Ook staan in de nota Ruimte de kaders voor de nationale landschappen en voor de EHS die verder in het beleid van LNV tot uitvoering worden gebracht.

Ik hoop dat wij ter ondersteuning van het ruimtelijke beleid dit voorjaar met de Kamer ook belangrijke stappen kunnen zetten op het terrein van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening en op dat van het grondbeleid. Deze zaken vormen voor mij een drieluik waarmee de uitvoering van het ruimtelijke beleid zijn vervolg kan krijgen. Ik kom later nog terug op de onderlinge relatie hiertussen.

Ik wil nu even stilstaan bij de hoofddoelstellingen van het beleid. Het hoofddoel van het beleid, weergegeven in deze nota Ruimte, is het scheppen van ruimte. Dit kan uiteengelegd worden in de vier doelen die het kabinet nastreeft met het ruimtelijke beleid. Het beleid heeft een economisch doel, maar gaat ook in op krachtige en leefbare steden en een vitaal platteland. Het gaat daarbij om het waarborgen van bijzondere waarden, om een goede bereikbaarheid en om veiligheid. Dat is derhalve niet een eendimensionale lijn zoals de heer Verdaas het aangeeft.

Het is niet toevallig dat ik bij deze meer concrete uitwerking van het hoofddoel de economie als eerste noem. De economie, de werkgelegenheid en de Nederlandse concurrentiepositie staan nog steeds onder druk. Collega Van Gennip wees in dit verband recentelijk al op een OESO-voorspelling. Herstel van het groeivermogen en versterking van de concurrentiepositie is werkelijk cruciaal. Dat mogen wij benoemen; het is ook van belang dat het wordt benoemd. Wij zetten in op maximale versterking van de concurrentiepositie. Het gaat hierbij om het zorgvuldig en integraal afwegen en afstemmen, waarbij met de schaarse ruimte efficiënt, duurzaam en rekening houdend met veiligheid, leefkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit invulling wordt gegeven aan de ruimtevraag van die vele functies. Naar mijn oordeel staat dat zeer adequaat verwoord in de nota.

Ook de internationale aspecten van het beleid spelen een grote rol. Het gaat om de verbetering van de concurrentiepositie van Nederland en Europa, het actief anticiperen op het internationaal beleid en overname van vastgestelde afspraken en richtlijnen. Versterking van de concurrentiepositie van Nederland gaat niet ten koste van die van Europa. Het moet gelijktijdig bijdragen aan de kracht en positie van Europa in de wereld. De ontwikkeling van meer territoriale cohesie kan daaraan bijdragen, zoals ik ook op de EU-ministersconferentie in Rotterdam eind november al heb besproken, die daaraan was gewijd. De nota Ruimte verwijst in dit verband niet voor niets naar de Lissabonstrategie en haakt daarop aan met kennis- en innovatieclusters en met de inzet op sterkte en op kansen. Voor mij is het vanzelfsprekend dat ik internationale regels en afspraken in de nota Ruimte heb overgenomen. Ik vind het belangrijk om aan die eisen te voldoen. De Vogel- en Habitatrichtlijn, het soortenbeleid en mondiale afspraken over bijvoorbeeld het werelderfgoed zijn zo gewoon een onderdeel van het nationale beleid. Datzelfde geldt trouwens voor de grensoverschrijdende aspecten van het beleid en de benodigde internationale samenwerking waarop de heer Van Bochove doelt, bijvoorbeeld in de zuidwestelijke delta, Zeeuws Vlaanderen of over de Noordzee. Op de vraag over de notitie over de Noordzee zal mijn collega Peijs terugkomen. Verder noem ik Zuid-Limburg. Ik vind het dan ook belangrijk dat er bij de implementatie van de kaderrichtlijn Water en de evaluatie van de kaderrichtlijn Luchtkwaliteit actief wordt gewerkt om ervoor te zorgen dat de EU rekening houdt met de specifieke Nederlandse omstandigheden. Daar werken wij ook aan, zoals de staatssecretaris al heeft aangegeven.

De internationale kanten van de nota zijn op deze manier concreet en helder. De suggestie van de heer Van Bochove en de heer Verdaas om bij de uitvoering goed te kijken waar anderen tegenaan lopen, bijvoorbeeld in de regelgeving, is hierop een welkome aanvulling wat mij betreft. De vraag van de heer Geluk op dit punt heb ik daarmee hopelijk beantwoord.

De heerVan Bochove(CDA)

De minister spreekt over een welkome aanvulling. Op zichzelf is het plezierig om dat te vernemen, maar hoe vertalen wij dat in concrete maatregelen? Als bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel Zuid-Limburg afspraken wil maken met die van Aken en Luik, dan kan dat niet. Dat is toch raar, want het is een regio. Kunt u toezeggen dat er binnenkort zodanige veranderingen in de regelgeving komen dat wij die slag daarop kunnen maken?

MinisterDekker

Mijn collega Van Gennip heeft daarover al iets gezegd in verband met het grensoverschrijdend werken. Regelgeving die dat grensoverschrijdend werken belemmert, wil ik inventariseren en analyseren om vervolgens te kijken wat wij daarmee kunnen doen. Dat komt ook tot uiting in beperkende of tegenstrijdige regelgeving.

De heerVan Bochove(CDA)

Kunt u die inventarisatie binnen een bepaalde periode aan de Kamer voorleggen, zodat wij daarover concrete afspraken met u kunnen maken?

MinisterDekker

Ik wil u er graag nader over informeren nadat ik dat met mijn collega van Economische Zaken heb afgestemd.

De heerVerdaas(PvdA)

Voorzitter. Ik wil nog iets zeggen naar aanleiding van mijn opmerkingen en de reactie van de minister over de vermeende integraliteit van de nota. De minister zegt: in de nota Mobiliteit, de Agenda vitaal platteland en andere nota's staan geen zaken die tegenstrijdig zijn met hetgeen in de nota Ruimte staat. Mijn vraag is of de minister één voorbeeld kan noemen van een uitspraak die een bepaald departement zonder de nota niet zou hebben gedaan. De nota Ruimte moet een kader zijn voor de andere departementen. Waarin zit die concrete betekenis van de nota, waardoor de andere departementen in hun keuzes inderdaad in dat kader gedwongen worden? Dat geeft betekenis aan een integrale nota.

MinisterDekker

In de eerste plaats wordt door de keuze van het kabinet om integraal te werken, vooraf met elkaar bepaald dat daarin de elementen van ruimtelijke functies ook allemaal aanwezig zijn. De hoofdverbindingsassen bijvoorbeeld, een belangrijk punt, zijn opgenomen in de nota Ruimte en de uitwerking staat in andere nota's. Voor de uitgangspunten rond het Vitaal platteland geldt hetzelfde: de omschrijvingen vind je in de nota Ruimte, de uitwerking daarvan vind je in het Vitaal platteland. Hetzelfde geldt in feite ook voor de Gebiedsgerichte economische perspectieven. In de samenvatting van de GEP, "Pieken in de delta", vind je letterlijk terug hoe de economische ontwikkelingen zich verhouden tot de ruimtevragende functies. Die zijn aangegeven in de nota Ruimte en zijn uitgewerkt in de GEP.

De heerGeluk(VVD)

De Kaderrichtlijn water, de Luchtkwaliteitrichtlijn en zelfs de Nitraatrichtlijn zijn allemaal richtlijnen die Nederland op een bepaalde manier heeft toegepast, waardoor de ontwikkelingen om de concurrentiepositie in Nederland sterker te maken, juist in gevaar worden gebracht. Daarover maak ik mij zorgen. Met het toepassen van de richtlijnen zoals door Europa wordt opgedragen, is niets mis. Er bestaat echter een probleem in de manier waarop Nederland die effectueert.

MinisterDekker

Dat is ook de reden waarom het het uitgangspunt van het kabinet is om vooral te kijken naar de doelstelling van de Europese richtlijn, de consequenties van de toepassing ervan en de manier van omgaan ermee. De situatie rond de Nitraatrichtlijn zal mijn collega van LNV goed kunnen verduidelijken. Op het punt van de luchtkwaliteit worden wij geconfronteerd met een heel lastige normstelling. De normen zijn zo hoog dat wij er op korte termijn niet aan toe kunnen komen. Wij hebben een rol in relatie tot de Europese Commissie. Die rol hebben wij opgepakt, zoals de Kamer in de brief van de staatssecretaris heeft kunnen zien. Wij vragen om ruimte tot 2010. In die tijd willen wij bezien op welke manier wij een goede vertaalslag kunnen maken. Nederland mag niet op slot worden gezet. Wij moeten heel goed kijken naar de aanpak bij de bron. Daarin investeren wij ook. Uiteindelijk zullen wij zowel voor de hoofdverbindingsassen als voor de bebouwing een redelijk antwoord moeten geven. Het blijft een attentiepunt voor ons. Het kabinet neemt het hoog op.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Zegt de minister nu dat Nederland ervoor lobbyt om de luchtkwaliteitsnorm versoepeld te krijgen? Dat hebben wij van staatssecretaris Van Geel nog net niet mogen horen.

MinisterDekker

Van mij heeft u het ook niet gehoord. De staatssecretaris heeft duidelijk aangegeven wat zijn aanpak is.

Ik kom op de sturingsfilosofie. Het kabinet presenteert met de nationale ruimtelijke hoofdstructuur en de basiskwaliteiten een pragmatische en integrale benadering, die uitgaat van kansen en inspeelt op de problemen. Daarbij wordt geen eindbeeld vastgelegd of blauwdruk gecreëerd. Wij geven wel richting aan wonen, werken en infrastructuur en wij creëren waarborgen voor de veiligheid en voor het behoud en de ontwikkeling van essentiële kwaliteiten van natuur, cultuurhistorie en landschap. Dat is natuurlijk waar het om gaat. Verwijzend naar het Ruimtelijk Planbureau riep de heer Verdaas de overheid op om tot een inspirerende rol en een visie op de identiteit van Nederland te komen. Ik open graag de discussie over de bijdrage van de gebouwde omgeving of de cultuurhistorie, maar ook van de hedendaagse architectuur of stedenbouw aan de identiteit van Nederland. Zulke dialogen zijn natuurlijk alleen maar vruchtbaar als deze kunnen worden vertaald naar concrete projecten en niet als het Rijk dé Nederlandse identiteit als een soort grondwet voor ruimte vaststelt. Ik voel weinig voor een abstracte Haagse discussie waarmee burgers weinig opschieten. Laten wij de dialoog dus vooral ophangen aan bijvoorbeeld de rijksprojecten die de komende tijd mede door dit kabinet worden geïnitieerd. Daar zitten ook de accenten, of het nu gaat om cultuurhistorie, het landschap, de stedenbouw of de architectuur en dergelijke. Ik denk dat de dialoog op die manier van wezenlijk belang is.

De heer Verdaas riep in zijn bijdrage op, niet alleen helder te zijn over het hoe, maar ook over het wat. Hij stelde dat hiervoor eerst het zelfbeeld nodig is, dat naar zijn oordeel in de nota ontbreekt. Ik vind dat de heer Verdaas hiermee een karikatuur maakt van de nota. Naar mijn oordeel wordt in deze nota een heldere visie gegeven op Nederland. In de nota wordt aangegeven wat wij als Rijk belangrijk vinden, de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Dat is nogal wat. In de nota geven wij ook aan wat wij daarmee willen. Met de normen en eisen die ik stel in de vorm van de vereiste basiskwaliteit geef ik aan welke waarden dit kabinet wil borgen. Het grote verschil met de stelling van de heer Verdaas, zoals ik hem althans versta, is dat ik dit niet allemaal zelf doe, maar de regio's ook vraag om hieraan invulling te geven. Binnen de gestelde kaders van de ruimtelijke hoofdstructuur en de basiskwaliteit krijgen regio's de ruimte om er door integrale gebiedsopgaven en regionale ontwerpen invulling aan te geven. Ik was heel blij met de uitspraak "laten wij beginnen met de gebiedsgerichte ontwikkeling" want die sluit hierop aan. Er is dus geen sprake van ondoorzichtige onderhandelingsplanologie, zoals de heer Verdaas het noemde, waarbij het lijkt dat iedereen een inbreng kan hebben zonder kaders. Er is wel sprake van gebiedsgerichte ontwikkeling binnen heldere kaders. Ten slotte zorgt het kabinet hierbij ook voor instrumenten: de WRO, het grondbeleid en gedecentraliseerde middelen. Mevrouw Huizinga heeft al op het grondbeleid gewezen. Wij spreken er op 1 februari over in een algemeen overleg.

Ik laat de regio's niet zwemmen, maar stimuleer en faciliteer hun aanpak. Ik verwijs daarvoor naar de programma-aanpak, maar ook naar de adviescommissie Gebiedsontwikkeling die ik heb ingesteld onder leiding van Riek Bakker. Een ander voorbeeld om een signatuur te geven is het Architectuurfonds. Darnaast zijn er de rijksprijs voor goed opdrachtgeverschap en het projectbureau Belvédère. Niet alleen kennen wij het instituut Rijksbouwmeester, maar ook is het kabinet inmiddels akkoord gegaan met een instituut rijksadviseurs rondom de Rijksbouwmeester, bijvoorbeeld een rijksadviseur voor het landschap, een rijksadviseur voor de cultuurhistorie en een rijksadviseur voor infrastructuur. Naar mijn overtuiging zal dit een integrale en belangrijke bijdrage leveren aan ontwerpen en aan gebiedsgerichte aanpak. Het kabinet investeert ook fors in kennisontwikkeling, bijvoorbeeld in het Habiform-programma. Er wordt dus alles gedaan om het goed te ondersteunen.

De heerVerdaas(PvdA)

De discussie over het zelfbeeld is volgens mij helemaal niet abstract. De simpele vraag is: wordt in de nota Ruimte inzicht gegeven in hoe bijvoorbeeld een Noordvleugel of het Groene Hart er over twintig jaar uit kan, mag of moet zien? Wat is daarbij een gewenst beeld? Het zijn ook de woorden van het Ruimtelijk Planbureau. Het moge helder zijn dat ik het daarmee eens ben. De minister zegt: het moet nog blijken, die ontwerpen komen wel. Maar ik weet niet waar zij uiteindelijk wil uitkomen. Het in alle openheid voeren van een gesprek over hoe het zich straks laat lezen, is iets anders dan een blauwdruk opleggen. Verwacht mag toch worden dat het duidelijk wordt in de nota Ruimte. Het zit er evenwel niet. Ik zou het wel anders willen, maar ik heb het niet kunnen vinden.

MinisterDekker

De nota Ruimte schetst bijvoorbeeld verschillende opgaven voor de Noordvleugel. Wat is nu leidend behalve het werken binnen een kader waarvan de basiskwaliteit een van de onderdelen is? Daarin wordt weer onderscheid gemaakt in een viertal wettelijke elementen en een drietal procesmatige elementen. Het Rijk geeft in de nota Ruimte aan welke projecten het belangrijk vindt. In de programma-aanpak is nog duidelijker gemaakt om welke andere onderdelen dan infrastructuur, stedelijke en landschappelijke het gaat. Over dat kader waarin de ontwikkelingen moeten plaatsvinden, moet wel met de desbetreffende regio's worden gesproken. Laat ik het maar even foto's noemen. Die van 2020 met een doorkijkje naar 2030 kunnen wat mij betreft uitsluitend met de regio's samen worden gemaakt. Ik wil zeker geen blauwdruk opleggen, de discussie over de gedachte ontwikkeling wordt met de desbetreffende regio gevoerd en daaruit vloeit die foto voort die aangeeft welke accenten zijn gelegd, ervan uitgaande dat onderwerpen als veiligheid, gezondheid, milieu en natuur gewaarborgd zijn door het kader van de basiskwaliteit. Met deze benadering durven wij de regio's de ruimte en het vertrouwen te geven en proberen wij gezamenlijk tot die integrale benadering te komen. De stappen in dat hele proces worden natuurlijk ook gemonitord.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik begrijp dat de foto's samen met de regio's worden gemaakt en dat die de basis vormen voor de verdere ontwikkeling. Dat komt dan wel erg dicht in de buurt van wat ik voorsta, namelijk dat het Rijk zegt verantwoordelijk te zijn, maar ook dat het dit alles niet alleen wil doen. Dat gebiedsgerichte ontwerp, noem het een foto of een zelfbeeld, is wel de mal, het kader waarbinnen de uitvoering moet plaatsvinden!

MinisterDekker

Die foto is de uitkomst van het proces dat wij met de regio's ingaan. Het resultaat staat dus niet van te voren vast, van te voren ligt er ook geen pentekening of een negatief. Er liggen van te voren wel uitgangspunten en kaders, maar die worden samen met de regio's uitgewerkt. Daarom hecht ik ook zo veel belang aan de voorbeeldprojecten die de provincies hebben gekozen en door mij zijn bevestigd. Daarmee proberen wij ervaring op te doen met het gezamenlijk komen tot dat beeld van 2020 met dat doorkijkje naar 2030.

De heer Duyvendak sprak over de scenario's van het RIVM. Het rapport waarom het hier gaat, is een achtergrondstudie bij de duurzaamheidsverkenning van vier wereldbeelden die collega Van Geel op 20 oktober jl. aan de Kamer heeft aangeboden. In de achtergrondstudie zijn die vier wereldbeelden naar ruimtelijke beelden vertaald. In tegenstelling tot hetgeen het NRC berichtte, gaat de studie niet over de effecten van de nota Ruimte en het daarin verwoorde beleid. Ook is in de studie geen rekening gehouden met nieuwe instrumenten, zoals de herziene WRO of die welke in de brief over het grondbeleid zijn aangekondigd. Wel is er een vergelijking gemaakt tussen de in de nota Ruimte gestelde doelen en de uitkomsten van die scenario's. Die laat zien dat met name in de landschappelijk aantrekkelijke gebieden, de nationale landschappen, de verstedelijkingsdruk hoog zal zijn, zeker in de scenario's die een sterke bevolkingsgroei bevatten, maar de nota Ruimte bevat een groot aantal uitspraken om met die verstedelijkingsdruk in die kwetsbare gebieden om te gaan. De nota kiest dus wel degelijk. Overigens heb ik, zoals ook in de nota is aangekondigd, het Ruimtelijk Planbureau en het NMP gevraagd om de feitelijke verwachte ontwikkelingen tweejaarlijks te monitoren. Daarbij zullen dezelfde modellen als in deze studie worden gebruikt, maar dan wel aangevuld met het beleid en de instrumenten van de nota Ruimte.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Laten wij het nu niet verwarrender maken dan het al is. Ik heb gezegd dat er wereldbeelden ten grondslag liggen aan de keuzes die er zijn gemaakt. Ik heb de minister uitgedaagd om haar wereldbeelden expliciet te benoemen. Ik heb verder gevraagd of zij op een punt in het bijzonder wil ingaan, namelijk op haar opmerking dat de versterking van de internationale concurrentiepositie voorop staat. Is dit voor haar het hoogste doel, of kan het ook een beetje minder als daardoor andere waarden meer tot hun recht kunnen komen, bijvoorbeeld de waarden die ik in mijn wereldbeeld van belang vind? Dit is de achtergrond van dit debat. Zo zou het ook moeten worden gevoerd. De minister schetst nu alleen een procesmatige situatie.

MinisterDekker

Het kabinet heeft ervoor gekozen om een sterk accent op de economie te leggen, maar dit mag niet ten koste gaan van de wettelijke basiskwaliteit en een aantal waarden die daardoor geborgd moeten worden. Deze economische signatuur zal dan ook niet overal op dezelfde manier te herkennen zijn in de ontwikkelingsgerichte aanpak van gebieden. Dit wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat wij hebben gekozen voor een zogenaamde lagenbenadering. Wij proberen dus wel degelijk om de kwaliteit te waarborgen. In het beleid over heel Nederland zal die aandacht voor economie dus niet gelijkmatig naar voren komen. Wij proberen door die integrale benadering een balans te vinden. In sommige gebieden zal vooral worden geïnvesteerd in die economische signatuur en in andere gebieden worden andere waarden nadrukkelijk geborgd.

De voorzitter:

Ik vrees dat dit debat erg zal uitlopen als wij nu te veel tijd steken in de gekozen benaderingen. Ik stel voor dat de minister haar betoog over de sturingsfilosofie afrondt. Daarna kan nog een aanvullende toelichting worden gevraagd. Ik streef ernaar dat de termijn van de regering wordt afgerond tussen 18.00 en 19.00 uur. Na de avondpauze kan dan een begin worden gemaakt met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Kunt u hiermee instemmen?

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Nee, want dit debat gaat over nogal wat. Als de minister in anderhalf uur alle vragen moet beantwoorden, is er naar mijn mening geen sprake van een volwaardig debat met de Kamer.

De voorzitter:

De minister is al om 16.00 uur begonnen en er is dus meer tijd beschikbaar. Ik wil de discussies stroomlijnen en daarom heb ik mijn voorstel gedaan. Kunt u daarmee akkoord gaan?

De heerVerdaas(PvdA)

Ik laat dit van het antwoord van de bewindslieden afhangen, want ik kan nu nog niet voorzien waarop ik zal willen reageren. Als wij in tijdnood komen, moet het debat desnoods op een ander moment worden voortgezet.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij nu de minister haar opmerkingen over de sturingsfilosofie laten afmaken.

MinisterDekker

Ik heb in het hoofdlijnendebat al uitvoerig gesproken over de sturingsfilosofie die een wezenlijk onderdeel is van de nota. Zij vormt een belangrijk kader voor mijn mening over de vragen en voorstellen van de Kamer. Het Hoofdlijnenakkoord verwoordt dat het kabinet de overheid anders wil laten functioneren. Daarbij gaat het om meer samenhang in het rijksbeleid, om minder regels en om decentralisatie van verantwoordelijkheden; niet voor niets slaat "decentraal wat kan, centraal wat moet" aan. Er moet meer worden gestuurd op doelen dan op de manier waarop die doelen worden bereikt en er moet meer gebruik worden gemaakt van het initiatief en de creativiteit van andere partijen; meer ontwikkelen, minder ordenen; meer burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties en minder overheid; en daarom ook ontwikkelingsplanologie en integraal gebiedsgericht werken. Mijn collega van Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties geeft daarom ook vorm aan het project Andere Overheid. Alles heeft meer en betere resultaten tot doel, want dat telt.

Hetzelfde geldt voor de generieke regels die onder de noemer "basiskwaliteit" zijn opgenomen. Daarmee is het ruimtelijk beleid selectief en krachtig en wordt duidelijk op welke gebieden het Rijk zelf in belangrijke mate aan het stuur zit. Tegelijk creëert dit ruimte voor anderen – andere overheden, maar ook burgers en maatschappelijke organisaties – om zelf vorm te geven aan gebiedsgerichte ontwikkeling. Het Rijk stuurt alleen als het daarvoor de aangewezen partij is en laat de overige ruimte aan anderen. Voor mij is het vertrekpunt dat ieder binnen de gestelde kaders zijn eigen huiswerk goed doet. Het kabinet versterkt dus doelbewust de regiefuncties van de provincies in dit verband.

Dit is mijn antwoord op de vraag van mevrouw Huizinga. Haar mening dat de basiskwaliteit niet wordt uitgewerkt, deel ik dus niet. Uit hetgeen ik de Kamer heb gestuurd, blijkt dat basiskwaliteit een van de leidende beginselen is. In mijn reactie op uw voorstellen zal deze sturingsfilosofie sterk leidend zijn. Voorstellen die, door meer rijksbemoeienis, tegen de sturingsfilosofie indruisen, zal ik in mijn betoog dan ook kritisch beoordelen. Overigens ben ik het volstrekt eens met de heer Van Bochove dat de toevoeging van beleidsregels in de uitvoeringspraktijk waar mogelijk dient te worden vermeden; dat zou immers contrair zijn aan de sturingsfilosofie. De Kamer kan op mij en mijn collega's rekenen en erop vertrouwen dat ik maximale terughoudendheid zal betrachten als ik me in de toekomst genoodzaakt zie om alsnog extra beleidsregels uit te vaardigen. Ook ben ik bereid om deze eventuele extra beleidsregels – u weet dat ik ze liever voorkom – vooraf aan de Kamer voor te leggen; die dienen dan wel dezelfde betekenis te hebben als de PKB.

De heerVerdaas(PvdA)

Zoals opgemerkt, in mijn ogen zijn het "hoe" en "wat" onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de nota Ruimte staat dat het "wat" niet verandert, alleen het "hoe". Ik weet dat dit Huis niet de juiste plaats is voor al te abstracte, academische discussies, maar deze kwestie is wel essentieel: hoe kun je het "hoe" veranderen zonder andere uitkomsten te krijgen?

MinisterDekker

Over het "wat" hebben wij vaak gesproken, ook in de juridische betekenis ervan. Verandering van het "hoe" kan soms leiden tot een andere uitkomst, maar het betekent dat anders wordt gestuurd en een gerichte aanpak wordt gevolgd. Dat is nu net de ruimte die ik in de nota Ruimte geef.

Nu de basiskwaliteit. De nota Ruimte heeft betekenis voor heel Nederland en bevat diverse algemeen geldende uitspraken en regels, die helder maken wat van andere overheden mag worden verwacht: welke stappen moeten worden doorlopen, welke inhoudelijke criteria gelden? De vereisten voor provincies en gemeenten zijn overal dezelfde. Bij dit generieke beleid gaat het over heel veel uiteenlopende onderwerpen. In de nota heb ik al die generieke regels bij elkaar "basiskwaliteit" genoemd. In de brief van 13 juli heb ik ze nogmaals uitvoerig genoemd, zodanig dat zij overzichtelijk, op onderdelen zijn te vinden.

Ik ben het dan ook niet eens met de heer Geluk en de anderen die stelden dat het niet helder is wie wat moet doen. Het gaat mij ook te ver om te stellen dat de provincie over ruimte en de gemeente over wonen gaat. De regiefunctie van de provincies wil ik niet vanuit Den Haag inperken. Elke bestuurslaag houdt de eigen verantwoordelijkheid; ik torn daar niet aan. Ik stel vast dat in veel regio's intussen beter wordt samengewerkt. In de voorbeeldprojecten is de provincie ten volle aan zet in samenwerking met de gemeenten. Met het generieke beleid geeft het kabinet richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland op een manier die zorgt voor zorgvuldige en duurzame afwegingen in het gehele land. Een voorbeeld daarvan is de watertoets.

Met het oog op de vandaag naar voren gebrachte punten, besteed ik allereerst aandacht aan de te verwachten ruimtebehoefte. Daarna kom ik op de open ruimte en op het algemene bundelingsbeleid voor verstedelijking, het locatiebeleid, de bedrijventerreinen en de bufferzones. Ik besteed daarbij aandacht aan gezondheid en veiligheid. In het debat is een aantal keren gesproken over de open ruimte en de bebouwing die de kwaliteit van verschillende landschappen negatief beïnvloedt. Bij het opstellen van de nota hebben wij daar uitgebreid bij stilgestaan. De meest waardevolle delen van Nederland op het gebied van natuur, cultuur en landschap heb ik opgenomen in een nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Overigens komt collega Veerman nog te spreken over de nationale landschappen. Ook buiten die gebieden wil ik diverse belangrijke waarden borgen. Het is dan ook belangrijk dat die waarden in heel Nederland een expliciete plek hebben bij de ruimtelijke afwegingen. Het gaat om zowel behoud, versterking en vernieuwing van de kwaliteit van natuur, cultuur en landschap als adequate bescherming van de gewenste kwaliteiten. Het idee van de benutting van de bestaande bebouwing zoals mevrouw Van Velzen heeft aangegeven, bijvoorbeeld in de agrarische bebouwing, vind ik op zich prima. Ik werk dat graag nader uit omdat wij al eens eerder in een gemeente in Noord-Brabant hebben gezorgd voor mogelijkheden op dit punt. Ik stel een aantal voorwaarden aan provincies met betrekking tot nieuwbouw en hergebruik van bestaande bebouwing, maar de concrete invulling vindt op provinciaal niveau plaats. Het is best goed om het idee van mevrouw Van Velzen uit te werken.

MevrouwVan Velzen(SP)

In het onderzoeken van dit onderwerp stuit ik op het gevoelen van provincies belemmerd te worden door regelgeving. Alleen in de provincie Noord-Brabant wordt het concept toegepast. Ik ben blij dat de minister het wil onderzoeken en ik vraag haar om in de komende weken of maanden de mogelijkheden aan te geven en haar voorkeur daarin.

MinisterDekker

Ik zal met collega Veerman een en ander onder de loep nemen en met de provincies het traject aangeven dat gevolgd moet worden om tot verdere uitvoering te komen. Eventuele tegenstrijdige regels zijn een mooi onderwerp voor de herijking deregulering.

Gemeenten en provincies moeten gezamenlijk plannen en goede ontwerpen maken om de verrommeling te stoppen en meer kwaliteit te leveren. Dat kan alleen als er regels zijn die de hoeveelheid verspreide bebouwing beperken en als er eisen worden gesteld aan de inrichting van zowel stedelijke als meer landelijke gebieden. Om die reden heb ik in de nota het bundelingsbeleid opgenomen dat in heel Nederland van toepassing is. Voor de nieuwe bebouwing moet naar plekken worden gezocht in de bestaande steden en dorpen. In de nota wordt het 40%-criterium genoemd. De heer Geluk sprak over het 30%-criterium, maar in de nota staat het 40%-criterium als streven. Het is nooit anders bedoeld dan als streven. Dat percentage is hoger dan dat van 25 dat in de afgelopen jaren in de praktijk is gehaald. Het betreft een stevige ambitie. Uitleg moet plaatsvinden in de geclusterde bebouwing die aansluit op de bestaande ruimtelijke structuren. Optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en afstemming op de bestaande infrastructuur en op het watersysteem zijn in de nota uitgewerkt. Andere overheden moeten zich daar ook aan houden.

De heer Verdaas heeft gesproken over de zogeheten SER-ladder die daarbij aan de orde is geweest. Ik wil daarmee niet van bovenaf de voorkeursvolgorde voor nieuwe bebouwing voorschrijven, zoals hij suggereert. Wel wil ik zorgen voor een zorgvuldige afweging en een goede balans tussen de rode waarden aan de ene kant en de groene en blauwe aan de andere kant. Iedere gemeente zal deze elementen zeker meenemen in haar eigen structuurvisie of bestemmingsplan.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik heb een punt van orde. Nu blijkt driekwart van de nota te vallen onder het begrip basiskwaliteit. Zo staat het ook in de bijlage van de brief. Ik stel voor het nu als één blok te behandelen en de Kamer pas daarna de mogelijkheid te geven tot vragen stellen. Die kant ging het namelijk al een beetje op. Het lijkt mij toch goed om het onderwerp nu in blokken op te delen.

De voorzitter:

U heeft nu zelf geconstateerd dat het dus niet het geval is. Daarom vervolgt de minister haar betoog.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Dan keer ik terug naar het punt van de verdichting. Daarover zei de minister dat het streven 40% is, terwijl het 25% was. Is dit nu een voorbeeld waarin een grote ambitie afrekenbaar is en waarin het noodzakelijk is om een en ander zo te formuleren? Op die manier kan men komen tot een andere praktijk, waarmee ons land wordt opengehouden en de steden stevig worden gehouden. De minister zegt zelf dat het resultaat 25% is. Is de 40% als streven niet veel te conservatief? In de nota staat dat wordt uitgegaan van een realisatie van 25%.

MinisterDekker

Het woord "streven" houdt een streven in en het woord "ambitie" geeft eveneens een streven weer. Dat is altijd meer dat een intentie. Wij hebben het over 40% binnen bestaand stedelijk gebied. Ik heb dat een "stevige ambitie" genoemd en dat is het ook. Ik zei niet dat het dan uitkomt op de 25%, maar dat het substantieel meer is dan de 25% die de afgelopen jaren in de praktijk is gehaald. Daarbij realiseer ik mij dat in de praktijk van het bestaande stedelijke gebied de lastige locaties nu eerder aan de orde zijn. Dat betekent dat er nu een hele impuls moet zijn. Vandaar het streven van 40%. Je kunt die 40% niet zonder streven neerleggen. Dat is onmogelijk. 40% streven is een stevige ambitie.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Los van wat wenselijk is, vraag ik u waarvan u uitgaat. U schrijft namelijk ook dat het kabinet als achtergrond van de investeringsbeslissing een tegenvallende productie binnen bestaand bebouwd gebied van 25% hanteert. Betekent dit dat voor de steden bedragen worden gereserveerd om een ambitie van 25% te realiseren? Zoveel geld krijgen zij namelijk voor ISV en voor openbaar vervoer. Zij krijgen geen geld voor de ambitie van 40%.

MinisterDekker

Dat heeft de heer Duyvendak goed uitgelegd.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

U zegt dus te streven naar 40, terwijl u geld klaarlegt voor 25.

MinisterDekker

Ja, dat is waarvan wij nu uitgaan.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Zou het dan niet eerlijker zijn om ook op te schrijven dat u streeft naar 25?

MinisterDekker

Nee. Ambitie zegt altijd ook iets over datgene waarmee je verder wilt komen dan de afgelopen jaren. De afgelopen jaren is in de praktijk 25% gehaald. Het streven is 40%. Dat betekent dat het kabinet het heel belangrijk vindt om in de bundeling en de verdichting als het ware boven de 25% te gaan. Het budget hoeft niet alleen te komen van het Rijk. Voor de uitleg is 40% dus als streven genoemd. De uitleg moet plaatsvinden in de geclusterde bebouwing die aansluit op de bestaande ruimtelijke structuren. In de nota heb ik geschreven over optimale benutting van bestaand bebouwd gebied en over afstemming op de bestaande infrastructuur en het watersysteem. Andere overheden moeten zich daaraan ook houden.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Ik aarzel over het begrip basiskwaliteit. De minister sprak mij er net op aan. Ik wachtte even netjes tot het begrip zou zijn afgehandeld, maar zo langzamerhand loopt het een beetje weg. Daarom stel ik er nu een vraag over. De minister zegt dat zij de basiskwaliteit wel voldoende vindt. Ik vind evenwel dat het Rijk zich te weinig vastlegt op datgene waarop het lagere overheden wil aanspreken. Dat is toch het kenmerk van basiskwaliteit?

Ik vind het lastig om een vraag te stellen, want voor je het weet, raak je in een welles-nietes-discussie verzeild. De minister heeft de heer Verdaas geantwoord dat zij niet weet hoe de foto er over twintig jaar uitziet, omdat het samen met de regio's gebeurt. Voor mij komt daar juist de basiskwaliteit om de hoek kijken. De minister moet toch kunnen zeggen dat details anders kunnen zijn, maar dat bepaalde zaken er absoluut op een vastomlijnde manier uit zullen zien? Ik mis visie van de minister. Zij zegt niet wat zij precies wil en wat volgens haar bij basiskwaliteit hoort. Het spijt mij dat ik hier niet direct een vraag aan weet te koppelen, maar dat komt omdat ik vrees dat wij dan in een welles-nietes-discussie verzeild raken.

MinisterDekker

In de brief van 13 juli staat dat basiskwaliteit inhoudt dat er tijdig voldoende ruimte voor een aantal functies beschikbaar is. In de bijlage bij vraag 10 van de beantwoording van de schriftelijke vragen staan alle elementen omschreven. Daarvoor heb ik gezorgd omdat de Kamer deze vragen de vorige keer ook stelde. Het spijt mij dat dit nog niet duidelijk is. Bij ieder onderdeel staat beschreven wat daaronder wordt verstaan. Daar houd ik provincies en gemeenten ook aan. Zij zijn daar in heel Nederland op de zelfde manier voor verantwoordelijk. Dat is basiskwaliteit: spelregels, wettelijke regels. Dat staat ook zo omschreven. Het geheel nu toelichten vergt in mijn ogen te veel tijd.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Laat ik dan zeggen dat ik teleurgesteld ben.

De voorzitter:

Wij praten natuurlijk niet voor het eerst over deze materie; wij hebben er in juni jongstleden een zeer uitgebreid debat over gevoerd. Ik vraag dan ook of de minister wil doorgaan en duidelijk wil maken op welk moment ze welke punten behandelt.

MinisterDekker

Ik ga het nu over de opvang van de natuurlijke aanwas hebben. In de nota wordt in beginsel aan iedere gemeente buiten de nationale landschappen de gelegenheid geboden om ruimte te maken voor natuurlijke aanwas. Diverse partijen hebben gesteld dat dit uitnodigt tot ongebreidelde groei in de meer landelijke gebieden van Nederland. Dat spreek ik tegen, want de berekeningen, die ik heb laten maken, laten zien dat er weliswaar verschuivingen optreden tussen gemeenten, maar dat voor de meer landelijke gebieden de verschillen met het huidige beleid per saldo uiterst marginaal zijn.

Wat is natuurlijke aanwas precies? Wij begrijpen dat allemaal wel. Het betekent dat de verhuisbewegingen en de bevolkingsgroei moeten worden meegerekend. Dat kan op gemeenteniveau worden gerealiseerd.

Nu komen wij bij het punt "nationale landschappen". Daarbij staat dat de natuurlijke aanwas maximaal het migratiesaldo nul bedraagt. Die omschrijving is belangrijk, omdat de gemeenten daardoor de ruimte krijgen om enige bebouwing toe te staan en om de basis onder de voorzieningen te leggen. Mevrouw Huizinga heeft gezegd dat het tot stand laten komen van de voorzieningen op basis daarvan heel beperkt was. Natuurlijk is er meer nodig dan alleen een geringe groei, aanwas en het toestaan van woningbouw in de verschillende kleine dorpen en steden, maar dit is de eerste stap op weg naar het houdbaar maken van de voorzieningen.

De heer Van Bochove heeft in dit kader gesuggereerd om gemeenten een woonvisie te laten opstellen. In mijn ogen is dat onnodig; ik wil die suggestie dan ook niet overnemen. Dat laat onverlet dat ik het eens ben met de intentie die de heer Van Bochove uitspreekt, dat een verstandige gemeente laat zien hoe zij invulling geeft aan de natuurlijke aanwas en het antwoord daarop van de gemeente. Mij blijkt ook dat veel gemeenten een woonvisie opstellen.

De heerVan Bochove(CDA)

In haar betoog over het geven van vrijheid en ruimte voor de gemeenten kan ik de minister voor een belangrijk deel volgen. Ik sprak over het meegeven van kaders. Een woonvisie kan één van de kaders zijn, omdat op basis daarvan voor iedereen toetsbaar is wat in de nabije toekomst de ontwikkelingsmogelijkheden voor een gemeente zijn en op welke doelgroepen een gemeente zich richt. Dan is ook voor de provincie helder wat in de komende periode in een gemeente gebeurt. Stelt de minister in dit verband niet te gemakkelijk dat zij het niet nodig vindt? Daarmee geeft zij wel een belangrijk kader- en besturingsinstrument uit handen.

MinisterDekker

Veel gemeenten pakken het op en hebben een woonvisie. De meeste gemeenten die ik ken, hebben een woonvisie. Ik vind het ongelooflijk belangrijk dat de gemeenten zelf met het initiatief komen. Ik ben het ermee eens dat een woonvisie een kader geeft om binnen de bestemmingsplannen op locatiebeleid te sturen. Waarom het dan niet gelaten bij de provincies en de gemeenten zelf? Daar is toch op zichzelf niets tegen?

