Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29407 nr. 60 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29407 nr. 60 |
Vastgesteld 25 januari 2007
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 12 december 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief d.d. 6 juli 2006 inzake de uitkomsten van de inspecties van de Arbeidsinspectie (AI) naar naleving van de Wet arbeid vreemdelingen in de sector land- en tuinbouw in 2005 (28 442, nr. 14);
– de brief d.d. 7 juli 2006 inzake de uitkomsten van de inspecties van de AI naar naleving van de Wet vreemdelingen in de sector bouw in 2005 (28 442, nr. 13);
– de brief d.d. 31 augustus 2006 inzake de Integrale Rapportage Handhaving 2005 (17 050, nr. 329);
– de brief d.d. 13 september 2006 inzake het Handhavingsprogramma 2007–2010 (17 050, nr. 331);
– de brief d.d. 15 september 2006 inzake de vrijstelling sectoren in het kader van vrij verkeer werknemers (29 407, nr. 51);
– de brief d.d. 15 september 2006 inzake de evaluatie bestuurlijke boete in Wet arbeid vreemdelingen (29 523, nr. 332);
– de brief d.d. 18 september 2006 inzake de inspectieresultaten Arbeidsinspectie Intermediairs naar naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (28 442, nr. 15);
– de brief d.d. 18 september 2006 inzake de tewerkstellingsvergunningen in de fruitteelt (29 544, nr. 78);
– de brief d.d. 29 september 2006 inzake het werknemersverkeer nieuwe EU-lidstaten (29 407, nr. 52);
– de brief d.d. 10 oktober 2006 inzake vrij verkeer werknemers uit nieuwe EU-lidstaten (29 407, nr. 53);
– de brief d.d. 16 oktober 2006 inzake het IWI-rapport «Vreemdelingen aan het werk» (27 223, nr. 83);
– de brief d.d. 28 november 2006 inzake het werknemersverkeer Bulgarije en Roemenië (29 407, nr. 54);
– de brief d.d. 1 december 2006 inzake het werknemersverkeer nieuwe EU-lidstaten (29 407, nr. 55);
– de brief d.d. 15 juni 2006 van de staatssecretaris van SZW en de staatssecretaris van Financiën inzake bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche (17 050, nr. 326).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Hijum (CDA) ziet de stap naar open grenzen voor een vrij werknemersverkeer als onontkoombaar en gewenst. Nederland heeft baat bij een flexibele en open arbeidsmarkt en nieuwe EU-lidstaten hebben er recht op hetzelfde behandeld te worden als oude lidstaten. De grote verschillen in loonkosten en welvaart tussen de EU-lidstaten rechtvaardigen echter overgangsmaatregelen. De heer Van Hijum toont zich daarom tevreden over het besluit van de regering om beperkende maatregelen te nemen bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië om vervolgens stapsgewijs en gecontroleerd te werken aan de openstelling van de grenzen. Twee randvoorwaarden zijn hiervoor van belang: 1. de arbeidsmarkt moet aanleiding geven tot openstelling van de sectoren en 2. oneerlijke concurrentie, verdringing en illegale arbeid moeten worden voorkomen, zodat aan het principe «gelijk loon voor gelijk werk» recht wordt gedaan.
Hij is het met de staatssecretaris eens dat de huidige situatie op de arbeidsmarkt aanleiding geeft voor een ruimere toelating van buitenlandse werknemers. Het aantal banen stijgt, de werkloosheid daalt en het aantal vacatures is lange tijd niet zo groot geweest. In overleg met de sociale partners is in 22 van de 73 sectoren de arbeidsmarkttoets afgeschaft, wat heeft geleid tot een forse toename van de instroom van buitenlandse werknemers. Deze zorgvuldige benadering laat de staatssecretaris los met zijn voorstel om per 1 januari 2007 het vergunningenstelsel definitief in te trekken. Waarom wil de staatssecretaris dit besluit nemen en hoeveel sectoren hebben om een ruimere regeling verzocht? De heer Van Hijum wijst erop dat de stapsgewijze benadering gehandhaafd kan worden totdat de beoogde randvoorwaarden zijn gerealiseerd en de handhaving is gegarandeerd. Hij heeft tot nu toe nog niet de indruk dat aan deze voorwaarden is voldaan. De voorgestelde definitieve stap lijkt hem daarom voorbarig.
Om de ontduiking van arbeidsvoorwaarden, cao’s en de WML (Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) aan te pakken en illegale arbeid en schijnzelfstandigheid te bestrijden is een goed flankerend beleid nodig. De heer van Hijum heeft de indruk dat er nog steeds geen overeenstemming is over het conceptkader voor samenwerking tussen SZW en sociale partners. Zijn er nog geschilpunten en wordt hierover nog overleg gevoerd? Bovendien kunnen op centraal niveau wel afspraken worden gemaakt, maar uiteindelijk moeten deze afspraken op decentraal niveau, in de praktijk, worden nagekomen. Het CDA is voor het afschaffen van de vergunning, maar dat kan pas als de toetsing achteraf goed is geregeld.
De staatssecretaris acht het niet nodig om de capaciteit van de Arbeidsinspectie uit te breiden, maar in een Kamermotie is de regering verzocht het niveau van naleving substantieel te verhogen. Hoe wordt de samenwerking tussen de Arbeidsinspectie (AI), de Belastingdienst, het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) en de SIOD (Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst) versterkt? Gaan de interventieteams bijvoorbeeld meer onderzoeken verrichten? Het is goed dat de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst met de Poolse counterparts intentieafspraken hebben gemaakt over samenwerking en gegevensuitwisseling, maar wordt dit ook daadwerkelijk in de praktijk gebracht? Het is de heer Van Hijum ook nog niet duidelijk welke afspraken worden gemaakt met Tsjechië, Hongarije, Slowakije, Bulgarije en Roemenië en of nu al kan worden gekozen voor een effectieve internationale aanpak. Voorts blijft voor de nieuwe lidstaten Bulgarije en Roemenië de Wet arbeid vreemdelingen vooralsnog van toepassing. Ook daarvoor moet bij de Arbeidsinspectie capaciteit beschikbaar zijn. Hoe verhoudt zich dit met de stelling dat juist capaciteit vrijkomt door de afschaffing van het systeem van vergunningen?
Het is bekend dat buitenlandse werknemers soms onder uitermate slechte omstandigheden worden gehuisvest. De verdeling van de verantwoordelijkheid voor de huisvesting – eerst de werkgevers, dan pas handhaving door gemeenten en de VROM-inspectie – kan de heer Van Hijum onderschrijven. De afspraken over gegevensuitwisseling tussen gemeenten en het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) is een winstpunt, maar als het systeem van tewerkstellingsvergunningen vervalt, is die gegevensuitwisseling niet langer mogelijk. Hoe kan de staatssecretaris garanderen dat deze informatie-uitwisseling op orde blijft en welke afspraken zijn hierover precies gemaakt?
De heer Van Hijum vraagt de staatssecretaris tot slot nog in te gaan op het vraaggerichte re-integratiebeleid voor de moeilijke groepen op de Nederlandse arbeidsmarkt en op de ontwikkelingen in de buurlanden.
Mevrouw Bussemaker (PvdA) is voor een vrij verkeer van werknemers, mits dit gefaseerd en gecontroleerd wordt ingevoerd en daarbij rekening wordt gehouden met de arbeidsmarktsituatie in Nederland en de andere lidstaten. Ook het flankerend beleid moet op orde zijn voordat de grenzen opengaan. Dat de staatssecretaris zégt dat besluitvorming plaatsvindt over een wijziging van het SUWI-besluit of uitspreekt dat het hem voldoende lijkt als de gewijzigde WML wordt aangenomen, is daarvoor niet voldoende. Op alle punten moet gegarandeerd zijn dat het flankerend beleid in orde is en dat is tot nu toe onvoldoende het geval. Werkgevers geven duidelijk aan dat de tewerkstellingsvergunningen met het oog op de arbeidsvoorwaarden en de huisvesting nog gehandhaafd moeten worden.
De pakkans door de Arbeidsinspectie voor het niet betalen van het minimumloon en schijnconstructies is al groter geworden, maar moet in ieder geval nog verhoogd worden tot 25%. Het is onbegrijpelijk dat overtredingen niet harder worden aangepakt. De afspraken tussen de sociale partners en de Arbeidsinspectie over bestrijding moeten in januari nog worden gemaakt. Dat is veel te laat. Dat moet gebeurd zijn voordat verdere stappen worden gezet.
Mevrouw Bussemaker erkent dat werkgevers in sommige sectoren een grote behoefte hebben aan werknemers uit andere landen. Tegelijkertijd vindt zij dat onvoldoende wordt gedaan om kwetsbare groepen op de Nederlandse arbeidsmarkt een kans te bieden. De oudere werkloze bouwvakkers en de herkeurde laag opgeleide wao’ers geeft zij daarbij als voorbeeld. Als niet alles wordt gedaan om deze mensen een kans te bieden, zullen Polen, Tsjechen en anderen in Nederland het werk doen terwijl anderen ongewild aan de kant blijven staan. Zij heeft de indruk dat de staatssecretaris zich bij zijn besluit over het laten vervallen van de arbeidsmarkttoets primair heeft gericht op de daling van de werkloosheid, terwijl hierbij juist een conglomeraat aan argumenten een rol speelt. Het is immers ook mogelijk dat de werkloosheid daalt en dat toch een aantal mensen langdurig werkloos is.
Het conceptkader voor samenwerking tussen SZW en sociale partners ten behoeve van de handhaving van arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid moet een definitief kader worden. Als aan dit concept al goedkeuring wordt verleend, zullen werkgevers of werknemers achteroverleunen en zal het altijd een concept blijven. De staatssecretaris moet zich voor dit kader inzetten en ervoor zorgen dat ook op decentraal niveau afspraken worden gemaakt. Mevrouw Bussemaker heeft nu de indruk dat werkgevers makkelijk afhaken.
De huisvesting is nog steeds onvoldoende, evenals de gegevensuitwisseling dienaangaande. De pilot waartoe al lang geleden is besloten, gaat nu pas van start. De staatssecretaris kan moeilijk verwachten dat de Kamer akkoord gaat met het afschaffen van de tewerkstellingsvergunningen alleen omdat een desbetreffende pilot is gestart. Mevrouw Bussemaker wijst erop dat de huisvesting in Groot-Brittannië een enorm probleem is geworden omdat het aantal Polen dat daar kwam werken vele malen groter was dan het verwachte aantal. Is de staatssecretaris bereid om het CWI aan te spreken op het handhaven van de huisvestingstoets als prioriteit en heeft hij hierover al gesproken met wethouders en sociale partners?
Mevrouw Bussemaker is niet voor het afschaffen van de tewerkstellingsvergunningen per 1 januari 2007. Zij vraagt de staatssecretaris om over een aantal maanden een brief naar de Kamer te sturen waarin geen voornemens zijn vermeld, maar duidelijke garanties zijn opgenomen die erop duiden dat het flankerend beleid op orde is. Pas dan zal de fractie van de PvdA instemmen met een vrij verkeer van werknemers.
De heer Blok (VVD) vindt de jaarlijkse integrale rapportage handhaving van wezenlijk belang voor het vertrouwen van burgers, wier belasting- en premiegelden goed moeten worden besteed. Uit de Integrale rapportage handhaving 2005 (27 050, nr. 329) blijkt dat bij 37% van de inspecties overtredingen worden geconstateerd en dat in Nederland per werkdag grosso modo voor 1 mln. wordt gefraudeerd. Kan de staatssecretaris een inschatting maken van de totale fraude? Verder blijkt uit dit rapport dat met de kinderbijslag is gefraudeerd. In 2005 zijn de leerplichtambtenaren aangespoord om een verblijf van kinderen buitenlands direct aan de Sociale Verzekeringsbank te melden. Is dit systeem wel waterdicht? Het is namelijk niet alleen van belang om de fraude op te sporen, het moet ook duidelijk zijn of de kinderen in Nederland verblijven of elders, zodat in ieder geval vaststaat dat geen sprake is van verdwijning. Voorts blijkt dat in Marokko slechts acht controles hebben plaatsgevonden op onroerend goed. Werkt de Marokkaanse overheid wel goed mee aan de controles en als dat niet zo is, welke consequenties verbindt de staatssecretaris daaraan?
