29 427
ILO-verdragen

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2008

Tijdens het Algemeen Overleg op 10 oktober 2007 (29 427, nr. 44) over het kabinetsstandpunt om IAO-Verdrag nr. 185 (Identiteitsbewijzen Zeevarenden, 2003) niet te bekrachtigen, heb ik toegezegd Uw Kamer een half jaar na dato te informeren over:

• resultaten van nadere consultatie van sociale partners (zie onder I);

• actueel overzicht van bekrachtigingen door andere landen (onder II);

• resultaten van peiling bij andere landen of een Nederlandse bekrachtiging zou bijdragen aan bekrachtiging door desbetreffende landen (onder III);

Daarnaast heb ik toegezegd in de brief aan te geven of er aanleiding bestaat om op het ingenomen standpunt terug te komen (onder IV).

Met deze brief kom ik mijn toezeggingen na.

I-resultaten van nadere consultatie van sociale partners:

Op 25 januari 2008 heeft een nader consultatief overleg met sociale partners over het kabinetsstandpunt ten aanzien van IAO Verdrag nr. 185 plaatsgevonden.

Tijdens het overleg is van de zijde van de overheid opnieuw het standpunt om het verdrag niet te bekrachtigen toegelicht. Kern hiervan is dat er geen concrete bewijzen en/of aanwijzingen zijn om aan te nemen dat ratificatie van het verdrag in de praktijk enige toegevoegde waarde heeft, terwijl de kosten van het in productie nemen, het beheer en de beveiliging van een Seafarers’ Identity Document (SID) hoog zijn. De sociale partners hebben uiteengezet waarom zij wel voorstander van bekrachtiging van het verdrag zijn, en waarom zij het niet eens zijn met de argumentatie van de regering. Zij vinden de kosten niet opwegen tegen de mogelijke voordelen van bekrachtiging van het verdrag. Sociale partners constateren dat (buitenlandse) zeevarenden in Schengen-landen veel problemen met visa ondervinden. Door bekrachtiging van het verdrag zou een aanzet gegeven kunnen worden om deze visa-problemen in Schengenverband op te lossen.

De sociale partners zijn daarnaast van opvatting dat de regering zich in een cirkelredenering bevindt ten aanzien van bekrachtiging van het verdrag: het wordt niet bekrachtigd omdat het geen toegevoegde waarde heeft in de praktijk, omdat andere landen het verdrag niet bekrachtigen. Sociale partners menen dat bekrachtiging door Nederland andere landen in potentie zou stimuleren tot bekrachtiging. Om de kosten te kunnen drukken zou ook samenwerking met andere (Europese) landen moeten worden gezocht.

II-Actueel overzicht van bekrachtigingen door andere landen

Tot op heden (21 april 2008) hebben 12 landen (Albanië, Azerbeijan, Bahamas, Frankrijk, Hongarije, Jordanië, Korea, Madagascar, Moldavië, Nigeria, Pakistan en Vanuatu) het verdrag bekrachtigd. In één land (Litouwen) wordt het verdrag voorlopig toegepast.

III-Resultaten van peiling bij andere landen of een Nederlandse bekrachtiging zou bijdragen aan bekrachtiging door desbetreffende landen

Frankrijk heeft het verdrag bekrachtigd, maar niet geïmplementeerd. Hongarije heeft het verdrag bekrachtigd, maar niet geïmplementeerd. België heeft het verdrag nog niet bekrachtigd. Duitsland wil het verdrag niet bekrachtigen. Het VK heeft nog geen definitief standpunt t.a.v. bekrachtiging van het verdrag ingenomen. Men ziet echter geen grote toegevoegde waarde in bekrachtiging omdat Britse zeevarenden al beschikken over de nodige identificatie documenten. Zweden heeft nog geen definitief standpunt ten aanzien van bekrachtiging ingenomen. Denemarken staat positief tegenover bekrachtiging van het verdrag, maar heeft nog geen definitief standpunt ingenomen. Noorwegen zal het verdrag in principe ratificeren, maar wanneer is niet duidelijk. Sociale partners in de diverse landen zijn verdeeld over de kwestie. Ratificatie en bekrachtiging door Nederland heeft géén invloed op de nationale beslissingen tot ratificatie en bekrachtiging van dit verdrag in de betrokken landen.

Van de Europese Commissie is vernomen dat zij niet voornemens zijn om initiatieven richting het ontwikkelen van een SID op grond van Verdrag nr. 85 te ontplooien.

