nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt na onderdeel F ingevoegd onderdeel G, luidende:
G
Na artikel 12.8 wordt een nieuw artikel 12.10 ingevoegd, luidende:
Artikel 12.10. Afwijking van artikel 5.6
1. In afwijking van artikel 5.6 wordt tot een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip de prestatiebeurs mede gedurende 5 jaren verstrekt, indien
het betreft een opleiding:
a. genoemd in artikel 7.4, derde lid, eerste volzin, van de WHW, zoals
dat artikel op 31 augustus 2002 luidde,
b. genoemd in artikel 7.4, zesde lid, van de WHW, zoals dat artikel op
31 augustus 2002 luidde,
c. genoemd in artikel 17a.7a van de WHW, of
d. genoemd in artikel 17a.10a van de WHW.
2. In afwijking van artikel 5.6 wordt tot een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip de prestatiebeurs mede gedurende 6 jaren verstrekt, indien
het betreft een opleiding, genoemd in artikel 7.4, derde lid, tweede volzin,
van de WHW, zoals dat artikel op 31 augustus 2002 luidde. Het aantal
om te zetten maanden wordt verminderd met het verschil tussen 360 studiepunten
en de studielast die is gebaseerd op een geringer aantal maanden, indien een
student:
a. met goed gevolg een examen heeft afgelegd van een deel van een opleiding,
en
b. dat deel ten minste 240 studiepunten bedraagt.
B
Artikel IV wordt vervangen door:
ARTIKEL IV
Indien het voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten in verband
met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Aanpassingswet
invoering bachelor-masterstructuur) (Kamerstukken II 2003–2004, 28 925,
nr. 2) tot wet wordt verheven en in werking treedt voordat het voorliggende
voorstel van wet tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt aan artikel
12.10 van de Wet studiefinanciering 2000 een derde lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van artikel 5.6 wordt tot een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip de prestatiebeurs mede gedurende 6,5 jaar verstrekt, indien
het betreft:
a. een opleiding als bedoeld in artikel 17a.7 van de WHW in de godgeleerdheid
aan een openbare universiteit die, blijkens het onderwijs- en examenprogramma,
wordt gevolgd in combinatie met het onderwijs in het kader van een opleiding
vanwege een kerkgenootschap tot leraar of ambtsdrager van dat kerkgenootschap,
en
b. een opleiding als bedoeld in artikel 17a.7 van de WHW met een studielast
van 360 studiepunten gericht op een godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt
aan een bijzondere instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een opleiding
in de zin van artikel 17a.7 van de WHW in de godgeleerdheid aan een op grond
van artikel 6.9 van de WHW aangewezen instelling.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld, met dien verstande dat artikel I, onderdeel G, terugwerkt
tot en met 13 februari 2004 en dat artikel IV terug kan werken tot en
met een in dat besluit te bepalen tijdstip.
Toelichting
Artikel 12.10, zoals dat in de Wet studiefinanciering 2000 was opgenomen,
luidde aldus:
Artikel 12.10. Afwijking van artikel 6.9
In afwijking van artikel 6.9, derde lid, geldt tot 1 januari 2002
in plaats van «ten minste € 545,–»: ten minste
f 1 200,–.
Dit artikel kon derhalve per 1 januari 2002 vervallen, hetgeen beoogd
werd te effectueren in het concept-voorstel van wet tot wijziging van enkele
wetten op het beleidsterrein van het Ministerie van OCW in verband met het
herstellen van wetstechnische gebreken en leemten. Inmiddels was in de wet
van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband
met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Stb. 303)
een nieuwe inhoud van het – overbodige – artikel 12.10 opgenomen.
Vervolgens is verzuimd om in het definitieve voorstel van wet tot wijziging
van enkele wetten op het beleidsterrein van het Ministerie van OCW in verband
met het herstellen van wetstechnische gebreken en leemten de bepaling te schrappen
dat het artikel vervalt. Dat voorstel van wet is op 17 december 2003
tot wet verheven (Stb. 2004, 17) en op 13 februari 2004 in werking getreden
op grond van het koninklijk besluit van 29 januari 2004 (Stb. 45).
Onderdeel A bevat de tekst van het artikel zoals dat luidde voordat de
wet van 17 december 2003, Stb. 2004, 17, in werking trad.
De derde nota van wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van
een aantal wetten in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur
in het hoger onderwijs (Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur)
(Kamerstukken II 2003–2004, 28 925, nr. 11) bevatte de opdracht
aan artikel 12.10 een derde lid toe te voegen. Die opdracht is thans onuitvoerbaar,
nu artikel 12.10 niet meer bestaat. Daarom bevat artikel IV de opdracht om
dat derde lid toe te voegen voor het geval de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur
eerder in werking treedt dan de voorliggende wet.
Artikel V voorziet erin dat het «nieuwe» artikel 12.10 naadloos
aansluit op het vervallen artikel 12.10. Daarmee wordt een wettelijke basis
gelegd onder uitgaven die na 13 februari 2004 op grond van dat artikel
zijn gedaan.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
A. D. S. M. Nijs