In het Handhavingsprogramma 2007–2010 (17 050, nr. 331) worden veel goede intenties uitgesproken, maar slechts weinig concrete doelstellingen terwijl in het kader van de VBTB wel is afgesproken dat met concrete doelstellingen wordt gewerkt. Het onderwerp «fraudebestrijding» lijkt dringend genoeg voor het stellen van concrete doelstellingen. Kan de staatssecretaris deze nog verder invullen?
Vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie houdt in dat Nederland kan profiteren van de inzet en de talenten van mensen die graag in Nederland komen werken. Door concurrentie op de arbeidsvoorwaarden kunnen de Nederlandse consumenten profiteren van goedkopere producten en kan een loonexplosie op de krappe arbeidsmarkt worden voorkomen. Het is bekend dat Nederlandse bedrijven die in Nederland onvoldoende werknemers kunnen vinden, uitwijken naar andere landen. Daarmee zou een hoop werkgelegenheid voor Nederland verloren gaan. Het probleem is dan ook niet zozeer de spanning tussen het Nederlandse socialezekerheidssysteem en het vrije verkeer van werknemers, maar het vrije verkeer zelf. Enerzijds krijgen honderdduizenden mensen een bijstandsuitkering of een werkloosheidsuitkering, maar anderzijds is er een groot tekort aan arbeidskrachten. Deze situatie kan niet blijven voortduren. De fractie van de VVD vindt daarom dat niet de grenzen gesloten moeten worden, maar dat de socialezekerheidswetgeving strikter moet worden uitgevoerd. Als passende arbeid beschikbaar is en mensen weigeren die te aanvaarden, moet dat consequenties hebben voor de uitkering. Overigens mogen de werkgevers hierbij ook worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid in dezen.
De heer Blok mist in de brieven van de staatssecretaris een langetermijnvisie waaruit blijkt op welke manier op een open markt met de sociale zekerheid moet worden ingegaan. Vragen daarover moeten beantwoord worden omdat zij een onvermijdelijke consequentie zijn van de nieuwe wetgeving.
Over de opmerkingen van de staatssecretaris over het flankerend beleid, inclusief de daarin genoemde maatregelen op het gebied van de huisvesting, toont de heer Blok zich tevreden.
Voor mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie) zijn twee aspecten belangrijk bij de invoering van een vrij verkeer van werknemers: 1. het flankerend beleid moet voldoende geïmplementeerd zijn en 2. hetzelfde werk moet tegen een gelijke beloning en onder gelijke arbeidsvoorwaarden plaatsvinden. Vooralsnog is onduidelijk of het concept centraal kader voor samenwerking tussen SZW en sociale partners al definitief is vastgesteld. Dat het kader definitief is, blijkt in feite nergens uit terwijl de staatssecretaris wel stelt dat het flankerend beleid volledig is geïmplementeerd.
In Nederland zijn heldere regels getroffen voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Werknemers kunnen bepaalde arbeidsvoorwaarden ontlopen door zich voor te doen als zzp’er terwijl zij in feite reguliere werknemers zijn. Het is daarom van belang dat de zuivere status van zzp’er wordt vastgesteld. Welke regels gelden precies voor zzp’ers uit de Midden- en Oost-Europese landen? Rekent de staatssecretaris het tot zijn taak om te beoordelen of de zzp’ers uit deze landen zuivere zzp’ers zijn en zo ja, hoe geeft de staatssecretaris hieraan dan invulling?
Met de Poolse arbeidsinspectie en belastingdienst is een intentieverklaring ondertekend over samenwerking en gegevensuitwisseling bij grensoverschrijdende dienstverlening. Op basis van deze verklaring worden op korte termijn concrete samenwerkingsafspraken gemaakt. Hoever staat het met deze afspraken en is de staatssecretaris op dit vlak ook in overleg met de overige zeven Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landen)?