De heerDuyvendak(GroenLinks)

De minister zegt dat op het departement rekenexercities zijn gemaakt. Bij mijn weten hebben wij die niet ontvangen. Kunnen wij die per ommegaande ontvangen? Ik merk namelijk dat iedereen nog tast naar het beeld van de consequenties.

Ik heb in eerste termijn gevraagd of het een recht of een plicht voor gemeenten is. In Drenthe is het er voor sommige gemeenten wel en andere niet. Als gemeenten erop staan, kunnen zij dan in Drenthe breken met het provinciale beleid of gaat de provincie er uiteindelijk over? Als omgekeerd een gemeente het niet doet, zegt de minister dan dat men het moet doen? Is het dus een plicht om het te zo te doen? Welke vrijheid hebben de gemeenten?

De minister zegt ook dat in een nationaal landschap de eis wordt gesteld van een migratiesaldo van nul, ook al gaat het ten koste van de aantasting van de kwaliteit van het nationale landschap.

MinisterDekker

De rekenexercities kunt u ontvangen. Die hebben wij.

Verder is het een recht. Iedere gemeente kan het zo uitvoeren. Als de gemeenten het niet doen, kan de provincie in de sturing op de regio bekijken hoe de aantallen over de regio verdeeld kunnen worden. Het is dus geen plicht.

Voor het nationale landschap wordt met het migratiesaldo van nul een maximum aangegeven.

De heerVan As(LPF)

Het is gewoon bestaand beleid. In alle intergemeentelijke overlegorganen stellen de gemeenten die in het overlegorgaan horen, een volkshuisvestingsplan op. Aan de hand daarvan wordt bekeken welke gemeenten kunnen bouwen en vindt integratie van het volkshuisvestingsplan in het bouwprogramma plaats. Het is dus niets nieuws.

Volgens de EU-richtlijnen heeft iedere EU-onderdaan het recht om zich te vestigen. Als Polen, die thans EU-onderdanen zijn, in Nederland komen wonen en in een gemeente werk hebben, hebben zij gewoon recht op huisvesting daar. Dat migratiesaldo van nul en alle verhalen die al snel vanuit de politiek worden gehouden, leidt iedere keer weer tot een discussie. Het gaat echter gewoon niet altijd op. Misschien is het goed als de minister duidelijk aangeeft dat het vrije verkeer van personen binnen de EU ook inhoudt dat men recht heeft op huisvesting enzovoort. Je kunt dit niet zomaar wegcijferen, zoals vanmiddag in de discussie gebeurde.

MinisterDekker

De heer Van As onderstreept wat op dit moment geldend is. De natuurlijke aanwas, en het migratiesaldo van nul, zijn veel meer aangegeven om de verschillende dorpen en kleinere steden niet op slot te zetten en mogelijkheden te bieden, zij het met mate, zeker in de nationale landschappen.

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik heb al gevraagd wat het migratiesaldo van nul nu eigenlijk inhoudt. In hoeverre kun je met een dergelijke term voorkomen dat allerlei mensen uit de Randstad daar hun tweede huisje vestigen, zodat de plaatselijke bevolking zich noodgedwongen in een recreatievilla terugtrekt?

MinisterDekker

Door aan te geven dat het bij de bevolkingsaanwas in de eerste plaats gaat om de mensen die daar al wonen, en in de tweede plaats om de wens van die eigen bevolking om daar te blijven wonen. De eigen bevolking kan immers ook wegtrekken naar een andere stad. De heer Van As sluit daarop aan met zijn opmerkingen over het vrije verkeer van personen.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Mijn bedoeling was niet om te zeggen dat dat migratiesaldo van nul mager is. Wij zijn daar op zich best positief over. Maar ik heb wel een vraag gesteld: wat vindt u ervan om jongeren die uit de dorpen wegtrekken om te gaan studeren, gedurende tien jaar het recht te geven om terug te komen naar die dorpen?

MinisterDekker

Daar voel ik weinig voor. Ik weet namelijk niet hoe je dat handen en voeten moet geven.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister doorgaat met haar betoog. Ik wijs de leden erop dat we al een uitgebreide inhoudelijke discussie hebben gehad over de hoofdlijnen van het beleid.

MinisterDekker

Ik kom toe aan het onderdeel locatiebeleid van de basiskwaliteit. Bedrijven en voorzieningen die veel goederenstromen of ander verkeer aantrekken, moeten een plek krijgen die goed aansluit op de verkeers- en vervoersinfrastructuur. Dit is één van de concrete criteria die ik in de nota Ruimte heb opgenomen. Dat draagt natuurlijk bij aan de bundeling van activiteiten en stromen in heel Nederland. Tegelijkertijd worden de risico's van gevaarlijke bedrijven voor burgers overal in Nederland aangepakt. Ik refereer aan de ketenstudies, waarover de staatssecretaris de Kamer heeft geïnformeerd. Het nieuwe locatiebeleid in de nota Ruimte is daarop ook toegesneden. Een goede plaats voor ieder bedrijf en iedere instelling draagt bij aan de kracht van steden en de vitaliteit en de leefbaarheid van de meer landelijke gebieden. Ik heb het beleid ook zo verwoord, dat er wel ruimte is voor decentraal maatwerk en gebiedsgerichte afwegingen. Dat werd bemoeilijkt door het oude locatiebeleid.

Velen hebben een opmerking gemaakt over een mogelijke ondermijning van bestaande stadscentra, een opmerking die ik wel kan plaatsen. Maar bij het maken van een zorgvuldige afweging kan het niet anders dan dat de decentrale overheden daaraan een hoge prioriteit moeten geven. De regio is zelf heel wel in staat, afwegingen te maken en ervoor te zorgen dat de bestaande stadscentra vitaal en aantrekkelijk blijven. Ik vind het dan ook niet nodig om in het nieuwe locatiebeleid dwingende of aanvullende criteria op te nemen ter bescherming van de bestaande detailhandel, zoals in het debat in feite is gesuggereerd. De regierol van de provincie is hierbij belangrijk. De provincie is leidend ten opzichte van de gemeenten, en zij moet dan ook het gesprek aangaan met die gemeenten.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

De minister zegt dat hier geen normen voor zijn en dat zij het aan de provincies overlaat. Is dit echter niet juist een onderwerp waarvoor rijksbeleid wel noodzakelijk is, al was het maar omdat de Albert Heijns, de Hema's, de Bijenkorven anders provincies tegen elkaar uit gaan spelen? Welke kracht hebben de provincies dan om zich daartegen te keren? U zei zelf dat het beleid dat is gevoerd succesvol is geweest. Er zijn geen weidewinkels gekomen. Waarom zouden wij dat beleid dan niet gewoon voortzetten?

MinisterDekker

Er is een tendens bij consumenten om niet in één stad te gaan winkelen, maar in verschillende steden. Dat is een vrij moderne ontwikkeling. Nu is de vraag of van de zijde van het Rijk bij voorbaat de ontwikkelingen richting weidewinkels moet worden tegengehouden. Ik ben ervan overtuigd dat een verstandige gemeente en een vooruitziende provincie in ieder geval een goede afweging zullen maken. Een gemeente en een provincie zullen niet gezamenlijk een afweging maken die ertoe leidt dat door de vestiging van zo'n grote weidewinkel de trek zodanig is dat dat de activiteiten in het centrum kannibaliseert. Ik ben ervan overtuigd dat dat niet alleen op gemeentelijk niveau moet worden gedaan, want vaak is er ook een trek vanuit andere steden naar zo'n vestiging, maar dat de provincie daar echt een regierol in moet hebben. Ik roep de provincies dan ook op om dat op zich te nemen, ook op dit soort punten. Als de onderhandelingen met de grote concerns aantrekkelijk zijn en geld in het laatje brengen, zal niet alleen naar de vraag op de korte termijn moeten worden gekeken, maar moet ook worden bekeken of het op de lange termijn houdbaar is en of het allemaal inpasbaar is in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied waar dat aan de orde zou kunnen zijn.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Juist omdat de consument zo mobiel is geworden, kan het zijn dat omdat bijvoorbeeld Utrecht door de bocht is en daar de winkels aan de rand verschijnen, Hilversum, Amsterdam en Rotterdam moeten volgen, omdat de consumenten anders richting Utrecht vertrekken. Zij willen hen in hun eigen stad houden en moeten daarom ook zulke winkels realiseren. Dit is dan ook bij uitstek een punt waarop nationaal beleid moet worden gevoerd, om te voorkomen dat die ontwikkeling ingezet wordt. U vindt die ontwikkeling zelf ook onwenselijk, want u wilt die kannibalisering ook niet.

MinisterDekker

Dat is ook de reden waarom ik het nu nuchter en duidelijk benoem. Ik voel niets voor een aanwijzing. Men kan het volgens mij heel goed zelf. Er zijn toch verstandige mensen bij de provincies en de gemeenten, die die afweging kunnen maken?

MevrouwVan Velzen(SP)

Uiteraard zijn er heel verstandige mensen op gemeentelijk en provinciaal niveau. Als het echter alleen al gaat om de leefbaarheid van kleinere kernen, is het toch wenselijk om er een heel stringent locatiebeleid op na te houden. Ik hoor de minister daar geen uitspraken over doen. Hier klinkt een soort vrije marktprincipe in door, terwijl wij volgens mij de regie veel strenger in de hand moeten houden. Ik heb al aangegeven hoe het in België heeft uitgewerkt. Ik zou graag wat argumenten van de minister horen waarom zij deze keuze maakt.

MinisterDekker

Ik ben niet voor een landelijke of rijksaanwijzing om geen grote detailhandel te realiseren, omdat ik vind dat dat in de regio thuishoort. In België is vaak op een andere manier gestart met de ruimtelijke ordeningsontwikkeling. Wij zijn van een heel andere kant gekomen. Wij gaan nu een volgende fase in.

MevrouwVan Velzen(SP)

Dat klopt wel, maar wij gaan wel die kant op en daar waarschuw ik voor.

MinisterDekker

Ik ben het er niet mee eens dat wij die kant opgaan. De ruimtelijke ontwikkeling is er juist op gericht om vanuit de verschillende functies in die gebiedsontwikkeling een integrale afweging te maken. Daarbij moet men dan blijven binnen de basiskwaliteiten en het wettelijk kader. Dat is aan de orde.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik vertaal de opmerking van de minister als volgt. Zij is niet van plan om nu voor te schrijven wat wel en niet mag. Zij wil het voor een deel overlaten aan medeoverheden die hun verantwoordelijkheid kennen. Is het dan niet verstandig om een kader mee te geven waarbinnen getoetst wordt? Dan liggen er criteria op basis waarvan er getoetst kan worden. Dat geeft ruimte. Hiermee voorkom je de discussie dat wat bij locatie A werkt ook onmiddellijk toegepast moet worden bij locatie B. Dat haasje-overeffect herken ik wel.

MinisterDekker

Het kader zit wat mij betreft in de omschrijvingen van de basiskwaliteit. Als er op één van die punten niet aan de eisen voldaan wordt, worden de provincies op de vingers getikt. Dat is het toetsingskader als het bijvoorbeeld gaat om zaken als gezondheid of het landschap. Ik bied het aan en ik wil dat het wordt overgenomen en tegelijkertijd toets ik daarop.

Van verschillende kanten is vandaag aandacht besteed aan de bedrijventerreinen. Ik zei al eerder iets over de te verwachten ruimtebehoefte in algemene zin. Deze ruimtebehoefte is beschreven in de nota Ruimte en is gebaseerd op de bedrijfslocatiemonitor van 1999. De heer Van der Staaij noemde dat nogal oude gegevens. Die cijfers worden medio 2005 geactualiseerd op basis van de nieuwe CPB-prognoses. Om de eerste reserveringen te kunnen maken, hebben wij de gegevens van 1999 gebruikt. Het kabinet vindt het verstandig om de ruimtebehoefte voor bedrijven, evenals die voor woningen, op basis van een hoog scenario te reserveren. Dit om te voorkomen dat wij op een gegeven moment in een te krappe jas komen te zitten. Bij een tegenvallende vraag zullen veel bedrijventerreinen in de praktijk niet worden ontwikkeld als de markt daar geen behoefte aan heeft. Men moet op dit punt geen illusies hebben. De provincie kan hierbij conform de nota een belangrijke coördinerende rol spelen tussen de gemeenten. Ik constateer dat de onderzoekers van STOGO en van de TU Delft uitgaan van dezelfde behoefteramingen als ik in de nota Ruimte gebruik. Zij hanteren echter andere veronderstellingen over ontmenging en intensivering. Zo gaat de nota Ruimte ervan uit dat bedrijven met een veiligheidsrisico en hinder veroorzakende bedrijven in woonwijken beter verplaatst kunnen worden naar bedrijventerreinen, waarna de vrijkomende binnenstedelijke plek wordt benut voor woningbouw of voor gemengde woon-/werkmilieus. Milieudefensie hanteert deze veronderstelling niet, zo heb ik geconstateerd. Dat vind ik opmerkelijk. In de tweede plaats veronderstellen de onderzoekers dat de hoeveelheid ruimte per medewerker zal dalen. Ramingen van het CPB laten echter zien dat hier weliswaar winst wordt geboekt, maar dat deze meer dan teniet gedaan wordt door de stijgende arbeidsproductiviteit. Er is dus steeds meer ruimte per medewerker nodig. Verplaatsing van met name industriële en logistieke bedrijven uit de stad naar bedrijventerreinen en stijging van het ruimtegebruik per werkzame persoon zijn dus reële trends. Door die niet te verwerken in de raming reken je jezelf wel rijk.

Zowel mevrouw Van Velzen als de heer Duyvendak sprak over de betere benutting van de bedrijventerreinen. Die insteek deel ik. In de nota Ruimte en in het Actieplan Bedrijventerreinen wordt juist om die reden aandacht besteed aan die revitalisering. Een efficiënter en meer optimaal gebruik van de bestaande terreinen komt echter niet in de plaats van de nieuwe bedrijventerreinen. Beide zijn nodig, omdat herstructurering uiterst complex is en omdat het amper terreinwinst oplevert. Met het besteden van aandacht aan ontwerp en kwaliteit van bedrijventerreinen geef je een signaal. Mevrouw Van Velzen en de heer Van Bochove hadden het in dit verband over het besteden van aandacht aan de vormgeving, het ontwerp en de ruimtelijke kwaliteit van de bedrijventerreinen. In het actieplan Bedrijventerreinen wordt al een pilot architectuur en bedrijventerreinen aangekondigd. Dat krijgt verdere uitwerking in het actieprogramma Ruimte en Cultuur waaraan op dit moment hard gewerkt wordt. De staatssecretaris van EZ zal verder een prijsvraag uitschrijven voor de mooiste bedrijventerreinen. Ik heb de rijksbouwmeester al verzocht om een pilot uit te voeren op het terrein van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen, zodat dit als voorbeeld kan gelden.

De heer De heerVan der Ham(D66)

Voorzitter. Ik heb een aantal opmerkingen over bedrijventerreinen gemaakt. Ik heb gevraagd hoe we instrumenten kunnen bedenken om te stimuleren dat er meer in de diepte en de hoogte wordt gebouwd. Dat gebeurt op dit moment te weinig.

De heerVan der Staaij(SGP)

Mijn vraag gaat over de scenario's met betrekking tot de ruimtedruk. De minister zei dat er nieuwe scenario's van het CPB zijn, maar dat zij nog niet weet wat dit betekent voor de inschatting. Omdat er nu wordt uitgegaan van een lagere economische groei, mag je toch aannemen dat dit gevolgen heeft voor de bijstelling van het verwachte aantal bedrijventerreinen?

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik heb twee vragen. De minister stelt dat de industrieterreinen niet ontwikkeld zullen worden, als er geen marktvraag is. Is zij het ermee eens dat oudere bedrijven juist niet gerevitaliseerd zullen worden, als er een groter aanbod aan ruimte is waar bedrijventerreinen gerealiseerd kunnen worden, omdat dit kostbaarder is?

Zij zegt verder dat zij aandacht besteedt aan de revitalisering van oude bedrijfsterreinen. Kan zij aangeven waarom zij daaraan dan geen eisen stelt, bijvoorbeeld door middel van heffingen op vrijstaande terreinen? De praktijk wijst uit dat de revitalisering niet vanzelf plaatsvindt.

MinisterDekker

Ik begin met het antwoord aan de heer Van der Ham. Als je praat over ontwikkelingen, dan is een bedrijventerrein een gebied binnen een grotere schaal. Het is van belang dat gemeenten een appel doen op de investeerders die een bedrijventerrein realiseren en de schets ervoor maken. Ik heb er geen behoefte aan om daarvoor instrumenten te ontwikkelen. Het gaat bij gemengd bouwen om de inpassing van bedrijventerreinen. Je ziet dat tegenwoordig ook steeds meer. Je ziet op verschillende locaties veel meer verzamelbedrijfsgebouwen tot stand komen, waardoor de benutting van de ruimte veel optimaler is.

De heerVan der Ham(D66)

U stuurt de gemeentes daarmee met een kluitje in het riet. Je ziet dat bedrijven bij allerlei kleinere en grotere dorpen heel gemakkelijk in de breedte bouwen, omdat de grond daar een stuk goedkoper is. Je kunt mensen die zich niet aan de wet houden via de Wet milieubeheer op de een of andere manier corrigeren. Maar als iemand onder de op zichzelf toegestane hoogte bouwt, zijn er geen instrumenten voor de gemeenten om dit af te dwingen. Hoe wilt u dat bevorderen?

MinisterDekker

De gemeenten kunnen dit in het bestemmingsplan uitstekend aangeven.

De heerVan der Ham(D66)

Dat geldt voor de maximale hoogte, maar niet voor de minimumhoogte bij een bepaald soort gebouw, bijvoorbeeld een kantoor. De gemeenten kunnen een bedrijf niet dwingen om een bepaalde oppervlakte gestapeld te bouwen.

MinisterDekker

Er kan in een bestemmingsplan heel goed gekeken worden naar wat het meest gewenst is op een bepaalde locatie. Laat de gemeenten dat dan ook gebruiken.

Mijnheer Van der Staaij had het over bijstelling van de norm.

De heerVan der Staaij(SGP)

In de brief staat dat er nieuwe cijfers beschikbaar zijn van het CPB. Is het dan niet voor de hand liggend dat er minder bedrijventerreinen zullen komen dan tot nu toe gepland is op basis van de cijfers van 1999, omdat er nu wordt uitgegaan van een duidelijk lagere economische groei?

MinisterDekker

Dat komt over enkele maanden; begin 2005. Ik neem aan dat die cijfers dan ook enigszins zijn bijgesteld. Daar ga ik vanuit, maar dat kan ik op dit moment niet bevestigen. Laten wij eerst even afwachten wat de uitkomsten zijn.

De heerVan der Staaij(SGP)

In de brief stond ook als antwoord dat het wel komt. Een belangrijk element in de discussie is of men niet een veel te optimistisch uitgangspunt heeft bij de benodigde bedrijventerreinen. Het is een beetje merkwaardig dat de minister zegt: laten wij dit nu vaststellen en dan zien wij wel wat er over een paar maanden uitrolt.

MinisterDekker

Laten wij ons wel realiseren dat de aangegeven hectaren reserveringen zijn. Die reserveringen moeten opnieuw worden getoetst bij de nieuwe uitkomsten voor 2005 en dan worden de plannen per gebied uitgewerkt. Overigens is er een heel budget van EZ bestemd voor herstructurering van de bedrijfsterreinen, dus er is een enorme impuls om deze te verbeteren. Op grond van onze ervaring rekenen wij op een intensivering bij bestaande bedrijfsterreinen van ongeveer 10%.

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik heb gevraagd waarom er in de Vijfde nota een veel hogere prognose was van het aantal benodigde hectaren, maar die vraag is nog niet beantwoord. Daarnaast heb ik gevraagd hoe u op het idee komt dat die terreinen niet worden ontwikkeld, als er geen marktvraag is. In de praktijk blijkt dat revitalisering niet vanzelf gaat en dat de industrie eerst kiest voor nieuwe bedrijfsterreinen en niet voor oudere. Wordt daaraan aandacht besteed? Zijn hiervoor middelen die wat dwingender zijn dan wij tot nu toe hebben gezien?

MinisterDekker

De toename van hectares uit de Vijfde nota is voor een groot gedeelte gerealiseerd. Wij hebben nu een planning gemaakt en een mogelijke reservering naar behoefte, waarbij de analyse van de monitor van bedrijfslocaties wordt gehanteerd. Daar geldt die reservering voor. Alle aandacht van Economische Zaken bij bedrijfsterreinen is gericht op herstructurering. Dat accent wordt heel sterk gelegd, ook door hier voortdurend op aan te dringen bij de gemeenten.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

De minister zegt dat het maar een reservering is en dat deze misschien helemaal niet wordt gebruikt. Is de ervaring niet dat zodra ruimte wordt gereserveerd, en daarmee de druk op de herstructurering is weggevallen, deze wordt gebruikt?

Ik heb inmiddels de brief gelezen, waarin de minister zegt dat de onderzoekers de maximale vraag niet ter discussie stellen, maar een efficiëntere manier introduceren om ruimte te gebruiken. De minister heeft als uitgangspunten in de nota Ruimte: functiemenging, verdichting, herstructurering en noem maar op. Zij zegt dat het haar niet correct lijkt om de veronderstelde uitkomsten nu al in te calculeren in de raming. Zij zegt dat dit haar ambities zijn, maar dat zij deze niet opneemt in de nota. Is dat geen brevet van onvermogen?

MinisterDekker

Het antwoord is heel eenvoudig: nee. Ik heb voldoende uitgelegd wat het verschil is met wat de onderzoekers ter hand hebben genomen, hoe zij hebben gerekend en dat de vrijkomende binnenstedelijke ruimte wordt benut voor woningbouw en gemengde functies. De opdrachtgever voor het onderzoek heeft die veronderstelling niet gehanteerd, want dat is je rijk rekenen. Dat heb ik gezegd en dus is het antwoord "nee".

Ik zie geen redenen voor het Rijk om de bufferzones direct aan te blijven sturen. Ik heb wel een aantal inhoudelijke eisen geformuleerd om te zorgen dat er wordt voortgebouwd op de bereikte resultaten en dat de tekorten aan groene recreatiemogelijkheden niet verder toenemen. Met deze voorwaarden laat ik de ontwikkeling van deze groene gebieden vervolgens aan de regio over.

De heer Van Bochove heeft een vraag gesteld over de omvorming van de bufferzones. In de nota Ruimte is sprake van een transformatie, gericht op versterking van de dagrecreatieve functie en het overhevelen van de verantwoordelijkheid voor de voormalige bufferzones naar de provincie. De provincies kunnen erop rekenen dat het Rijk de verplichting voor de resterende taakstellingen zal nakomen. Deze liggen er en deze maken wij af. De verdere transformatieopgaven vallen natuurlijk onder de verantwoordelijkheid van de provincies zelf. Zij kunnen daartoe gebruikmaken van het Investeringsbudget landelijk gebied. In het eerstvolgende meerjarenprogramma Agenda vitaal platteland wordt nog een besluit genomen over de inzet van extra financiële middelen voor stedelijke netwerken met grote achterstanden in de mogelijkheden voor de dagrecreatie. Vervolgens is het natuurlijk aan de provincie om zorg te dragen voor de overige benodigde financiële middelen.

Nu kom ik bij het onderwerp gezondheid en veiligheid als onderdeel van de basiskwaliteit. Mevrouw Huizinga heeft daar nog eens aan gerefereerd. Voor de stedelijke functies heb ik natuurlijk vooral te maken met de effecten van het verkeer. De emissies van verkeer en vervoer leiden tot smalle en minder smalle zones langs wegen, maar het is niet gewenst om de gevoelige bestemmingen te realiseren vanwege geluidshinder, slechte luchtkwaliteit of onveiligheid. Daar heb ik zojuist ook al iets over gezegd. Naast verkeer is in een minder groot aantal gevallen ook de industrie een milieubelastende activiteit. Het Rijk doet er nationaal en internationaal echt alles aan om deze milieubelasting te verminderen door brongerichte maatregelen die de emissie door voertuigen terugbrengen, verlaging van de maximumsnelheid op een aantal wegvakken en afschermende maatregelen door de rijksinfrastructuur. Mevrouw Peijs zal dat straks nader toelichten. Die maatregelen zijn opgenomen in de nota Verkeersemissies en de nota Mobiliteit. Voor de oplossing van de ernstigste problemen op het punt van geluid en luchtkwaliteit is in de periode van 2010 tot 2020 1 mld euro extra beschikbaar gesteld via de nota Mobiliteit en het MIT. De zones van bouwbeperkingen worden daarmee aanmerkelijk kleiner.

Nu kom ik op de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het gaat met name om de nationale stedelijke netwerken, de economische kerngebieden, de mainports en de hoofdverbindingsassen, maar ook om het hoofdwatersysteem, de ecologische hoofdstructuur, het werelderfgoed en de nationale landschappen. Met die hoofdstructuur, die aansluit op internationale structuren, zal het Rijk zich natuurlijk intensief bemoeien. Daarbuiten stelt het Rijk zich terughoudend op. Dat is de kern van de sturingsfilosofie.

Intensieve bemoeienis is natuurlijk niet automatisch synoniem met gedetailleerde regels en met een Rijk dat de uitvoering zelf ter hand neemt. Elk onderwerp vraagt daarom ook op dit punt om zijn eigen aanpak. Onderdelen van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur die financieel-economisch minder krachtig zijn, zoals de ecologische hoofdstructuur en de nationale landschappen, vereisen natuurlijk heldere en strakke planologische regels om het waarborgen van de waarden neer te leggen. De nota Ruimte bevat die regels ook. Bij andere onderdelen gaat het meer om richting geven en dynamiek. Soms draagt het Rijk zelf in belangrijke mate bij aan de uitvoering, bijvoorbeeld bij de primaire waterkeringen en de rijksinfrastructuur.

De zes nationale stedelijke netwerken als onderdeel van de rijkshoofdstructuur zijn als grootste steden van Nederland, inclusief wat er om die steden gebeurt op het punt van wonen, werken en voorzieningen, opgenomen in de nota Ruimte. De positieve economische en sociale dynamiek van deze steden en stedelijke gebieden zijn dan ook van het grootste belang. Opname in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur bevestigt hun betekenis ook in internationaal perspectief. Hetzelfde geldt voor de economische kerngebieden van Nederland, die grotendeels gerelateerd zijn aan de beide mainports en aan de zes nationale stedelijke netwerken. Economische activiteiten die in Europese overzichten hoog scoren, zijn ook hier te vinden. Dat is natuurlijk niet toevallig. Hier bevindt zich namelijk de belangrijkste concentratie van "stuwende bedrijven", zoals wij dat hebben geformuleerd. Hier zijn ook de belangrijkste kennisinstituten en internationale instellingen gevestigd. Afspraken binnen de verschillende nationale stedelijke netwerken over taakstelling en samenwerkingsverbanden zijn natuurlijk cruciaal voor benutting van de kansen, zonder daarmee de bestuurlijke indeling van Nederland aan te passen. Ik ben blij dat in alle zes nationale stedelijke netwerken steeds beter wordt samengewerkt. Ik zie dat de ruimtelijke ontwikkeling in beleid en in uitvoering steeds meer op elkaar wordt afgestemd.

De nationale stedelijke netwerken zal ik wat verder uitwerken omdat er nogal wat vragen over zijn gesteld. De omvang en de dimensie geven geen aanleiding de in dit debat naar voren gebrachte stedendriehoek toe te voegen. Dat geldt voor de dynamiek van deze gebieden en voor hun betekenis voor de nationale economie. Het aantal sturende activiteiten dat voor de economie belangrijk is, is beperkt en de betreffende steden spelen geen rol van betekenis in wetenschaps- of kennisnetwerken. Er is geen belangrijke relatie met een van beide mainports. Ze hebben, met andere woorden, meer een regionale betekenis.

In de brief van eind december naar aanleiding van de aangenomen motie tijdens de behandeling van de nota Pieken in de delta gaf ik al aan dat het kabinet de stedendriehoek en andere gebieden niet in de kou laat staan. Ik wijs op de investering via het ISV in Deventer en de bedrijventerreinen in Zutphen. Dat geldt voor ontwikkelingen die voor de nationale economie van betekenis zijn. Toevoeging van deze steden aan de nationale ruimtelijke hoofdstructuur zou de selectiviteit van het rijksbeleid aantasten en daarvoor zie ik onvoldoende inhoudelijke aanknopingspunten. Deze steden hebben een andere positie en daar zijn de aandacht van Rijk en de ter beschikking staande middelen op toegesneden.

De heren Van Bochove, Geluk en Verdaas hebben aandacht gevraagd voor de positie van Zwolle. In de nota is de bijzondere positie van Zwolle al vastgelegd. De stad fungeert in zekere zin als een scharnierpunt of een schakel tussen de verschillende nationale stedelijke netwerken, maar het gaat mij te ver om Zwolle en omgeving aan te duiden als afzonderlijk nationaal stedelijk netwerk. Qua omvang, economie en internationale dimensie past Zwolle niet bij de andere netwerken. Wel ben ik bereid om Zwolle eenzelfde positie als Leeuwarden te geven. Zwolle zal financieel-economisch en ruimtelijk-instrumenteel op dezelfde manier behandeld worden als de andere hoofdsteden in Noord- en Oost-Nederland. Daarmee is er meer erkenning voor het economische knooppunt dat Zwolle is. Dat erkent de positie van Zwolle, het schept financiële duidelijkheid en tast de selectiviteit van het beleid niet onnodig aan.

De heer Van Bochove, de heer Geluk en de heer Van As hebben te kennen gegeven zich te willen aansluiten bij het afsprakenkader dat voor de zuidvleugel van de Randstad is gemaakt. Ik heb echter moeite met de aanvullende voorwaarden die worden genoemd. Ik doel bijvoorbeeld op de wens van een onafhankelijk onderzoek. De cijfers waarop ik mij baseer, zijn afkomstig van het Centraal Planbureau en die worden bevestigd door andere onderzoekers. Bovendien hebben we al verschillende onderzoeken laten doen en daar geeft het Planbureau richting aan. Ik heb er moeite mee om de ontsluitingswerkzaamheden te starten voordat de uitbreiding start. We hebben een onafhankelijk onderzoek en dat moet toch voldoende zijn om dat verder uit te werken.

De voorzitter:

De taak van een voorzitter is niet altijd even gemakkelijk. Ik wijs de heer Duyvendak erop dat hij alleen bijna net zoveel heeft geïnterrumpeerd als alle anderen bij elkaar. Ik verzoek hem dus om wat terughoudender te zijn.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik heb een verduidelijkende vraag over de stedelijke netwerken. Het debat draait natuurlijk vooral om de vraag: heb je recht op extra geld als je een stedelijk netwerk bent? Eigenlijk zegt de minister dat Zwolle ook recht krijgt op geld uit die pot, maar dat het niet zo wordt genoemd. Wat is de inhoudelijke argumentatie om de Stedendriehoek geen recht te geven op dat extra geld? Apeldoorn bijvoorbeeld is bij mijn weten groter dan Zwolle.

MinisterDekker

Van Zwolle heb ik gezegd: laten wij dat op dezelfde manier behandelen als Leeuwarden wat de financieel-economische en ruimtelijke ontwikkeling betreft. Het verzoek was om na te gaan of de Stedendriehoek een stedelijk netwerk is conform de omschrijving van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Mijn antwoord is dat de Stedendriehoek niet voldoet aan de criteria. De steden afzonderlijk komen natuurlijk net als andere steden bijvoorbeeld in aanmerking voor het ISV of het budget bedrijventerreinen. Die zijn niet alleen bestemd voor de stedelijke netwerken. Dat staat ook heel duidelijk in bijvoorbeeld het GEB.

De heerVan Bochove(CDA)

Komt u nog terug op de uitvoeringsagenda op het punt van de stedelijke netwerken? Ik heb gevraagd waarom daarmee zo verschillend wordt omgesprongen. Ik gebruikte als voorbeeld Zuid-Nederland (Maastricht en omgeving) versus de Randstad.

MinisterDekker

Wij hebben bij de uitvoering met name in de Randstad ervoor gekozen de programma-aanpak van toepassing te laten zijn. In Zuidoost-Nederland met de verbinding naar Noord-Limburg hebben wij de programma-aanpak gehanteerd, omdat daar verschillende rijksprojecten en regionale projecten bij elkaar komen, wat een duidelijke coördinatie vraagt. Of het nu Limburg of Twente is, voor die stedelijke netwerken zal ik ook zeker mijn coördinerende functie invullen. Ik zal dus met hen aan tafel gaan en ik zal nagaan welke projecten het beste kunnen worden opgezet en op welke wijze. Ook daar sluit ik aan bij wat er in de netwerken zelf gebeurt.

De heerGeluk(VVD)

Wat gebeurt er als de Stedendriehoek zich de komende vijf tot tien jaar sterk blijkt te ontwikkelen? Volgens de nota Ruimte is er dan geen mogelijkheid om er iets voor te doen. Ik zou het jammer vinden als de Stedendriehoek dan niet zou kunnen worden geholpen, ook al zou men dat wel willen.

MinisterDekker

Wij zullen in het kader van het volgen van de ontwikkelingen in het ruimtelijke beleid natuurlijk ook volgen hoe de verschillende steden zich gezamenlijk of afzonderlijk ontwikkelen. Ik kan niet bij voorbaat zeggen dat er iets tegenover zal kunnen staan. Als je uitgaat van ontwikkeling zul je bij de monitoring die wij in gang gaan zetten en waarbij tweejaarlijks zal worden gerapporteerd, nadrukkelijk moeten bekijken hoe gebieden zich ontwikkelen en of je dan ook je budgetten daarop moet aanpassen. Ik kan het nu niet voorzien en ik wil er nu ook geen toezegging over doen, maar ik vind het wel vanzelfsprekend dat je de ontwikkelingen volgt.

De heerVan Bochove(CDA)

Als u zegt dat je eventueel je budgetten zult moeten bijstellen, dan gaat u eigenlijk in op mijn uitdaging in eerste termijn om de gebieden die met een duwtje in de rug kansen zouden kunnen ontwikkelen, dat duwtje te geven. U zegt dat eigenlijk met zoveel woorden.

MinisterDekker

Wij kunnen beiden niet voorzien waar dat het geval zal zijn en hoe het een en ander zal verlopen, wij weten beiden nog niet hoe zich dat in financiële zin zal vertalen, maar gelet op de uitgangspunten van zowel de nota Ruimte als van de economische ontwikkelingen – investeren in kansen – zullen wij kritisch moeten bezien of het budget voor die prioriteitstelling wel toereikend is. Ik kan op dit punt geen enkele toezegging doen, want ik weet gewoon niet hoe het zal lopen, maar in feite heeft de nota die intentie wel.

Voorzitter. Ik kom vervolgens op de Noordvleugel.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik had nog een vraag over de Zuidvleugel aangekondigd. De minister vroeg waarom zij nog onderzoek moest doen naar de bedrijventerreinen en zei dat het CPB al zo'n mooi rapport had opgesteld over de beschikbare en noodzakelijke ruimte daarvoor. Inmiddels beschik ik over meer visies van gerenommeerde onderzoekbureaus die echter verschillende cijfers laten zien. Daarom vraag ik de minister om op basis van een heldere probleemdefinitie en vraagstelling nog eens een onderzoek naar de noodzaak te doen. Waarom is zij daartoe niet bereid? Dan kan zij toch de kennis en de gegevens die nu van meer kanten zijn aangereikt toch goed benutten?

MinisterDekker

Wij zouden begin 2005 alle kennis en cijfers gaan actualiseren en ik dacht toch dat wij daar nu zijn gekomen. Dat zal dus de eerstvolgende maanden gebeuren en uiteraard zal ik u daarover rapporteren.

De heerVan Bochove(CDA)

Dan kan ik ook mijn vraag om nieuwe actuele gegevens handhaven.

MinisterDekker

Die krijgt u ook!

Ik zei net dat ik naar de Noordvleugel zou overstappen, maar ik heb toch nog wel enkele vragen over de Zuidvleugel te beantwoorden, met name over de Hoekse Waard. De Hoekse Waard en de Moerdijkse Hoek zijn bedrijventerreinen van nationaal en zelfs internationaal belang. De Hoekse Waard is van essentieel belang voor de verdere groei van de mainport Rotterdam. De Moerdijkse Hoek is een van de grootste bedrijventerreinen die op dit moment in ontwikkeling is en zal voorzien in een groot deel van de behoefte van de procesindustrie en de logistiek in de Rijn-Schelde Delta. Realisatie is van groot belang, omdat dit type bedrijvigheid niet in de steden kan worden opgevangen. De gewenste omvang van de Hoekse waard is gebaseerd op zeer recente prognoses van Ecorys en het NEI uit 2002/2003. De vraag in het Rotterdamse gebied naar droge havengerelateerde terreinen is tot 2010 490 tot 700 ha en van 2010 tot 2020 wederom 480 ha. De conclusie is dat er per saldo tot 2010 sprake zal zijn van een tekort van 150 tot 360 ha, met name op de linker Maasoever. Dat tekort aan droge terreinen kan niet worden opgevangen op de Tweede Maasvlakte, want die is bedoeld voor de natte havengebonden bedrijven die diep vaarwater nodig hebben. De herstructurering in Rotterdam biedt daar op zich dan ook geen soelaas voor en het tekort moet dan ook in de Hoekse Waard worden opgevangen. Wij gaan er dan ook van uit dat die 300 ha waaraan bij de Hoekse Waard wordt gedacht voor de korte termijn wel een redelijk uitgangspunt is.

Nu wordt in een adem gesproken over het nationaal landschap. Het gebied voldoet niet aan de criteria die daaraan worden gesteld. Ook al wordt dit anders ervaren door de bewoners van het gebied, het gebied is volgens die criteria geen uniek nationaal of internationaal kenmerkend landschap. In het gebied is bovendien ruimte nodig voor het bedrijventerrein en op termijn ook voor de A4-zuid. Collega Veerman zal nog terugkomen op de vragen over het nationaal landschap.

De heerVan der Staaij(SGP)

De minister verwijst nu voor nut en noodzaak ook weer naar een studie, maar hoe kan die overtuigen als er sinds die tijd rapporten zijn verschenen die hier vraagtekens bij stellen?

MinisterDekker

Ik heb niet over een nieuwe studie gesproken, maar over de recente prognoses in het rapport van Ecorys-NEI. Die zijn doorslaggevend geweest bij het in kaart brengen van de behoefte.

De heerVan der Staaij(SGP)

De minister verwees naar onderzoeken van 2002/2003 en die hebben in het verleden een rol gespeeld, maar zij zijn nooit als hét antwoord op de ruimtelijke vraag aanvaard.

MinisterDekker

Ik heb niet voor niets een overzicht gegeven van de periode waarin de behoefte ontstaat. Wij hebben ons gebaseerd op deze cijfers die ons overigens door mijn collega van Economische Zaken zijn aangereikt.

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik vind dit verwarrend. Op welk onderzoek baseert de minister zich nu? Van wanneer dateert dit? Is dit ook aan de Kamer toegezonden en, zo nee, kunnen wij dan een exemplaar krijgen?

MinisterDekker

Dit is een openbaar rapport en er is dus niets op tegen om het aan de Kamer te sturen. Ik baseer mij op het onderzoek van Ecorys-NEI van 2002/2003.