Uit het voorgaande volgt, dat de ontwikkelingen binnen (en buiten) de EU met betrekking tot bekrachtiging van het verdrag nauwlettend worden gevolgd, met name met betrekking tot gelijkgestemde aangrenzende maritieme naties. Een meerderheid van deze landen heeft nog geen definitieve beslissing genomen omtrent bekrachtiging. De landen die dit wel hebben gedaan neigen in meerderheid naar niet-bekrachtiging, onder meer vanwege het ontbreken van meerwaarde van het SID, benodigd budget en technologische complicaties en mogelijke fraudegevoeligheid van het document. Vooralsnog bestaat weinig animo gezamenlijk met Nederland of andere Europese landen of organisaties (Europese Commissie, European Maritime Safety Agency) op dit dossier op te trekken.

IV-Bestaat er aanleiding om op het ingenomen standpunt terug te komen?

Volgens sociale partners bestaan in de Schengen-landen visa-problemen voor zeevarenden. Bekrachtiging van het verdrag door Nederland lost deze problemen echter niet op; dit wordt door de sociale partners erkend. Zonder bekrachtiging van andere landen heeft het verdrag geen toegevoegde waarde, omdat deze landen het SID (formeel) niet accepteren als middel om zonder een visum walverlof te krijgen en/of om bestaande visaprocedures te vergemakkelijken of te versnellen. De sociale partners vragen de regering daarom de visa-problemen van zeevarenden in Schengen-verband aan te kaarten. De regering heeft dit ook toegezegd. Schengen problemen dienen in Schengenverband te worden opgepakt en niet op mondiaal (IAO) niveau.

De sociale partners zien bekrachtiging door Nederland van het verdrag als stimulans voor andere landen om dit te bekrachtigen. Of dit daadwerkelijk gaat gebeuren is onzeker; nader onderzoek bij andere landen wijst daar vooralsnog niet op.

Als Nederland het verdrag zou bekrachtigen, moet dit ook worden geïmplementeerd. Dit houdt in dat het SID daadwerkelijk in productie moet worden genomen, hetgeen kostbaar en gecompliceerd is. Tegenover deze inspanningen staat géén meerwaarde van het SID in de praktijk. Mogelijk kunnen de hoge kosten worden gedeeld indien andere landen het verdrag ook bekrachtigen en implementeren. Onderzoek van de regering bij gelijkgestemde maritieme landen wijst echter op weinig animo om gezamenlijk op te trekken. Evenmin is steun verkregen van de Europese Commissie of andere Europese organisaties zoals de European Maritime Safety Agency.

Ook het imago van het zeevarend beroep, mede in het licht van de huidige en toekomstige tekorten op de maritieme arbeidsmarkt aan gekwalificeerde (Nederlandse) zeevarenden, wordt volgens de regering vooralsnog niet beïnvloed door het al dan niet ratificeren van onderhavig verdrag door Nederland. Immers, voor Nederlandse zeevarenden verandert er feitelijk niets. Nederlandse zeevarenden dienen te allen tijde een nationaal paspoort bij zich te dragen en over eventueel benodigde visa te beschikken. Er is tot op heden géén enkel land dat om een SID vraagt ten behoeve van het recht op walverlof of anderszins. Op basis van het huidige nationale biometrische pasoort en eventueel benodigde individuele visa is walverlof en toegang tot Amerikaanse en andere buitenlandse havens steeds mogelijk.

Samenvattend: Gelet op nationale overwegingen en gelet op internationale ontwikkelingen binnen de V.S., de EU en in derde landen, bestaat er geen noodzaak of reden tot spoedige ratificatie en implementatie van IAO-Verdrag nr.185, noch tot de productie en afgifte van zeevarenden identiteitsdocumenten aan Nederlandse zeevarenden. Walverlof en toegang tot buitenlandse havens zijn op basis van een nationaal biometrisch paspoort en eventuele visa mogelijk voor Nederlandse zeevarenden.

Indien tot ratificatie van IAO-Verdrag nr.185 wordt overgegaan dienen nut, noodzaak en toegevoegde waarde eerst duidelijker te worden aangetoond. Problemen die zich in het Schengen-gebied voordoen met betrekking tot visumaanvragen en -verstrekking van en aan zeevarenden zullen in (Europees) Schengen-verband worden geagendeerd en besproken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven