29 407
Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

nr. 96
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2008

Op 3 juli jl. heeft uw Kamer de regering verzocht om maatregelen te treffen om de werkloosheid en de uitkeringsafhankelijkheid van arbeidsmigranten uit Oost-Europa terug te dringen, dan wel hun verblijfsrecht te beëindigen en de Kamer voor 1 oktober 2008 te informeren over een gezamenlijke aanpak van de IND, UWV/CWI en gemeenten.1 Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Justitie, gevolg aan dit verzoek.

Verhogen arbeidsparticipatie

Voor wat betreft het vergroten van de arbeidsparticipatie van deze groep werkt het kabinet, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport-Bakker, aan maatregelen om de arbeidsparticipatie van een ieder, ongeacht (het land van) herkomst, te vergroten. Het kabinet maakt (meer uren) werken financieel aantrekkelijker via invoering van de inkomensafhankelijke arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het kabinet zet in op effectievere re-integratie van mensen die langs de kant staan, onder meer door regionale afspraken. Het kabinet gaat met gemeenten, UWV en werkgevers verdere meerjarige afspraken maken om werklozen, arbeidsgehandicapten en niet-uitkeringsgerechtigden aan werk te helpen. Er komen nieuwe instrumenten voor de arbeidsmarkt, zoals tijdelijke loonkostensubsidies en participatieplaatsen. Er worden afspraken met UWV en gemeenten gemaakt over striktere toepassing van sancties op mensen met een uitkering die kunnen werken maar niets doen om aan werk te komen. Het kabinet ziet geen aanleiding om nieuwe maatregelen te treffen voor mensen met een specifieke nationaliteit.

In dit verband wil ik er op wijzen dat werkgevers voor momenteel circa 225 000 vacatures geen personeel kunnen vinden.

Migranten en sociale zekerheid

Uit CBS-cijfers over aantallen vreemdelingen die een bijstandsuitkering ontvangen blijkt, zoals ik in debatten met uw Kamer over dit onderwerp reeds eerder heb aangegeven, dat burgers uit de nieuwe EU-lidstaten1 nauwelijks een beroep doen op een bijstandsuitkering. Van die burgers uit de nieuwe lidstaten die in ons land verblijven zijn er eind 2007 slechts 350 met een bijstanduitkering. Het aantal burgers uit de nieuwe lidstaten met een WW-uitkering, zo blijkt uit cijfers van het UWV, bedroeg eind 2007 in totaal 432. De omvang van de uitkeringsafhankelijkheid van deze groep is gelijk aan die van autochtone Nederlanders, zo blijkt uit het onderzoek naar de maatschappelijke positie van Oost-Europeanen dat ik u in juni 2008 heb toegestuurd.2

Reeds met het inwerkingtreden van de koppelingswet (1998) is bereikt dat niet rechtmatig in Nederland verblijvende (arbeids-)migranten geen aanspraak kunnen maken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen. Voorts geldt voor een ieder die afhankelijk van een uitkering is of wordt, dus ook voor een migrant, de plicht om zo snel mogelijk weer zelfstandig in het bestaan te voorzien.

Iedere migrant dient op het moment dat hij een beroep doet op een bijstandsuitkering, aan te tonen dat hij rechtmatig in Nederland woonachtig is. Alleen als blijkt dat hij inderdaad behoort tot de kring van rechthebbenden zoals is bepaald in artikel 11 van de Wet werk en bijstand, bestaat er – ongeacht zijn nationaliteit of nationale herkomst – recht op bijstand. Wanneer een bijstandsuitkering aan een migrant wordt verleend meldt de betreffende gemeente dit in voorkomende gevallen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het is de IND die vervolgens beoordeelt of het beroep op de openbare kas in casu gevolgen heeft voor het recht op verblijf van de vreemdeling in Nederland. Indien het beroep op de openbare kas naar het oordeel van de IND inderdaad gevolgen heeft voor het verblijfsrecht, zal na een daarop gerichte beschikking van de IND het verblijfsrecht van de vreemdeling, en daarmee het recht op bijstand, vervallen.

De aanvraag van een WW-uitkering kan, in tegenstelling tot de WWB, niet leiden tot beëindiging van het verblijfsrecht in Nederland. Een vreemdeling wordt voor de WW slechts als werknemer beschouwd als hij hier te lande rechtmatig verblijft en rechtmatig arbeid verricht of heeft verricht. Een vreemdeling die op grond van hier te lande verrichte werkzaamheden verzekerd is geweest en aan de referte-eis van de WW voldoet, kan aanspraak maken op een WW-uitkering. Deze uitkering wordt echter geweigerd of beëindigd zodra de werknemer niet (langer) rechtmatig verblijf houdt in Nederland als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Het continueren van de uitkering zou een illegaal verblijf mogelijk maken, wat ongewenst is.

Het vorige kabinet heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de toegang van immigranten tot de sociale zekerheid te beperken en de Kamer daarover in april 2006 per brief geïnformeerd.3 Wat betreft de samenwerking tussen gemeenten en IND is in deze brief aangegeven dat er voorjaar 2006 in dit kader een herijking van de uitvoeringsafspraken tussen gemeenten en IND heeft plaatsgevonden. Die had tot doel om snel te kunnen overgaan tot het intrekken van de verblijfsvergunning van vreemdelingen die – in strijd met de voorwaarden van hun tijdelijke verblijfsvergunning – toch een beroep op de bijstand doen.

Op dit moment gaan SZW en Justitie samen na hoe de ketensamenwerking tussen gemeenten en IND wat betreft het aanvragen van een bijstandsuitkering door vreemdelingen verloopt: in hoeverre en hoe worden genoemde afspraken uitgevoerd, doen zich knelpunten voor en – indien daarvan sprake is – hoe kunnen die worden opgelost? In dit onderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de effectiviteit van de toets door CWI/UWV op rechtmatig verblijf bij het aanvragen van een WW-uitkering door vreemdelingen.

In december 2008 zal ik, mede namens de staatssecretaris van Justitie, uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten. Tevens zal ik u dan informeren over de eventuele maatregelen die de staatssecretaris en ik samen met gemeenten, CWI en UWV naar aanleiding van die uitkomsten zullen treffen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 29 407, nr. 88.

XNoot
1

Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Etsland, Letland, Litouwen, Slovenië, Roemenië en Bulgarije.

XNoot
2

Bijlage bij Kamerstukken II 2007/2008, 29 407, nr. 81.

XNoot
3

TK 2005–2006, 29 861 en 29 544, nr. 5.

Naar boven