De heerGeluk(VVD)

Wanneer moet het bedrijventerrein Hoekse Waard beschikbaar komen, vóór of na 2010?

MinisterDekker

Het tekort doet zich met name vóór 2010 voor.

De heerGeluk(VVD)

Ik stel vast dat de minister "met name" zegt.

De heerVerdaas(PvdA)

Mijn bezwaar is niet zozeer of je al of niet iets doet in het gebied. Wij verzanden nu helaas in een discussie over cijfers en hectaren. Ik heb gezegd dat je niet met droge ogen kunt volhouden dat het bij die paar honderd hectaren blijft. Daarom kun je maar beter op tijd besluiten dat het programma uiteindelijk groter zal worden. Erken dit en ga vanuit die overtuiging voor de Hoekse Waard als nationaal landschap. Er kan nog best wel iets in zo'n nationaal landschap. Dus maak daar dan een ontwerp voor. Je doet dan recht aan de ontwikkeling en aan de Hoekse Waard.

MinisterDekker

Ik denk dat ik niet onduidelijk ben geweest over de behoefte die er is, ook op de korte termijn. Wij moeten nu nagaan of het werkelijk zo is. Dan zijn wij ook veel verder met de realisatie van de tweede Maasvlakte. Het onderscheid tussen natte- en drogehavengerelateerde bedrijven is volgens mij niet onduidelijk. Het is ook alleszins de moeite waard om dit ook zo aan de regio over te brengen.

Ik kom te spreken over Almere en de Noordvleugel. Het is bekend dat het Rijk zich onder meer richt op de ontwikkeling van de Zuidas. Mainport Schiphol speelt daarin uiteraard een belangrijke rol; collega Peijs zal daar straks uitvoerig op ingaan. Het kabinet voorziet een substantiële stedelijke ontwikkeling van Almere. Daarbij gaat het in de ogen van het kabinet niet alleen om woningproductie. Het verzoek om een integrale visie was dus niet aan dovemansoren gericht: integrale stedelijke ontwikkeling waarin voorzieningenniveau en bereikbaarheid in verhouding staan tot de woningbouw. De rijksoverheid zal uiteraard haar verantwoordelijkheid nemen voor de onderdelen waarvoor zij verantwoordelijk is en tot een evenwichtige stedelijke ontwikkeling trachten te komen. Onlangs is bijvoorbeeld de planstudie Schiphol-Almere gestart om de toekomstige bereikbaarheid van Almere te garanderen. Gezien de onzekerheden over de toekomstige groei van de bevolking, de haalbaarheid, de binnenstedelijke milieus, de ambities in onder andere Amsterdam en de ontwikkelingsmogelijkheden op andere locaties, acht het kabinet het verstandig om voor een gefaseerde aanpak van de stedelijke ontwikkeling van Almere te kiezen. Voorlopig gaat het kabinet uit van een groei van Almere met ongeveer 40.000 woningen. In 2006 zal worden bekeken of de uitgangspunten nog steeds gelden. Op basis hiervan zal het kabinet in 2006 een standpunt innemen over de rijksbijdrage aan de groei van Almere. Nu al kiezen voor een verregaande groei gaat echt te ver, maar als coördinerend minister mag ik worden aangesproken over de duidelijkheid over de insteek van het kabinet en de integrale aanpak.

De heerVan Bochove(CDA)

Wij praten nu over de PKB-tekst en de middenvariant. In 2006 zal worden bekeken of een andere groeivariant mogelijk is. Zulks vraagt om een nieuwe PKB-procedure. Is dat voor de minister geen aanleiding om in de PKB-tekst een zodanige formulering op te nemen dat de groei in de toekomst wordt gewaarborgd?

MinisterDekker

In de tekst van de PKB staat dat de keuze voor de middenvariant met name de hogere variant niet uitsluit. We hebben het juist zo geformuleerd om een blokkade van de groei te voorkomen.

De heerVan As(LPF)

De minister wil afkoersen op de gewone variant van 40.000 woningen in Almere en het kabinet wil in 2006 duidelijkheid geven over de infrastructuur; daar staat of valt immers alles mee. Wat betekent dit voor de planning? Stel dat groen licht wordt gegeven voor een spoor- en brugverbinding. De realisatie daarvan kost een aantal jaren. Is het in zo'n geval niet wenselijk om de Bloemendalerpolder wat ruimer te reserveren, zeker voor de overloop vanuit Amsterdam?

MinisterDekker

De Bloemendalerpolder is als mogelijke ontwikkeling meegenomen. Ik kom er straks op terug, maar de regio heeft al een redelijk aantal woningen gereserveerd: zo'n 4500.

De heerVan Bochove(CDA)

Dat staat er niet in. Volgens het boekwerk kunt u alleen een variant naar beneden, niet omhoog. Ik nodig u uit om daar nog eens zorgvuldig naar te kijken.

MinisterDekker

Dat zal ik doen.

De heerVerdaas(PvdA)

De minister zegt over Almere dat zij de optie voor de meest ambitieuze varianten openhoudt. Is het niet mogelijk om als Rijk samen met de regio en Almere te zeggen: wij gaan ervoor? Anders is toch op voorhand bekend dat het er nooit van komt? Heeft Almere in de noordvleugel de ambitieuze opgave om dat woningbouwprogramma te organiseren en wat betekent dat vervolgens voor de stad wat de bereikbaarheid en voorzieningen betreft? De gesprekken lopen wel maar die moeten ook tot resultaten leiden in de uitvoering en financiering, want anders redt Almere het niet. Ik verwijs naar een brief waarvan ik alleen maar weet dat hij verstuurd is en bij de bewindspersonen bekend moet zijn.

MinisterDekker

Om die reden mag ik worden aangesproken op de coördinatie, want die brief is mij natuurlijk bekend. Het gaat om twee zaken. Ten eerste de opgave voor de toekomst en de middenvariant waaraan heel nadrukkelijk steun is verleend. Van die variant ga ik uit en daar kan Almere op rekenen. De ambitieuzere scenario's zijn niet uitgesloten, net zo min als de mindere varianten. Het gaat juist veel eerder de andere kant op en daarom is gekoerst op 40.000, de meest reële optie. Ten tweede de meer integrale aanpak, zodat naast woningbouw en verstedelijking ook een aantal voorzieningen van dat niveau aan de orde moet zijn. Dat vormt onderwerp van breed kabinetsbeleid met de gemeente Almere. Ik ben daar niet blind voor. Ik ken de brief en ik zal mijn rol daarin oppakken.

De heerVerdaas(PvdA)

Het kabinet weet op dit moment dus niet of het het meest ambitieuze scenario wordt of het middenscenario?

MinisterDekker

Als het kabinet die voorspelling heel hard kon doen, dan kon daarover duidelijk gecommuniceerd worden aan Almere. Dat is echter niet het geval. De bevolkingsprognoses zijn niet bekend. Een aantal varianten moest worden ingeboekt en er is gekozen voor het middenscenario om de verwachtingen niet te hoog gespannen te laten zijn en aan te sluiten bij de ontwikkelingen. Wij hebben echter wel bepaald dat voor ontsluiting een planonderzoek wordt verricht, hetgeen door collega Peijs zal worden toegelicht. Daarmee sluit ik aan op de meest reële verwachting van dit moment.

Ik kom op het onderwerp van het Groene Hart en met name op de keuzes in de nota Ruimte met betrekking tot de begrenzing. Allereerst reageer ik op de suggestie dat het kabinet het Groene Hart wil volbouwen. Niets is minder waar. De nota Ruimte biedt ten hoogste ruimte voor de natuurlijke aanwas in de nationale landschappen en dat betekent heel wat minder bebouwing dan de praktijk van de afgelopen jaren. Ik heb overigens nog diverse malen in het openbaar onderstreept dat grootschalige verstedelijking in het nationale landschap niet aan de orde is. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de landschappelijke kwaliteiten van het gebied immers niet aantasten. Ook dat heeft te maken met basiskwaliteit en invulling; hiervoor is het "ja, mits-regime" juist ontwikkeld. Voor een drietal ontwikkelingen is de grens van het Groene Hart aangepast. Deze ontwikkelingen zijn in het verleden aan de orde geweest, maar ik geef daar graag duidelijkheid over. Het kabinet wil niet tornen aan de eerder gemaakte afspraken en hecht eraan om vast te houden aan de nieuwe begrenzing zonder daarover opnieuw te discussiëren. Het Rijk moet een betrouwbare partner zijn. Bovendien maakt de regio in alledrie de gevallen werk van een goede en zorgvuldige inpassing. Het toestaan van verdere ontwikkelingen zou een verkeerd beeld schetsen. Ik benadruk daarom dat ik nu spreek over eerder gemaakte afspraken waar ik in feite niet aan wil tornen.

De grens is aangepast om ruimte te bieden aan nieuwe woningbouw voor de Zuidvleugel en om de mogelijkheid voor vooral groene woonmilieus te bieden in de Noordvleugel en de regio Utrecht. Dat is nog steeds van betekenis voor de diversiteit op de woningmarkt en voor het op peil houden van de woningproductie. De Kamer weet dat het slechts om een beperkte grensverlegging van het Groene Hart gaat en dat nog veel meer ruimte nodig is voor woningbouw in bestaande steden en Almere. In het geval van de Bloemendalerpolder kan met een aantal nieuwe woningen en een integrale gebiedsontwikkeling zelfs de noodzakelijke sanering van het terrein van de voormalige kruidfabriek ter hand worden genomen. Ik heb dan ook grote moeite met de suggesties die ertoe leiden dat het Rijk zich en detail bemoeit met de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder. Ze leiden ertoe dat het Rijk allerlei extra randvoorwaarden moet scheppen voor de decentrale overheden. De regio is hard bezig. In de conceptstructuurvisie die de Provincie Noord-Holland en de gemeenten Muiden en Weesp samen hebben opgesteld, wordt uitgegaan van circa 2000 woningen en een duurzame en groene invulling. Dit geldt wat mij betreft net zozeer voor het Utrechtse Rijnenburg, waar de regio op een goede manier nadenkt over de invulling met groene woonmilieus. Diezelfde regio moet zorgdragen voor een passende ontsluiting van de locaties. Dat is vervat in de BDU-gelden. In dat opzicht kan ik mij wel iets voorstellen bij de opmerkingen van de heer Van Bochove over een tijdige ontsluiting, die bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de nieuwe woonwijk. Bovendien zorgt de ontsluiting ervoor dat de voorzieningen er tijdig, in een vroeg stadium kunnen zijn, voordat er verschillende alternatieven zijn inzake mobiliteit. Ik kan en wil dat echter niet dwingend voorschrijven, omdat ik daarmee onder meer het regionale maatwerk belemmer.

De heerVan As(LPF)

De minister noemt als voorbeeld Rijnenburg. Zij heeft het daarbij over 2000 woningen. Het gaat om een locatie die grenst aan de gemeente Nieuwegein, maar in Utrecht ligt.

De voorzitter:

Wilt u een korte vraag stellen?

De heerVan As(LPF)

Mijn vraag houdt het volgende in. Hoe kan de minister in een uitleglocatie 2000 woningen ontwikkelen die verstoken zijn van voorzieningen? Daarvoor is het draagvlak gewoon te klein. Het betekent dat men is aangewezen op de gemeente Nieuwegein of in ieder geval op andere bestaande voorzieningen. Realiseert zij zich dat wel? De woonwijk wordt namelijk te klein om voor de wijk zelf voorzieningen te treffen, zoals een winkelcentrum. Het kan gewoon niet.

MinisterDekker

Daarom zei ik ook dat ik mij iets kan voorstellen bij wat u nu zegt en wat de heer Van Bochove ook zegt over de tijdige ontsluiting. Die is ook goed. Wij hebben gelden overgedragen aan de regio en die moet zij wel ten volle benutten. Over de voorzieningen zei ik daarstraks ook al dat het om enige identiteit aan de woonwijk te geven belangrijk is dat de voorzieningen in verhouding tot de woonwijk het beste ontwikkeld worden.

De heerVan As(LPF)

U gaat een woonwijk ontwikkelen die behoort tot de gemeente Utrecht, maar die een te klein draagvlak heeft om eigen voorzieningen te treffen, zoals winkelvoorzieningen en scholen. U moet zich dat heel goed realiseren. U moet het goed aanpakken. Dit is echter half. Het kan gewoon niet. U moet het maar eens met uw ambtenaren bespreken.

MinisterDekker

Het laatste zal ik ook doen. De vraag is ontstaan in het stadsgewest Utrecht. Dat ligt ingeklemd tussen waardevolle gebieden zoals het Groene Hart, het Kromme Rijngebied en de Utrechtse Heuvelrug. Na een zorgvuldige afweging van verschillende locaties zijn de regionale partijen tot de conclusie gekomen dat de Rijnenburg de meest geschikte locatie is voor de nadere verstedelijking. Over de alternatieve locaties is uiteraard gesproken, want hoe weeg je anders af en hoe kom je anders tot de conclusie? Houten heeft al een grotere woningbouwopgave dan aanvankelijk was afgesproken. Zo zijn er andere te noemen. Uiteindelijk is deze keuze gemaakt. Ik ga ervan uit dat men daar alle ins en outs en dus ook het thema voorzieningen bij betrekt. Dat is natuurlijk van belang.

MevrouwVan Velzen(SP)

Wil de minister de keuze voor de Bloemendalerpolder en het KNSF-terrein uitleggen? Beide gebieden vormen een robuuste verbinding tussen het Groene Hart en de Markermeer en zijn tot nu toe altijd onderdeel geweest van de nog te realiseren EHS-gebieden. Wat waren de alternatieven? Waarom is daar niet voor gekozen?

MinisterDekker

De Bloemendalerpolder houdt de verplaatsing van de kruitfabriek in. Daardoor doen zich mogelijkheden voor die je moet benutten. Dat is de achtergrond. Op dit moment heb ik de andere ontwikkelingsplannen niet paraat. Ik zal kijken of ik ze nog heb. Dan kom ik daar straks op terug.

De heerVan Bochove(CDA)

Is de conclusie terecht dat er over Rijnenburg feitelijk geen discussie meer mogelijk is en dat de minister het gewoon heeft weggegeven ondanks wat in de Vierde nota ruimtelijke ordening extra staat? Is de Kamer niet gewoon monddood gemaakt? Als dit klopt, vraag ik mij af waarom de minister een locatie weggeeft die slecht omsloten kan worden, waardoor een zeer geïsoleerde ligging ten opzichte van de stad ontstaat. De parlementaire werkgroep Vijfde nota is daar duidelijk over geweest. Ik constateer dat de minister in strijd handelt met zowel de uitkomsten van het onderzoek van die werkgroep als met de Vierde nota ruimtelijke ordening extra, want kennelijk heeft zij afspraken gemaakt over Rijnenburg en is het weggegeven. Is dat correct? Ontstaat er weer een wijk die slecht omsloten kan worden? Zullen zich weer de ons reeds bekende Leidsche-Rijnperikelen voordoen?

MinisterDekker

Rijnenburg heeft in de Vijfde nota gestaan. Die lijn is voortgezet.

De heerVan Bochove(CDA)

Van de Vijfde nota is nooit beleid gemaakt. Volgens mij hanteren wij de Vierde nota.

MinisterDekker

Dat klopt. Ik ga uit van de informatie die ik heb. Voorzover ik weet, heeft over dit onderwerp bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Er is een beslissing over genomen en die respecteer ik.

De heerVerdaas(PvdA)

Als u mij toestaat, stel ik naar aanleiding van de inbreng van de heren Van As en Van Bochove een vraag aan mijn collega's. Beide heren constateren eigenlijk dat er op decentraal niveau dingen gebeuren waarmee zij niet zo gelukkig zijn. Zij vragen aan de minister om in te grijpen. Ik herhaal mijn vraag aan haar om de daad bij het woord te voegen en te zeggen dat de kaders in de nota Ruimte niet stringent genoeg zijn om zaken die wij niet wenselijk vinden, niet te laten gebeuren. Nu gaan wij incidentpolitiek bedrijven. Als er iets gebeurt waarmee wij niet blij zijn, vragen wij aan de minister om in te grijpen. Dat vind ik niet goed. De minister moet er gewoon voor zorgen dat er een goede nota komt die kaders bevat waardoor dergelijke incidenten onmogelijk worden.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik word aangesproken, dus ik reageer. Ten aanzien van dit onderwerp baseren wij ons op wat in de Vierde nota is vastgelegd. Nieuw ruimtelijk beleid stellen wij in de nota Ruimte vast. Wij leggen nieuwe kaders noch nieuwe gebieden vast waarin dingen al dan niet mogen. Ik vraag alleen maar of op grond van de Vierde nota waarop wij ons moeten baseren, beleid is ontwikkeld of dat er vooruitlopend op mogelijke omstandigheden beleid is ontwikkeld. Daaruit volgt de vraag of dat beleid wel zo verstandig is, gezien de vele onmogelijkheden die kleven aan het gebied Rijnenburg.

De voorzitter:

Nu gaan wij stoppen, want dit is een debat met de regering. Jullie kunnen onderling natuurlijk van alles en nog wat willen, maar de regering is hier om verantwoording af te leggen. Het woord is aan de heer Duyvendak.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik wil het toch nog over het voorgaande hebben. De minister vergist zich als zij doet voorkomen dat het onomkeerbaar is dat Rijnenburg wordt aangelegd. Wellicht heeft zij of heeft haar voorganger daar in een bestuurlijk overleg afspraken over gemaakt, maar dat zal altijd zijn gebeurd onder voorbehoud dat die locatie wordt opgenomen in de Vijfde nota. Als de gemarkeerde passage via een amenderende motie verdwijnt, kan het niet meer. Klopt mijn interpretatie?

MinisterDekker

In de stellingnamebrief van mijn voorganger is dit onderwerp aan de orde geweest. Ik heb dat als leidraad aangegeven. Natuurlijk is het onder voorbehoud van, maar het is wel de lijn die ik naar de regio heb aangehouden.

De heerVan der Staaij(SGP)

Als de minister hierover geen bestuurlijk overleg had gevoerd, zou dat in strijd zijn met de PKB-procedure. Over alles is namelijk bestuurlijk overleg, als het goed is. Vervolgens spreekt de Kamer erover. Is het bestuurlijk overleg waarop de minister doelde, in dit geval iets anders dan voor al die andere kwesties? Zo nee, dan hebben wij gewoon een discussie op inhoudelijke argumenten of het wel of niet moet gebeuren.

MinisterDekker

Ja, dat is de lijn.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister zo langzamerhand haar betoog afrondt.

MinisterDekker

De heer Van Bochove heeft vragen gesteld over mijn coördinerende rol bij het ruimtelijk beleid. Ik heb al kort iets gezegd over de programma-aanpak en deze ook geschetst als zeer belangrijk. In het verleden is het te vaak voorgekomen dat de beleidsuitvoering stagneerde, omdat elk departement afzonderlijk in de uitvoeringsfase eigen prioriteiten stelde en de beleidsmatig gewenste samenhang zo niet tot stand kon worden gebracht. Zowel voor de andere overheden als voor de effectiviteit van het rijksbeleid vind ik dat een ongewenste situatie. Dat is de reden voor de zogenaamde programma-aanpak. Echter ook voor de andere gebieden neem ik de coördinatie op mij. Ik heb al gewezen op Twente en Zuid-Limburg, maar het geldt natuurlijk ook voor de noordelijke gebieden Groningen en Assen. Uiteraard spreek ik de andere collega's stevig aan op de prestaties die worden geleverd. Het gaat om de samenhang en het bewaken van de samenhang is mijn rol. Ik zal die ook oppakken in de verschillende gebieden.

In verband met de facilitering van andere overheden heb ik kort iets gezegd over de veertien voorbeeldprojecten, die ik op voorstel van de provincie heb bevestigd. Dat wil zeggen dat iedere provincie met een bepaalde regio hard bezig is om de voorbeeldprojecten voor gebiedsontwikkeling uit te werken. Daarbij is ontwikkelingsplanologie van belang, evenals het bij elkaar brengen van de verschillende belanghebbenden. Dat zijn zowel de provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties in een dergelijk gebied als het bedrijfsleven. Het uitgangspunt is dat het voor oktober van dit jaar uitvoeringsgereed is. Ik denk dat wij dan een heel goed overzicht hebben, ook van "best practices" in het hanteren van de ontwikkelingsplanologie in een gebiedsgerichte uitvoering. De adviescommissie onder leiding van Riek Bakker is een goed voorbeeld, waarbij zowel de procedure als de publiek-private samenwerking als de verevening nadrukkelijk aan de orde is.

Ik heb al de hoop uitgesproken dat de nieuwe wet ruimtelijke ordening binnen niet al te lange termijn wordt besproken, nadat ik heb geantwoord op het verslag. Die wet geeft inderdaad de instrumenten voor de uitvoering, zoals mevrouw Huizinga al aangaf.

Hetzelfde geldt voor het grondbeleid. De nieuwe grondexploitatiewet biedt natuurlijk een regeling voor kostenverhaal en locatie-eisen in een gebied. De wet ligt op dit moment bij de Raad van State. Voor het regionale kostenverhaal en de verevening acht het kabinet een geheel nieuw instrumentarium niet nodig. Het kiest wel voor optimalisering van de bestaande instrumenten. Het kabinet onderzoekt op dit moment of een actief beheer van het rijksgrondbezit kan bijdragen aan gebiedsontwikkeling en ontwikkelingsgericht ruimtelijk beleid. Ik hoop daarover op 1 februari met de Kamer te kunnen spreken. Overigens spreken de suggesties van de heer Geluk mij aan: financiering van groen en blauw en andere belangrijke maatschappelijke functies met de opbrengst van "rode" ontwikkelingen is een belangrijke voorwaarde voor samenhangende gebiedsontwikkeling. De motie die de heer Geluk aankondigt, zie ik dan ook als een ondersteuning van mijn beleid, als deze is toegesneden op de vrijwillige overeenkomsten tussen marktpartijen en overheden en past binnen de Grondexploitatiewet, zoals die op dit moment bij de Raad van State ligt.

De heerVan der Ham(D66)

Mijn collega Huizinga en ik twijfelen over de volgende vraag. Ik had een vraag gesteld over de provinciale vorm van de gemeentelijke wet, en over het LEI-alternatief. Kan de minister daar nog iets over zeggen?

MinisterDekker

Ik wil dat punt op 1 februari met de Kamer bespreken. Ik zal daarover iets voorbereiden en dat de Kamer toesturen.

Ik span mij in het kader van de kennisoverdracht in om samen met het NIROV cursussen te organiseren en ervaringen en inzichten te delen. Het kabinet heeft besloten, in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur 134 mln euro over de periode 2004-2009 ter beschikking te stellen voor onder andere hoogwaardig ruimtegebruik.

Van belang is de doorwerking van de ruimtelijke plannen in de provinciale en bestemmingsplannen. De huidige streek- en bestemmingsplannen moeten natuurlijk wel passen binnen de nota Ruimte, als deze eenmaal is vastgesteld. Juist de basiskwaliteit geeft aan dat er een toetsing vooraf kan plaatsvinden. Ik heb aangekondigd dat ik tweejaarlijks aan de Kamer zal rapporteren. Op dit moment heb ik aan de beide ruimtelijke planbureaus de opdracht verleend, een monitoringsinstrument te ontwikkelen, samen met de provincies, zodat de provincies kunnen monitoren wat er op gemeentelijk niveau aan de orde is. Kortom, met de kennisoverdracht, de monitoring en de evaluatie hoop ik de nota Ruimte te kunnen gaan uitvoeren met de provincies. Ik meen dat het kabinet daarmee een aantal belangrijke waarden, zoals natuur, cultuur en landschap, beschermt en een aanzet geeft voor een nieuw élan en nieuwe dynamiek, daarbij heldere prioriteiten stellend. Ik hoop dan ook dat vele provincies, gemeenten, burgers en bedrijven meedoen.

De heerVerdaas(PvdA)

Ik meen mij te herinneren dat ik heb gevraagd of de minister bereid is, de monitor te richten op de fase waarin de plannen van de decentrale overheden nog in voorbereiding zijn.

MinisterDekker

De monitoring zal zijn gericht op de fasen vooraf, en op de resultaten daarvan.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedsel- en viskwaliteit.

MinisterVeerman

Voorzitter. Die verspreking vergeef ik u graag.

Ik wil beginnen met een citaat dat ik vanmorgen voor het eerst heb gehoord en wel van de heer Verdaas. Hij zei: ruimtelijke ordening is een teken van beschaving. Daar heeft hij gelijk in. Zo vaak zal het niet voorkomen dat wij het met elkaar eens zijn, mijnheer Verdaas. Ik zou zeggen: tel uw zegeningen. Democratie is echter ook een teken van beschaving.

De heerVerdaas(PvdA)

Wij zijn het nog steeds eens.

MinisterVeerman

Dan moet u de volgende stap ook zetten, want die is cruciaal. Democratie beperkt zich niet tot het nationale niveau. Democratie beperkt zich niet tot Den Haag. Democratie is in heel Nederland aan de orde, ook op provinciaal en gemeentelijk niveau. Daar kunt u mij niet in tegenspreken. De kern van deze nota Ruimte en de agenda Vitaal platteland is dat wij die lijn logisch doorzetten en dus tegen de bestuurders in de regio, in de gemeenten en in de provincies, zeggen: vluchten kan niet meer. Dat is de positieve kant van de zaak. Wij leggen het daar neer. Ik hoor al acht uur lang grote twijfels of de provincies en de gemeenten dat wel zouden kunnen. Ik stel echter vast dat wij dat willen en dat de provincies en gemeenten dat ook willen. Daarmee laden die bestuurders een grote verplichting op zich. Zij kunnen later niet meer zeggen dat het Rijk het zo wilde, want zij zijn nu aan de beurt en zij moeten er vorm aan geven. Ik vind dat gezond en dat kan een sterke impuls zijn voor het verlevendigen van de lokale democratie. Ik spreek uit eigen ervaring als ik zeg dat een klein dorp in de Hoekse Waard – ik zal het maar meteen belijden – af en toe leed aan wat bloedarmoede, want als wij het over de derde lantaarnpaal en vierde rioolputje hadden gehad, waren wij uitgepraat. Het kan dus een geweldige stimulans zijn voor de lokale democratie. Zo moeten wij dat ook opvatten. Ik zie allemaal glunderende gedeputeerden op de tribune. Zij hebben er zin in en wat mij betreft kunnen zij aan de gang.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Waarom bemoeit het Rijk zich dan met juist die Hoekse Waard?

MinisterVeerman

Ik heb over de Hoekse Waard nog niets anders gezegd dan dat ik er woon.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

U ontneemt de gemeenteraad in de Hoekse Waard echter wel de zeggenschap over de noordelijke rand, want het Rijk bepaalt dat daar een bedrijventerrein komt en dat heeft men maar te pikken.

MinisterVeerman

Daar heeft de minister van VROM buitengewoon verstandige dingen over gezegd en daar heb ik niets aan toe te voegen. De regering spreekt met één mond en u zult van mij dan ook niets anders horen.

Er is een artikel verschenen in het Financieel Dagblad van vandaag, waarin vier verantwoordelijke gedeputeerden, van verschillende politieke partijen, de heren Calon, Hooijmaijers, Rietkerk en Rupp, schrijven dat provincies vanuit een brede visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio als geen ander in kunnen schatten waar wel en waar niet gebouwd moet worden. De specifieke eigenschappen van de regio vragen bovendien een maatwerk dat door de rijksoverheid niet kan worden geleverd, aldus deze gedeputeerden. Zij hebben het dus begrepen. Dat moeten zij dan ook gaan doen.

De agenda Vitaal platteland is door de Kamer vastgesteld. Wat daarin staat, staat er als was het in de nota Ruimte geschreven. Zo zijn de verhoudingen. Aandringen op scherpere teksten in de nota Ruimte, omdat het in de agenda Vitaal platteland scherper is geformuleerd, is dus niet nodig, omdat die als het ware in één band zouden kunnen worden samengevoegd. De Vogel- en Habitatrichtlijn en de natuurbeschermingswetgebieden blijven overigens gelden. Ik zeg dit even omdat ik bij de Kamer twijfel hoorde over de verhouding. Wij hebben het hier over de ruimtelijke bescherming en niet over de bescherming die voortkomt uit wetgeving op het gebied van natuurbescherming, nationaal of internationaal.

De kwestie van de ruime jas is ingewikkeld, maar ik heb de discussie gehoord en ik ga het versimpelen. De kern van de vragen die daarover zijn gesteld, is dat de planologische bescherming van de verschillende onderdelen van de EHS in verhouding moeten staan tot de gewenste bescherming van de natuurwaarden en het effect daarvan op de mogelijke maatschappelijke ontwikkelingen. De heer Van Bochove heeft gezegd dat destijds in het AVP-debat over het "nee, tenzij-regime" een motie-Schreijer-Pierik is aangenomen, waarin het gaat om het gebied rondom de EHS. In mijn brief van 3 december heb ik aangegeven dat ik de motie zal uitvoeren voor EHS-gebieden behalve de Natuurbeschermingswet of de Vogel- en habitatrichtlijn. Immers, daar geldt het regime van een andere soort. Het gaat hier om de ruimtelijke bescherming. In de PKB-tekst zal "in de nabijheid van de EHS" voor het "nee, tenzij"-regime worden geschrapt.

Over het "nee, tenzij"-beschermingsregime in de EHS het volgende. De EHS zal bestaan uit de door de provincie netto-begrensde gebieden. Daaronder vallen bestaande bos- en natuurgebieden en landgoederen. Die zijn één op één begrensd. Daarnaast bevat de EHS nieuwe natuurgebieden, zoals natuurontwikkelingsgebieden, robuuste verbindingen en gebieden voor agrarisch en particulier natuurbeheer. Die beheersgebieden worden veelal één op twee begrensd zodat er een zoekgebied ontstaat dat twee keer zo groot is als het te realiseren gebied. Daarmee is er een keuzemogelijkheid voor degenen die bijvoorbeeld SAN-beheerscontracten willen afsluiten. Het is een wens van een heleboel provincies en agrariërs. Het gaat hier concreet om 45.000 ha SAN-overeenkomsten. Voor de EHS geldt het "nee, tenzij"-beschermingsregime. In de brief van 3 december naar aanleiding van de motie-Schreijer-Pierik heb ik ook aangegeven dat voor het beheersgebied in de EHS voor agrarische activiteiten het "nee, tenzij"-regime niet geldt. Daarmee geef ik een ruimere uitvoering aan de motie dan wellicht gevraagd was. Ik denk dat de heer Van Bochove dat zeer zal waarderen. Ik begreep ook niet helemaal waar zijn opmerking vandaan kwam. Het is dus in de brief van 3 december geregeld.

De heerGeluk(VVD)

Het "nee, tenzij"-beschermingsregime geldt niet voor het beheersgebied in de EHS voor agrarische activiteiten. Welk regime geldt daar dan wel voor?

MinisterVeerman

Dan geldt er niets speciaals.

Voorzitter. Duidelijk is dat niet overal in de EHS een "nee, tenzij"-beschermingsregime van toepassing moet zijn. Wel is het de vraag hoe wij dat regelen. Het voorgestelde middel van de één-op-éénbegrenzing is niet doeltreffend. In plaats daarvan stel ik vast dat ik die ruimejasgebieden beschouw als overige natuur. Dat betekent dat provincies en gemeenten die bescherming zelf kunnen invullen. Dat leidt tot een vermindering van administratieve lasten en tot een vermindering van onnodige beperkingen. Beheersgebieden hebben en houden, ook in de nota Ruimte, een landbouwfunctie. Die ruimejasbeheersgebieden beslaan dan nog een ruimer zoekgebied voor ongeveer 45.000 ha SAN-overeenkomsten. Verder is er nog een mogelijkheid voor agrarische natuur buiten de EHS. Dan gaat het ook om 45.000 ha wat overige natuur is. Hiermee kom ik tegemoet aan wensen van provincies en agrariërs om ook buiten de EHS agrarisch natuurbeheer toe te kunnen passen. Ik meen dat ik hiermee volledig ben tegemoetgekomen aan de wensen van de geachte afgevaardigden Van Bochove en Geluk.

De heerGeluk(VVD)

Ik had gevraagd om in de EHS-gebieden en eventueel daarbuiten een soort "groen voor rood"-regeling mogelijk te maken om de genoemde ontwikkelingen te stimuleren. Dat is financieel heel aantrekkelijk. Kunt u dat ook toezeggen?

MinisterVeerman

Daar ben ik niet op tegen.

De heerGeluk(VVD)

Dus u bent ervoor.

MinisterVeerman

Dat hebt u juist geconcludeerd. Er zijn maar twee mogelijkheden, mijnheer Geluk.

De heerGeluk(VVD)

Dank u voor deze toezegging.

MinisterVeerman

Voorzitter. Mevrouw Van Velzen vroeg zich af waarom in de nota Ruimte staat dat rekening gehouden moet worden met de natuurdoelenkaart EHS en de Vogel- en Habitatrichtlijn in plaats van dat er staat dat die leidend zijn. In de Agenda Vitaal Platteland is aangegeven dat de landelijke natuurdoelenkaart sturend is voor de realisatie van de EHS. Eind 2005 zal de natuurdoelenkaart worden vastgesteld. Om die reden is deze kaart nog niet leidend opgenomen in de PKB-tekst van de nota Ruimte. De bindende werking van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet geldt overigens altijd, of dat nu wel of niet in de PKB-tekst is opgenomen, zoals ik zojuist al zei.

De heer Verdaas vreest dat natuurwaarden het onderspit zullen delven bij ontwikkelingsplanologie. Dat denk ik niet, want een ontwikkelingsgerichte benadering kan ook winst opleveren voor de natuur. Ik noem in dit verband het project Hart van de Heuvelrug. Los daarvan wordt vanzelfsprekend bij het toepassen van de ontwikkelingsplanologie de basiskwaliteit van natuur gegarandeerd door de wettelijke kaders van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Voor de EHS en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden geldt voor de ontwikkelingsplanologie tevens het kader van het "nee, tenzij"-regime.

De heren Verdaas en Duyvendak willen de saldobenadering van de EHS alleen mogelijk maken als dit echte natuurwinst en niet alleen winst in hectares oplevert. Ook de kwaliteit moet aandacht krijgen. Ik vat het simpel samen: de kwaliteit is het criterium. Niet: het vele is goed, maar wel: het goede is veel. De heer Duyvendak had het over een én-én-benadering, zowel de hoeveelheid als de kwaliteit. Het gaat echter vooral om de kwaliteit. Dat kan zowel betrekking hebben op de omvang als op de kwaliteit. Dit lijkt me een veel helderder criterium.

De heer Van Bochove vraagt naar de reactie op de motie-Snijder over de robuuste verbindingen. Ik heb de motie gekwalificeerd als een ondersteuning van mijn beleid. Ik heb op 13 december bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies over de juridische en zwaarwegende verplichtingen die uit te financieren zijn en het afmaken van de bijna afgeronde verbindingszone. Deze afspraken zijn bevestigd in een brief van 17 december aan gedeputeerde Poppelaars. De Kamer heeft deze brief in afschrift ontvangen. De motie-Snijder roept ook op om in samenspraak met medeoverheden en belangenorganisaties te komen tot een herprioritering van robuuste verbindingen, waarbij deze verbindingen bij voorkeur gerealiseerd worden door versterking van bestaande ecologische verbindingszones en waarbij binnen de budgettaire mogelijkheden en de omvang van 728.500 ha van de EHS moet worden gebleven. Wij zijn het daar volstrekt over eens. De provincies hebben in 2001 en 2002 ecologische verkenningen uitgevoerd naar de tracés van de robuuste verbindingen. Zeker 90% van de robuuste verbindingen leidt tot een verbreding of versterking van de ecologische dus oude verbindingszones. We hebben het dus over 10% verschil.

Er bestaat overeenstemming met de provincies over welke robuuste verbindingen we gaan realiseren. Dat wordt gefaseerd aangepakt. De provincies zijn met de eerste tranche gestart. De tweede tranche start in 2008. Ik heb op die wijze samen met de provincies ruimte gecreëerd voor een langere aanlooptijd voor robuuste verbindingen, die wat betreft ontwerp en draagvlak nog extra tijd en aandacht nodig hebben. Ik zal dus bij de provincies te rade gaan welke verbindingen ondanks de prioritering nog moeilijkheden ondervinden en daar dit jaar afspraken over maken. Met de uitgavenintensivering van dit kabinet voor de EHS en de reconstructie zijn de financiële middelen beschikbaar die nodig zijn voor het realiseren en het ontsnipperen van robuuste verbindingen. Ik heb ook een paar centen gekregen, mevrouw Peijs. Ik blijf daarmee met de realisatie van de robuuste verbindingen binnen de budgettaire mogelijkheden. Hiernaar is door de Kamer bij de behandeling van de begroting ook al gevraagd. Daarnaast zijn de 27.000 ha robuuste verbindingen onderdeel van de EHS van de 728.500 ha. Dit is geheel gefinancierd en de uitvoering ligt op schema.

De heer Van Bochove heeft gevraagd waarom het Geleens Beekdal geen onderdeel is van het nationale landschap Heuvellanden. Ik ben daar onlangs nog eens gaan kijken. Het is een prachtig gebied.

De heerVan Bochove(CDA)

Dat is heel verstandig. Het is een prachtig gebied. Als je een tijdje in de Hoekse Waard geweest bent, wil je ook wel eens iets anders. Ik vroeg me af of het in het kaartbeeld goed begrensd was.

MinisterVeerman

Het vormt landschappelijk niet één geheel. De verantwoordelijkheid ligt bij de provincie Limburg, die hier bij de definitieve begrenzing nog rekening mee kan houden.

De heer Verdaas vraagt mij om ook Zuidwest-Drenthe als nationaal landschap aan te wijzen. Zuidwest-Drenthe is een prachtig gebied, maar het kwalificeert niet als nationaal landschap. Dat landschap heeft niet in voldoende mate internationaal unieke of zeldzame kenmerken. Het kent hoge natuurwaarden en daarom wordt het de bescherming gegund van de andere twee wetgevende kaders. Het ligt grotendeels in de EHS en geniet uit dien hoofde al adequate bescherming. Dat andere is daarvoor niet nodig.

De minister van VROM heeft er ook al op gewezen dat het Groene Hart niet wordt opgeknipt, zoals de heer Verdaas zegt. Het is het enige nationale landschap waarvoor het kabinet de grens exact heeft vastgesteld. Deze begrenzing is aangepast door enkele gebieden erbuiten te houden, zoals de Bloemendaalse polder, Rijnenburg en de Zuidplaspolder, vanwege woningbouwopgaven en glastuinbouwlocaties.

Bij het vaststellen van die nieuwe grenzen is scherp gelet op de kenmerkende kwaliteiten van dat nationale landschap. Er is kwaliteitszonering gehanteerd, waarbij de versterking van het landschap voorop is gesteld, rekening houdend met de dynamische omgeving die het Groene Hart nu eenmaal kent.

Hoewel de totale omvang van het Groene Hart enigszins is afgenomen, ben ik toch van mening dat dit niet ten koste is gegaan van de kwaliteit van het gebied. Ik heb er vertrouwen in dat de provincies, in dit geval Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Holland, het ontwikkelingsprogramma dat bij nationale landschappen behoort, op een goede manier zullen opstellen. Daarnaast maakt dit deel uit van het rijksprogramma dat door de minister van LNV wordt gecoördineerd. Ik zal de Kamer hierover regelmatig informeren.