De krapte op de arbeidsmarkt wordt gebruikt als argument om over te gaan tot een vrij verkeer van werknemers. Tegelijkertijd zijn er nog veel mensen zonder werk. Faalt het kabinetsbeleid dan om werklozen en bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen en hoe kan de staatssecretaris garanderen dat zij een eerlijke kans op de arbeidsmarkt houden?
De heer De Wit (SP) vindt de bedoeling van de staatssecretaris niet helemaal duidelijk. Wil hij per 1 januari 2007 iedere toets en iedere controle opheffen en alleen voor Bulgarije en Roemenië nog een beperkt regime laten gelden?
Het aantal tewerkstellingsvergunningen dat in 2005 is verstrekt, komt overeen met de in het Ecorys-rapport opgenomen schatting. In dit rapport is evenwel uitgegaan van een volledig vrij verkeer van werknemers uit de MOE-landen. Zou de instroom van werknemers groter zijn geweest als de toets op loon en huisvesting was weggevallen? Voor Bulgarije en Roemenië zal per 1 januari 2007 het overgangsregime van toepassing zijn. Door de massale uitstroom van Poolse werknemers is in Polen een groot tekort aan deskundigen en werknemers ontstaan, waardoor de lonen daar zelfs iets zijn gestegen. Verwacht de staatssecretaris dat het openstellen van de Poolse grenzen voor Bulgarije en Roemenië leidt tot een grotere toestroom van Poolse werknemers naar West-Europa? Het lijkt de heer De Wit overigens ook mogelijk dat Poolse werknemers door de verbeterde situatie in Polen weer teruggaan naar Polen, maar er mag niet van uit worden gegaan dat alle Poolse of Tsjechische werknemers uiteindelijk naar hun land zullen terugkeren.
Het is de bedoeling dat het CWI bij het verlenen van een tewerkstellingsvergunning toetst of is voldaan aan de eis van fatsoenlijke huisvesting. Hoe toetst het CWI dit en worden ooit vergunningen geweigerd omdat aan deze eis niet is voldaan? Als de controle en de toets door het CWI per 1 januari 2007 komen te vervallen, wie controleert dan behalve de gemeenten of er sprake is van deugdelijke huisvesting en wordt nu een einde gemaakt aan de erbarmelijke situatie waarin sommigen gehuisvest zijn?
Gelijk loon voor gelijke arbeid is voor de SP hét belangrijke uitgangspunt. De staatssecretaris maakt in zijn brieven melding van afspraken op centraal niveau, maar wat gebeurt er precies op decentraal niveau, in de sectoren? De staatssecretaris schrijft dat op basis van het voorliggende onderhandelaarsakkoord op decentraal niveau werkafspraken kunnen worden gemaakt. Signalen uit de werknemersbonden duiden er echter op dat er dat nog niet zoveel zijn, wat de staatssecretaris overigens zelf bevestigt. Wordt het vrij verkeer per 1 januari een feit, dan hebben de staatssecretaris en de Kamer het nakijken en komen er geen afspraken meer tot stand. Zolang de staatssecretaris niet de garantie kan geven dat de cao’s worden nageleefd is het onverantwoord om de grens open te stellen voor een vrij verkeer van werknemers.
Het aantal werklozen is in de eerste helft van dit jaar gedaald, maar het is toch nog aanzienlijk. De heer De Wit is ervan overtuigd dat de werkloosheid nog verder zou zijn gedaald als geen instroom van buitenlandse werknemers had plaatsgevonden en werkgevers dus meer mensen hadden moeten inschakelen die aan de kant staan of een uitkering hebben. In het jaar 2005 heeft de Arbeidsinspectie 2,5 keer zoveel zzp’ers aangetroffen dan in 2004. Volgens recente cijfers is 34% van hen gewone werknemer. Dat heeft de heer De Wit doen schrikken. De zzp-constructie wordt kennelijk gebruikt om de afspraken die worden gemaakt, over lonen, concurrentie, arbeidsomstandigheden en veiligheid, te ontduiken. Als dit ongebreideld wordt toegelaten, wordt het een groot probleem. Is de staatssecretaris van plan om voor zzp’ers op z’n minst basale voorschriften uit te vaardigen, zodat ook zzp’ers zich aan de Arbowet moeten houden?