De heer Van der Ham heeft naar aanleiding van het advies van de Raad voor het landelijk gebied dat ik nog niet officieel in handen heb gekregen, gevraagd hoe de minister wil zorgen dat de grote glastuinbouwgebieden adequaat worden ingericht. Dat glastuinbouwgebied en het bijbehorende instrumentarium zijn aan evaluatie en herijking toe. In de nota Ruimte is opgenomen dat het beleid bij tien glastuinbouwlocaties in 2005 wordt geëvalueerd. Uitgangspunt blijft voor mij dat reconstructie en schaalvergroting een win-winsituatie moeten opleveren voor milieu, economie en ruimtelijke indeling. Eind januari zal het rapport van de Raad voor het landelijk gebied verschijnen. Verder zal ik in overleg treden met de organisaties die zijn vertegenwoordigd in het convenant over de glastuinbouw. Ik heb bij de behandeling van de begroting voor LNV toegezegd dat ik de evaluatie kortelings zal starten en de Kamer daarover zal berichten. Het lijkt mij tevens dienstig om op te merken dat ik bezig ben met het opstellen van een land- en tuinbouwvisie over wat er de komende tien jaar te verwachten is voor ondernemers in die sector. Daarbij wordt ook gekeken naar de ontwikkeling van de glastuinbouw in ruimtelijk perspectief. Dat zal daar zeker deel van uitmaken.

Door iedereen is gezegd dat het nationaal landschap Westergo buiten de nota Ruimte gehouden moet worden om de economische ontwikkeling niet in te perken. Ik vind dat jammer, want het is wel een uniek gebied, met waardevolle terpen en wierden. Ik ben er ook geweest. Friesland, daar kun je zo in, zei Wim Kan indertijd; dat is ook van ons. Het is een prachtig gebied en dus echt gekwalificeerd, maar ik heb de Kamer goed begrepen. Als ik tegen windmolens wil vechten, neem ik een andere gelegenheid. Wij zullen hier de wens van de Kamer eerbiedigen. Men had misschien verwacht dat ik meer zou tegenstribbelen, maar daar ben ik te oud voor en daarvoor is het ook te laat, dus wij halen dat er gewoon uit.

Er is gevraagd of de Utrechtse Heuvelrug een nationaal landschap kan worden. Ook dat is een prachtig gebied, maar daarmee is het nog niet in die mate gekwalificeerd als nationaal landschap. Bovendien is een groot gedeelte van het gebied van de Utrechtse Heuvelrug al een nationaal park, waarmee het een nog sterker beschermde status geniet, op grond van de waarde voor de natuur en niet voor de ruimtelijke ordening.

De duinen maken geen deel uit van het nationaal landschap Laag Holland, omdat dit een veenweidegebied is, waarmee zij geen landschappelijke eenheid vormen. De duinen zijn wel onderdeel van de EHS en daarmee voldoende beschermd.

De heer Van der Ham vroeg naar de relatie tussen groen en het economisch belang van groen. Daar is het nodige onderzoek naar gedaan. Hij riep ons ertoe op om nog meer onderzoek te doen. Uit het onderzoek, onder andere van Alterra, is vast komen te staan dat groen een vestigingsfactor van belang is: schoonheid, frisse lucht, recreatie en golfmogelijkheden voor vermoeide captains of industry. Groen en natuurlijk sport dragen ook bij aan de gezondheid; ook daar is onderzoek naar gedaan. Dat leidt tot een vermindering van de uitval. Door investeringen in groen kan ook voorkomen worden dat bedrijven zich in planologisch minder gelukkige, perifere delen van ons land vestigen; dat was de achtergrond van de vraag van de heer Van der Ham. De relatie is voldoende door onderzoek aangetoond. Meer onderzoek is dus niet nodig. Mede naar aanleiding van een motie van de heer Van der Ham heb ik op bladzijden 2 en 3 van mijn brief van 24 december aangegeven hoe ik de stimulering van het groen vorm wil geven.

De heerVan der Ham(D66)

Daar heb ik een vraag over.

De voorzitter:

Nee, ik wil de tijd een beetje ordentelijk bewaken. De minister van Verkeer en Waterstaat moet nog aan het woord komen en wij lopen al ver uit. Straks komt er ook een ongelooflijke hoeveelheid moties. De minister vervolgt zijn betoog.

MinisterVeerman

Om de heer Van der Ham toch enigszins te gerieven: in het notaoverleg heb ik aangegeven dat ik zijn motie over bosaanplant als ondersteuning van het beleid zie. In die zin worden de mogelijkheden om daaraan uitvoering te geven, dus onderzocht. Ik zou zeggen: laat de heer Van der Ham dat nog even tot zich nemen.

De heer Van der Staaij zegt dat versterking van de positie van de agrarische landschappen, onder andere het veenweidegebied, nodig is. In het kader van het programma Groene Hart wordt uitgebreid aandacht besteed aan de rol van de landbouw in het veenweidegebied. Daarnaast zijn andere nationale landschappen in het veenweidegebied aangewezen. Bij de uitwerking van het beleid ten aanzien van die gebieden zullen de provincies ook aandacht besteden aan de positie van de landbouw. Bij de behandeling van de Agenda vitaal platteland heb ik al gezegd dat in het kader van de handicapgebieden geprobeerd wordt om extra financiële middelen, met name uit de EU, aan te trekken. Ik heb daar, zoals bekend, met de provincies al afspraken over gemaakt, althans voor een deel van het desbetreffende gebied, 40.000 ha. In mijn visie op de landbouw zal dit natuurlijk ook aan de orde komen.

De heer Duyvendak pleit ervoor om de kernkwaliteiten door de provincies uit te laten werken in welstandscriteria en die te laten toetsen door welstandscommissies, waarbij ook de Rijksadviseur voor het Landschap een rol speelt. Het is natuurlijk aan de provincies om die kernkwaliteiten uit te werken. Hoe zij dat doen, laat ik aan hen over. Ik wil het idee van de welstandscriteria echter wel sterk bij de provincies onder de aandacht brengen. De Rijksadviseur voor het Landschap heeft een puur adviserende taak. Toetsen past daar niet bij, maar de provincies weten dat de rijksadviseur door het departement is aangesteld met de bedoeling om datgene te realiseren wat de heer Duyvendak ongetwijfeld voor ogen had toen hij deze vraag stelde.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

De minister heeft een vraag van mij niet beantwoord. Die vraag betrof het "gelen" van een groter deel van de wandelpaden.

MinisterVeerman

In de Agenda vitaal platteland hebben wij een omvangrijk plan om wandelpaden aan te leggen. Er is bovendien voorzien in financiering daarvan. Mag ik kortheidshalve daarnaar verwijzen? Dat is een omvangrijk geheel waarin zowel wandelroutes als fietsroutes zijn uitgezet. Met de Stichting Recreatietoervaartnet Nederland lopen contacten tot 2012 en 2014 over de realisering van dichte recreatieve netwerken. Dat alles is geprogrammeerd en gedekt in de Agenda vitaal platteland.

MinisterPeijs

Voorzitter. Ik zal mijn best doen om compleet te zijn en toch kort.

Velen, maar de heer Verdaas in het bijzonder, hebben gevraagd naar de relatie tussen de nota Ruimte en de nota Mobiliteit. Op 20 december van vorig jaar hebben wij uitgebreid gesproken over de nota Mobiliteit. Wij hebben geprobeerd in de nota Mobiliteit ruimte, verkeer, vervoer en economie te laten samengaan en de onderlinge samenhang te versterken. De nota Ruimte heeft vier onderliggende nota's. Wij hebben echter allemaal meegewerkt aan de nota Ruimte. In de nota Ruimte wordt de infrastructuur als structurerend gezien en dat is een totaal nieuw element. Dat element is voortgekomen uit de integrale aanpak van alle nota's. De nota Ruimte beschrijft dus het ruimtelijke beleid, inclusief de ruimtelijke aspecten van het verkeers- en het vervoersbeleid. Dat hebben wij verder uitgewerkt in de nota Mobiliteit en dat vullen wij aan met het relevante sectorale beleid. Zo geven wij de kaders weer waarbinnen wij werken.

In de nota Mobiliteit wordt, net als in de nota Ruimte, duidelijkheid geboden over ieders rol binnen de overheidsketen: Rijk, provincie en gemeente. Het uitgangspunt is: decentraal wat kan en centraal wat moet. Dat is precies dezelfde filosofie die wij elders hanteren. De nota Mobiliteit is een planwet met essentiële onderdelen. Als provincies en gemeenten zich niet houden aan de afspraken, dan is er een basis om in te grijpen. In eerste instantie hebben wij echter allemaal onze eigen taak. Wij gaan dus gewoon aan het werk.

De heer Verdaas en de heer Van Bochove vroegen naar het bundelingsbeleid. Ook bij de infrastructuur wordt gekozen voor een bundelingsbeleid om zo veel, zo goed en zo zuinig mogelijk om te gaan met de schaarse ruimte en versnippering daarvan te voorkomen. Voor de hoofdinfrastructuur betekent het bundelingsbeleid in de eerste plaats dat de bestaande hoofdinfrastructuur zo goed mogelijk wordt benut. Daarnaast hebben wij ervoor gekozen om uitbreiding van de capaciteit zo veel mogelijk bij de bestaande hoofdinfrastructuur te laten plaatsvinden. Denk maar aan de plusstroken en de spitsstroken.

Om toekomstige verbredingen niet te belemmeren moet langs de hoofdinfrastructuur uitbreidingsruimte beschikbaar blijven, waar nieuwbouw zo veel mogelijk wordt voorkomen. In de plankaarten in de nota Mobiliteit is aangegeven welke uitbreidingen voorzien zijn. Daar moeten gemeenten rekening mee houden bij hun bouwplannen. Als zij in de zone direct langs de voorgenomen trajecten willen bouwen, dan moeten zij eerst overleg voeren met het Rijk over ruimtelijke en vooral financiële gevolgen van de bouw van de geplande uitbreiding van de infrastructuur. Het uitgangspunt daarbij is dat de meerkosten van de inpassing van de infrastructuur voor rekening komen van de veroorzaker. In de nota Ruimte noemen wij dat het veroorzakersprincipe.

De heer Van Bochove vroeg nog naar de onderlinge samenhang tussen de hoofdverbindingsassen. Binnen de hoofdinfrastructuur hebben de hoofdverbindingsassen een streepje voor. Wij hebben daarvoor keuzes gemaakt binnen de nota Ruimte en de nota Mobiliteit. Dat zijn de verbindingen die beide mainportregio's, Noordvleugel en Zuidvleugel, verbinden met de belangrijkste grootstedelijke gebieden in Nederland en vanzelfsprekend ook in het buitenland. Die verbindingen zijn van bijzonder belang voor het functioneren van de Nederlandse economie. Ze ondersteunen ook het ruimtelijke beleid om verstedelijking en economische activiteiten te bundelen.

Als er knelpunten zijn, dan krijgen de hoofdverbindingsassen prioriteit bij het oplossen daarvan. Dat geldt met name voor de triple A-verbindingen: de A2, de A4 en de A12. Er is gekozen voor de A2, omdat die de internationale dienstverlening in de Noordvleugel en de Randstad ontsluit en de hoogwaardige industrie in Zuid-Oost-Nederland. Het geldt voor de A4, omdat die beide mainports verbindt met de haven van Rotterdam en het gebied verder naar het zuiden. Het geldt voor de A12, omdat deze beide mainports verbindt met het Roergebied en het gebied verder naar het oosten. Ik weet dat velen hier aanwezig, veel belangstelling hebben voor de A1. Voor de A1 is veel aandacht bij het ZSM-programma. Aangezien er op dit ogenblik sprake is van een vertraging als gevolg van de uitspraak van de Raad van State gaan wij na of wij niet van de nood een deugd kunnen maken en sommige voorgenomen tijdelijke infrastructuurmaatregelen blijvend kunnen maken.

De heer Verdaas vraagt wat de relatie is tussen de verstedelijking en de infrastructuur. Door de infrastructuur meer dan voorheen als structurerend element te beschouwen wordt de relatie tussen verstedelijking en infrastructuur versterkt. Ik noem als voorbeeld de stedenbaan. Gemeenten kwamen met het voorstel voor de stedenbaan. Er hing een gigantisch hoog prijskaartje aan. Wij hebben toen met elkaar afgesproken: als de verstedelijking rond de stedenbaan zo wordt uitgevoerd dat er iedere keer weer voldoende draagvlak is voor een station, dan volgt het ministerie van Verkeer en Waterstaat de verstedelijking met de bouw van stations en de aanleg van infrastructuur. Zo ga je uit van de bestaande infrastructuur én bekijk je op welke manier je kunt samenwerken en de verstedelijking kunt volgen. Daarnaast zullen wij de vervoersknooppunten in het bebouwde gebied zoveel mogelijk benutten om de stad aantrekkelijk en vitaal te laten zijn. Behalve VROM heeft V&W daarin een duidelijke taak. Ik denk bijvoorbeeld aan de prioriteit van de ontwikkeling van de Amsterdamse Zuidas en de vijf nieuwe sleutelprojecten.

De heren Verdaas en Van Bochove vragen naar de ontsluiting van nieuwe woningbouwlocaties. Bij de verstedelijkingsopgave zal meer dan voorheen rekening worden gehouden met de gevolgen voor verkeer en vervoer. Er worden zeer duidelijke afspraken gemaakt over het tijdig ontsluiten van nieuwe woon- en werklocaties. Die moeten een vast onderdeel zijn van de verstedelijkingsafspraken van de verschillende regio's. Ik ervaar iedere dag aan den lijve wat het gevolg is als het niet is gebeurd. Bij mij op de stoep wordt Leidsche Rijn gebouwd, maar er is niet eens een afslag bij gekomen. Ik moet wel zeggen dat provincies en gemeenten daarbij een heel belangrijke eigen verantwoordelijkheid hebben. In het Utrechtse geval is er geen vertraging opgetreden bij het Rijk, maar bij de decentrale overheden. Per 1 januari 2005 zijn de uitgaven voor de exploitatie van het openbaar vervoer, de voormalige gebundelde doeluitkering én Duurzaam veilig, en overigens ook de uitgaven voor Veilig verkeer, opgenomen in de brede doeluitkering. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en financiering van deze projecten overgedragen aan de regionale overheden en de provincies, waardoor nu beslissen en betalen in één hand ligt. Ik hoop vurig dat dit ertoe leidt dat er veel gemakkelijker en tijdiger besluiten over ontsluiting worden genomen, zodat de ontsluiting gelijk opgaat met de bebouwing. Ik voeg eraan toe dat eerst ontsluiten en dan pas bouwen, zoals de heer Van Bochove wilde, stuit op het probleem dat de financiering van de infrastructuur voor een deel moet worden betaald uit de gebiedsontwikkeling. Ik zeg tegen hem: doe ons dat niet aan, want dan zijn de PPS-mogelijkheden voor een groot deel verdwenen. Laat ontsluiting en bebouwing maar gelijk opgaan. Dat is al een heel verschil met de situatie waarin eerst wordt bebouwd en pas daarna wordt ontsloten. Als wij beide gelijk kunnen laten opgaan, is waarschijnlijk iedereen gelukkig. De eigen verantwoordelijkheid voor ontsluiting van locaties wordt in de woningbouwafspraken nog eens bevestigd. Het maken van juridisch afdwingbare afspraken past niet in de decentrale benadering.

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter.

De voorzitter:

Mogelijkerwijs kunt u uw opmerking in tweede termijn maken. Ik verzoek de minister nu haar betoog te vervolgen.

De heerVan Bochove(CDA)

Dat leidt op z'n minst tot een amenderende motie, voorzitter.

MinisterPeijs

Die heb ik volgens mij nu volstrekt overbodig gemaakt.

De voorzitter:

Als de heer Van Bochove al kan zeggen dat hij de motie niet indient, wil ik hem wel het woord geven, maar ik krijg de indruk dat hij niet aan die voorwaarde wil voldoen. Ik verzoek de minister dan ook nogmaals om haar betoog te vervolgen.

MinisterPeijs

Ik hoopte dat ik de heer Van Bochove al zo goed had bediend, dat hij inderdaad de motie niet zou indienen. Het is heel erg jammer dat dit kennelijk niet het geval is. De structurerende werking van infrastructuur komt terug in de toepassing van het veroorzakersprincipe waarover ik zojuist al iets heb gezegd. Als gemeenten dicht op geplande infrastructuur bouwen, zijn de financiële gevolgen voor die gemeenten.

Als minister ben ik verantwoordelijk voor de hoofdinfrastructuur. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de daarop aansluitende infrastructuur, bijvoorbeeld het onderliggende wegennet. Net als in de nota Mobiliteit is gesteld dat als investeren in het onderliggende wegennet ook ten goede komt van het hoofdwegennet wij bereid zijn aan de kosten daarvan bij te dragen. Er is een flinke pot geld voor lokale projecten. Ik noem in dit verband maar de N201 bij Aalsmeer waar mijn ministerie bijna 160 mln aan heeft bijgedragen. Tussen de verschillende infrastructuren bestaat een grote samenhang, maar de reiziger is natuurlijk alleen maar geïnteresseerd in een betrouwbare en snelle reis van deur tot deur. Het is dan ook heel belangrijk om het onderliggende wegennet bij de netwerkstudies te betrekken en om afstemming op en samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen te bewerkstelligen. Zowel in de nota Ruimte als in de nota Mobiliteit wordt een integrale gemeenschappelijke gebiedsgerichte aanpak van de bereikbaarheidsproblemen bevorderd. Daarbij moet ook de relatie met de ruimtelijke ontwikkeling, economie en natuur en landschap worden uitgewerkt. De aanbevelingen van de commissie-Luteijn over de aanpak van mobiliteitsproblemen rond de grootstedelijke knooppunten en het concept van de ontwikkelingsplanologie bieden daarvoor heel goede aanknopingspunten. Wij zien dat die Luteijn-aanpak, het echt integraal bekijken van alle problemen, goed werkt. Ook aan het inschakelen van bedrijven en die verantwoordelijk maken voor hun mobiliteitsplannen voor het eigen personeel wordt veel meer aandacht besteed na de opmerkingen van de heer Van der Ham daarover. Dat kan inderdaad veel verschil maken. Wij hebben verschillende regio's ook geld gegeven om daarmee heel goede plannen te maken en hopelijk ook uit te voeren.

Provincies en gemeenten krijgen voldoende geld om hun verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken. Iedereen heeft in de krant wel gelezen dat vele kanten roepen dat er niet genoeg geld is: slechts een kwart van het budget van de nota Mobiliteit gaat naar de brede doeluitkering. Maar daarnaast krijgen gemeenten en provincies nog middelen uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Er liggen nog zo'n 900 mln in borgfondsen bij gemeenten en provincies, er liggen bij provincies en gemeenten nog zo'n 300 mln aan zogenaamde Dijsselbloemgelden en bovendien is de brede doeluitkering niet alleen nominaal en reëel al gestegen, maar is die ook nog eens extra verhoogd met 2,5 mld. Als bij heel grote projecten blijkt dat er desondanks toch nog te weinig geld voor is, is het Rijk altijd aanspreekbaar.

Voorzitter. Verschillende leden hebben zich met enige zorg afgevraagd of wij bij de Noordvleugel wel integraal werken. De programmaministers moeten zorgdragen voor de coördinatie en de integraliteit. Wij kijken niet alleen naar de infrastructuur in de Noordvleugel, maar ook naar groen, naar blauw en naar de woningbouw. Iedere minister houdt natuurlijk de verantwoordelijkheid voor zijn "eigen" projecten, maar de programmaminister bekijkt die integraliteit. In 2006 moeten zo ongeveer alle besluiten voor de Noordvleugel op tafel liggen om tegelijk genomen te kunnen worden. Om dat voor elkaar te krijgen, is een taak voor die programmaminister. Dat is een moeilijke opgave, maar tegelijkertijd ook een buitengewoon uitdagende! In 2006 zullen wij uitgebreid met de Kamer spreken over die samenhang.

De heer Geluk heeft gevraagd naar de besluitvorming over de A6/A9. Het kabinet heeft in de nota Ruimte aangegeven dat het een substantiële stedelijke ontwikkeling van Almere wenst. De drie mogelijkheden daarvoor zijn op pagina 148 uitgewerkt. De ontwikkeling van Almere heeft natuurlijk ook te maken met infrastructuur. Er worden twee mogelijkheden overwogen: de A6/A9 en de doorstroomvariant. Wij kijken er vanzelfsprekend ook naar of er voldoende mogelijkheden zijn voor openbaar vervoer.

Die integrale besluitvorming kan juist vanwege het integrale karakter niet in de tijd naar voren worden gehaald. Het besluit moet volgend jaar worden genomen en wij zullen al alle zeilen moeten bijzetten om het allemaal op tijd klaar te hebben.

De heer Van der Ham heeft gevraagd of het mogelijk is om een mobiliteitstoets voor met name nieuwe bedrijventerreinen op te leggen op basis van de Wet milieubeheer. In de nota Ruimte is de verantwoordelijkheid voor het locatiebeleid gedecentraliseerd naar de provincies en de samenwerkende gemeenten binnen de stedelijke netwerken. Ik vind het niet wenselijk om hen te verplichten een mobiliteitstoets uit te voeren bij het opstellen van een locatiebeleid, ook niet via de Wet milieubeheer. Ik denk dat de provincies en gemeenten heel goed in staat zijn om zelf een manier te vinden om dit te doen en om vast te stellen met wie zij daarover zullen spreken. Zij hebben zelf belang bij een goede locatiekeuze, zij zijn verantwoordelijk voor het samenhangende infrastructuurbeleid en zij hebben daar ook de financiële middelen voor.

Ik denk dat wij op een cruciaal moment zijn aangekomen in de gedachtevorming over de Zuiderzeelijn. De Tijdelijke commissie infrastructuur heeft gesproken over de kwaliteit van de besluitvorming. Daar kan geen mens iets tegen hebben. Ik wil niet vooruitlopen op de besluitvorming over het TCI-rapport. De tekst in de nota Ruimte moet echter worden aangepast aan de motie-Hofstra die bij de behandeling van de begroting is aangenomen. Ik heb al tijdens het verhoor door de commissie gezegd dat wij een nieuwe maatschappelijke kosten-/batenanalyse zullen opstellen en dat er diverse "go" en "no go" momenten zijn ingebouwd. Wij komen hier op terug als de Kamer over het rapport heeft gesproken met de commissie-Duivesteijn en met de regering.

Vrijwel alle leden hebben gesproken over water. Water is een belangrijk structurerend principe in de nota Ruimte. Het ruimtelijk beleid voor water richt zich op de borging van de veiligheid tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en watertekorten en de verbetering van de water- en de bodemkwaliteit; dus kwantiteit en kwaliteit.

Als ruimtelijke strategie is gekozen voor anticiperen op en meebewegen met water. Daarbij is het van belang water te beschouwen als een van de structurerende principes voor de bestemming, de inrichting en het gebruik van de ruimte. Ruimte die beschikbaar is voor water, moet behouden blijven en waar mogelijk moet extra ruimte voor water gezocht worden. Als je meer gaat verharden, moet je dit compenseren en moet je zorgen voor extra waterberging. Wij kunnen natuurlijk niet alles dichtstraten en asfalteren en vervolgens verbaasd zijn dat er wateroverlast ontstaat. Wij zullen er goed op moeten toezien dat dit zal gebeuren. Waar van water ruimte wordt afgepakt, zal moeten worden gecompenseerd. Dat geldt ook voor verstedelijking. Het Rijk heeft een belangrijke taak in het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem in Nederland. Dat betekent meer ruimte voor grote rivieren en kustverdediging en het reserveren van ruimte voor eventuele noodoverloopgebieden. Provincies en gemeenten moeten in hun ruimtelijke plannen waterparagrafen opnemen, de zogenaamde "watertoets".

Tot nog toe sprak de wet van een "kans" op overstroming. Voortaan zal worden gesproken van het "risico", dat is de kans maal de gevolgen. Het risico wordt dus groter naarmate allerlei waardevolle zaken, zoals dure industrieapparatuur, schade kunnen oplopen.

De grote rivieren voeren steeds meer water af. Daarom moet de bestaande ruimte voor de rivier behouden blijven en moet er meer ruimte worden gecreëerd. Voor de verruiming van de afvoercapaciteit van de grote rivieren wordt momenteel de PKB Ruimte voor de Rivier uitgewerkt; die verschijnt in mei 2005. Daarnaast heeft deze PKB tot doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit langs de grote rivieren; die staat vooral onder druk als gevolg van de grote stedelijke dynamiek. Met de nota Ruimte kunnen gedurende een periode van tien jaar grootschalige of kapitaalintensieve ruimtelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe woonwijken en bedrijfsterreinen, worden geweerd uit gebieden waar rivierverruimende maatregelen mogelijk zijn. Een aantal gebieden langs de grote rivieren bieden mogelijkheden voor experimenten met aangepaste bouwvormen. Inmiddels is een conceptlijst gereed van locaties waar met aangepaste bouwvormen kan worden geëxperimenteerd. Die lijst is nog beperkt. De rivierprovincies hebben de mogelijkheid om die lijst aan te vullen en ik denk dat zij daar een hoop creativiteit in kwijt zullen kunnen. In het buitenland zijn al vele creatieve bouwvormen te zien.

De heer Geluk vroeg naar de kustuitbreiding van Zuid-Holland. Op dit moment vindt een verkenning plaats van een zeewaartse uitbreiding van de Delflandse kust tussen Hoek van Holland en Scheveningen, zoals verzocht in de motie-Geluk tijdens de VW-begrotingsbehandeling van 2004. De verkenning geeft een eerste zicht op de randvoorwaarden en financiële haalbaarheid van publiek-private samenwerking. De eerste resultaten nodigen uit tot vervolgstappen. Daarbij worden het bestuurlijk draagvlak, het nut en de noodzaak en de maatschappelijke kosten-batenafweging aan de orde gesteld. Dit is bij dergelijke projecten vereist. Over de eerste resultaten en het vervolgproces hoop ik de Kamer in februari 2005 meer te kunnen berichten. Ik zal eerst overleggen met de provincie Zuid-Holland, de primair verantwoordelijke voor de ruimtelijke ontwikkeling van dat deel van de kust.

De heer Van Bochove vroeg waarom beleid met betrekking tot vrijwaringszones langs de Maas niet nu al in de nota Ruimte wordt opgenomen. De beleidslijn Ruimte voor de rivier die van toepassing is op het buitendijkse gebied van de Rijn en de Maas wordt op dit moment geëvalueerd door de ministeries van VW en VROM, in overleg met andere partijen zoals de provincies. De evaluatie is naar verwachting vóór medio 2005 afgerond. Op basis daarvan zal worden bezien of de huidige beleidslijn Ruimte voor de rivier dient te worden aangepast. Om die reden is opname van dit beleidsterrein in de nota Ruimte niet nodig of gewenst.

Om de restrisico's bij calamiteiten op de grote rivieren te kunnen beheersen, is een reservering voor eventuele gebieden voor noodoverloop aanbevelenswaardig. Daarom bestaat een voorlopige voorkeur voor de gebieden Rijnstrangen, Ooijpolder en het oostelijke deel van de Beersche Overlaat. Bij de behandeling van de begroting Verkeer en Waterstaat is gesproken over de motie-Van Lith van het CDA. De heer Van Lith is toen akkoord gegaan met het aanhouden van de motie tot de behandeling in mei van de PKB Ruimte voor de rivier zodat daarover in een keer besloten kan worden.

De heren Van Bochove en Van der Ham vroegen of een relatie bestaat tussen de stroomgebiedenaanpak, de kaderrichtlijn Water en de nota Ruimte. In januari stuur ik de eerste rapporten toe over de kaderrichtlijn Water, de inventarisaties van de stroomgebieden in Nederland en een beschrijving van de huidige stand van de kwaliteit. Naarmate wij dichterbij de normstelling komen, tegen 2009, wordt een en ander samengevoegd met het kwantiteitsbeleid, het zogenaamde "WB21". Nu reeds is bekend dat er een direct verband is tussen het vasthouden, bergen en afvoeren van water, de zogenaamde "wateropgave", en de waterkwaliteit ter plaatse. Vasthouden, bergen en afvoeren hebben ruimtelijke consequenties waardoor er een relatie is met de nota Ruimte. Deze begrippen staan op pagina's 106, 107 en 108 van de nota.

De heren Van Bochove en Geluk vragen om een reactie op het advies van de Adviescommissie water. De ACW pleit voor een zwaarwegend advies van de waterbeheerder. In de nota Ruimte is nadrukkelijk opgenomen dat water een van de structurerende principes is. Uitgewerkt in uitgangspunten betekent dit dat de plannen mede bezien worden op basis van waterhuishoudkundige argumenten. Het nationaal bestuursakkoord water is richtinggevend en in die zin spoort de nota Ruimte volledig met de opvatting van de ACW. Bij de evaluatie van de Watertoets nemen wij ervaringen met het veroorzakersbeginsel mee. Er vinden reeds gesprekken plaats met de NWW over de samenhang tussen het hoofdsysteem, het regionale systeem en de blauwe knooppunten. De uitkomsten daarvan worden vastgelegd in de waterakkoorden.

De heer Geluk heeft gevraagd naar het zeehavenbeleid. Ik heb onlangs een nota over zeehavenbeleid uitgebracht als uitwerking van de nota Mobiliteit, die op zichzelf weer een uitwerking van de nota Ruimte is. In de nota staat dat het de ambitie is om de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse zeehavens te verbeteren binnen randvoorwaarden van leefbaarheid en veiligheid. Afgezien van samenwerking is het beleid erop gericht om de marktwerking op internationaal, Europees, niveau te verbeteren. Er moeten heldere randvoorwaarden gesteld worden en tegen de havens is duidelijk gezegd hoe wordt aangekeken tegen het verschil tussen de Nederlandse havens. Dat is er immers wel degelijk; de haven van Rotterdam verschilt van de haven van Harlingen. Er moet oog zijn voor een level playing field in Europa. Hoewel Rotterdam en Amsterdam steeds meer samenwerken, krijgen wij bij een verregaande relatie tussen Rotterdam en Antwerpen de Europese Commissie op ons dak.

De heer Van der Ham vroeg of wij met Schiphol in een fuik lopen. Naar mijn mening was dat het geval als gemeenten toestemming krijgen om maar raak te bouwen. Ik krijg elke week brieven van bewoners en van gemeenten waarin mij gevraagd wordt wat ik doe aan het grondgeluid van het taxiën van vliegtuigen en aan het geluid in de lucht. Met de evaluatie van het Schipholbeleid in zicht, wijs ik even geen gebieden in die buurt aan om te bouwen. Dat kan ik mensen niet aandoen. Gezien de hoeveelheid lawaai die men vlak onder de aanvliegroutes over zich heen krijgt, kunnen wij er geen grootschalige woningbouw toepassen. Wij moeten daarmee heel voorzichtig zijn. Ik heb het daarbij vooral over de locaties Hoofddorp-West, Amstelveen-Legmeerpolders en de Noordwijkerhout.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik baseer mij op de nota Ruimte. Daarin wordt aangegeven dat de 20 Ke-contour gekozen is om ervoor te zorgen dat Schiphol zich tot 2030 ...

De voorzitter:

U mag even heel kort een vraag stellen.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik moet de vraag toch even neerleggen.

De voorzitter:

Ik heb andere leden ook niet de gelegenheid gegeven en daarom moet u haar niet nemen.

De heerVan Bochove(CDA)

Kan de minister mij uitleggen waarom de 20 Ke-contour als uitgangspunt wordt genomen en waarom er zo'n sneaky zinnetje tussenstaat, namelijk "en in de nabijheid van"? Dat maakt een en ander toch volstrekt onduidelijk?

MinisterPeijs

Over twee jaar zullen wij het Schipholbeleid evalueren. Bij beide mainports, namelijk Rotterdam en Schiphol, gaan wij ervan uit dat wij toekomstige groei niet in de weg willen staan. Op de evaluatie wordt nieuw beleid gebouwd. Wij moeten onszelf niet op slot zetten. Binnen de 20 Ke-contour zijn vliegtuigen beslist niet hoog. Ik weet niet of de woordvoerders er ooit in zijn gaan staan, maar daar word je niet vrolijk van. Het is juist ter bescherming van de mensen om er niet te bouwen. Wij hebben het speciaal over de locaties Hoofddorp-West, de Legmeerpolders en de Noordwijkerhout. Voor de Noordwijkerhout bestaan helemaal geen plannen, maar voor de andere twee wel. Ik zou vandaag ongelukkig weggaan als wij het helemaal zouden dichttimmeren. Ik zou grote zorgen hebben voor de mensen die er zouden moeten wonen. Ik krijg iedere dag brieven en er wordt de hele dag gebeld met allerlei bezwaren. Ik zou niet weten waarom wij het mensen zouden moeten aandoen. Als het besluit wordt genomen om op een bepaalde locatie te gaan bouwen, heb ik de volgende dag de gemeenten aan de telefoon over het grondlawaai.

Voorzitter. De heer Van Bochove heeft gevraagd naar Ameland. In §4.3.4.2 is over de Friese waddeneilanden opgenomen dat er gezien de bestaande beperkingen wellicht een beperkte uitbreidingsmogelijkheid is van de bebouwing op het kustfundament. Dat moet echter passen binnen het ruimtelijke kader van de nota. Daarbij zou kunnen meespelen dat als gevolg van het ontbreken van mogelijkheden om het achterland te bebouwen, de afweging "nee, tenzij" er anders kan uitpakken dan in andere delen van het land.

Mevrouw Huizinga vroeg naar de visie op de Noordzee. Het Rijk heeft de integrale visie op de Noordzee verwoord in hoofdstuk 4 van de nota Ruimte. Het in die nota vastgestelde Noordzeebeleid wordt nader uitgewerkt in het integraal beheerplan Noordzee 2015, waaraan naast het ministerie van V en W ook de ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit meewerken. Het Rijk overlegt onder meer binnen OSPAR, de Oslo-Parijsconventie, en in EU-kader met alle Noordzeelanden om te komen tot afstemming van het ruimtelijke beleid voor de territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone.

De heer Van Bochove vroeg of de A1 en de A10 in Duitsland kunnen worden samengenomen in het TEN-beleid. Ik vind dat een goede gedachte; daarom zal ik proberen om in het kader van TEN om te gaan met de verbinding Amsterdam-Berlijn. Ik neem het dus nog iets ruimer.

De heer Verdaas vroeg zich af wat de kaderrichtlijn Water betekent voor de ruimtelijke keuzen. Hij vroeg bovendien of er meer aandacht nodig is voor de kaderrichtlijn Water in de nota Ruimte. In de laatstgenoemde nota is al nadrukkelijk rekening gehouden met de wijze waarop de ruimte voor water in de ruimtelijke plannen opgenomen moet worden. Ten behoeve van het Waterbeleid 21ste eeuw is door middel van deelstroomgebiedvisies – een prachtig woord om mee te gaan scrabbelen – geïnventariseerd hoeveel ruimte er voor waters is en in welke kwantiteit en kwaliteit. In hoofdstuk 3.2 staat dat provincies en gemeenten de ruimtelijke aanspraken voor water na afweging vastleggen in provinciale en lokale ruimtelijke plannen, zodat ze worden opgevolgd.

De voorzitter:

Hartelijk dank. De minister van Verkeer en Waterstaat is zo langzamerhand helemaal buiten adem. Er resteert nog een toezegging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Zij zal die nu doen. Daarna doe ik enkele mededelingen.

MinisterDekker

Die geldt vooral de onduidelijkheid die rond Rijnenburg en de Bloemendalerpolder ontstond. In de bestuurlijke overleggen met zowel Utrecht als Noord-Holland is altijd duidelijk gemaakt dat er geen onomkeerbare besluiten kunnen worden genomen, gezien de status waar u op duidde. Dat herhaal ik hier voor alle duidelijkheid. In de nota Ruimte is dus altijd het voorbehoud gemaakt van aanpassing van de planologische kernbeslissing. De regio's zijn wel volop bezig!

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de regering. Er zijn meer dan honderd moties in concept. Ik kijk dus even naar de leden. Eén van de leden – ik dacht de heer Van der Ham – heeft voorgesteld om de conceptmoties naast elkaar te leggen om na te gaan of zij elkaar in sommige gevallen overlappen. Zijn voorstel is dan ook dat de Kamerleden met elkaar om pakweg 20.30 uur de moties bekijken. Daarvoor is hiernaast een zaal gereserveerd. De tweede termijn van de Kamer vangt dan aan om 20.45 uur, dus over anderhalf uur. Is dat akkoord?

Aldus wordt besloten.

MinisterPeijs

Ik wil de Kamer niet verkeerd voorlichten, dus ik hecht eraan om tegen de heer Van Bochove te zeggen dat de motie-Van Lith is aangenomen.

De heerVan Bochove(CDA)

Ik kom erop terug in de tweede termijn.

De vergadering wordt van 19.15 uur tot 20.45 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn thans toegekomen aan de tweede termijn. Er is overleg geweest. Afgesproken is dat de leden kort de gelegenheid krijgen voor een knellende vraag of dringende zaak die besproken moet worden, maar dat zij in elk geval strekking en dictum van de moties die zij indienen, kort weergeven en de moties niet voorlezen. Het gaat erom dat de leden aangeven dat zij een motie indienen over een onderwerp. Voor mijn part mogen zij in één zin het dictum voorlezen. De motie wordt dan in elk geval hier geregistreerd en maakt onderdeel uit van de beraadslaging.

Gelet op het feit dat er meer dan 100 moties zijn, lijkt het ons niet zinvol om vanavond een uitgebreid debat te houden over de inhoud van de moties. Ik kan de aanwezigen verzekeren dat een dergelijk debat niet voor 24.00 uur afgerond kan zijn. Wij geven daarom de regering de mogelijkheid om schriftelijk te reageren op de amenderende moties en op de gewone moties. Verder zal de Kamer in een procedurevergadering een nieuw overleg met de regering afspreken, waarin in derde termijn uitgebreid gesproken zal worden over de moties.

Ik zie dat zowel de leden als de regering met deze werkwijze kunnen instemmen.

Ik hoop dat wij verder op een hygiënische manier kunnen vergaderen. De spreektijden voor de diverse fracties variëren van twee tot 22 minuten. Dat laat onverlet dat degenen die nog 22 minuten hebben, een gebaar kunnen maken naar degenen die nog twee minuten hebben.

Wij beginnen in dezelfde volgorde als in eerste termijn. Als eerste krijgt van mij het woord de heer Verdaas, die nog dertien minuten heeft. Hij hoeft ze echter niet op te maken.

De heerVerdaas(PvdA)

Voorzitter. Uit de wijze waarop het debat verloopt en de onderhandelingen over de minuten spreektijd blijkt maar weer hoe lastig het kan zijn om gezamenlijk een plan te maken en iedereen een goede rol daarin te bieden.

Ik begin met een korte opmerking in de richting van de heer Veerman. Op de een of andere manier weet ik hem toch te prikkelen en dat is vice versa het geval. Volgens mij hadden wij het debat ook met minister De Graaf moeten voeren. Wij willen namelijk het ruimtelijk beleid decentraliseren om de democratie op provinciaal en gemeentelijk niveau nieuw leven in te blazen. Ik ben een warm voorstander van een democratisch debat in alle opzichten en op alle niveaus, maar vandaag ging het echter over iets anders. De vraag vandaag is toch hoe wij willen dat ons land zich ontwikkelt. Daarover kunnen wij verschillende opvattingen hebben. Dat is volgens mij ook democratie.

En nu terug naar de inhoud. Ik maak eerst een paar opmerkingen naar aanleiding van de beantwoording door de regering en daarna ga ik kort op mijn moties in. Ik verwacht dat ik het ruim binnen de dertien minuten red en ik zal zien aan wie ik de tijd die overblijft, zal verkopen. Voor wat hoort wat; dus misschien wil de heer Geluk wel een bod doen!

Wij hebben gesproken over integraliteit. Ik heb erbij gezegd dat integraliteit geen zin heeft als het niet ook selectief is. Kijkend naar de bewindslieden, is mijn vraag of het op de andere departementen wel eens pijn doet als men praat over de nota Ruimte. Waarom vraag ik dat? Een nota die veronderstelt een visie te zijn, moet wel eens ergens pijn doen of een reactie oproepen dat iets dwars zit en dat het jammer is dat het zo geregeld is. Als dat niet gebeurt, heeft men dus geen selectieve keuzes gemaakt. Ik hoop dat deze vraag toch wordt beantwoord. Ik bedoel dat niet alleen met een "ja", maar een opmerking in de trant van "hier had ik als vakminister een andere afweging willen maken". Dat kan mij misschien overtuigen dat de nota Ruimte wel degelijk een selectieve nota is en niet alleen een optelsom van wat op andere plaatsen is bedacht.

Ik heb iets gezegd over Brabant-Stad, wat een aantal journalisten in de regio meteen wakker heeft gemaakt. Dat is belangrijker dan dat je je zorgen maakt over de toekomst van Nederland! Ik ga dat concept niet opblazen, maar ik heb minister Dekker er niet over gehoord. Het concept van Brabant-Stad is bestuurlijk gezien ontzettend slim, waarmee je blijkbaar binnenkomt in de nota Ruimte! Maar als ik bedenk hoe de rest van de wereld naar de havendelta kijkt, is dat toch wel degelijk de lijn Rotterdam-Breda-Antwerpen, en het gebied daartussen. Ik zeg niet dat we de concurrentie met Antwerpen moeten opgeven. Nee, ik heb gevraagd of vanuit het besef dat de rest van de wereld dat toch als een samenhangend geheel ziet, stappen kunnen worden gezet om met onze Zuiderburen daarover na te denken. Dat is iets anders dan te besluiten tot een fusie. Daarmee zeg je overigens direct ook iets over het concept Brabant-Stad. Beide zaken kunnen immers niet waar zijn.

Minister Dekker heeft erg fair erkend dat het veranderen van de hoe-vraag tot andere uitkomsten kan leiden. Het is goed dat dit als conclusie op tafel ligt, maar ik blijf dan toch zitten met de vraag wat voor beeld dit zal opleveren. Ik noem de Noordvleugel als voorbeeld: we kunnen vandaag over alle deelplannen beslissingen nemen, maar dan heb ik als Kamerlid nog geen antwoord op de vraag, hoe de Noordvleugel er over 20 jaar uitziet. Is dat een beeld waartegen ik nu in volle overtuiging "ja" kan zeggen? Nogmaals, het is geen blauwdruk, het is een beeld op hoofdlijnen.

De SER-ladder lijkt mij een heel zinnig instrument om in de nota Ruimte op te nemen, maar ik begrijp dat de minister dat niet doet. Ik zal daarover straks met een motie komen. Over Almere hebben minister Dekker en minister Peijs het één en ander gezegd. In de nota Ruimte staat expliciet de link met de infrastructurele ontsluiting, afhankelijk van het scenario waarvoor wordt gekozen. Maar het gaat om een veel bredere opgave, ook in de maatschappelijke voorzieningen. Bij die verschillende ambities past wellicht ook een ander afsprakenkader over de financiering. Ik stel het op prijs dat dit punt de aandacht krijgt in de nota Ruimte.

Minister Veerman had nog een heel leuke: hij gaf een voor mij nieuwe definitie van kwaliteit. Kwaliteit kan volgens hem worden uitgedrukt in hoeveelheid, en de kwaliteit die voor die hoeveelheid geldt. Maar ik ben nog wel aan het zoeken naar de manier waarop dat tegen elkaar kan worden uitgeruild: is 2 ha droge natuur hetzelfde als 4 ha natte natuur, of omgekeerd? Ik snap wat de minister wil zeggen, maar ik begrijp het niet. Misschien kan hij daar wat meer handen en voeten aan geven.

Ik had inderdaad de stelling dat het Groene Hart wordt opgeknipt in een aantal kamers. Minister Veerman bestrijdt dat, want het wordt begrensd. Jawel, maar binnen die grenzen zie ik wel een aantal kamers ontstaan. Ik kijk daartoe simpelweg naar kaart F op bladzijde 164, waarop ik transformatiezones zie lopen. Ik krijg niet helder wat die zones zijn, dus wat in wat gaat transformeren. Als die transformaties een ander karakter hebben dan hetgeen in het landschap past, hou je gewoon een aantal kamers over in het Groene Hart.

Mijn eerste motie vraagt om een monitoring zo vroeg mogelijk in de besluitvorming. Minister Dekker heeft daar iets over gezegd. Als dat bij de schriftelijke behandeling van de moties voldoende hard wordt gemaakt, zal ik die motie weer intrekken. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nota Ruimte een trendbreuk vormt met het tot op heden gevoerde nationaal ruimtelijk beleid;

overwegende dat veranderingen in de ruimtelijke inrichting vaak onomkeerbaar zijn;

overwegende dat juist in het ruimtelijk beleid de veranderingen goed in beeld te brengen zijn op grond van plannen, projecten en bouwaanvragen;

overwegende dat de regering aangeeft de effecten van het nieuwe ruimtelijk beleid te gaan monitoren;

verzoekt de regering, het monitoren te laten plaatsvinden door het Ruimtelijk Planbureau en de monitoring zodanig in te richten dat de effecten van het nieuwe ruimtelijk beleid reeds in de planfase zichtbaar worden gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Verder dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een expliciete visie op de ruimtelijke identiteit van Nederland ontbreekt;

verzoekt de regering, de volgende tekst toe te voegen aan de eerste alinea onder 1.2. na "(...) voor de kortere en langere termijn":

"Voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur werkt het kabinet zijn visie op de identiteit van Nederland uit in een driedimensionaal ruimtelijk inrichtingsplan",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nota Ruimte uitspreekt dat stedelijke ontwikkelingen gebundeld moeten worden;

overwegende dat de SER een concreet en bruikbaar advies heeft aangereikt om dit streven in de bundelingsgebieden waar te maken;

verzoekt de regering, in de nota Ruimte als PKB-tekst de volgende passage op te nemen:

"Bij stedelijke uitbreidingen is de zogeheten SER-ladder als principe leidend. Dit betekent concreet dat uitbreiding buiten bestaand bebouwd gebied pas mogelijk wordt als de opties binnen bestaand stedelijk gebied zijn verkend en benut.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de Nationale Landschappen de bescherming van de landschappelijke kwaliteiten uitgangspunt dient te zijn;

overwegende dat de nota Ruimte het planologisch regime voor de Nationale Landschappen van "nee, tenzij"- verandert in een "ja, mits"-regime;

constaterende dat de nota Ruimte daarmee lokale sociaal-economische ontwikkelingsmogelijkheden voor de korte termijn laat prevaleren boven de landschappelijke, natuurlijke en recreatieve waarde op de lange termijn;

voorts overwegende dat alle relevante planbureaus en de VROM-raad waarschuwen dat een regime van "ja, mits" onvoldoende bescherming zal kunnen bieden aan de voor de Nationale Landschappen kenmerkende kwaliteiten;

verzoekt de regering, het "ja, mits"-regime voor Nationale Landschappen te vervangen voor een planologische "nee, tenzij"-regime,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nota Ruimte de ontwikkeling van de Nationale Landschappen decentraliseert, en tegelijkertijd een minder stringent planologisch regime voorstelt;

constaterende dat bijvoorbeeld in het Groene Hart, ondanks een restrictief beleid, een zekere verrommeling is opgetreden veroorzaakt door initiatieven waarbij overheden zelf als initiatiefnemer optreden;

overwegende dat de nota Ruimte geen voorstellen doet die de Nationale Landschappen vrijwaren van verrommeling als gevolg van de verschillen in onderlinge belangen van de betrokken bestuurslagen als ook de private partijen;

van mening dat het maken van een gebiedsgericht landschappelijk ontwerp met een daaraan gekoppeld investeringsprogramma het mogelijk maakt om deze impasse te doorbreken;

verzoekt de regering om voor elk Nationaal Landschap samen met de betrokken regionale en lokale overheden hierin te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wij zuinig moeten zijn met het Groene Hart als natuur- en recreactiegebied dat is ingeklemd tussen de vier grote steden;

constaterende dat de nota Ruimte het Groene Hart voornamelijk beschouwt als een autonoom gebied dat ook haar recht op een economische ontwikkeling;

overwegende dat dit onvoldoende recht doet aan de waarde en betekenis van het Groene Hart;

van mening dat er voor het Groene Hart een landschappelijk ontwerp met een ontwikkelingsplan moet komen, alvorens delen prijs te geven voor verstedelijking;

van mening dat een dergelijk plan onder verantwoordelijkheid van het Rijk door de betrokken bestuursautoriteiten moet worden gemaakt;

verzoekt de regering om het initiatief te nemen voor de totstandkoming van een dergelijk plan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bouwen in het buitengebied wel eens voor een periode van jaren de laatste investeringsimpuls in het landschap kan zijn, en dat dit op een zorgvuldige wijze dient te gebeuren;

constaterende dat de nota Ruimte het aan de provincies overlaat op welke manier en via welke instrumenten de provincies landschappelijke kwaliteit in hun streekplannen verwerken, en zich beperkt tot de doelstelling dat de kwaliteiten en vitaliteit van de groente ruimte moeten worden vergroot;

overwegende dat de VROM-raad in haar advies "Buiten Bouwen" stelt dat binnen het provinciaal het landschapsplan een noodzakelijk instrument is om een evenwicht te organiseren tussen vrijheid en zorgvuldigheid;

constaterende dat de minister niet genegen is het advies "Buiten Bouwen" over te nemen;

van mening dat het advies "Buiten Bouwen" een noodzakelijke waarborg biedt voor een zorgvuldige en evenwichtige inrichting van het buitengebied;

verzoekt de regering, het advies "Buiten Bouwen" alsnog te integreren in de nota Ruimte,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Mijn volgende motie gaat over de EHS. Als de definitie over de kwaliteit mij aansprekend in de oren klinkt, zal ik deze motie weer intrekken. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Rijk aanspreekbaar moet blijven op de planologische veiligstelling van de EHS;

overwegende dat flexibiliteit bij het realiseren van de EHS gewenst is en dat een saldobenadering daarbij van dienst kan zijn;

overwegende dat de in paragraaf 3.3.5.4 van de nota Ruimte geïntroduceerde saldobenadering niet voldoende waarborgt dat gebruik van de saldobenadering daarentegen een mogelijke aantasting van de doelstellingen van het rijksbeleid oplevert;

overwegende dat de kans bestaat dat de saldobenadering zal worden toegepast om de EHS plaats te laten maken voor andere functies;

verzoekt de regering, de PKB-tekst op blz. 116 "in het afwegingskader voor de EHS ... wordt gesaneerd." te schrappen en te vervangen door de volgende tekst: "Daar waar provincies van de saldobenadering gebruik willen maken, teneinde meer ontwikkelingsgericht met de EHS aan de slag te gaan, dienen provincies op voorhand een verbeterplan voor de EHS op te stellen. In dit verbeterplan wordt aangegeven welke verbeteringen voor de EHS gewenst zijn en voor welke van die verbeteringen de saldobenadering kan worden ingezet. Handelingen die normaal gesproken niet zouden zijn toegestaan binnen de EHS en op deze wijze door middel van een saldobenadering mogelijk worden gemaakt, zijn alleen toegestaan mits ze een significante verbetering opleveren voor de kwaliteit van de EHS als geheel. Het Rijk toetst de verbeterplannen en de wijze waarop aan de saldobenadering invulling wordt gegeven.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Voorts dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met name in de grensregio's het ruimtelijk beleid steeds meer een grensoverschrijdende aangelegenheid is;

overwegende dat dit het meest evident is in de regio Zuid-Limburg;

constaterende dat per land verschillende beleidskaders en wet- en regelgeving deze samenwerking bemoeilijken, met name in de procedurele en uitvoerende sfeer;

verzoekt de regering, in deze regio te komen tot een Europees proefproject om aldus te bezien welke de belemmeringen zijn, waar tot harmonisatie kan worden gekomen of waar door middel van bijzondere afspraken de samenwerking kan worden vereenvoudigd en dit project ook op de Europese agenda de status van een grensoverschrijdend proefproject te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat herstructurering en het in gebruik nemen van braakliggende bedrijfsterreinen de voorkeur heeft boven een nieuw grootschalig terrein in het landelijk gebied;

constaterende dat diverse onderzoeken elkaar tegenspreken ten aanzien van de noodzaak van de ontwikkeling van een nieuw grootschalig bedrijventerrein Moerdijkse Hoek;

voorts constaterende dat er nog 300 ha bedrijventerrein op het bestaande industrieterrein Moerdijkse Hoek braak ligt;

verzoekt de regering, nut en noodzaak van de ruimtelijke reservering van 600 ha voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek aan te tonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de vraag naar 23.000 ha nieuw bedrijventerrein gebaseerd is op oude CPB-scenario's;

voorts constaterende dat het CPB zeer binnenkort herziene cijfers op basis van nieuwe scenario's zal publiceren;

overwegende dat een beleid van functiemenging, verdichting en herstructurering pas succesvol kan zijn indien er niet tegelijkertijd ook een beleid bestaat dat resulteert in een overmaat aan nieuwe bedrijventerreinen;

voorts overwegende dat de behoefte aan bedrijventerreinen per regio sterk verschilt;

verzoekt de regering, de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen te baseren op de meeste recente CPB-scenario's, en daarbij het beleid gericht op functiemenging, verdichting en herstructurering te betrekken, en de regionale verschillen te duiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aanwijzen van een bedrijventerrein van 300 ha in de Hoekse Waard in de nota Ruimte niet past bij het motto van de nota Ruimte "decentraal wat kan, centraal wat moet";

verzoekt de regering, deze aanwijzing uit de nota Ruimte te verwijderen, de Hoekse Waard de status van nationaal landschap te geven en op basis van een gebiedsgericht ontwerp een integrale langetermijnvisie voor de Hoekse Waard te – laten – ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Voorzitter. Dan dien ik een motie in over het handhaven van het locatiebeleid aangaande PDV/GDV.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de nota Ruimte het huidige PDV/GDV-beleid wordt gedecentraliseerd;

overwegende dat de ervaringen in onder andere Frankrijk en Engeland ertoe leiden dat daar juist weer centraal PDV/GDV-beleid voorbereid wordt;

overwegende dat de bestaande Nederlandse distributiestructuur ruimte biedt voor een beperkt aantal regionale grootschalige retailconcentraties;

overwegende dat een fijnmazige stedelijke detailhandelsstructuur bijdraagt aan de vitaliteit van onze steden;

constaterende dat het bestemmingsplan niet de mogelijkheid biedt om op branche te bestemmen;

overwegende dat het derhalve wenselijk is om in de besluitvorming over grootschalige en perifere detailhandel op voorhand de effecten te analyseren;

verzoekt de regering, op blz. 80 van de nota Ruimte aan de PKB-tekst de volgende passage toe te voegen:

"Bij de keuze van nieuwe vestigingslocaties voor grootschalige of perifere detailhandel moet door de verantwoordelijke provincie of regio een analyse worden gemaakt van de mogelijke effecten van de nieuwe grootschalige retaillocaties op de bestaande detailhandelsstructuur en de daarvan afgeleide gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van wijken en steden, als ook op de behoefte aan de nieuwe grootschalige locatie in regionaal en landelijk verband.";

verzoekt de regering, in de Uitvoeringsagenda op te nemen dat over de voortgang van het beleid periodiek overleg wordt gevoerd met de stakeholders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Vervolgens dien ik een motie in over Zwolle, waarbij ik inzet op opname van Zwolle in de ruimtelijke hoofdstructuur.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Zwolle als enige van de stedelijke knooppunten zoals opgenomen in de Vierde nota Ruimte in de nota Ruimte geen bijzondere status heeft gekregen;

overwegende dat Zwolle de afgelopen jaren op criteria als werkgelegenheid, kantooroppervlak, woningbouwproductie, bevolkingsgroei, de komst van een universiteit, hoogwaardige voorzieningen en mobiliteit meer dan gemiddeld presteert in vergelijking met de andere stedelijke knooppunten;

overwegende dat de nota Ruimte wil inzetten op economische groei en de genoemde criteria juist ook in de nota Ruimte van doorslaggevend belang zijn om steden uit te roepen tot ruimtelijke hoofdstructuur;

overwegende dat met de komst van de Hanzelijn en de samenwerking in de IJsseldelta de betekenis van Zwolle in de landelijke netwerkeconomie eerder zal toe- dan afnemen;

verzoekt de regering, Zwolle op te nemen in de ruimtelijke hoofdstructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Dan een motie waarin het kabinet wordt uitgenodigd om de Kamer wat gedachten en perspectieven over de havendelta tussen Rotterdam en Antwerpen aan de Kamer te doen toekomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het buitenland de delta tussen Rotterdam en Antwerpen als één samenhangend geheel beziet;

overwegende dat de nota Ruimte deze ruimtelijke, landschappelijke en economische samenhang niet als uitgangspunt neemt;

overwegende dat een met de Belgen gedragen gezamenlijk perspectief op deze delta mogelijk tot grote meerwaarde kan leiden op zowel logistiek, sociaal als economisch gebied;

verzoekt de regering, het initiatief te nemen om, in samenwerking met de betrokken partijen en al dan niet in de vorm van een prijsvraag, zo'n wervend perspectief te ontwikkelen en daarmee het grenzeloos toekomstgericht denken te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

De volgende motie roept op om regionale woonvisies de basis te laten zijn voor de woningbouwafspraken. De minister heeft gezegd dat die afspraken al gemaakt worden. Ik ga ervan uit dat zij dat blijven doen. Toch dien ik deze motie in omdat ik dit graag in de nota Ruimte verankerd zie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nota Ruimte het bouwen voor de eigen behoefte mogelijk maakt;

overwegende dat de woningmarkt vaak een regionale is;

voorts overwegende dat het adagium "bouwen voor de eigen behoefte" aan deze samenhang voorbij gaat;

verzoekt de regering, erop toe te zien dat samenhangende regionale woonvisies de basis vormen voor het maken van woningbouwafspraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

De volgende motie gaat over de Zuiderzeelijn, met het verzoek om in de nota Ruimte op te nemen dat wij het debat over het TCI-rapport met de Kamer afwachten alvorens tot verdere besluitvorming te komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten eind 2004 een rapport heeft opgeleverd met daarin een toetsingskader voor de besluitvorming rondom grote infrastructuurprojecten;

overwegende dat de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten het project Zuiderzeelijn met terugwerkende kracht heeft getoetst aan het toetsingskader;

overwegende dat deze toetsing een aantal heldere conclusies oplevert;

overwegende dat de Tweede Kamer nog in 2005 met de Tijdelijke Commissie over het opgestelde toetsingskader en de getrokken conclusies debatteert;

verzoekt de regering, in de nota Ruimte de tekst op blz. 73 vanaf "Met een snelle OV-verbinding..." tot en met "...beslismomenten." op blz. 74 te schrappen en de volgende tekst in te voegen:

"Snelle OV-verbinding naar het Noorden

December 2004 heeft de Tijdelijke Commissie Infrastructuur (TCI) gerapporteerd over een toetsingskader voor de besluitvorming rondom grote infrastructuurprojecten. In een deelrapport toetst de TCI de besluitvorming rondom de Zuiderzeelijn aan het geformuleerde toetsingskader. De conclusie van de TCI luidt 'dat het thans niet het moment is om een verantwoord besluit te nemen over de uitwerking van de Zuiderzeelijn in een trajectnota, omdat er nog te veel vragen liggen over nut en noodzaak van het project en er te weinig zicht is op de ruimtelijke en economische meerwaarde van het project. De Tweede Kamer beschikt daarmee niet over de relevante informatie die noodzakelijk is om een positief besluit te nemen.

Het kabinet is voornemens na de afronding van de parlementaire behandeling van het rapport van de TCI voorstellen te doen inzake de ruimtelijke ontwikkeling in het Noorden en de daarmee samenhangende maatregelen in de infrastructuur.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Vervolgens dien ik een motie in over een punt dat mij zeer aan het hart gaat, namelijk de toegankelijkheid van sport- en recreatievoorzieningen. In de motie wordt de regering verzocht om in overleg met NOC/NSF te bezien of het begrip basiskwaliteit, zoals het nu is uitgewerkt, ook aangevuld kan worden met wat zinsneden over het voorzien in recreatie- en sportvoorzieningen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland 4 miljoen actieve sporters kent;

voorts overwegende dat het kabinet het belang van voldoende beweging onderschrijft;

constaterende dat hiertoe de beschikbaarheid en toegankelijkheid van sport- en recreatievoorzieningen in en rondom de steden essentieel is;

verzoekt de regering, in overleg met NOC/NSF het begrip basiskwaliteit dusdanig uit te werken dat daarin ook kaders worden gegeven voor de te reserveren ruimte voor sport en recreatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (29435).

De heerVerdaas(PvdA)

Tot slot nog een motie over de schaalsprong van Almere.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een succesvolle schaalsprong van Almere de verantwoordelijkheid van stad en regio te boven gaat;

voorts overwegende dat de huidige financieringssystematiek niet is toegesneden op de langdurige en snelle groei van Almere;

constaterende dat de huidige verbindingen en voorzieningen onvoldoende zijn voor een stad die doorgroeit naar 300.000 inwoners of meer;

constaterende dat een integrale ruimtelijke regiovisie voorligt;

verzoekt de regering, met Almere tot sluitende afspraken te komen die de financieringsproblematiek oplossen;

verzoekt de regering, te komen tot een integraal afsprakenkader tussen Rijk, regio en Almere over de schaalsprong en deze afspraken te vertalen in een ruimtelijk ontwerp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. In de eerste plaats zeg ik het kabinet hartelijk dank voor de beantwoording. Ik moet constateren dat het kabinet op bijna alle door mij gestelde vragen is ingegaan. Als het gaat om de punten waar ik aankondigde eventueel met moties en/of amenderende moties te komen, moet ik constateren dat de oogst mager is. Daar zal ik straks nog nader op ingaan.

Ik heb nog een paar vragen aan de heer Veerman. Evenals de heer Verdaas heb ik een vraag over het inruilen van kwaliteit tegen hoeveelheid of tegen kwaliteit. Ik ben heel benieuwd hoe de minister dat wil invullen. Hij vraagt van medeoverheden om dat te doen. Ik begrijp zijn boodschap wel, maar het gaat er vooral om hoe dat getoetst wordt.

Van minister Peijs krijg ik graag een reactie op mijn vraag of de voorliggende nota Ruimte, met de visie op het buitendijks bouwen, de mogelijkheid laat voor de steden Lelystad en Almere om nog buitendijks te bouwen. Dat heeft te maken met het afmaken van een stedelijk front. Daar is de minister niet op ingegaan. Wel zeg ik haar dank voor haar ruimhartige toezegging met betrekking tot de studie Berlijn/Amsterdam, A1/A30, in het TEN-traject.

Voorzitter. Ik ga vervolgens naar de amenderende moties. Ik wil om te beginnen een motie indienen die naast het hoofddoel ruimte scheppen voor ruimtevragende functies ook de leefbaarheid van ons land en de ruimtelijke kwaliteit voor de huidige en toekomstige generaties vastlegt in de nota Ruimte.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het hoofddoel van het ruimtelijke beleid niet alleen het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies kan zijn, maar ook gericht dient te zijn op het waarborgen en verbeteren van de leefbaarheid van ons land voor de huidige en de toekomstige generaties en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 9, paragraaf 1.2 (beleidsopgaven en -doelen), eerste alinea, de eerste twee zinnen te vervangen door: "Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om (1) op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, (2) de leefbaarheid van ons land te waarborgen en te vergroten, en (3) de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.";

verzoekt de regering voorts, deze gewijzigde tekst op te nemen als beslissing van wezenlijk belang in de PKB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. Het beleid voor bundeling van verstedelijking is onvoldoende uitgewerkt. Ik kom met een aantal voorstellen om dit nader in te vullen. Het is niet gewenst dat dergelijke aanvullende beleidsmaatregelen in een later stadium alsnog naar voren worden gebracht. Ik stel daarom voor om deze in de nota Ruimte op te nemen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de nota Ruimte het beleid voor bundeling van verstedelijking onvoldoende is uitgewerkt;

voorts overwegende dat een goede uitwerking in de nota kan voorkomen dat er nadere beleidsregels van de kant van het Rijk worden opgesteld, en dat het opstellen van dergelijke aanvullende beleidsregels in beginsel ongewenst is;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 83, paragraaf 2.3.2.1 (Hoofdlijn bundeling van verstedelijking en economische activiteiten), derde alinea, vanaf het derde bolletje tot aan de volgende alinea, de tekst als volgt te wijzigen en aan te vullen:

  • - "optimale benutting van bestaand bebouwd gebied (zie 2.3.2.4), waarbij actief gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden van financiële verevening tussen te herstructureren bestaande locaties en te realiseren nieuwe locaties";

  • - "het Rijk onderzoekt op korte termijn of gemeenten over voldoende instrumenten voor financiële verevening beschikken";

  • - "ontwikkeling van een locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, waarbij als uitgangspunt geldt dat:

  • - voorzieningen, bedrijven en kantoren met veel bezoekers en/of werknemers zoveel mogelijk in de nabijheid van knooppunten van openbaar vervoer worden gerealiseerd;

  • - transportgerelateerde bedrijvigheid zoveel mogelijk wordt gehuisvest op multimodaal ontsloten bedrijfsterreinen (zie paragraaf 2.3.2.6).";

  • - "een zo intensief mogelijk gebruik, een goede landschappelijke inpassing en goede architectonische vormgeving van nieuwe bedrijventerreinen, waartoe op provinciaal niveau een programma van eisen wordt geformuleerd en op korte termijn enkele door het Rijk ondersteunde pilotprojecten worden gestart";

  • - "bundeling van verspreid glas in het landelijke gebied buiten de landbouwontwikkelingsgebieden";

  • - "aanwezigheid van voldoende recreatief groen op loop- en fietsafstand, waarbij het zowel om het handhaven en opwaarderen van bestaand recreatief groen als het realiseren van nieuw recreatief groen gaat";

  • - "toepassing van de lagenbenadering (zie paragraaf 1.3.3), met bijzondere aandacht voor een optimale aansluiting op het watersysteem (zowel grond- als oppervlaktewater), waarbij nadelige effecten op de waterhuishouding beperkt worden";

verzoekt de regering voorts, deze nieuwe tekst in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over het zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand en hoge rentelasten bij gemeenten, doordat woningbouwterreinen en bedrijventerreinen niet goed op elkaar zijn afgestemd in de gemeenten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik, het voorkomen van leegstand en het voorkomen van hoge rentelasten bij gemeenten gewenst is dat de ontwikkeling van woningbouw en bedrijventerreinen tussen gemeenten goed wordt afgestemd;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 84, paragraaf 2.3.2.2 (Opvang natuurlijke bevolkingsaanwas), tweede alinea:

  • - de eerste zin te vervangen door: "Het provinciale respectievelijk regionale ruimtelijke beleid biedt binnen de in paragraaf 2.2.3.3 geformuleerde randvoorwaarden met betrekking tot bundeling van verstedelijking elke gemeente de mogelijkheid:"

  • - de zin "Gemeenten zijn niet verplicht (...) tot de woningbouwafspraken" te vervangen door de volgende twee zinnen: "Gemeenten zijn niet verplicht (al dan niet volledig) gebruik te maken van deze mogelijkheid, maar kunnen hiervan alleen gebruikmaken indien de gemeente een volkshuisvestingsplan heeft opgesteld waarin is aangegeven voor welke doelgroepen welk type woningen in welke aantallen zullen worden gebouwd. Afstemming in regionaal verband is noodzakelijk om te komen tot de juiste keuzes, zowel wat betreft woningbouw als wat betreft nieuwe bedrijfsterreinen.";

verzoekt de regering voorts, deze gewijzigde zinnen in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie heeft betrekking op de basiskwaliteit en verzoekt om een aantal elementen hieraan toe te voegen in de nota Ruimte.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de nota Ruimte het begrip "basiskwaliteit" niet altijd goed is uitgewerkt en verankerd;

voorts overwegende dat een stevige verankering in de nota Ruimte van het begrip "basiskwaliteit" in relatie tot landschap en recreatie kan voorkomen dat in een later stadium door het Rijk alsnog nadere beleidsregels voor medeoverheden worden opgesteld, en dat het opstellen van nadere beleidsregels in beginsel ongewenst is;

verzoekt de regering, in de PKB de volgende passages als beslissing van wezenlijk belang op te nemen of te veranderen:

  • - In paragraaf 3.1. (Inleiding), blz. 102, tweede als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea, wordt de laatste zin als volgt gewijzigd: "De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.";

  • - In paragraaf 3.4.4 (Landschap), blz. 137, wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd: "Bij deze toetsing van de landschappelijke kwaliteit gaat het om behoud en waar mogelijk versterking van de kernkwaliteiten met betrekking tot natuur, architectuur en cultuurhistorie, de gebruikswaarde (inclusief toeristisch-recreatieve voorzieningen en ontsluiting) en de belevingswaarde van het landschap.";

  • - In paragraaf 3.4.5.4 (Toegankelijkheid en bereikbaarheid), blz. 141, wordt in de tweede alinea de eerste zin als volgt veranderd: "Provincies en gemeenten beschermen en versterken de routenetwerken voor wandelen, fietsen en de recreatietoervaart, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het creëren van wandel- en fietsroutes vanuit het stedelijk gebied naar het landelijk gebied.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over het aandacht besteden aan water als ordenend principe bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Er wordt niet gesproken over de noodzaak om bij locatiekeuzes een integrale analyse te maken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in de nota Ruimte weliswaar aandacht wordt besteed aan water als ordenend principe bij de ruimtelijke inrichting van ons land, maar dat niet wordt gesproken over de noodzaak om bij locatiekeuzes een integrale analyse te maken van de risico's wat betreft overstromingen, wateroverlast en verdroging en de kosten van maatregelen om deze risico's te beperken;

voorts overwegende dat waterschappen gezien hun belangen en hun deskundigheid bij het maken van risicoanalyses betrokken dienen te worden;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 2.3.2.8 (Waarborging van de wateropgave bij verstedelijking), blz. 92, de eerste alinea, de tweede als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde zin als volgt te wijzigen: "Bij locatiekeuzes dienen provincies, gemeenten en waterschappen nadelige effecten op kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verminderen of te compenseren door consequent uitwerking te geven aan de uitgangspunten van het ruimtelijk waterbeleid en door een analyse te maken van zowel de risico's wat betreft verdroging, overstromingen en overlast van grond- of oppervlaktewater als de kosten van het beperken van deze risico's,",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Van Lith en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over de noodoverloopgebieden. Het is een vertaling van de motie die door de heer Val Lith was ingediend en aangenomen, maar die nu vertaald wordt door haar op te nemen in de PKB.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er bij deskundigen ernstige twijfels bestaan over de effectiviteit van noodoverloopgebieden en dat het aanwijzen van dergelijke gebieden ernstige beperkingen voor burgers en bedrijven zou opleveren;

voorts overwegende dat binnen de zoekruimte voor vrijwaringsgebieden dan wel die gebieden zelf ruimte dient te zijn voor activiteiten die passen binnen de hoofddoelstelling van het vrijwaringsbeleid;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 3.2.2.1 (Doelen en uitgangspunten), blz. 107, aan het einde van de tweede alinea, de volgende als beslissing van wezenlijk belang te markeren zinnen toe te voegen: "Door gebruik te maken van creatieve technische oplossingen of door toepassing van de saldobenadering blijft in de vrijwaringsgebieden dan wel de zoekruimte voor deze gebieden ruimte voor nieuwe activiteiten, zonder dat daarbij de hoofddoelstelling van het vrijwaringsbeleid wordt ondermijnd. Door de vrijwaring van de zoekruimte is het niet noodzakelijk om binnen 10 jaar na de vaststelling van deze nota noodoverloopgebieden aan te wijzen.";

verzoekt de regering voorts, in de PKB, paragraaf 3.2.2.2 (Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas) geheel te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Van Lith en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie moet het mogelijk maken om stedelijke samenwerkingsverbanden de nodige steun te geven als zij met kansrijke projecten komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de eerder in de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening opgenomen regionale stedelijke netwerken in de nota Ruimte als afzonderlijke categorie is komen te vervallen, en dat er geen enkel regionaal stedelijk netwerk aan de categorie nationale stedelijke netwerken is toegevoegd;

overwegende dat ook andere stedelijke samenwerkingsverbanden dan de nationale stedelijke netwerken voor financiële steun door het Rijk in aanmerking dienen te komen, wanneer zij met goede, onderling afgestemde plannen komen op het terrein van onder meer wonen, mobiliteit, water, bedrijfsterreinen of bovenlokale voorzieningen;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 56, paragraaf 2.2.2.1 (Hoofdlijn nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden), aan het einde van de vierde alinea de volgende zin toe te voegen: "Stedelijke samenwerkingsverbanden die niet tot de nationale stedelijke netwerken behoren, maar wel met goede, onderling afgestemde plannen komen op het gebied van onder meer wonen, mobiliteit, water, de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en de realisatie van bovenlokale voorzieningen, komen eveneens in aanmerking voor financiële steun door het Rijk. Het stedelijke samenwerkingsverband Apeldoorn-Deventer-Zutphen (Stedendriehoek), de IJsseldelta en samenwerkende Friese steden (Leeuwarden, Drachten, Heerenveen en Harlingen) komen hier onder de eerder genoemde voorwaarden in elk geval voor in aanmerking.";

verzoekt de regering voorts, deze tekst in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang;

verzoekt de regering tot slot, in de nota Ruimte, paragraaf 2.2.2.2, blz. 62, in de toelichtende tekst met betrekking tot het stedelijk netwerk Groningen-Assen, de als PKB-tekst gemarkeerde laatste zin over de positie van Leeuwarden te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie is erop gericht om in de nota Ruimte op te nemen dat grote woon- en werklocaties tijdig dienen te worden ontsloten. De motie is zodanig geredigeerd dat deze voor een deel tegemoetkomt aan de opmerkingen die de minister daarover in eerste termijn heeft gemaakt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een tijdige ontsluiting van nieuwe woon- en werklocaties van groot belang is, en dat dit als algemeen principe onvoldoende in de nota Ruimte is vastgelegd;

voorts overwegende dat de ervaringen in de Vinex-periode het belang onderstrepen van niet-vrijblijvende afspraken over het tijdig ontsluiten van nieuwe grote woon- en werklocaties;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 2.1 (Inleiding en doelen), blz. 49, aan het einde van de vijfde alinea, de volgende als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde zinnen toe te voegen: "Als algemeen uitgangspunt geldt dat nieuwe grote woon- en werklocaties tijdig en adequaat dienen te worden ontsloten, hetgeen betekent dat de aanleg van de noodzakelijke ontsluitende infrastructuur dient te beginnen op het moment dat met het bouwen van woningen of bedrijfsgebouwen wordt begonnen en zonodig eerder. In de verstedelijkingscontracten die tussen het Rijk en de betrokken medeoverheden worden gesloten, worden hierover harde, juridisch afdwingbare financiële afspraken gemaakt.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over het PDV/GDV-beleid, dat wordt vervangen door een integraal locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen. Het huidige beleid verloopt goed. Ons voorstel is om in de nota Ruimte daarover een tekst op te nemen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte het tot nu toe succesvolle beleid voor Perifere en Grootschalige Detailhandelsvestiging (PDV/GDV-beleid) wordt vervangen door een integraal locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen;

overwegende dat het nieuwe locatiebeleid niet mag leiden tot aantasting van de bestaande verzorgingsstructuur wat betreft de detailhandel door een sterke toename van grootschalige perifere detailhandel;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 83, paragraaf 2.3.2.1 (Hoofdlijn bundeling van verstedelijking en economische activiteiten), het vijfde bolletje te vervangen door:

  • - "ontwikkeling van een locatiebeleid voor bedrijven, detailhandel en voorzieningen, waarbij nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden, en gemeenten de mogelijkheid moeten hebben om in bestemmingsplannen een aparte bestemming voor perifere detailhandel (mobiliteit, recreatie en woning- en tuininrichting) op te nemen,";

verzoekt de regering voorts, in de PKB, blz. 89, paragraaf 2.3.2.6 (Locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen), in de derde alinea, in de zin "Essentieel is hierbij tot en met waarborgen dat:", na het woord "die" de volgende zinsnede op te nemen: "Binnen de in paragraaf 2.3.2.1 genoemde randvoorwaarden wat betreft nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel,";

verzoekt de regering tot slot, deze nieuwe tekstdelen in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over de bedrijventerreinen in de Hoekse Waard.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet in de nota Ruimte een bedrijventerrein van maximaal 300 ha wil realiseren voor onder meer havengerelateerde bedrijvigheid in de noordrand van de Hoekse Waard, waartegen in het gebied zelf groot maatschappelijk verzet bestaat;

voorts constaterende dat er in de regio Rijnmond en in het Drechtstedengebied sprake is van nog niet benutte of onderbenutte terreinen die geschikt zijn voor havengerelateerde bedrijvigheid, dat bij Moerdijk een nieuw groot bedrijventerrein zal worden gerealiseerd en dat er een aanzienlijke uitbreiding van de Maasvlakte is gepland;

overwegende dat het beter benutten van bestaande, goed ontsloten bedrijventerreinen en het eerst benutten van bestaande en goed ontsloten bedrijventerreinen voorrang dienen te hebben boven het aanleggen van nieuwe terreinen;

voorts overwegende dat de aanleg van een groot bedrijventerrein in de noordrand van de Hoekse Waard aanzienlijke investeringen in een adequate ontsluiting vergt, waarvoor momenteel geen middelen zijn gereserveerd;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 79 bovenaan, paragraaf 2.2.5.3 (Rotterdamse haven), de alinea met betrekking tot een bedrijventerrein in de Hoekse Waard te vervangen door de volgende tekst:

  • "In de noordrand van de Hoekse Waard kan zo spoedig mogelijk onder de volgende voorwaarden een uitbreiding plaatsvinden van het reeds geplande nieuwe bedrijventerrein van 60 ha in de gemeente Binnenmaas, ten oosten van de A29 en ten westen van de HSL-Zuid, tot maximaal 180 ha netto voor zowel bedrijvigheid uit de Hoekse Waard zelf als voor havengerelateerde bedrijvigheid uit de regio Rijnmond:

  • - Op basis van onafhankelijk onderzoek dient te worden aangetoond dat het beter benutten van bestaande terreinen voor havengerelateerde bedrijvigheid in de regio Rijnmond en het Drechtstedengebied, het benutten van de Tweede Maasvlakte en het benutten van het nog te realiseren bedrijventerrein bij Moerdijk onvoldoende soelaas bieden voor de verwachte groei van havengerelateerde bedrijvigheid in de regio Rijnmond;

  • - Zo spoedig mogelijk moet worden begonnen met werkzaamheden in het kader van de noodzakelijke ontsluiting van het bedrijventerrein, inclusief het verbeteren van de verbindingen met de regio Rijnmond;

  • - Door de betrokken medeoverheden worden richtlijnen opgesteld die een zo intensief mogelijk gebruik van het bedrijventerrein waarborgen, waarbij onder meer aandacht wordt geschonken aan ondergronds parkeren en gestapeld bouwen;

  • - Bij de realisatie van het terrein wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing.";

verzoekt de regering voorts, deze nieuwe tekst als beslissing van wezenlijk belang in de PKB op te nemen;

verzoekt de regering verder, in de PKB, blz. 56, paragraaf 2.2.2.1 (Hoofdlijn nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden), vierde alinea, de als beslissing van wezenlijk belang aangemerkte passage "(zoals de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek en de Hoekse Waard)" te vervangen door: "(zoals de ontwikkeling van de Moerdijkse Hoek en mogelijk de Hoekse Waard)",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over het Nationaal Landschap Hoekse Waard.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Hoekse Waard, in tegenstelling tot de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening, in de nota Ruimte niet de status van Nationaal Landschap heeft gekregen;

overwegende dat het open karakter van de Hoekse Waard in relatie tot de sterk verstedelijkte omgeving als een bijzondere en te beschermen eigenschap moet worden gezien, en dat de Hoekse Waard op het gebied van recreatie, natuurontwikkeling en waterbeheer interessante mogelijkheden biedt;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 3.4.3 (Nationale Landschappen), blz. 130, in de als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea over de aan te wijzen Nationale landschappen, de Hoekse Waard op te nemen;

verzoekt de regering voorts, in dezelfde paragraaf, in de op te nemen toelichting met betrekking tot het Nationaal Landschap Hoekse Waard, de volgende zinnen als beslissing van wezenlijk belang op te nemen: "In de noordrand van de Hoekse Waard blijft ruimte gereserveerd voor een uitbreiding van het geplande nieuwe bedrijventerrein van 60 ha in de gemeente Binnenmaas, ten oosten van de A29 en ten westen van de HSL-Oost, tot maximaal 180 ha netto voor zowel de bedrijvigheid uit de Hoekse Waard zelf als havengerelateerde bedrijvigheid uit de regio Rijnmond. Tevens blijft aanleg van de A4-Zuid tussen Hoogvliet en Klaaswaal mogelijk, onder de voorwaarde dat dit niet leidt tot verstedelijking van het gebied rond de aansluiting van de A4-Zuid op de A29 of van andere gebieden langs het traject van de A4-Zuid door de Hoekse Waard.";

verzoekt de regering voorts, de Hoekse Waard als geheel op te nemen in kaart 7 van de PKB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie constateert dat het "nee-tenzij"-regime niet alleen in, maar ook nabij natuurgebieden van kracht is. De minister heeft hier het een en ander over gezegd. Ik handhaaf de motie op dit moment. Ik daag de minister uit om hier schriftelijk helder op in te gaan. Wij krijgen dan op dit punt de ruimte, gezien de toezeggingen die hij heeft gedaan, om de motie eventueel later in te trekken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het "nee-tenzij"-regime niet alleen in, maar ook nabij natuurgebieden van kracht is, en dat rond de EHS "beïnvloedingsgebieden" zullen worden aangewezen, waarvoor geen heldere criteria zijn te ontwikkelen;

overwegende dat hiermee het algemeen aanvaarde uitgangspunt van interne buffering van natuurgebieden verlaten wordt;

voorts overwegende dat de noodzaak van genoemde maatregelen, bovenop de zonering op grond van vigerende milieuwetgeving, niet is aangetoond;

verder overwegende dat bedrijven in de nabijheid van natuurgebieden hierdoor in grote onzekerheid komen te verkeren, en extra beperkingen kunnen gaan ondervinden bij hun bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 117, paragraaf 3.3.2 (Natuur: bescherming van natuurgebieden), aan het einde van de vijfde, als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea de volgende zin te schrappen: "Hiertoe worden door de provincies de voor natuur relevante beïnvloedingsgebieden bepaald.";

verzoekt de regering voorts, in de nota Ruimte, de overige relevante (PKB-) tekstgedeelten op blz. 111 en blz. 117 dienovereenkomstig aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Voorzitter. De volgende motie gaat over de kapitaalsintensieve landbouw.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het rijksbeleid voor de niet-grondgebonden en kapitaalintensieve landbouw zich tot 2010 richt op verdere clustering van bedrijven binnen door provincies begrensde of nog te begrenzen landbouwontwikkelingsgebieden;

overwegende dat de noodzaak van verdergaande clustering van bedoelde bedrijven niet aanwezig is;

voorts overwegende dat verdergaande clustering grote gevolgen heeft voor betrokken bedrijven en dat middelen om te komen tot bedrijfsverplaatsing en behoorlijk flankerend beleid in onvoldoende mate beschikbaar zijn;

van oordeel dat, uitgezonderd de reeds aangewezen "Greenports" afgezien moet worden van rijksbeleid voor verdere clustering van niet-grondgebonden en kapitaalintensieve bedrijven in landbouwontwikkelingsgebieden, en afgezien moet worden van verdere aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 144, paragraaf 3.4.6.2 (Landbouwontwikkelingsgebieden) geheel te schrappen;

verzoekt de regering voorts, in de nota Ruimte de overige relevante tekstgedeelten op blz. 23, 44, 143 en 220 dienovereenkomstig aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

De volgende amenderende motie heeft betrekking op de ruimejasbeheersgebieden. De minister is er uitvoerig op ingegaan, maar ik heb nog een ander element genoemd in deze motie. Dat is de saldobenadering in dit traject. Het zou goed zijn, als wij een helder antwoord krijgen over hoe de minister met deze motie omgaat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de PKB de 1 op 1 begrensde beheersgebieden en de ruimejasbeheersgebieden tot de EHS gerekend worden, waardoor formeel uniform het "nee, tenzij"-regime van kracht is;

voorts constaterende dat volgens het kabinet grote delen van de geplande EHS die momenteel nog in gebruik zijn als landbouwgrond natuur zullen moeten worden;

overwegende dat vrijwilligheid basis en uitgangspunt was en is van Programma Beheer en realisatie van de EHS en dat vrijwillige deelname aan de regeling en behoud van de landbouwfunctie van genoemde beheersgebieden bepalend is voor toekomstig behoud van draagvlak voor Programma Beheer;

voorts overwegende dat natuur- en landschappelijke waarden in genoemde gebieden voldoende geborgd dienen te worden in het ruimtelijk beleid;

verzoekt de regering, in de PKB:

  • - in paragraaf 3.3.2 (Natuur: bescherming van natuurgebieden), blz. 115, in de tweede als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea, in de eerste zin, in het tussen haakjes geplaatste tekstgedeelte, de zinsnede "de 1 op 1 begrensde beheersgebieden en de ruimejasbeheersgebieden te laten vervallen;

  • - in paragraaf 3.3.4 (Planologische verankering), blz. 119, aan het einde van de eerste als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea, de volgende als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde zinnen toe te voegen:

  • "De gebieden waarvoor in het kader van het voldoen aan de EHS-taakstelling met agrariërs overeenkomsten in het kader van agrarisch natuurbeheer worden afgesloten en die binnen de in een bepaalde verhouding begrensde beheersgebieden dan wel binnen ruimejasgebieden vallen, worden tot de EHS gerekend. De zoekruimte binnen de in een bepaalde verhouding begrensde beheersgebieden dan wel de ruimejasgebieden waarvoor uiteindelijk geen beheersovereenkomsten worden afgesloten, vallen buiten de EHS, evenals de ganzenfourageergebieden.

  • Voor zowel de in een bepaalde verhouding begrensde beheersgebieden als de ruimejasgebieden geldt dat de primaire functie landbouw blijft; op deze gebieden is niet het "nee, tenzij"-regime van toepassing. In goed overleg met de betrokken provincies en belangenorganisaties (zowel natuur- als landbouworganisaties) zal worden bepaald welke verhouding voor de begrensde beheersgebieden maximaal gehanteerd mag worden en hoe ruim de ruime jas als zoekgebied mag zijn.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Wij vinden de toezegging van de minister over de rijksbufferzones te weinig, als je ziet dat de uitvoering van Randstad-Groen op dit ogenblik absoluut onvoldoende gaat. Het is misschien verstandig dat dit nog tien jaar wordt gecontinueerd, met een evaluatie in 2015. Dat stellen wij voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte de rijksbufferzones en het daarbij horende planologische regime komen te vervallen, en dat het de bedoeling is om deze gebieden te transformeren tot regionale parken met een sterk recreatieve functie;

overwegende dat er voorlopig onvoldoende geld beschikbaar is om binnen afzienbare tijd deze ambitieuze transformatiedoelstelling daadwerkelijk te kunnen realiseren;

voorts overwegende dat het open karakter van de bufferzones absoluut gewaarborgd moet blijven;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 2.2.3.5. (Transformatie van voormalige rijksbufferzones en ruimte voor dagrecreatie) de volgende wijzigingen aan te brengen:

  • - in de titel van de paragraaf wordt het woord "voormalige" geschrapt;

  • - de vierde en vijfde alinea worden vervolgen door de volgende, als beslissing van wezenlijk belang te markeren, alinea:

  • "De dagrecreatieve functie van de rijksbufferzones moet verder worden versterkt. De bufferzones transformeren daarmee tot relatief grootschalige groene gebieden met diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. Het Rijk stimuleert en ondersteunt de beoogde transformatie, ook in financiële zin. De provincies hebben het voortouw om, in overleg met de betrokken gemeenten, de verdere ontwikkeling van deze gebieden ter hand te nemen. Met het oog op het grote tekort aan recreatief groen in de regio Rijnmond wordt wat betreft de ondersteuning door het Rijk prioriteit gegeven aan de transformatie van de rijksbufferzone Midden-Delfland. Hierbij wordt tevens het open gebied tussen Delft, Pijnacker en de noordrand van Rotterdam betrokken. Medio 2015 wordt een evaluatie uitgevoerd, waarbij gekeken wordt of de transformatie van de bufferzones zodanig is voortgeschreden dat de status van rijksbufferzone voor de betrokken gebieden kan worden opgeheven. Provincies stellen voor de rijksbufferzones een planologisch regime vast, gericht op het vrijwaren van de gebieden van verdere verstedelijking. Het Rijk toetst of het regime overeenkomt met de planologische doelstellingen voor de rijksbufferzones. Gemeenten die binnen een rijksbufferzone liggen, of waarvan een deel van de gemeente binnen een rijksbufferzone ligt, dienen op basis van de Huisvestingswet aan woningzoekenden eisen van economische of sociale binding aan de regio of, in uitzonderlijke gevallen, aan de gemeente te kunnen stellen. De Huisvestingswet wordt hiertoe aangepast. Een vergelijkbare regeling wordt getroffen voor gemeenten die geheel of gedeeltelijk binnen een nationaal landschap liggen.";

verzoekt de regering voorts, in de nota Ruimte:

  • - in paragraaf 2.2.3.5, zesde alinea, blz. 69, de eerste zin ("Het Rijk acht t/m te kunnen beoordelen") te verwijderen, en de derde zin ("voormalige") te schrappen;

- paragraaf 4.2.7 (Begrenzing voormalige rijksbufferzones), blz. 165, geheel te schrappen;

verzoekt de regering voorts, in de PKB een nieuwe kaart op te nemen, waarop de begrenzing van de rijksbufferzones wordt aangegeven conform de huidige begrenzing in de Vinac, met uitzondering van:

  • - de te schrappen rijksbufferzone Blaricum-Huizen, die onderdeel vormt van de EHS;

  • - de begrenzing van de rijksbufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer, die zal worden aangepast aan mogelijke verstedelijking op het marinevliegkamp Valkenburg en aan de aanleg van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder bij Leiden;

  • - de begrenzing van de rijksbufferzone Haarlem-Amsterdam, die zal worden aangepast aan het beoogde bedrijventerrein tussen A4, A5 en A9,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

De volgende motie gaat over de robuuste ecologische verbindingen, waarover een motie van mevrouw Snijder en de heer Van den Brink is aangenomen. De minister is daarop ingegaan. Wij konden niet overzien of het antwoord van de minister over de uitvoering van deze motie in overeenstemming is met wat wij hebben opgeschreven. Daarom handhaven wij deze nog even.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte de realisering van een aantal robuuste ecologische verbindingen is opgenomen met een totale oppervlakte van ca. 27.000 ha, om zodoende meer samenhang aan te brengen in de huidige versnipperde netto EHS;

overwegende dat de realisering van dergelijke verbindingen weliswaar bij kan dragen aan de instandhouding van dier- en plantensoorten, maar dat hier bij de betrokken medeoverheden en de betrokken agrariërs voldoende draagvlak voor moet zijn;

voorts overwegende dat het realiseren van de reeds eerder afgesproken EHS een aanzienlijke inspanning vergt, en dat het derhalve niet realistisch lijkt om hier de komende jaren nog een omvangrijke extra taakstelling aan toe te voegen;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 115, paragraaf 3.3.2. (Natuur: bescherming van natuurgebieden), de laatste zin van de tweede, als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea te schrappen;

verzoekt de regering voorts, in de PKB, paragraaf 3.3.3. (Robuuste ecologische verbindingen), blz. 118 en 119:

  • - de tweede en derde alinea samen te voegen en als volgt te wijzigen:

  • "Om de ruimtelijke samenhang van de EHS op nationaal en internationaal niveau te verbeteren, onderzoekt het Rijk samen met de betrokken medeoverheden en belangenorganisaties (zowel landbouw- als natuur- en landschapsorganisaties) welke robuuste verbindingen noodzakelijk en haalbaar zijn. Deze verbindingen hebben als primaire functie natuur, met uitzondering van de delen die door middel van agrarisch natuurbeheer worden gerealiseerd en delen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amterdam. Naast de natuurfunctie dienen de robuuste verbindingen waar mogelijk tevens bij te dragen aan het versterken van de landschappelijke kwaliteit en de cultuur-historische identiteit, meer natuur bij de stad, duurzaam waterbeheer en betere toeristisch-recreatieve mogelijkheden. Het definitief aanwijzen van een robuuste ecologische verbinding kan alleen geschieden met instemming van de betrokken provincie(s). Het realiseren van een robuuste ecologische verbinding geschiedt bij voorkeur door herbegrenzing van de huidige, netto EHS. Daarbij kan het gaan om vervanging van een of meer eerder aangewezen en begrensde ecologische verbindingen door een of meer robuuste verbindingen. In plaats van het aanleggen van een nieuwe robuuste ecologische verbinding kunnen provincies er ook voor kiezen om reeds bestaande ecologische verbindingen te versterken, indien dit een vergelijkbare bijdrage levert aan een betere instandhouding van de soortenrijkdom in Nederland en het realiseren van doelstellingen op het terrein van recreatie, landschap, cultuur-historie en waterbeheer".

  • - de hierboven voorgestelde nieuwe alinea te markeren als beslissing van wezenlijk belang;

  • - de kop van de vierde alinea te wijzigen in "Het onderzoek richt zich op de volgende verbindingen";

  • - aan de in de vierde alinea genoemde verbindingen de westelijke Natte As (Centrale Poort en Nieuwkoop-Breukelen) en de Poort bij Elst (Utrecht) toe te voegen;

  • - de vijfde als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea ("Bovengenoemde twaalf robuuste ecologische verbindingen t/m voor 2008 aan te passen") en de daarop volgende twee alinea's van paragraaf 3.3.3 geheel te schrappen;

verzoekt de regering tot slot, in de nota Ruimte, de overige opmerkingen met betrekking tot de robuuste ecologische verbindingen in hoofdstuk 3.3 in overeenstemming te brengen met de hierboven voorgestelde wijzigingen in de PKB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet verstedelijking mogelijk wil maken in de Bloemendalerpolder bij Weesp en daartoe de bestaande grens van het Groene Hart wil aanpassen;

overwegende dat de Bloemendalerpolder onderdeel vormt van een belangrijke ecologische verbindingszone tussen enerzijds het plassen- en veenweidegebied en anderzijds het IJmeer en dat grootschalige woningbouw in dit gebied daarom ongewenst is;

voorts overwegende dat in het nabijgelegen Almere voldoende fysieke ruimte aanwezig is om te kunnen voldoen aan de noodzakelijke groei van de woningvoorraad in de Noordvleugel van de Randstad;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 157, paragraaf 4.2.5.2 (Verstedelijking in de Noordvleugel), de tweede alinea over woningbouw in de Bloemendalerpolder/KNSF-terrein te vervangen door:

  • "Met een beperkte aanpassing van de grens van het Groene Hart bij de Bloemendalerpolder/KNSF-terrein wordt daar enige verstedelijking mogelijk. De verstedelijking dient aan te sluiten op de huidige bebouwing bij het station en dient zo vorm te worden gegeven dat belangrijke landschappelijke, ecologische en cultuur-historische waarden worden gerespecteerd. Minimaal tweederde deel van de polder blijft gevrijwaarde van verstedelijking en blijft onderdeel van het Groene Hart.";

verzoekt de regering voorts, deze nieuwe tekst in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang;

verzoekt de regering tot slot, in PKB kaart 9, de begrenzing van het Groene Hart in de Bloemendalerpolder voorlopig indicatief weer te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Geluk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Ik heb met belangstelling geluisterd naar het antwoord van de minister over Rijnenburg. Dat doet mij besluiten om mijn motie nog even te handhaven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte verstedelijking mogelijk wordt gemaakt op de locatie Rijnenburg in de provincie Utrecht;

overwegende dat:

  • - de parlementaire werkgroep Vijfde nota op blz. 177 en 178 van haar rapport ten aanzien van de Vinex concludeert dat er de afgelopen jaren sprake is geweest van de aanleg van grote woningbouwlocaties zonder voldoende aansluiting op de bestaande stad, met als gevolg dat er vaak losse entiteiten met een gebrekkige bereikbaarheid zijn ontstaan;

  • - een dergelijke aanpak in de toekomst vermeden moet worden;

  • - bij de realisatie van grootschalige woningbouw op de locatie Rijnenburg, met een geïsoleerde ligging ten opzichte van de bestaande stad, dezelfde fout toch opnieuw dreigt te worden gemaakt;

voorts overwegende dat de locatie Rijnenburg wat betreft de groene en blauwe kenmerken van het gebied geen optimale woningbouwlocatie is en dat er zowel binnen de provincie Utrecht zelf als in zuidelijk Flevoland voldoende verstedelijkingsalternatieven beschikbaar zijn;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 163, paragraaf 4.2.5.4. (Verstedelijking in Utrecht/Gooi- en Vechtstreek), de alinea met betrekking tot verstedelijking op de locatie Rijnenburg te schrappen;

verzoekt de regering voorts, de grens van het Groene Hart bij Rijnenburg niet te wijzigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

Het spijt mij zeer, want ik doe het mevrouw Peijs niet graag aan, maar deze keer is het echt nodig. Ik ben door het antwoord van de minister over de 20 Ke-contour zodanig overtuigd dat ik de motie wil handhaven. De regering kan daar eventueel nog schriftelijk op reageren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in relatie tot de ontwikkelingsmogelijkheden van Schiphol potentiële uitleglocaties die direct gelegen zijn aan de 20 Ke-contour volgens de nota Ruimte niet bebouwd mogen worden;

overwegende dat de omschrijving "direct gelegen aan" onduidelijk is en veel discussie oproept;

voorts overwegende dat deze voorgestelde beleidslijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de regio sterk zou kunnen inperken;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 2.2.5.2 (Luchthaven Schiphol) blz. 78, in de vierde als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea:

  • - in de eerste zin de passage "en direct gelegen aan" te verwijderen;

  • - de derde zin geheel te verwijderen;

verzoekt de regering voorts, in de PKB, paragraaf 2.2.5.2, blz. 78, de laatste zin van de zesde alinea inzake eventuele aanpassing van de direct aan de 20 Ke-contour gelegen gebieden te verwijderen;

verzoekt de regering tot slot, in de toelichting op kaart 3 van de PKB elke verwijzing naar direct aan de 20 Ke-contour gelegen uitleglocaties te verwijderen en het kaartbeeld hierop aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (29435).

De heerVan der Ham(D66)

Wat wordt er precies beoogd met deze motie?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik beoog, helder te krijgen waar wij precies over discussiëren. De nota Ruimte is heel specifiek in haar uitlatingen. Tot 2030 kan Schiphol zich ontwikkelen binnen de 20 Ke-contour. Daarnaast zegt de luchthaven zelf een aantal dingen over de ruimte die zij heeft binnen de 20 Ke-contour. De minister zegt dat de gemeenten in die omgeving allemaal klagen over grondlawaai. Wij zijn bij de gemeenten langs geweest en wij hebben ze gesproken. Zij zeggen allemaal, unaniem: dat is prima, dat willen wij accepteren, maar dat "in de nabijheid van" lijkt ons echt overdreven. Daar gaat het mij om. Het antwoord van de minister hierover heeft mij volstrekt niet overtuigd. Om die reden vraag ik in deze motie om de zinsnede "in de nabijheid van" in de PKB te schrappen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte vooralsnog wordt uitgegaan van de middenvariant wat betreft de toekomstige groei van Almere;

overwegende dat in zuidelijk Flevoland voldoende ruimte voor verstedelijking aanwezig is, terwijl elders binnen de Noordvleugel de mogelijkheden voor grootschalige woningbouw vanwege onder meer de voorgestelde 20 Ke-zone rond Schiphol vrij beperkt zijn;

voorts overwegende dat Almere bereid is een bouwprogramma volgens de hoge groeivariant uit te voeren, mits de realisatie van voorzieningen en ontsluiting hiermee gelijke tred houden;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 158, paragraaf 4.2.5.2 (Verstedelijking in de Noordvleugel), de als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde tekst met betrekking tot de ontwikkeling van Almere als volgt te wijzigen:

  • - in de eerste alinea van het gemarkeerde tekstgedeelte wordt de tweede zin vervangen door: "Het kabinet gaat uit van een groei van Almere in de periode 2010-2030 met 50.000 tot 60.000 woningen (hoge groeivariant).";

  • - in de eerste alinea van het gemarkeerde tekstgedeelte worden in de laatste zin de woorden "naar verwachting" geschrapt;

  • - de tweede alinea van het gemarkeerde tekstgedeelte wordt als volgt gewijzigd:

  • "Passend bij en in aansluiting op de beleidskeuzen in deze nota en het verkeers- en vervoersbeleid dat wordt vastgelegd in de nota Mobiliteit, wordt door het Rijk een planstudie gestart naar de ontsluiting van een toekomstig Almere naar het "oude" land op basis van de hoge groeivariant. Het Rijk neemt op basis van de planstudie uiterlijk in 2006 een besluit over het reserveren van de noodzakelijke financiële middelen voor een verbetering van de ontsluiting van Almere. Met de uitvoering van de noodzakelijke infrastructuurprojecten wordt tijdig begonnen, zo nodig met inzet van de Rijksprojectenprocedure. Daarnaast zal het Rijk, om een integrale realisatie van de verstedelijkingsopgave te waarborgen, Almere ondersteunen bij het realiseren van de op basis van het hoge groeiscenario noodzakelijke voorzieningen.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de voorgenomen sluiting van vliegkamp Valkenburg dit terrein vrijkomt voor woningbouw;

overwegende dat bebouwing van dit vliegkamp de reeds aanwezige verkeersproblematiek in de regio verder zal verzwaren en dat daarom aanvullende investeringen voor het adequaat ontsluiten van deze mogelijke woningbouwlocatie nodig zijn;

voorts overwegende dat met het oog op voldoende draagvlak voor een goede ontsluiting per openbaar vervoer en met het oog op de woningbehoefte in de Duin- en bollenstreek niet met bouwen in lage dichtheden kan worden volstaan, maar dat er tegelijkertijd behoefte is aan een ecologische verbindingszone tussen de duinen en het Groene Hart;

verzoekt de regering, in de PKB, blz. 162, paragraaf 4.2.5.3 (Verstedelijking in de Zuidvleugel), de alinea m.b.t. sluiting en mogelijke bebouwing van vliegkamp Valkenburg te vervangen door de volgende tekst:

  • "Na sluiting van vliegkamp Valkenburg is verstedelijking ter plaatse mogelijk. Verstedelijking is slechts mogelijk, indien voor een goede ontsluiting van de locatie wordt gezorgd, zowel over de weg als per openbaar vervoer. Om voldoende draagvlak voor een hoogwaardige ontsluiting per openbaar vervoer te scheppen en om te kunnen voldoen aan de woningvraag in de Duin- en bollenstreek/Holland Rijnland dient op het vliegkamp een door betrokken overheden in goed onderling overleg nader vast te stellen aantal woningen te worden gerealiseerd. Daarbij wordt in de richting van Wassenaar rekening gehouden met het creëren van een ruime groene buffer die als ecologische verbindingszone tussen de duinen en het Groene Hart kan fungeren.";

verzoekt de regering voorts, deze nieuwe tekst in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte is vastgelegd dat financiële compensatie (via een storting in het nationaal groenfonds) voor een ingreep in een natuurgebied of gebied met belangrijke natuurwaarden pas mogelijk is, nadat alle andere mogelijkheden waaronder onteigening maximaal zijn benut;

overwegende dat een dergelijke rigide benadering onvoldoende ruimte laat voor maatwerk;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 3.3.5.3 (Compensatie: VHR, NB-wet en EHS), vierde bolletje, de laatste zin ("Van een dergelijke situatie is niet eerder sprake dan nadat alle andere mogelijkheden waaronder onteigening, zijn benut") te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de PKB de mogelijkheden van het toepassen van de EHS-saldobenadering en het herbegrenzen van de EHS aan strakke regels is gebonden;

overwegende dat mede in het kader van het stimuleren van ontwikkelingsplanologie provincies de genoemde instrumenten op een flexibele manier moeten kunnen inzetten;

verzoekt de regering, in de PKB:

  • - paragraaf 3.3.4 (Planologische verankering), blz. 119, in de laatste alinea na de eerste zin de volgende als beslissing van wezenlijk belang te markeren zin toe te voegen:

  • "Herbegrenzing kan tevens plaatsvinden om andere dan ecologische redenen, indien het initiatief leidt tot een versterking van de EHS in de betreffende regio.";

  • - paragraaf 3.3.5.4 (EHS-saldobenadering), blz. 123, in de eerste als beslissing van wezenlijk belang gemarkeerde alinea, in de tweede zin de volgende zinsnede te schrappen: "door op gebiedsniveau een "nee, tenzij"-afweging te maken",

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de PKB een kaart is opgenomen waarop de begrenzing van de EHS staat aangegeven;

overwegende dat de begrenzing van de EHS als gevolg van het herbegrenzen van de EHS en het veranderen van ecologische verbindingszones er uiteindelijk anders uit zal zien dan nu op de kaart is aangegeven;

voorts overwegende dat met het oog op het planologische beschermingsregime ten aanzien van de EHS duidelijkheid moet bestaan over de precieze begrenzing;

verzoekt de regering, in de PKB, paragraaf 3.3.2 (Natuur: bescherming van natuurgebieden), blz. 115, eerste alinea, na de tweede zin (dus na "Deze zijn op kaart 5 en 6 aangegeven.") de volgende zinnen toe te voegen: "De begrenzing van de EHS op kaart 5 heeft een globaal karakter. De provincies nemen op basis van deze globale begrenzing een gedetailleerde begrenzing van de EHS op in hun streek- of omgevingsplannen.";

verzoekt de regering voorts, deze nieuwe zinnen in de PKB op te nemen als beslissing van wezenlijk belang,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Rijk op basis van een nieuwe evaluatie de beleidslijn "Ruimte aan de rivier" wil herijken;

overwegende dat er de afgelopen jaren ervaring is opgedaan met deze beleidslijn, waaruit blijkt dat deze beleidslijn te restrictief van karakter is;

verzoekt de regering, in de nota Ruimte, paragraaf 3.2.2.5 (Beleidslijn Ruimte voor de rivier), blz. 109:

  • - de laatste zin van de eerste alinea en de gehele tweede alinea te schrappen;

  • - aan het einde van de vierde alinea (dus na de zin "Anticiperend op deze evaluatie t/m benut kunnen worden.") de volgende zin toe te voegen:

  • "Daarbij geldt als uitgangspunt dat voor nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de watergebonden recreatie een "ja, mits"-benadering van toepassing is, en dat voor nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de onbedijkte Maas voorzover het agrarische activiteiten betreft een saldobenadering kan worden gehanteerd.";

  • - de gehele vierde alinea, inclusief de hierboven voorgestelde nieuwe zin, te markeren als beslissing van wezenlijk belang,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Van Lith. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (29435).

De heerVan Bochove(CDA)

De laatste motie betreft de wetgeving inzake grensoverschrijdende samenwerking. De heer Verdaas had het daar ook al over, maar de andere waren amenderende moties; dit is een motie. Zij nodigt de regering ertoe uit om op dat punt stappen te zetten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er op diverse terreinen sprake is van wet- en regelgeving die de grensoverschrijdende samenwerking belemmert;

verzoekt de regering:

  • - samen met de betrokken medeoverheden en grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden te inventariseren welke belemmeringen een goede grensoverschrijdende samenwerking momenteel in de weg staan;

  • - op basis van de inventarisatie een plan van aanpak op te stellen om de belangrijkste belemmeringen weg te nemen;

  • - de Kamer over de inventarisatie en het plan van aanpak tijdig te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove, Geluk en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (29435).

Ik constateer dat dit de oorspronkelijke conceptmotie nr. B is. Betekent dit dat conceptmotie nr. A niet wordt ingediend?

De heerVan Bochove(CDA)

Dat klopt, want de minister heeft helder toegezegd dat zij naar de Kamer komt. Dat hebben wij genoteerd.

Dat was mijn tweede termijn. Ik denk dat ik binnen mijn spreektijd van 20 minuten gebleven ben.

De voorzitter:

Dat klopt. U bent 13 minuten aan het woord geweest. U hebt dus nog heel wat te vergeven, maar dat hebben anderen hard nodig. Ik hoop dat u mij de vrijheid wilt geven om zelf te bepalen wie ik daarmee kan plezieren.

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik heb een verhelderende vraag over de tiende motie. Daarin stelt de heer Van Bochove voor om de Hoekse Waard een bedrijventerrein te geven en daarin worden allerlei voorwaarden gesteld. Ik snap niet zo goed wie moet beoordelen of aan die voorwaarden is voldaan en hoe dat procedureel zou moeten sporen.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mag ik daar een aanvullende vraag aan toevoegen? De heer Van Bochove zegt dat er onderzoek moet plaatsvinden, maar zegt ook dat het zo spoedig mogelijk moet gebeuren. Hoe verhouden die woorden zich tot elkaar?

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik heb hierover twee verhelderende vragen. Kan die 180 ha netto bruto zelfs nog meer zijn dan de regering nu in de nota aangeeft? In de nota gaat het immers om 300 ha bruto, waar dus ook groen en infrastructuur in zitten. Mijn tweede vraag is: laat de heer Van Bochove de aanduiding als economisch kerngebied intact? Dit gebied wordt immers voor een deel gerekend tot het economisch kerngebied; laat de heer Van Bochove dat intact?

De heerVan Bochove(CDA)

Ik denk dat de beoordeling in dit geval aan het kabinet is. Het kabinet doet in de nota Ruimte de voorstellen om dit element wel of niet in de nota op te nemen. Ik denk dat het kabinet aan zet is om een goed onderzoek te doen. Verschillende partijen hebben in dit traject onderzoek gedaan en er liggen verschillende opdrachten. Ik zou het op prijs stellen om eventueel met het kabinet over die uitkomsten te kunnen discussiëren.

Ik ga ervan uit dat die 180 ha netto ver binnen de door het kabinet aangegeven grenzen van 300 ha blijft.

Ik denk dat het economisch kerngebied van toepassing zou moeten blijven. Het gaat om een reservering. Mijn pleidooi is: doe een onderzoek. Voor dat onderzoek zal enige tijd nodig zijn. Voordien kun je geen beslissingen nemen. Op basis van de uitkomst kun je beslissingen nemen, maar dan hoef je niet te wachten tot 2010 of nog later. Dit zou, indien nodig, eerder aan snee genomen kunnen worden.

MevrouwVan Velzen(SP)

Voorzitter. Het zal u allen niet verbazen dat ik de behandeling van de nota Ruimte enigszins teleurstellend vind. Ik heb het idee dat er heel veel vragen zijn gesteld, maar dat iedereen in zijn stelling is blijven staan. Er zijn drie toezeggingen gedaan. De uitwerking daarvan verwacht ik in een concrete wijziging van de nota of de PKB-teksten. Ik heb ervoor gepleit om vooral daar waar functies elkaar bijten, de centrale regie terug te nemen. Ik denk dat daarom aan de kant van de Kamer veel gediscussieerd is over de specifieke bestemming van landschappen voor bedrijfsterreinen, omdat op dat punt functies elkaar bijten en de regering toch besluit om daar centraal de vlag op te planten met de tekst "Dit gebied gaan wij nu tot bedrijfsterrein bestemmen". Ik vind de onderbouwing erg mager. Ik ben in die zin blij met de motie van de heer Van Bochove dat hij het kabinet vraagt om een onderbouwing van de keuze voor een bovenregionaal bedrijventerrein in de Hoekse Waard. Ik vind zelf dat de Hoekse Waard daarvan gevrijwaard dient te blijven. Daarom zal ik de andere moties steunen die daartoe worden ingediend en niet deze.

Er zijn ook andere terreinen besproken, zoals de Moerdijkse Hoek. Ik blijf toch op het standpunt staan dat dit terrein, dat een ontzettend extensief ruimtegebruik heeft, niet uitgebreid moet worden, zeker niet met de huidige behoefte aan extra bedrijventerreinen. Ik dien daarom een motie op stuk nr. 62 in om de Moerdijkse Hoek uit de nota Ruimte te halen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Moerdijkse Hoek in de nota Ruimte als projectvestigingslocatie is aangewezen voor de glastuinbouw en plaats moet gaan bieden aan 600 ha nieuw bedrijventerrein;

overwegende dat er reeds chemische en zware industrie en bruto 2600 ha bovenregionaal bedrijventerrein in de Moerdijkse Hoek gevestigd is en dat de regio van Moerdijk dientengevolge een meer dan evenredige bijdrage levert aan de nationale economie;

constaterende dat het huidige industrieterrein het meest extensieve ruimtegebruik van Nederland kent, waardoor van de 2600 ha die dit terrein groot is slechts 1250 ha, d.w.z. 49% daadwerkelijk voor bedrijven is bestemd, de andere 51% is voor infrastructuur en braakligging;

verzoekt de regering, de Moerdijkse Hoek uit de nota Ruimte te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik vind dat het kabinet de noodzaak om op specifieke locaties bedrijfsterreinen te ontwikkelen of te vergroten onvoldoende heeft onderbouwd. Ik heb voorgesteld om een aantal prikkels in te voeren, zoals een prikkel om terreinen niet braak te laten liggen: een braakheffing. Ik krijg daar graag een reactie op. De minister van VROM heeft gezegd dat erover nagedacht is, maar concrete maatregelen zie ik niet. Daar krijg ik dus nog graag een toelichting op.

Dan dien ik nog een motie op stuk nr. 63 in over de Oostvlietpolder.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nota Ruimte een decentraal beleid voorstaat waarbij het Rijk zich voornamelijk richt op gebieden en netwerken die tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur behoren en voor overige ruimtelijke beleidsbeslissingen de verantwoordelijkheid bij de lagere overheden legt;

constaterende dat er voor de Oostvlietpolder een uitzondering is gemaakt door haar expliciet in de nota op te nemen;

overwegende dat de Oostvlietpolder een belangrijk recreatiegebied is voor volkstuinders en recreanten;

overwegende dat het realiseren van een bedrijventerrein in en het buiten de voormalige rijksbufferzone plaatsen van de Oostvlietpolder zoals beschreven in de nota Ruimte niet in overeenstemming is met Europese regels zoals de conventie van Bern en de luchtkwaliteit;

overwegende dat de noodzaak voor een bedrijventerrein op deze locatie niet aangetoond is;

verzoekt de regering, de Oostvlietpolder uit de PKB-tekst (4.2.7) te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik heb ervoor gepleit om ook bedrijfsterreinen aan kwaliteitseisen te binden, duurzaam grondgebruik te introduceren en iets te doen aan de eenlagige koekblikken langs de snelweg. Daartoe heb ik de motie op stuk nr. 64 geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nota Ruimte geen kwaliteitseisen stelt voor de nieuw aan te leggen bedrijventerreinen;

overwegende dat de ruimte in Nederland schaars is;

overwegende dat maatregelen als aaneengesloten en in meerdere bouwlagen te bouwen, gebruik maken van collectieve voorzieningen en ondergronds parkeren aanzienlijke ruimtewinst op kan leveren;

overwegende dat met duurzaam bouwen en het aanleggen van een gescheiden rioolstelsel een aanzienlijke beperking van het energie- en watergebruik bereikt kan worden;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen in het geval van nieuwe bedrijventerreinen en waar mogelijk bij bestaande bedrijventerreinen naar de mogelijkheid van kwaliteitseisen, onder andere op het gebied van duurzaam grondgebruik,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

Dubbel grondgebruik is ook voor nieuwbouwlocaties voor volkshuisvesting van belang. Daartoe dien ik de motie op stuk nr. 65 in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zonder goede randvoorwaarden het schaarse groen en de speelruimte binnen stedelijk gebied zal worden aangetast;

overwegende dat parkeergelegenheden/plaatsen momenteel een belangrijk deel van de openbare ruimte opsouperen;

van mening dat dubbel grondgebruik voor parkeren een grote bijdrage levert aan verdichting en leefbaarheid, en de PKB dit ondubbelzinnig dient voor te schrijven voor nieuwbouw;

wijzigt de nota Ruimte (Kamerstuk 29435, nr. 1) als volgt:

  • in paragraaf 2.3.2.7 wordt de omschrijving van de balans tussen rood en groen/blauw aangevuld met:

  • "voor parkeervoorzieningen is bij nieuwbouwprojecten - ongeacht de gebouwfunctie - dubbel grondgebruik het uitgangspunt, waarbij tevens gestreefd wordt naar een zo hoog mogelijk aandeel dubbel gebruik van de parkeerplaatsen",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

Ik heb al betoogd dat ik het met het oog op de sociale leefbaarheid, de veiligheid en de extra mobiliteit niet wenselijk vind dat in Nederland, net als in België, baanwinkels of weidewinkels verschijnen. Ik roep de minister op die te bundelen en te kijken naar de bereikbaarheid, vooral met het openbaar vervoer. Daartoe heb ik de motie op stuk nr. 66 geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de aanleg van grootschalige detailhandel in perifere gebieden (negatieve) gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid in binnensteden in de regio en plattelandskernen;

overwegende dat weidewinkels zullen leiden tot meer mobiliteit en vaak niet bereikbaar zijn met het openbaar vervoer;

constaterende dat het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen (ABC-locatiebeleid) en het locatiebeleid voor Perifere en Grootschalige Detailhandelsvestiging (PDV/GDV-beleid) uniek is in Europa en heeft geleid tot een beperking van het aantal weidewinkels in Nederland;

draagt de regering op, de PKB-tekst van de nota Ruimte als volgt te veranderen;

In aanvulling op PKB tekst in paragraaf 2.3.2.6: "Essentieel is hierbij dat zij ten minste regels bevatten die waarborgen dat:"

  • "Grootschalige perifere detailhandel zoveel mogelijk wordt geconcentreerd in de bundelinggebieden en in elk geval zodanig wordt gesitueerd dat een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer is verzekerd",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

Dan heb ik nog een motie om ruimte te creëren voor volkstuinen. Ze hebben een ecologische waarde en vormen een oase van rust. Het verzoek is om de volkstuinen te sparen bij alle herstructureringsprojecten die nog plaatsvinden. Dat is de motie op stuk nr. 67.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de beschikbaarheid van bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de (grote) steden als belangrijk wordt gezien in de nota Ruimte;

overwegende dat volkstuincomplexen door lagere overheden voornamelijk buiten de stad worden gelokaliseerd en de nota Ruimte deze locatiekeuze steunt;

overwegende dat volkstuincomplexen als groene oasen, zowel ecologisch, recreatief als cultuurhistorisch een waardevol onderdeel van het stedelijk groen vormen;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om bestaande volkstuincomplexen bij herstructurering van stedelijk gebied te ontzien en de aanleg van nieuwe complexen te stimuleren en dit op te nemen in de PKB tekst van de nota Ruimte,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

Ten slotte meld ik dat mijn fractie niet blij is met de keuze van Rijnenburg als nieuwe locatie voor nieuwbouw. Met name de wateraspecten daarvan baren ons grote zorgen. Ik hoop dat het kabinet hierop schriftelijk nader kan ingaan, want de zorgen daarover leven niet alleen bij mijn fractie, maar ook bij vele maatschappelijke organisaties in de regio.