Samenvattend merkt de heer De Wit op dat nog onvoldoende zeker is dat afspraken op het gebied van huisvesting en arbeidsvoorwaarden zullen worden nagekomen. Vanuit dat oogpunt is het niet juist om per 1 januari de grenzen verder open te stellen voor een vrij werknemersverkeer.
Mevrouw Koşer Kaya (D66) wijst erop dat elke economische paragraaf van bijna elk Europees verdrag het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en arbeid als uitgangspunt heeft. Dat bevordert de handel binnen de Europese Unie. Nederland heeft daarvan als exportland bij uitstek geprofiteerd. Nederland is de grootste investeerder geweest in Midden- en Oost-Europa en heeft daardoor het meest geprofiteerd van de uitbreiding. Vanaf 1 januari 2007 krijgt de Nederlandse economie opnieuw volop kansen om te groeien door de uitbreiding van de EU met Roemenië en Bulgarije. Het is dan ook fatsoenlijk, sociaal en solidair als de werknemers en ondernemers uit Midden- en Oost-Europa volledig de mogelijkheid hebben om in West-Europa te werken en te ondernemen. Met het sluiten van de grenzen wordt deze werknemers het fundamentele recht ontnomen om als EU-burger in de hele EU te kunnen werken.
Het belangrijkste argument om de grenzen dicht te houden, is dat de Nederlandse arbeidsmarkt nog niet klaar is voor grote groepen nieuwe werknemers. In 1990 zijn met Polen de eerste gesprekken gevoerd over de toetreding tot de Unie. In de daarop volgende zestien jaar hebben de MOE-landen zich getransformeerd van centraal-dictatoriaal geleide communistisch landen tot open en democratische samenlevingen, maar in al die tijd is Nederland niet in staat gebleken om zijn arbeidsmarkt en flankerend beleid zo in te richten dat alle EU-burgers op de Nederlandse arbeidsmarkt aan de slag kunnen. In dat licht is het opmerkelijk dat het voornemen van de regering om per 1 januari 2007 de arbeidsmarkt vrij toegankelijk te maken voor de eerste acht MOE-landen, opnieuw moet worden uitgesteld door het gebrek aan loketcapaciteit bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Zij vraagt zich af waarom zo lang is gewacht met het inrichten van de IND-loketten. Afgelopen voorjaar was immers al duidelijk dat het kabinet op korte termijn een vrij verkeer van werknemers wilde toestaan. Waarom zijn de werknemers uit de nieuwe lidstaten verplicht om zich in te schrijven bij de IND?
In de landen die in 2004 hun arbeidsmarkt hebben opengesteld voor alle werknemers uit de EU is geen sprake geweest van een grootschalige verdrukking op de arbeidsmarkt. Zouden de werknemers over vijftien landen verdeeld zijn in plaats van over drie, dan zou daarvan helemaal geen sprake zijn geweest. Bovendien is gebleken dat een vrij verkeer van werknemers de beste bestrijding is van illegale arbeid. Een sociaal Europa moet kiezen voor bescherming van deze groep illegalen door hun toe te staan om net als alle ander Europeanen op basis van gelijkwaardige lonen en bescherming te werken.
Mevrouw Koşer Kaya sluit zich tot slot aan bij de opmerkingen van de heer Blok over de fraudebestrijding.
De heer Fritsma (PVV) verzet zich fel tegen de vrije toegang van werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt per 1 januari 2007. Het is absurd dat werknemers uit het buitenland worden gehaald terwijl in Nederland vele bijstandsgerechtigden en andere werklozen ook werk kunnen verrichten. Mensen die een uitkering genieten en nog kunnen werken, moeten eerst aan het werk worden gezet, voor zover nodig met meer dwang. Waarom kiest het kabinet daar niet voor?