Ik wil de motie van de heer Van Bochove en de heer Geluk over het KNSF-terrein en de Bloemendalerpolder nader bekijken. Ik geloof dat die aardig overeenkomt met de motie die ik had willen indienen, maar niet indien, omdat ik het een ongelooflijk grote berg aan moties vind.

De heerGeluk(VVD)

Wij hebben met elkaar een hele berg papier verwerkt. Er ligt op mijn bureau een stapeI van ongeveer een meter over de nota Ruimte. Waar er 150 leden zijn, gaat het om een papierberg van 150 meter hoog, terwijl heel wat mensen in de zaal ook heel veel stapels papier hebben gelezen. Wij hebben met elkaar als het ware heel wat bomen gekapt. Ik hoop dat de bomen in de Hoekse Waard er nog steeds staan als de minister vanavond thuiskomt, want ook de moties kosten bij elkaar weer een paar bomen.

Ik ben erkentelijk voor de antwoorden die de drie ministers in eerste termijn hebben gegeven. Mijn tweede termijn zal ik in staccato uitspreken. Ik ben blij met de constatering van het kabinet dat de implementatie van de Europese richtlijnen voor Nederland heel wat teweeg kan brengen en ik ben blij dat de ministers daarvoor volop aandacht hebben. Het zijn zaken die de burgers met name raken en die wij met elkaar elke keer opnieuw tegenkomen. Daarvoor is onze aandacht ten volle nodig, niet alleen nadat die richtlijnen van kracht zijn geworden, maar ook op het moment dat deze worden opgesteld.

Ik ben blij met de toezegging van de minister van VROM over Zwolle. De politieke druk vanuit de Kamer heeft ertoe geleid dat Zwolle voldoende financieel-economisch kan worden geëquipeerd. Ik ben ook blij dat het antwoord over de Stedendriehoek zodanig was, dat duidelijk is dat de betreffende gemeenten in de toekomst niet worden geblokkeerd, maar indien zij voortgaan in de vaart der volkeren mogelijk in aanmerking komen voor bepaalde regelingen.

Wat de VVD-fractie betreft, mag Rijnenburg doorgaan op de manier die is afgesproken. Ik denk dat dit hard nodig is voor Utrecht. Wij moeten de regionaal gemaakte afspraken zeker nakomen.

Ik ben de minister van LNV buitengewoon erkentelijk voor zijn toezegging betreffende mijn voorstellen over het ruimejasgebied en de toezegging om "rood voor groen"-maatregelen te nemen binnen de ecologische hoofdstructuur. Ik neem aan dat ik ervan mag uitgaan dat deze toezeggingen als beslissingen van wezenlijk belang in de nota Ruimte worden opgenomen. Ik ben hem uiteraard ook erkentelijk voor de toezegging omtrent Westergo.

Ik heb niet zoveel moties als mijn voorgangers, maar beperk mij tot een viertal. Mijn eerste motie betreft het instrument "voor wat, hoort wat". Ik heb dat al in het hoofdlijnendebat ingebracht. Wij verzoeken de regering in de motie om dit nader uit te werken, in aansluiting op de Grondexploitatiewet en eigenlijk bij voorkeur tegelijkertijd, maar ik besef dat dit lastig zal zijn. Met de motie wordt een instrument aangereikt voor de nota Ruimte. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de in de nota Ruimte verwoorde rijksinzet om de financiering van het groen (en het "blauw") dat hoort bij stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk onderdeel te maken van de exploitatie van die stedelijke ontwikkelingen, ondersteuning en verbreding verdient;

overwegende dat het kabinet in de nota Ruimte heeft ingezet op een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid met een grote beleidsruimte voor decentrale overheden;

overwegende dat er in de meer landelijke gebieden van Nederland, mede door het verdwijnen van een deel van de grondgebonden landbouw, in de komende jaren grote veranderingen te verwachten zijn in grondgebruik en dat aanwezige groene waarden naar verwachting plaats zullen maken voor nieuwe ontwikkelingen;

overwegende dat rode ontwikkelingen ten opzichte van andere functies, zoals natuur, recreatie en sport, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen, in het algemeen een grotere financieel-economische waarde vertegenwoordigen en dat daarbij het risico bestaat dat in het afwegingsproces voor nieuwe ontwikkelingen de rode functies totstandkomen, maar dat andere belangrijke maatschappelijke functies onvoldoende worden gerealiseerd;

spreekt als doel uit, een extra stimulans te bieden aan decentrale overheden en marktpartijen om mee te werken aan gebiedsplannen waarin zowel de ten behoeve van de grotere productie van woningen in diverse typen en bedrijventerreinen gewenste rode ontwikkelingen als de aanleg van andere belangrijke maatschappelijke functies, zoals natuur, recreatie en sport, waterberging, infrastructuur, culturele voorzieningen en reconstructies in stedelijk of landelijk gebied, integraal zijn opgenomen;

verzoekt de regering, deze extra stimulans te bieden door in aansluiting op de nota Ruimte een instrument te creëren waarmee provincies en gemeenten zonodig bovenplans, die nieuwe rode ontwikkelingen mogelijk maken en daarbij als voorwaarde kunnen stellen, dat een deel van de met die ontwikkeling te behalen meeropbrengsten wordt ingezet voor de realisatie van andere maatschappelijke functies op hun grondgebied;

verzoekt de regering, de tekst van de nota Ruimte daarop aan te passen door de volgende tekst aan paragraaf 1.4.7 van de nota Ruimte toe te voegen:

  • "Het kabinet zal, in aansluiting op deze nota en als onderdeel van de ruimtelijke regelgeving, zo mogelijk tegelijkertijd met de Grondexploitatiewet een instrument creëren waarmee provincies en gemeenten in een overeenkomst over een planologische wijziging ten behoeve van rode functies de voorwaarde kunnen opnemen, dat door de betrokken (markt)partijen tevens andere maatschappelijk belangrijke functies, zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen, worden gefinancierd. Het instrument zal flexibel worden vormgegeven opdat de betreffende overheid de voorwaarden af kan stemmen zowel op de financiële mogelijkheden van de rode ontwikkeling als op de gewenste maatschappelijke functies op haar grondgebied. Dit betekent dat de hier bedoelde maatschappelijke functie niet per se in hetzelfde gebied behoeft te worden gerealiseerd als waar de rode ontwikkeling plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat de decentrale overheden in hun ruimtelijke plannen de koppeling van de rode ontwikkeling en de financiering en realisatie van een andere maatschappelijke functie onderbouwen. De betrokken marktpartijen en overheden kunnen in een op de betreffende situatie toegesneden overeenkomst op vrijwillige basis de wijze van financiering en realisatie van de verschillende functies uitwerken.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Van Bochove en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (29435).

De heerGeluk(VVD)

Mijn tweede motie heeft betrekking op de kustuitbreiding Zuid-Holland. Ik meen dat ik in mijn eerste termijn al voldoende heb neergezet, dat ik aan het eind van paragraaf 4.3.3 een passage wil toevoegen. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Zuid-Hollandse kunst een aantal zwakke plekken in de duinen voorkomt, waarbij de veiligheid in het geding is;

overwegende dat daarbij natuurontwikkeling, recreatie en andere functies, alsmede bestrijding van verzilting en versterking van de kust goed mogelijk zijn;

van mening dat een zeewaartse kustverbreding volgens het principe "bouwen met de natuur" zo mogelijk in de vorm van een PPS-constructie goed mogelijk is;

vaststellende dat de provincie Zuid-Holland in het vigerende streekplan Zuid-Holland-West, in het voorontwerp RR2020 van de stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-Holland en in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 in tekst en kaartbeeld een studiezone kustontwikkeling heeft opgenomen, welke breed wordt gedragen;

constaterende dat om deze kustuitbreiding mogelijk te maken daarvoor ruimte voor ontwikkeling in de PKB nota Ruimte dient te worden opgenomen;

vraagt de regering, de volgende tekst aan het eind van paragraaf 4.3.3 toe te voegen:

  • "Om primair een duurzame veiligheid te realiseren wordt een zeewaartse kustverbreding, globaal tussen Hoek van Holland en Scheveningen planologisch gereserveerd en uitgewerkt, mede gericht op een integrale, multifunctionele kustzoneontwikkeling ten dienste van met name natuur, recreatie, wonen. Deze ontwikkeling moet aansluiten op bestaande landschappelijke en natuurwaarden en op bestaande infrastructuur. Tevens dient daarbij de ruimtelijke kwaliteit van de gehele kustzone versterkt te worden.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Van Bochove, Van der Ham, Van der Staaij, Huizinga-Heringa en Van As.

Zij krijgt nr. 69 (29435).

De heerGeluk(VVD)

Voorzitter. Mijn volgende motie gaat over de tripartiete samenwerking. Ik heb enige aarzeling om die in te dienen, maar ik zal het stenografisch verslag er nog eens goed op nalezen. Het gaat erom dat het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen na vaststelling van de nota Ruimte jaarlijks met elkaar gaan praten over de wijze waarop en de periode waarbinnen de in deze nota neergelegde beleidsafspraken in hun ruimtelijke plannen zullen worden opgenomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in hoofdstuk 2.5 (p. 40, vijfde alinea) van de Uitvoeringsagenda van de nota Ruimte staat dat "het Rijk binnen een half jaar na vaststelling van de nota Ruimte door de Tweede Kamer afspraken maakt met provincies, de WGR-plusregio's, de samenwerkende gemeenten en de waterschappen omtrent de wijze waarop en de periode waarbinnen de beleidsuitspraken van de nota Ruimte in hun (ruimtelijke) plannen worden overgenomen";

overwegende dat het gebiedsgerichte beleid dat de nota Ruimte nastreeft vraagt om heldere afspraken over taakverdeling en samenwerking op regionaal niveau;

constaterende dat in het bestuur overleg Rijk-IPO-VNG van 23 juni en 9 november jongstleden door partijen is afgesproken om in het najaar 2004 tripartiete (conditionerende) afspraken tussen kabinet, IPO en VNG voor te bereiden als basis voor uitvoeringscontracten nota Ruimte tussen afzonderlijke of samenwerkende gemeenten, provincies en het Rijk;

van mening dat Rijk, provincies en (samenwerkende) gemeenten gebaat zijn bij een spoedige vertaalslag naar bijbehorende verdeling van taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, waarvoor een helder bestuurlijk afsprakenkader tussen deze drie partijen over de volle breedte van het ruimtelijk beleid vereist is;

verzoekt de regering om in paragraaf 5.2 op bladzijde 40 van de Uitvoeringsagenda van de nota Ruimte alinea vijf te vervangen door:

"Het Rijk maakt binnen een half jaar na vaststelling van de nota Ruimte door de Tweede Kamer afspraken met provincies, de gemeenten en de waterschappen omtrent de wijze waarop en de periode waarbinnen de beleidsuitspraken van de nota Ruimte in hun (ruimtelijke) plannen worden overgenomen.

  • Het bestuurlijk afsprakenkader voor de uitvoering van de nota Ruimte, dat de basis vormt voor deze uitvoeringscontracten tussen Rijk, provincie(s) en gemeenten, wordt in onderlinge samenwerking door het Rijk, IPO en VNG voorbereid en bestuurlijk bekrachtigd.

  • De voortgang in de uitvoering van het ruimtelijk beleid wordt periodiek door de overheden besproken in een bestuurlijk overleg tussen Rijk, IPO en VNG.

  • Het Rijk zal hierbij afspraken uit de meerjarenprogramma's van de betrokken departementen meenemen, Ten behoeve van de handhaving zal voor begin 2005 in de RPC een planbeoordelingskader ten behoeve van de VROM-Inspectie worden opgesteld.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Geluk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (29435).

De heerGeluk(VVD)

Mijn laatste motie gaat over de 20 Ke-contour rondom Schiphol. Ik vraag de regering daarin de Kamer op korte termijn voorstellen voor te leggen om woningbouw in deze regio mogelijk te maken zonder dat de bewoners aanspraak kunnen maken op de rechten ontleend aan geluidsbelasting als gevolg van vliegverkeer direct gelegen aan de 20 Ke-contour.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat woningbouw in Hoofddorp-West, Legmeerpolder en Noordwijkerhout gewenst is in verband met de verstedelijkingsopgave;

overwegende dat woningbouw in deze gebieden vrijwel wordt uitgesloten door het in de nota Ruimte opgenomen criterium dat direct gelegen aan de 20 Ke-contour geen nieuwe woningbouw mag plaats hebben;

constaterende dat door de mogelijke verandering van vluchtroutes in de toekomst woninguitbreiding in die gebieden te maken kan krijgen met geluidsbelasting door vliegverkeer naar of van Schiphol;

van mening dat het ongewenst is dat het gebied direct gelegen aan de 20 Ke-contour op slot gaat, maar dat het evenzeer ongewenst is dat bewoners in de wetenschap nabij een groot vliegveld te wonen rechten kunnen ontlenen aan mogelijke geluidsbelasting;

verzoekt de regering, op korte termijn voorstellen aan de Kamer te doen waarbij woningbouw in deze regio's mogelijk is waarbij door de bewoners geen aanspraak kan worden gemaakt op rechten ontleend aan geluidsbelasting als gevolg van vliegverkeer direct gelegen aan de 20 Ke-contour,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Geluk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (29435).

De heerGeluk(VVD)

Voorzitter. Over recreatie heb ik de minister van LNV een vraag gesteld die hij volgens mij niet heeft beantwoord. Waarom krijgt recreatie zo weinig aandacht in de nota Ruimte, terwijl die toch zo'n belangrijke economische trekker is, groeisector nummer 1? Bovendien is de recreatie van groot belang voor de ontwikkeling van een vitaal platteland.

Ik heb de minister van Verkeer en Waterstaat gevraagd of er bij het hoogwaterbeschermingsprogramma sprake is van financiële beperkingen en hoe de uitvoering van dat programma op dit moment verloopt. Dat is van wezenlijk belang voor met name de zwakke schakels langs de kust.

Verder heb ik de regering gevraagd om een nieuwe risicoanalyse te maken, omdat de vorige uit 1960 dateert. Dat zou de adviescommissie Water kunnen doen, eventueel aangevuld met specialisten op dat gebied. Dat vind ik heel wezenlijk, want het gaat hierbij echt om de veiligheid van Nederland.

Ik vind dat de minister zich er wat al te gemakkelijk van af heeft gemaakt als het gaat om de samenwerking tussen de verschillende havens. Zij zegt dat zij die samenwerking niet in de hand heeft, zeker met Antwerpen niet, omdat wij dan tegen Brussel aan lopen. Dat ben ik niet met haar eens. Ik denk dat het heel goed mogelijk is om samen te werken en zelfs om de afspraak te maken welk verkeer door welke haven moet worden afgewikkeld. Zo kunnen enorme kostenbesparingen worden gerealiseerd, voor Nederland en voor de havens zelf. Er moet gewoon iemand aan gaan trekken. Ik constateer dat de havens in Nederland met de ruggen naar elkaar toe staan en dat is een verkeerde ontwikkeling. Het lijkt mij veel beter om de havens met elkaar te verbinden en om er eens gezamenlijk met elkaar over te gaan praten. Dat de haven van Antwerpen daarbij betrokken moet worden, lijkt mij evident, omdat die zo dicht bij de havens van Terneuzen en Vlissingen ligt. Gent zou er zelfs ook bij betrokken kunnen worden. Laten wij nu eens proberen om wat Europees met elkaar te gaan denken! Ik zou de minister willen uitdagen om die handschoen op te pakken!

Ten slotte kom ik op het Ecorys-onderzoek over de kustuitbreiding. Het lijkt misschien wel een fantastisch plan maar het is allemaal niet zo ingewikkeld als het lijkt. Zand opspuiten doen wij in Nederland al jaren, maar in dit geval moeten wij het wat hoger en verder weg doen. Volgens mij is dat onderzoek al klaar en ligt het al op het departement. Ik zie de bevestigende gebaren dus verzoek ik de minister dat dan ook zo spoedig mogelijk naar de Kamer door te sturen.

De heerVan As(LPF)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor het antwoord op onze vragen. Ik heb op twee van mijn vragen echter geen antwoord gekregen. De eerste vraag had betrekking op het woud van regels waaraan gemeenten moeten voldoen. Ik heb aan minister Dekker gevraagd of in het kader van de vernieuwing van de overheid niet ten minste 50% van die regels kan worden afgeschaft en welke regels. Die vraag kan wat mij betreft ook schriftelijk worden beantwoord.

Ik heb verder gesproken over de transportleidingen die een gevaar vormen voor het achterliggende land dat door de dijken wordt beschermd. Ik heb daar ook een vraag over gesteld, maar die is niet beantwoord.

Ik heb een aantal moties van de heer Van Bochove mede ondertekend. Dit geldt niet voor de motie over de Bloemendalerpolder. Er wordt gezegd dat er maar beperkt wordt gebouwd rond het station. Ik heb gevraagd of het niet wenselijk zou zijn om meer ruimte te reserveren in verband met de overloop uit Amsterdam. Die vraag kan wellicht in de schriftelijke beantwoording worden meegenomen.

Hetzelfde geldt voor Rijnenburg. Ik heb de motie van de heer Van Bochove wel medeondertekend, maar ik zou graag willen weten welke bestuurlijke afspraken er zijn gemaakt. Ik neem aan dat dit bij de weerlegging van de motie van de heer Van Bochove aan de orde komt.

Ik wil nu zeven moties indienen. In de eerste vragen wij om een integrale beleidsvisie over het IJsselmeergebied, omdat wij graag zouden zien dat er in ieder geval wordt gekeken naar de mogelijkheden van de Markerwaard. Deze motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de algemene beleidslijn van de nota Ruimte beoogt om ruimte voor ontwikkeling te bewerkstelligen;

voorts overwegende dat de Integrale beleidsvisie IJsselmeergebied hier onvoldoende op aan sluit en dat diverse uitgangspunten van deze visie zijn achterhaald;

van mening dat er buiten het aspect van verstedelijking nog meer vraagstukken zijn zoals waterhuishouding, recreatie, ontwikkelingen in de landbouw en verkeers- en vervoersvraagstukken die vragen om oplossingen;

verzoekt de regering om de Integrale beleidsvisie IJsselmeergebied te herijken met inachtneming van genoemde vraagstukken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (29435).

MevrouwVan Velzen(SP)

In die motie wordt de Markerwaard niet met zoveel woorden genoemd. Wat staat de heer Van As voor ogen?

De heerVan As(LPF)

Als u de motie leest, is dat toch duidelijk. Ik vraag om een integrale beleidsvisie.

Mijn tweede motie is van ondergeschikt belang. Zij heeft betrekking op de reservering voor grootschalige buitendijkse ontwikkelingen die zou komen te vervallen. Ik vind een dergelijke reservering ook voor de toekomst van belang. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte PKB tekst hoofdstuk 4 wordt aangegeven dat de reservering voor grootschalige buitendijkse ontwikkelingen komt te vervallen;

overwegende dat een dergelijke reservering ook voor de toekomst van belang zal blijven;

verzoekt de regering, de laatste twee zinnen van de eerste alinea van paragraaf 4.6.4.3. te laten vervallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (29435).

De heerVan As(LPF)

In mijn derde motie vraag ik de regering om een notitie over de meerwaarde van bestemmingsverandering. Zij heeft dus betrekking op het grondbeleid en het grondinstrumentarium. Deze motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte verwoord wordt dat over grondbeleid en grondbeleidsinstrumentarium de kernbeslissingen nog genomen moeten worden;

overwegende dat door de verandering van bestemming een vaak aanzienlijke meerwaarde ontstaat;

tevens overwegende dat het een nog onbeantwoorde vraag is waar deze meerwaarde terecht komt, bij de grondeigenaar, bij de lokale overheid of bij de burger;

overwegende dat er een gezamenlijk belang is bij een gestructureerde discussie over dit niet eenvoudige onderwerp;

verzoekt de regering, een notitie op te stellen waarbij de vraag centraal staat waar de meerwaarde van bestemmingsverandering terecht komt, bij de grondeigenaar, bij de lokale overheid, bij de burger, en in deze notitie die centrale vraag werkelijk van verschillende zijden te belichten opdat alle relevante argumenten overzichtelijk bijeengebracht beschikbaar zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (29435).

De heerVan As(LPF)

Mijn vierde motie heeft betrekking op de winning van ophoogzand in de Noordzee en luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte PKB tekst hoofdstuk 4 wordt aangegeven dat de winning van ophoogzand in de Noordzee van nationaal belang is;

overwegende dat dit zonder noodzaak andere oppervlaktedelfstoffen uitsluit;

verzoekt de regering, in de eerste regel van de derde alinea van paragraaf 4.8.1.2 het woord "ophoogzand" te vervangen door "oppervlaktedelfstoffen",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (29435).

De heerVan As(LPF)

In mijn volgende motie doe ik een voorstel voor het laten vervallen van een aantal aandachtsstreepjes. Zij luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte PKB tekst hoofdstuk 4 wordt aangegeven dat voor alle nieuwe plannen buiten het bebouwde gebied voor initiatiefnemers een drietal extra regels wordt opgelegd met betrekking tot bouwgrondstoffen;

overwegende dat hiermee de regelgeving en administratieve lastendruk wordt verhoogd in plaats van verlaagd;

tevens overwegende dat deze toetsen zinvol moeten zijn en dus uitsluitend relevant zijn voor grotere projecten die naar hun aard van invloed kunnen zijn op bouwgrondstoffen zoals woonwijken en natuurprojecten;

verzoekt de regering, in de eerste alinea van paragraaf 4.8.1.3 de eerste twee gedachtestreepjes te laten vervallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (29435).

De heerVan As(LPF)

Mijn zesde motie gaat over windenergie en aardgas. Ook die betreft een amendering.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte (29435) PKB-tekst hoofdstuk 4 wordt aangegeven dat windenergie en aardgas beide een sterke voorkeurspositie wordt verleend om dwingende redenen van groot openbaar belang;

overwegende dat aardgas en windenergie werkelijk een andere orde van belang voor onze samenleving hebben;

verzoekt de regering, de zinsnede "om dwingende redenen van groot openbaar belang" te verwijderen bij de realisatiereden voor windenergie op zee, paragraaf 4.8.3.1 alinea 5 en bij de realisatiereden van windenergie op land, paragraaf 4.8.3.1 alinea 9,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (29435).

De heerVan As(LPF)

Mijn laatste motie gaat over transportlijnen die de dijken doorsnijden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in een laagliggend land als Nederland transportleidingen die onze dijken doorsnijden een serieus gevaar vormen voor de waterkering;

overwegende dat dit besef een plaats dient te hebben in een belangrijke nota als de nota Ruimte;

verzoekt de regering, in paragraaf 4.8.4 te beginnen met de volgende als gele PKB-tekst gemarkeerde alinea: "Waterkeringen zijn in Nederland van groot openbaar belang en ondergrondse leidingen die waterkeringen doorsnijden zijn aan dat belang ondergeschikt",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (29435).

De heerVan der Ham(D66)

Voorzitter. Ik dank de regering voor haar vaak geruststellende antwoorden. Ik zal inzoomen op de zaken waarover ik nog niet zo zeker ben.

Allereerst de bedrijventerreinen. Die worden heel gemakkelijk aan de provincies overgelaten en dat stelt me niet gerust. We gaan het daar later over hebben en ik hoop dat er dan een aantal harde instrumenten komen. De minister van Verkeer en Waterstaat maak ik erop attent dat in de Wet Milieubeheer al het een en ander staat over mobiliteit; er hoeft dus niets nieuws verzonnen te worden. Toch worden die zaken door gemeenten vaak niet toegepast. Hoe gaat zij de gemeenten achter de broek zitten? Het gaat mij om de toepassing van de wet. Fileleed is per slot van rekening een nationaal probleem, waar zij mede op wordt afgerekend. Het lijkt me belangrijk dat zij eens de zweep ter hand neemt en er daar gemeentelijk, provinciaal en landelijk eens flink mee overheen gaat. Ja, misschien wel letterlijk; dat kan soms helpen!

Ik had gevraagd of het niet nuttig zou zijn om de streekplannen – ook iets wat we al in handen hebben – eens af te stoffen. Hopelijk heeft het kabinet daar nog een reactie op, zeker in het licht van hetgeen in Limburg gebeurt.

Ik dien een aantal moties in over de EHS. Over het streven naar het richtinggevend hanteren van de natuurdoelenkaart, bijvoorbeeld, zegt de minister van LNV: wacht maar even, die komt eraan. Maar we stellen die nu vast en we kunnen hem gaan gebruiken voordat de nota Ruimte in werking treedt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Rijk zich voorneemt zich intensief te bemoeien met de uitwerking van het beleid betreffende de Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS) (p. 14);

overwegende dat het Rijk verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de EHS en de uitvoering daarvan door de provincies gebeurt;

van mening dat het resultaat van de huidige begrenzingsoperatie niet overal tot een samenhangende EHS leidt;

verzoekt de regering, de bestaande tekst uit de nota Ruimte, p. 120, paragraaf 3.3.5.1 om te zetten in een geel gearceerde PKB-tekst:

"Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken zullen de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied moeten worden gespecificeerd. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om: de aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde";

verzoekt voorts de regering in samenhang met het voorgaande een nieuw geel gearceerde PKB-tekst toe te voegen, gebaseerd op het gestelde onder 1.4.4 (p. 34):

"Het Rijk zal samen met de natuurorganisaties invulling geven aan de kwaliteitsborging van de voor natuur geformuleerde beleidsdoelen door een systeem van "input", de neerslag daarvan in opgestelde uitwerkingen, de "output", en de meetbare resultaten van het beleid in de praktijk, de "outcome" opdat eventuele knelpunten tijdig aan het licht komen en in de uitvoering worden bijgesteld. De minister van VROM zal hiervan gebruikmaken bij het opstellen van de jaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer conform het systeem van VBTB (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording)",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (29435).

De heerVan der Ham(D66)

Mijn tweede motie gaat over de bescherming van de EHS.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte wordt aangegeven dat het rijksbeleid leidend is bij de verbetering van de ruimtelijke samenhang van de EHS, omdat het Rijk de eindverantwoordelijkheid heeft over de EHS (PKB-tekst onder paragraaf 3.3.4 (p. 119);

voorts constaterende dat in het meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland staat aangegeven (p.58, hoofdstuk 4.3): "De natuurdoelenkaart, met bijbehorende taakstellingen, hiermee sturend wordt voor de realisatie van de EHS en dient door te werken in het milieu-, water- en ruimtelijk beleid";

van mening dat door het bindend karakter van de bepalingen van de VHR en NB-wet de aanduiding "rekening houden met" in de huidige PKB te zwak geformuleerd is;

verzoekt de regering, de bestaande geel gearceerde PKB-tekst (3de blok) uit de nota Ruimte

  • "De provincies leggen in hun ruimtelijk beleid vast welke natuurkwaliteit beschermd moet worden, rekening houdende met de landelijke natuurdoelenkaart en de bepalingen van de VHR en NB-wet"

als volgt te wijzigen: het cursieve deel te schrappen en te vervangen door: "Hierbij is de landelijke natuurdoelenkaart sturend en zijn de bepalingen van de VHR en de NB-wet bindend",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (29435).

De heerVan der Ham(D66)

Mijn derde motie kan wellicht later in vergelijkbare moties worden geschoven. Zij gaat over de optimalisering van de herbegrenzing en saldobenadering van de EHS.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de PKB-tekst wordt aangegeven dat het rijksbeleid leidend is bij de verbetering van de ruimtelijke samenhang van de EHS, p. 58;

voorts constaterende dat in het meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland staat aangegeven (p. 58, hoofdstuk 4.3) dat "De natuurdoelenkaart, met bijbehorende taakstellingen, hiermee sturend wordt voor de realisatie van de EHS en dient door te werken in het milieu-, water- en ruimtelijk beleid";

van mening dat – gezien de sturende functie van de landelijke natuurdoelenkaart naar onder andere het ruimtelijk beleid – de toevoeging aan de PKB-tekst noodzakelijk is:

De bestaande geel gearceerde PKB-tekst (3de blok) uit de nota Ruimte

"Om de ruimtelijke samenhang van de EHS te verbeteren en de EHS in haar omgeving duurzaam in te passen, kunnen de provincies met behoud van de oorspronkelijke ambitie de huidige begrenzing van de EHS aanpassen. Hierbij is de landelijke natuurdoelenkaart sturend voor de realisatie van de EHS en dient door te werken in het milieu-, water en landelijke beleid. Het rijksbeleid is daarbij leidend. Het Rijk maakt met de provincies afspraken over de wijze waarop de herbegrenzing van de EHS plaatsvindt" ,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (29435).

Ik maak nog de opmerking dat moties vanaf dit moment niet meer in elkaar geschoven kunnen worden, tenzij deze worden ingetrokken en gewijzigd opnieuw worden ingediend.

De heerVan der Ham(D66)

Als een zin verschilt, dan kan altijd een gewijzigde motie worden ingediend. Wij komen daar wel uit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het beleid voor de nationale landschappen en voor de EHS elkaar versterken;

van mening dat een goed gevulde gereedschapskist voor de vele partijen die in nationale landschappen actief zijn, noodzakelijk is om de opgave voor het ontwikkelen, samenstellen en begrenzen van nationale landschappen met succes te kunnen volbrengen;

verzoekt de regering, de PKB-tekst als volgt te wijzigen:

  • achter de bestaande tekst: "Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt."

invoegen als geel gearceerde PKB-tekst, een deel van de gewone tekst op pagina 129, eerste blok: "In dat opzicht versterken het beleid voor de nationale landschappen en voor de EHS elkaar. Natuurontwikkeling en -beheer vindt daarom plaats in harmonie met de gebiedsspecifieke landschapskwaliteiten. Ook buiten de natuurgebieden is veelal sprake van een hoge natuurkwaliteit, met name gekoppeld aan het netwerk van gebiedseigen landschapselementen, slootkanten en watergangen. Versterking en beheer van deze netwerken zijn gewenst om natuurgebieden met elkaar te verbinden, leefgebieden voor planten- en diersoorten in stand te houden en de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van nationale landschappen te behouden en te vergroten."

voorts vervolgen van de bestaande tekst: "In samenhang hiermee zal de toeristisch recreatieve betekenis moeten toenemen. Binnen de nationale landschappen is daarom "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. Hiertoe ontwikkelt het Rijk een gereedschapskist met instrumenten die in een proces van ontwikkelingsplanologie gericht op het tot stand brengen en begrenzen van Nationale Landschappen kunnen worden toegepast voor provincies en stakeholders.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kwaliteitsborging van nationale landschappen van wezenlijk belang is;

voorts overwegende dat bij de kwaliteitsborging EHS genoemde sturing op de input, output en outcome ook van toepassing zijn op de Nationale Landschappen;

verzoekt de regering, de PKB-tekst als volgt te wijzigen:

aan de geel gearceerde PKB-tekst (onder paragraaf 3.4.3 eerste blok, pagina 126) na de vorige toevoeging van het amendement-Van der Ham toe te voegen: "Het Rijk zal samen met de natuur- en landschapsorganisaties invulling geven aan de kwaliteitsborging van de voor Nationale Landschappen te formuleren beleidsdoelen door een systeem van "input", de neerslag daarvan in opgestelde uitwerkingen, de "output" en de meetbare resultaten van het beleid in de praktijk, de "outcome", opdat eventuele knelpunten tijdig aan het licht komen en in de uitvoering worden bijgesteld. De minister van VROM zal hiervan gebruik maken bij het opstellen van de jaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer conform het systeem van VBTB (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording) (dit is een explicitering van de tekst onder 1.4.4 pagina 34),

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (29435).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bouwen in het overig buitengebied een grote zorgvuldigheid vergt ten aanzien van de te creëren kwaliteit van de gebouwde en ongebouwde omgeving en het beste regionaal en integraal ontworpen kan worden, waarvoor de volgende vier voorwaarden gelden:

  • - "rood voor groen";

  • - een integraal proces van ontwikkelingsplanologie;

  • - een intergemeentelijke aanpak;

  • - financiële verevening tussen de eigenaren bij opbrengsten uit benodigde grond;

verzoekt de regering, de onderstaande nieuwe geel gearceerde PKB-tekst toe te voegen aan de geel gearceerde PKB-teksten en de overige PKB-teksten daarop aan te passen: "Bouwen buiten de bebouwde kom is alleen mogelijk door middel van een proces van integrale, regionale intergemeentelijke samenwerking met stakeholders die vanaf het eerste begin actief betrokken zijn bij een proces van ontwikkelingsplanologie waarin samen gezocht wordt naar de optimale locaties voor de verschillende functies. Vooraf stelt de provincie kwaliteits- en procesvoorwaarden waaraan het plan wordt getoetst. Daarbij worden de mogelijkheden voor nieuwbouw rechtstreeks gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van natuur, water, landschap en recreatie. Om daadwerkelijk "rood voor groen" tot stand te kunnen brengen, is het noodzakelijk dat schaarste wordt gehandhaafd, totdat de provincie het plan heeft goedgekeurd. Onlosmakelijk daaraan verbonden is financiële verevening tussen de eigenaren bij opbrengsten uit benodigde grond, op basis van de nieuwe functies. Verevening tussen gemeenten van opbrengsten uit OZB en Gemeentefonds is eveneens noodzakelijk. Het Rijk ontwikkelt daartoe, onder andere met VNG en IPO, een gereedschapskist waarin ook instrumenten voor de gefaseerde intergemeentelijke democratische besluitvorming worden aangereikt. Deze kwaliteits- en procesvoorwaarden gelden evenzeer voor de ruimte die geboden wordt aan de natuurlijke bevolkingsaanwas en de lokaal georiënteerde bedrijvigheid (zie ook 2.3.2.1),

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (29435).

De heerVan der Ham(D66)

De volgende motie is geen amenderende motie maar betreft de groenfilosofie van het kabinet. De minister van LNV zegt terecht dat op het gebied van natuur- en groenontwikkeling veel onderzoek is verricht, ook met betrekking tot onder meer het vestigingsklimaat. Uit de onderzoeken blijkt dat er veel verschil is tussen hetgeen mensen willen en hetgeen natuurorganisaties voorstellen en als wenselijk wordt besproken in de Kamer. Een natuurorganisatie zal bijvoorbeeld geneigd zijn om te pleiten voor het realiseren van een moeras omdat dat ecologisch zo interessant is. Mensen willen echter een bos of een park. Het verschil tussen dat wat mensen willen en natuurorganisaties voorstellen moet beter onder de loep worden genomen. Op dat perspectief, met gebruikneming van de onderzoeken die al beschikbaar zijn, moet een filosofie worden geschreven. Bovendien moet aan provincies en gemeenten handvatten worden gegeven om best practices van elkaar over te nemen en anders te kijken naar groenontwikkeling dan zij tot nu toe gewend waren. Ik geef geen blauwdruk van de manier waarop daarnaar gekeken moet worden, want dan had ik een amendement op de nota Ruimte ingediend, maar doe graag suggesties aan de provincies en gemeenten. Ik zie graag een visie daarop van de minister en de regering. Als de minister van LNV mijn verzoek vanuit dat perspectief bekijkt, heeft hij er wellicht zin in om aandacht aan te besteden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groene omgeving belangrijk wordt gevonden door burgers;

overwegende dat bestaand groen en nieuw groen een belangrijke factor kunnen spelen in de economische ontwikkeling en het vestigingsklimaat van bedrijven;

overwegende dat vooral in en rond verstedelijkte gebieden de vraag naar groene voorzieningen steeds verder zal toenemen, met name naar parken en bosbouw;

verzoekt de regering, met een nota te komen over de economische waarde van bestaand groen en nieuw aan te leggen groen in relatie tot het vestigingsklimaat, in deze nota te bezien welke behoefte er precies bestaat bij zowel burgers als ondernemers en welke vorm van groen, en met handreikingen te komen aan overheden hoe zij hieraan een bijdrage kunnen leveren;

deze nota aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (29435).

De heerVan der Ham(D66)

De twee laatste door mij voorbereide moties over de glastuinbouwcomplexen dien ik niet in omdat de minister heeft toegezegd nog eens goed naar de zaak te kijken. Ik ga ervan uit dat wat daarin staat met betrekking tot Schiphol, Flevoland, de Zuid-Hollandse eilanden, West-Brabant en Zeeland serieus de aandacht heeft gekregen op het moment dat daarover opnieuw wordt gesproken in de Kamer. Ik ben vooralsnog evenwel tevreden met de toezegging van de minister en dien die moties niet in.

Nu is het woord aan de heer Duyvendak van GroenLinks. Hij had nog twee minuten over die hij nu ietsje bij zijn tijd krijgt opgeteld.

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Voorzitter. Ik dank de regering voor haar beantwoording door een drietal ministers. Ik ben echter uitermate teleurgesteld over de inhoud van de antwoorden. Helaas zie ik daarin de opinie van GroenLinks bevestigd dat het kabinet zelf kiest, maar ook andere overheden dwingt te kiezen – zo zeg ik nadrukkelijk – voor traditionele economische groei. Eveneens zie ik helaas bevestigd dat het kabinet terugtreedt op belangrijke onderdelen van wat het ruimtelijk beleid zou moeten zijn: bescherming van groen, van zwakkere waarden en van vitale steden. Het zal er onvermijdelijk toe leiden dat het platteland in Nederland verder zal verrommelen en dat de steden zullen verzwakken. Ik heb dat in een motie vervat. Daarin wordt in feite gevraagd om de nota Ruimte in de prullenbak te gooien, al heb ik dat in de motie iets netter geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering in de nota Ruimte kiest voor traditionele economische groei en een terugtredende overheid;

overwegende dat de nota Ruimte ertoe zal leiden dat steden worden verzwakt en het platteland verstedelijkt;

verzoekt de regering, de nota Ruimte te heroverwegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn tweede motie gaat over het locatie- en het vestigingsbeleid, onder meer van winkels en groothandelsbedrijven, zoals weidewinkels. Het debat dat wij daarover met minister Dekker hebben gevoerd, staat enigszins symbool voor de bezwaren die mijn fractie überhaupt tegen haar benadering heeft. De bewindsvrouw kiest hierin namelijk voor de economische belangen van de grote jongens die graag grote vestigingen willen neerzetten. Tegelijkertijd ondermijnt zij hiermee heel direct de vitaliteit en de leefbaarheid van onze steden en dorpen. Bovendien verpest zij de stadsranden ermee, zij bevordert de automobiliteit, noem maar op. Zij zegt verder dat zij er helemaal niet over hoeft te gaan, omdat anderen het allemaal wel kunnen uitzoeken. Dit zouden bij uitstek terreinen moeten zijn waarop het Rijk heeft te ordenen. Ik heb dat keurig in een motie vervat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het locatiebeleid zoals tot nu toe gevoerd eraan heeft bijgedragen dat er in Nederland in tegenstelling tot in het buitenland nauwelijks "weidewinkels" zijn;

overwegende dat de nota Ruimte vrijheid biedt aan provincies en WGR-plusregio's om af te wijken van het huidige locatiebeleid en daardoor de kans op onwenselijke "weidewinkels" sterkt toeneemt;

verzoekt de regering om in de nota Ruimte het bestaande locatiebeleid te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn derde motie gaat over de ambitie wat betreft verdichting. De minister schrijft 40%, maar legt er geld bij voor 25% verdichting. Mijn fractie vindt dat een streefgetal van minimaal 40% dient te worden opgenomen in de nota.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het "streefgetal" voor verdichting (40% van het totale uitbreidingsprogramma binnen bestaand bebouwd gebied realiseren), zoals verwoord in paragraaf 2.3.2.4 van de nota Ruimte, enkele zinnen later al wordt gerelativeerd zodat er geen enkele zeggingskracht van uitgaat;

verzoekt de regering, in paragraaf 2.3.2.4 onder het eerste gele tekstblok de volgende geelgemarkeerde tekst op te nemen:

"Het doel voor de realisatie van woningen en arbeidsplaatsen in het bestaand bebouwd gebied is 40% van het totale uitbreidingsprogramma. Van dit percentage mag alleen gemotiveerd worden afgeweken. Het Rijk toetst hierop bij de andere overheden",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn vierde motie gaat over de SER-ladder. Ik doel op de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en het toepassen van de SER-ladder. Het is een cruciale motie. Zij is belangrijk voor minister Dekker, onder meer om nog één keer te proberen te begrijpen dat je in de branche de kat niet op het spek moet binden. Als je bedrijventerreinen klaarlegt voor bedrijven, komt herstructurering niet op gang. Het is dus heel belangrijk om achtereenvolgens eerst het huidige te benutten en te herstructureren en pas daarna eventueel iets extra's te doen. Dat is verwoord in de SER-ladder. Ik benieuwd naar de reactie van minister Dekker erop.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de zogenaamde SER-ladder stelt dat voor de ruimtebehoefte van bedrijven eerst de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied moet worden benut, vervolgens ruimte moet worden gezocht in de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en pas daarna eventueel nieuwe terreinen mogen worden ingericht;

overwegende dat nu in de nota Ruimte de koppeling met de SER-ladder niet wordt gelegd, terwijl de SER-ladder een goed instrument is om de ambities in de nota Ruimte op het gebied van de menging van wonen en werken, verdichting (40%) en herstructurering van bedrijventerreinen waar te maken;

verzoekt de regering, in de nota Ruimte op te nemen dat nieuwe bedrijventerreinen pas aan de orde zijn wanneer de SER-ladder is doorlopen en bij een aantoonbaar urgent tekort aan bedrijventerreinen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn vijfde motie heeft tot doel het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek uit de PKB-nota Ruimte te halen. Ik dien de motie in, al was het maar vanuit het gedachtegoed van de SER-ladder, omdat daaraan nog helemaal niet is voldaan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit onderzoek van TU-Delft en STOGO-onderzoek+advies blijkt dat tot 2030 al voldoende ruimte is voor bedrijventerreinen in Nederland;

overwegende dat de ruimte op het bestaande bedrijventerrein Moerdijkse Hoek nog lang niet is benut;

verzoekt de regering, in het tweede gele blok van paragraaf 2.2.6 de zin "Datzelfde geldt voor de aanleg van een bedrijventerrein van 600 ha op de locatie Moerdijkse Hoek." te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik heb zelf geen motie ingediend over de Hoekse Waard, maar ik zal alle moties ondersteunen waarmee de bedrijventerreinen daar worden tegengehouden en waarmee van de Hoekse Waard een nationaal landschap wordt gemaakt. Het moet mij van het hart dat ik de houding van de CDA-fractie in dezen zeer betreur. Zij heeft er niet recht door zee voor durven kiezen om de bedrijventerreinen daar af te wijzen. Als er ergens in Nederland plekken zijn waar een groene grens getrokken zou moeten worden, dan is het in het noorden aan de waterrand bij de Hoekse Waard. Gelukkig hebben anderen daarover een motie ingediend. Mijn zesde motie gaat over de Zuiderzeelijn en dient ertoe, de huidige formulering in de nota te schrappen en om evenmin te doen wat minister Peijs voorstelde, namelijk om de motie-Hofstra daarvoor in de plaats te zetten. Die gaat ook uit van een bepaald plan en van een bepaalde fasering. Ik denk dat het goed is dat de Kamer blanco kan spreken over de Zuiderzeelijn en dat zij, op het moment dat zij dat doet bij de commissie-Duivesteijn, niet verplicht is om over teksten te spreken die dan eventueel vastliggen in de nota Ruimte.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de PKB-tekst van de nota Ruimte de aanleg van de Zuiderzeelijn en de te volgen procedure wordt vastgelegd;

overwegende dat de Tijdelijke Commissie voor onderzoek naar Infrastructuurprojecten concludeert dat het thans niet het moment is om een verantwoord besluit te nemen over de Zuiderzeelijn, omdat de Kamer niet beschikt over de relevante informatie die noodzakelijk is om een positief besluit te nemen;

van mening dat met het vaststellen van de nota Ruimte geen onomkeerbare besluiten rond de Zuiderzeelijn dienen te worden genomen;

verzoekt de regering, de aanleg van en procedure voor de Zuiderzeelijn niet reeds in de nota Ruimte vast te leggen en hiertoe

  • - het tweede en derde grijze tekstblok op pagina 73 van PKB deel 3 van de nota Ruimte te schrappen;

  • - het eerste grijze tekstblok op pagina 73 van deze nota te vervangen door: "Voor de duurzame ontwikkeling van het Noorden wordt de mogelijkheid van een snelle OV-verbinding van Schiphol en Amsterdam naar Almere, Groningen en Leeuwarden onderzocht.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn zevende motie gaat over de "migratiesaldo nul"-benadering die het kabinet voorstelt. Ik stel voor om die benadering op provincie- of WGR-plusniveau af te tikken en niet per gemeente, omdat de provincie en de WGR-plus in dezen het juiste schaalniveau zijn om dat te beoordelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de "migratiesaldo nul"-benadering voor gemeenten ertoe leidt dat er geen ruimtelijke afweging wordt gemaakt of extra woningbouw dan wel bedrijventerreinen wenselijk zijn;

verzoekt de regering om de "migratiesaldo nul"-benadering voor gemeenten in te ruilen voor een "migratiesaldo nul"-benadering per provincie of WGR-plusregio, zodat de locatiekeuze voor woonmilieutypen en bedrijventerreinen op het juiste schaalniveau wordt gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ik stap over op mijn motie met voorlopig nummer 9. Die gaat ook over het migratiesaldo nul, maar dan in de nationale landschappen. Deze motie stelt voor om de benadering voor de nationale landschappen te schrappen, omdat voor wat er al dan niet kan, de ruimtelijke en natuurkwaliteit doorslaggevend moeten zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de "migratiesaldo nul"-benadering voor nationale landschappen, zoals verwoord in paragraaf 2.3.2.2 van de nota Ruimte, ruimte geeft voor meer woningbouw in nationale landschappen ongeacht de vraag of het landschap deze extra woningbouw aankan;

overwegende dat in de nationale landschappen de eventuele behoefte aan woningbouw ondergeschikt zou moeten zijn aan de kwaliteit van het landschap;

verzoekt de regering om de "migratiesaldo nul"-benadering voor nationale landschappen te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn motie met voorlopig nummer 8 gaat over de uitwerking van de kernkwaliteiten voor de nationale landschappen. Ik stel voor dat de provincies hierbij de welstandscriteria hanteren en de welstandscommissie in dezen een rol te laten spelen. De minister heeft hier vrij welwillend op gereageerd. Het lijkt mij goed dat dit ook als zodanig in de nota Ruimte wordt vastgelegd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de provincies de taak krijgen om de drie kernkwaliteiten per nationaal landschap uit te werken (paragraaf 3.4.3), zonder nadere verduidelijking hoe dit zou moeten gebeuren;

overwegende dat de meeste duidelijkheid voor alle partijen wordt geboden wanneer de provincies de kernkwaliteiten uitdrukken in welstandscriteria, die voor iedereen zijn in te zien, zoals nu al in het gemeentelijk welstandsbeleid gebruikelijk is;

verzoekt de regering om in het geelgemarkeerde blok op pagina 127 ("Provincies zijn ... streek- en structuurplannen."), na de derde zin ("Provincies nemen ... Kernkwaliteiten uit.") de volgende tekst in te voegen:

"De uitwerking gebeurt in de vorm van welstandscriteria, die openbaar worden gemaakt. De welstandscriteria worden niet eerder vastgesteld dan nadat hierover advies is ingewonnen bij de rijksadviseur voor het landschap. De welstandscriteria kunnen verschillend zijn voor verschillende delen van het nationale landschap. Nieuwe projecten of plannen worden door het bevoegd gezag beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria.";

verzoekt de regering voorts om in de toelichting op te nemen dat provincies de toets of nieuwe projecten en plannen voldoen aan de welstandscriteria, bij voorkeur laten uitvoeren door een welstandscommissie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn tiende en één na laatste motie gaat over de EHS-saldobenadering. Ik was het volstrekt oneens met wat de minister hier zo ruimhartig leek te beweren. Minister Veermand, bij de EHS gaat het om kwaliteit en kwantiteit. Die zijn niet uitruilbaar; het gaat om beide. Er staat nu kwaliteit en/of kwantiteit in de nota. Wat betreft de fractie van GroenLinks staat er kwaliteit én kwantiteit. Aan beide moet worden voldaan bij de saldobenadering. Ik leg dit nog maar eens vast in een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huidige invulling van de "EHS-saldobenadering" in paragraaf 3.3.5.4. ertoe kan leiden dat de EHS er per saldo in kwantiteit op vooruit kan gaan, maar in kwaliteit achteruit;

overwegende dat ook bij een saldobenadering de kwaliteit van de EHS leidend moet blijven;

verzoekt de regering, de tekst in het gele blok in paragraaf 3.3.5.4 zodanig aan te passen dat in de EHS-saldobenadering kwantiteit en kwaliteit van de EHS beide ten minste gelijk blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Mijn motie met voorlopig nummer 11 gaat over de toegankelijkheid van het landelijk gebied, want alleen een toegankelijk landelijk gebied zal uiteindelijk zijn bescherming vinden, zo is mijn overtuiging. Zo pleit ik voor de aanleg van wandelpaden langs dijken, oevers en noem maar op. Minister Veerman zei dat dit al in het kader van de Agenda Vitaal Platteland was afgetikt. Dat ging echter over het landelijke routenetwerk. Daar wordt wat geld van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor uitgetrokken, te weinig geld. Dit gaat om het stimuleren door het Rijk van gemeentes, waterschappen et cetera dat er veel meer plekken, wandelpaden, fietspaden en dergelijke worden aangelegd. Er staat een passage over in de nota, maar die kan best gemarkeerd worden. Dat stelt deze motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op het gebied van "toegankelijkheid van de groene ruimte" alleen de bescherming van landelijke routenetwerken als beslissing van wezenlijk belang is opgenomen (paragraaf 3.4.5.4), terwijl dit maar een klein onderdeel is van toegankelijkheid;

overwegende dat toegankelijkheid van de groene ruimte een belangrijke peiler is onder een vitaal platteland en een perspectiefrijke vorm van "groene dienstverlening";

verzoekt de regering, de passage in de toelichting boven het gele blok in paragraaf 3.4.5.4 ("Het Rijk stimuleert provincies om samen met waterschappen en andere grondeigenaren lijnvormige elementen zoals dijken, oevers en houtwallen, toegankelijker te maken voor wandelen, fietsen en varen (waterrecreatie). Tevens worden provincies gestimuleerd om de toegankelijkheid van natuurgebieden en landbouwgrond verder te vergroten."),

op te nemen als beslissing van wezenlijk belang en, net als bij de landelijke routenetwerken, een financiële bijdrage te leveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (29435).

De heerDuyvendak(GroenLinks)

Ten slotte heb ik gevraagd of de regering er niet voor zou voelen om een provinciale recreatieheffing te introduceren zoals je op gemeentelijk niveau bestaat. Sommige collega's hebben ook al op het belang van recreatie gewezen. Als de regering dat doet, kan zij de provincies de mogelijkheid bieden om op een aantal vlakken meer recreatiebeleid te voeren. Ik heb daarop geen reactie gehad, dus ik vraag nu om een schriftelijke reactie.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Voorzitter. Ook ik wil de ministers bedanken voor hun beantwoording. Wij hebben uitgebreid gesproken over de nota Ruimte. Jammer genoeg heeft de minister mij op een groot aantal punten niet overtuigd. Toch zijn er altijd positieve punten te noemen, zoals de toezeggingen over Zwolle. Daar wordt in de nota een zelfde zin als aan Leeuwarden gewijd. Dat is mooi meegenomen.

Minister Veerman begon zijn antwoord aan de Kamer met een oproep tot vertrouwen. Hij zei dat wij de provincies en de gemeenten moesten vertrouwen. Ik denk niet dat onze kritiek op de nota Ruimte is ingegeven door een gebrek aan vertrouwen in provincies en gemeenten. Ik heb het volste vertrouwen in de deskundigheid, de goedwillendheid en alles wat het vraagt van provincies en gemeenten om hun taken op te pakken ook in het kader van de nota Ruimte. Het gaat erom dat de overheid bij een decentralisatie voldoende richtlijnen en een goed toetsingskader geeft. Wat dat betreft heb ik mijn vragen. Als er dus ergens vertrouwen ontbreekt, is het wat mij betreft misschien in de manier waarop gedecentraliseerd wordt, maar ik heb zeker geen gebrek aan vertrouwen in provincies en gemeenten.

Nu ik het heb over vertrouwen, ik heb één motie ingediend. Dat was in het vertrouwen dat de andere partijen ongetwijfeld over alle andere punten die ook ik heel erg belangrijk vind, moties zouden opstellen. Dat vertrouwen hebben zij niet beschaamd, als het gaat over de SER-ladder of de Hoekse Waard. Veel moties heb ik nog even kunnen ondertekenen omdat de heer Van der Ham naast mij zat. Heel veel onderwerpen die ons na aan het hart liggen, zijn in moties vervat. Wij zullen die ook vol overtuiging steunen. Mijn ene motie betekent dus niet een gebrek aan interesse.

De motie die ik wel van belang vind om in te dienen gaat over een ruimtereservering voor een eventueel aan te leggen randmeer tussen de Noordoostpolder en de oude Zuiderzeekust. Ik hoop van harte dat de minister daarop positief zal reageren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - een randmeer tussen de Noordoostpolder en het oude land van Overijssel en Friesland goed past in het beleid ten aanzien van multifunctioneel ruimtegebruik, natuur(ontwikkeling), waterbeheer, cultuurhistorie, recreatie en het IJsselmeergebied als geheel;

  • - marktpartijen en de binnen de Nederland Natuurlijk samenwerkende belangenorganisaties mogelijkheden tot realisering van dat randmeer aanwezig achten;

  • - in uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek en in een uitgevoerde kosten-batenanalyse, de realiseringsmogelijkheden van een randmeer onvoldoende zijn onderzocht;

  • - de beleidsmatige mogelijkheden ten aanzien van bijvoorbeeld woningbouw en zandwinning voor (samenwerkingsverbanden van) provincies, gemeenten en marktpartijen in de nota Ruimte ondertussen worden vergroot;

  • - de opties tot realisering van een randmeer open dienen te worden gehouden c.q. niet mogen worden verkleind;

  • - toename van bebouwing in het gebied waar een randmeer zou kunnen worden gerealiseerd onwenselijk is;

spreekt uit dat:

  • - in de nota Ruimte een ruimtelijke reservering wordt opgenomen op grond waarvan de realisering van een randmeer tussen de Noordoostpolder en Overijssel en Friesland mogelijk blijft en de mogelijkheden daartoe niet worden verkleind;

  • - die ruimtelijke reservering voor een randmeer op het bij de nota Ruimte behorende kaartbeeld dient te worden aangegeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (29435).

Mijnerzijds merk ik op dat de kwantiteit van de moties niet altijd recht evenredig is met de kwaliteit.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Zal ik dat als een compliment opvatten?

De voorzitter:

Dat is een compliment, ja.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Ik wil één opmerking maken, twee vragen stellen, drie moties indienen en, als er nog tijd overschiet, een kort woord van meeleven uitspreken.

Mijn opmerking is dat decentralisatie ook in onze visie een goede zaak is, maar dat men wel de randvoorwaarden in acht moet nemen om de kwaliteit van de inrichting van de ruimte te waarborgen. Daarin vonden wij de nota te mager. Daarover hebben wij een aantal moties gezien, die wij graag zullen steunen om dat meer body te geven.

Mijn eerste vraag betreft de Zuidplaspolder. Ik heb gevraagd hoe het zit met de integrale afweging, gezien het feit dat die grootschalige bebouwing betrekking heeft op het laagste punt van Nederland. Hoe pakt dit uit, als je kijkt naar de infrastructuur? Ik krijg graag een nadere reactie over de effecten van de voorgenomen grootschalige bebouwing daar.

Mijn tweede vraag heeft betrekking op Zwolle. Zwolle wordt nu op dezelfde voet behandeld als Leeuwarden. Ook ik ben daar verheugd over. Ik wil wel een nadere toelichting op de passage over Leeuwarden, die ook voor Zwolle gaat gelden. Zij worden financieel-economisch en ruimtelijk-instrumenteel op gelijke voet behandeld als ... En dan wordt weer verwezen naar Groningen en Assen. Wat houdt dit precies in? Wat betekent dit in de praktijk? Wat maakt precies het verschil met de stedelijke netwerken? Voor de praktijk lijkt het mij van belang dat daarover meer helderheid komt.

Mijn eerste motie betreft de Hoekse Waard. De regering heeft ons niet overtuigd op het punt van het bedrijventerrein. Ik dien mede namens de collega's Duyvendak, Van Velzen, Van der Ham en Huizinga-Heringa een motie in, die ligt in de lijn van de motie van de heer Verdaas en dus duidelijk anders is dan de motie van de CDA-fractie, gesteund door de fracties van VVD en LPF. In mijn motie is sprake van wel een nationaal landschap en geen havengerelateerde bedrijvigheid in de Hoekse Waard en dus geen economisch kerngebied.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota Ruimte de Hoekse Waard grotendeels wordt aangewezen als economisch kerngebied, dat ruimte moeten bieden voor 300 ha havengerelateerde bedrijventerreinen,

overwegende dat de Hoekse Waard één van de laatste open landschappen in de Randstad vormt met een belangrijke functie van groene long in een zeer verstedelijkt gebied en daarom aanwijzing van dit gebied als Nationaal Landschap in de rede ligt, terwijl de aanleg van 300 ha havengerelateerde bedrijventerreinen in dit gebiedt gewenst noch noodzakelijk is,

verzoekt de regering om een hoofdstuk 2.2.5.3 van de nota Ruimte 'Rotterdamse haven' de alinea "Om in de ruimtevraag ... ruimte wordt geboden." (beslissing van wezenlijk belang) te schrappen, alsmede in hoofdstuk 2.2.2.1 'Hoofdlijn' de zinsnede "en de Hoekse Waard" (beslissing van wezenlijk belang) en in hoofdstuk 2.2.6 'Bedrijventerreinen' de zin "Het Rijk acht de ... duurzame economische groei."(beslissing van wezenlijk belang) te verwijderen, en de overige tekst in de nota Ruimte betreffende de Hoekse Waard dienovereenkomstig aan te passen;

verzoekt de regering tevens, in hoofdstuk 3.4.3 'Nationale landschappen' van de nota Ruimte de Hoekse Waard in haar geheel aan te merken als Nationaal Landschap (beslissing van wezenlijk belang), de kernkwaliteiten van dit gebied in de nota nader uit te werken en de bijbehorende kaartbeelden, waaronder die ten aanzien van de economische kerngebieden en de bundelingsgebieden, in deze zin aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Duyvendak, Van Velzen en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (29435).

De heerVan der Staaij(SGP)

Mijn tweede motie heeft betrekking op het water. Uit oogpunt van een goede doorwerking van een aantal passages over de wateropgave bij verstedelijking, wil ik die passages een zwaardere status geven door ze tot beslissing van wezenlijk belang te maken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nota Ruimte beoogt om water een integraal onderdeel te laten vormen van de ruimtelijke planning;

overwegende dat de nota onvoldoende waarborgt, dat dit oogmerk adequate doorwerking krijgt op het decentrale niveau;

verzoekt de regering om in hoofdstuk 2.3.2.8 'Waarborging van de wateropgave bij verstedelijking' de zinnen 'In streekplannen, regionale structuurplannen en stedelijke waterplannen worden de uit de deelstroomgebiedsvisies voortvloeiende gevolgen voor het ruimtegebruik uitgewerkt en beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.' en 'Een toename van het verharde oppervlak wordt gecombineerd met compenserende ruimte voor de berging van afvoerpieken en aanvulling van zoetwatervoorraden ('waterneutraal' of 'waterpositief' bouwen: zie 3.2.3). De kosten komen voor rekening van planexploitant, tenzij het waterbergend vermogen in de uitgangssituatie niet op orde was.' aan te merken als PKB-tekst (gemarkeerd),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (29435).

De heerVan der Staaij(SGP)

Mijn derde motie heeft betrekking op veenweidegebieden. Ik stel voor, een zin te schrappen uit de PKB-tekst, gericht tegen peilverlaging of ruimtelijke besluiten die op de één of andere wijze kunnen leiden tot bodemdaling. Zo algemeen geformuleerd acht ik dat namelijk onverenigbaar met de blijvende plaats van de landbouw in het veenweidegebied.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nota Ruimte ook in de veenweidegebieden in het westen van Nederland een plaats van betekenis ziet weggelegd voor de landbouw;

overwegende dat deze doelstelling op zeer gespannen voet staat met de uitspraak in de nota dat er geen peilverlagingen of ruimtelijke beslissingen zijn geoorloofd die direct of indirect kunnen leiden tot bodemdaling in de veenweidegebieden;

verzoekt de regering om in par. 3.2.3. "Ruimtelijk waterbeleid", de tussenzin "dat geen ruimtelijke besluiten worden genomen of peilverlaging plaatsvindt die direct of indirect leiden tot bodemdaling in gebieden met dikke laagveenpakketten" te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 100 (29435).

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Ik wil nog een kort woord van medeleven richten tot de mensen op de publieke tribune. Zij hebben veel gehoord waarop zij graag hadden gereageerd, zij konden door beveiligingsmaatregelen het gebouw moeilijk uit en het Kamerrestaurant moeilijk in, en zij worden aan het eind van de dag geconfronteerd met raadselachtige moties, waarop ook nog geen reactie van de kant van de regering komt!

(Applaus op de publieke tribune.)

De voorzitter:

U heeft mede namens ons allen gesproken!

Ik heb de procedure al nader verklaard. Ik stel voor dat wij in de procedurevergadering van aanstaande woensdag een besluit nemen, op welke wijze c.q. wanneer wij het vervolg van dit debat zullen ingaan, niet dan nadat de bewindslieden hun schriftelijke reacties op de moties en de amenderende moties hebben gegeven. Zij gaan nu in op de vragen die buiten de moties nog zijn gesteld.

MinisterDekker

Voorzitter. Ik zal trachten, nog een aantal vragen die zijn gesteld alsnog te beantwoorden of een verduidelijking te geven. De heer Verdaas heeft gevraagd, of integraliteit en selectiviteit wel eens "van au doen". Dan pas ervaar je selectiviteit immers aan den lijve. Bij de totstandkoming van de nota Ruimte deed het inderdaad wel eens "van au". Deze aspecten zullen aan de orde komen bij de uitwerking van de verschillende projecten, en in de samenwerking daartussen. Dan kun je spreken over de integraliteit en de keuze daarin.

Brabant-Stad is inderdaad een goed bestuurlijk concept. Het is des provincies om dat op deze manier vorm te geven. Bij de programma-aanpak hebben wij gekozen voor Zuidoost-Brabant, omdat daar een culminatie is van zoveel rijks- en regionale projecten, dat we dat nadrukkelijk als een programma willen zien, met een verbinding naar Noord-Limburg. Ik doel op de activiteiten rond het complex Greenport in Venlo.

Er is gevraagd of de verandering in de hoe-vraag iets anders op kan leveren voor de wat-vraag. Ja, dat kan. Hoe zie ik het beeld van de Noordvleugel, is gevraagd. Daarop wil ik hetzelfde antwoord geven als ik daarnet ook al heb gedaan: het werkelijke beeld werk je nader uit, samen met partijen. In dit geval is het collega Peijs die als coördinerend minister voor de Noordvleugel niet alleen van rijkszijde coördineert, maar ook afstemt met de regionale projecten. Dit alles kan het beeld schetsen van de Noordvleugel 2020. De onderdelen daarvan zijn beschreven in het rijksprogramma voor de Noordvleugel, met de raakvlakken op de regionale of gemeentelijke projecten. De inkleuring daarvan staat in de beschrijving en in de voorgestelde aanpak. Over maximaal een jaar zal dat beeld er veel duidelijker zijn, omdat er dan uitwerking en bespreking hebben plaatsgevonden. Wij hebben nu de projecten beschreven in de programma's. Ik denk dat het beeld tussen nu en een half jaar tot een jaar veel duidelijker zal worden, want dan is het uitgewerkt en besproken.

De heer Verdaas had verder nog een vraag over Almere en het afsprakenkader in verband met de nota Ruimte. Hij heeft mij aangesproken als coördinerend minister voor hetgeen in Almere moet plaatsvinden. Het kabinet zal zich duidelijk moeten uitspreken over de groei van Almere en moeten komen tot een integrale afweging van de budgetten die later nodig zijn, als zicht is op de voorzieningen die nodig zijn.

De heer Van Bochove heeft gesproken over buitendijks bouwen. Ik heb al aangegeven dat wij daar nog nadere uitwerking aan moeten geven. Dat loopt al langer en daar moet klaarheid over komen. Hij krijgt antwoord zodra wij dat kunnen aangeven.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd of als functies in elkaar grijpen er niet moet worden gekomen tot een centrale regie. Dat zou dan met name tot uiting moeten komen bij de bedrijventerreinen. Ik meen daar in eerste termijn uitvoerig op te hebben geantwoord. Ik heb ook aangegeven dat wij nu bezig zijn met een pilot over herstructurering, dat de staatssecretaris van EZ een prijsvraag uitschrijft en dat daar waar het gaat om architectonische en landschappelijke inpassing ik de rijksbouwmeester heb verzocht om dat er hand te nemen en dat verder uit te werken.

De heer Geluk heeft gesproken over Rijnenburg. Ik heb in eerste termijn aangegeven wat de juridische status is en wat in de regio aan de orde is.

De heer Van As heeft een vraag gesteld over het afschaffen van regels. U weet dat wij bij de overheid werken aan een vermindering van administratieve lasten voor bedrijven met 25%. Inmiddels hebben wij het op ons genomen een programma te starten over administratieve lasten voor burgers. Dat is een van de punten waar u op heeft geduid. Ik zal dat meenemen. Ik heb al opgeroepen om te komen met suggesties als het gaat om vergunningen. Ik zou dit punt daarbij willen betrekken. Ik zal nog nader toelichten hoe dat project er precies uitziet.

De heer Van der Ham is helaas niet gerustgesteld op het punt van de bedrijventerreinen. Ik kan op dit moment niet meer vertellen dan ik al heb gedaan. Ik zal dit punt opnemen met de staatssecretaris van EZ. Vervolgens zal ik proberen hier puntiger op in te gaan zodat ik de heer Van der Ham ten minste enigszins kan geruststellen.

Vervolgens sprak hij over het afstoffen van de streekplannen. Ik wijs hem erop dat die streekplannen in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in de vorm van een provinciale structuurvisie weldegelijk een plek en een positie hebben. Het lijkt mij goed om hierop in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening terug te komen. Daarin zijn de streekplannen afgestoft en opgepoetst.

De heer Duyvendak sprak zijn teleurstelling uit over de inhoud van de nota Ruimte. Het zij zo. Wij hebben een andere opvatting.

Helaas hebben wij mevrouw Huizinga niet overtuigd, maar dat vertrouwen dat daarna komt, vind ik toch wel heel fraai.

De heer Van der Staaij heeft vragen gesteld over de Zuidplaspolder en de integrale afweging. Inmiddels zijn de projecten in de zuidvleugel beschreven. Daarin is de Zuidplaspolder volop meegenomen. Ik stel voor dat ik dat nog eens nader beschrijf voor de Kamer. Het staat ook in de tekst van de nota Ruimte aangegeven.

Hij vroeg nog wat het betekent dat voor Zwolle eenzelfde formulering geldt als voor Leeuwarden. Ruimtelijk-economisch is de positie uitermate helder. Het toewijzen van budget aan de hoofdsteden die in hetzelfde pakket zitten als Leeuwarden zal in relatie tot de positie en de situatie van de desbetreffende hoofdstad gebeuren. Daarin zal ook Zwolle meegenomen worden.

MinisterVeerman

Voorzitter. Zowel de heer Verdaas als de heer Van Bochove heeft gevraagd naar de kwaliteit bij de saldobenadering. Ik zal daar ook schriftelijk op ingaan. Het gaat hier om een versterking van de natuurkwaliteit die per saldo optreedt, qua omvang of qua hoedanigheid, op basis van een deskundigenoordeel, ook gelet op de noodzakelijke verscheidenheid en op een evenwichtige verdeling ervan in conformiteit met de natuurdoelen die voor die regio gelden. Ik vind dit eigenlijk een heel mooie definitie en ik moet erbij zeggen dat ik haar zelf bedacht heb.

De voorzitter:

Nu nog onthouden.

MinisterVeerman

Nee, ik heb het hier voor mij. Bovendien is het ook genoteerd voor het verslag. Ik zal nog eens nagaan of de zin wel goed loopt.

De heer Verdaas merkte op dat het Groene Hart wordt opgeknipt. Ik heb kaart F op bladzijde 164 erbij genomen. Op die kaart zijn vensters getekend om die gebieden met elkaar in verbinding te brengen. Op het eerste gezicht lijkt het alsof die gebieden losse kamers zijn. Daar liggen nu snelwegen, maar het is expliciet de bedoeling om verbindingen daartussen te maken. Ik onderken ook het gevaar dat de heer Verdaas ziet, maar ik denk niet dat het zich zal manifesteren in de mate die hij voorziet.

De heer Geluk vraagt om meer recreatievoorzieningen in de nota Ruimte. Ik wijs hem erop dat in de Agenda Vitaal Platteland nog nooit zoveel geschreven is over recreatie als nu. Het had als het ware in de nota Ruimte kunnen staan, maar dat zou dubbelop zijn.

De heer Van der Ham heeft vragen gesteld over het onderzoek over groen. Hij wil graag handvatten. Ik zal daar schriftelijk op reageren.

Ik ben het niet met de heer Duyvendak eens dat er sprake is van verrommelen. Ik wijs hem op wat dit kabinet doet aan de versterking van de natuur. Ik heb in eerste termijn gezegd hoezeer wij op schema liggen met de EHS en hoe dit hele pakket financieel volledig is afgedekt. Volgens de saldobenadering treedt er per saldo geen kwaliteitsverlies op, in de goede verhouding, zoals ik net uiteen heb gezet. Dat kan hij eenvoudigweg niet boven water houden. Het is ieder gegund om hierover van opvatting te verschillen. Ik zal altijd mijn best blijven doen om daarvoor ruimte te geven, maar ik denk dat wij de zaak toch in proportie moeten zien. Naar de mogelijkheden die nu worden geboden, in een overvol land, doet het kabinet toch zijn uiterste best om tot evenwichtige belangenafwegingen te komen.

Voor het overige zal ik schriftelijk reageren op de vele moties die mij aangaan, namelijk 22. Ieder naar de mate van zijn competentie.

MinisterPeijs

Voorzitter. Ik zal zo mogelijk nog korter zijn. De heer Geluk vroeg naar het Ecorys-onderzoek. Het is misschien wat overdreven om te zeggen dat dit morgen komt, maar het komt wel deze week.

Hij vroeg ook naar het beschermingsprogramma tegen hoogwater. Wij hebben deze maand bestuurlijk overleg. Na dat bestuurlijk overleg zullen wij het resultaat daarvan aan de Kamer doen toekomen.

Ik wil graag nog iets zeggen over de havensamenwerking. De indruk begint te ontstaan dat ik niet zou willen dat havens samenwerken of wat dan ook. Ik constateer dat er in de noordelijke havens heel goed wordt samengewerkt. Ik constateer dat er door de loodsen van Rotterdam en de Eemshaven wordt samengewerkt, dat Rotterdam en Zeeland Seaport op diverse gebieden samenwerken en dat Antwerpen meer en meer samenwerkt met Zeeland Seaport. Samen met de Belgen doen wij de Westerschelde. Het lijkt erop dat daar ook nieuwe vormen van samenwerking uit voortkomen.

De heerGeluk(VVD)

Als u de pers goed had gevolgd in de afgelopen weken, had u gezien dat het op het ogenblik niet klopt tussen de havens van Zeeland en Rotterdam. De havens in België zijn daar ook bij betrokken. In het Zuiden rommelt het, om het zo maar te zeggen.

MinisterPeijs

Als wij klaar zijn met de Westerschelde, gaat dat vanzelf wel weer goed. Dat meen ik. Als dat voor elkaar is en iedereen weet precies wat hij moet doen, gaat dat weer beter. Ik heb de havensamenwerking niet aan een touwtje en ik kan deze niet van bovenaf afdwingen. Het zijn niet allemaal overheidshavens. Ik kan niet zeggen: ik doe jullie allemaal in een hok en jullie komen er niet uit voordat er witte rook is. Dat zal niet gaan. Ik constateer wel dat Amsterdam en Rotterdam, die vroeger altijd met de rug naar elkaar toe stonden, op het ogenblik echt op verschillende gebieden samenwerken.

Op een aantal andere gebieden denk ik dat de Europese Commissie er met ogen op schoteltjes naar kijkt, om te voorkomen dat er prijsafspraken worden gemaakt. Dat zouden zij in Brussel niet erg leuk vinden. Brussel heeft de eerste proeve van een nieuwe richtlijn voor de havens, een nieuw "port package", neergelegd. Wij hebben daar nog van alles op tegen. Een van de dingen die niet in de vorige port package zaten en die er nu wel in zitten, is de concurrentieverhouding tussen de havens, dus Brussel interesseert zich daar zeer voor.

De heer Geluk vroeg of wij de risicoanalyse van 1960 kunnen herhalen. Halverwege 2005 wordt het onderzoek naar de veiligheid van Nederland in kaart, met de risico's van de dijkringen, opgeleverd. Dan gaan wij een discussie voeren over de risico's van de Nederlandse dijkringen, als het onderzoek tenminste robuuste uitkomsten geeft. Dat komt ook nog terug bij de verdere uitwerking van de nota van Van Geel over het nuchter omgaan met risico's. Het hele probleem komt dus nog op allerlei mogelijke manieren terug.

Voorzitter, mag ik de rest schriftelijk doen?

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij langzaam maar zeker gekomen aan het eind van deze dag. Er zijn amenderende moties ingediend. Mag ik aannemen dat de vernummering in de moties slaat op de officiële versie en niet op de publieksversie? Ik heb immers gemerkt dat dat in de paginanummering ongeveer tien bladzijden scheelt. Wij zullen in ieder geval vragen of de regering daarnaar kijkt.

De heerGeluk(VVD)

De hoofdstuknummers zijn volgens mij dezelfde.

De voorzitter:

Ja, maar de bladzijden niet. Maar goed, als dat problemen oplevert, hoor ik dat. Mag ik de regering verzoeken om bijvoorbeeld binnen een week een regeringsstandpunt over de moties te formuleren, zodat de Kamer dat kan ontvangen? Ik stel mij voor om deze vergadering straks te schorsen. Dat betekent dat wij op een andere dag, hoogstwaarschijnlijk aanstaande maandag, de vergadering zullen heropenen.

MinisterDekker

Voorzitter, u moedigde ons enthousiast aan om dat binnen een week te doen. Dat verzoek zou ik graag willen honoreren, ware het niet dat een aantal moties via het kabinet moet. Ik weet niet of ik het dan binnen een week haal, maar uiterlijk in veertien dagen.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige Kamerleden daarmee instemmen. Wij hebben dus met de regering afgesproken dat het regeringsstandpunt over de moties binnen veertien dagen komt.

Ik stel voor dat wij dit notaoverleg schorsen en het overleg niet plenair voort te zetten, want dan zouden de moties op dezelfde wijze ter discussie komen als wij in dit overleg hebben gedaan. Wij zullen alleen toestemming vragen om de vergadering niet op een maandag, maar op een gewone Kamerdag voort te zetten. Ik neem immers aan dat wij niet weer van 10.00 uur tot 23.00 uur over de amendementen moeten vergaderen. Nee mijnheer Van As, dat doen wij niet in de plenaire zaal. Dat is niet conform de procedures die wij hier gewend zijn.

Ik dank de aanwezigen op de publieke tribune. Er is zelfs medeleven uitgesproken. Ik dank de bewindslieden en de ambtenaren.

Sluiting 22.32 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koer-Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA) en Oplaat (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Jonker (CDA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD) en Van Dijk (CDA).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA) en Kruijsen (PvdA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Vendrik (GroenLinks), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Verdaas (PvdA).

XNoot
4

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GroenLinks), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (ChristenUnie), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GroenLinks), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en Buijs (CDA).

Naar boven