Door de grote loonverschillen zal een enorme stroom migranten uit Oost-Europa naar Nederland komen. De heer Fritsma verwijst naar de ervaringen van Groot-Brittannië en Ierland, die werknemers uit nieuwe EU-lidstaten tot hun arbeidsmarkt hebben toegelaten en nu met enorme sociale problemen te kampen hebben. Hij vindt het onbegrijpelijk dat Nederland op het punt staat om precies dezelfde fout te maken. Duitsland houdt de grenzen langer dicht voor werknemers uit de nieuwe EU-landen. Nederland heeft daardoor puur op grond van zijn geografische ligging een grote toestroom van Oost-Europese werknemers te verwachten. De heer Fritsma is nieuwsgierig hoe het kabinet kan garanderen dat Nederland na het openstellen van zijn grenzen niet te maken zal krijgen met een massale oncontroleerbare en dus ongewenste immigratie vanuit deze landen.
De Nederlandse verzorgingsstaat is nog lang niet berekend op de komst van vele nieuwe Europeanen. Het mag niet uit het oog worden verloren dat mensen die als werknemer naar Nederland komen, later toch een bijstandsuitkering kunnen aanvragen die hun op grond van de Wet werk en bijstand niet kan worden geweigerd. Het verstrekken van nog meer bijstand aan nog meer Europeanen vindt de heer Fritsma ongewenst. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?
Hoewel het de bedoeling is dat de nieuw werknemers onder de gangbare cao’s zullen vallen, zijn ook binnen de cao’s grote verschillen tussen arbeidsvoorwaarden mogelijk. Nederlandse werknemers kunnen door de komst van werknemers uit de nieuwe EU-landen daardoor wel degelijk buiten de boot vallen. Bovendien verrichten veel mensen uit deze landen in Nederland werk als zelfstandige. Juist deze categorie veroorzaakt oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Waarom heeft de staatssecretaris hieraan in zijn brief van 1 december (29 407, nr. 55) geen aandacht besteed? Het is verder niet chique dat de vrije toelating van werknemers uit de nieuwe EU-landen per 1 januari wordt doorgedrukt terwijl op landelijk niveau nog geen volledige overeenstemming is bereikt over het flankerend beleid inzake de huisvesting en de arbeidsvoorwaarden.
De uitbreiding van de EU met landen zoals Polen is te snel gegaan. Het is ongewenst dat werknemers uit de nieuwe EU-landen vrije toegang krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Nu dit onafwendbaar lijkt, is de heer Fritsma ervoor om de toegang zo lang mogelijk uit te stellen.
De heer Vendrik (GroenLinks) roept in herinnering dat de Kamer indertijd vrijwel unaniem heeft ingestemd met het verdrag tot de uitbreiding van Europa met de tien Oost-Europese landen. Dat was voor deze tien landen het beste perspectief dat Europa hun bieden kon. Deze beslissing heeft uiteraard consequenties, voor de Kamer, maar ook voor deze staatssecretaris. De fractie van GroenLinks is voorstander van het zo snel mogelijk openstellen van de grenzen voor alle Europese werknemers, maar dit moet wel op een fatsoenlijke, zichtbare en logische manier gebeuren. Hoe sneller wordt geregeld dat gelijk werk tegen gelijk loon wordt verricht, hoe sneller de grenzen open kunnen. De heer Vendrik heeft daarbij niet het oog op loonconcurrentie. Arbeidsvoorwaarden worden in Nederland hoofdzakelijk via cao’s geregeld. Juist op een gespannen arbeidsmarkt biedt dit belangrijke economische voordelen. De herinnering aan het belang van deze sociale traditie is een krachtige boodschap aan alle werkgevers in Nederland. De politiek zal namelijk niet meewerken aan een vrij verkeer van werknemers als zij onder hun maatschappelijke verantwoordelijkheid uitkomen. De werkgevers dienen de cao’s te handhaven ongeacht de herkomst van de werknemer en ook eens werknemers in dienst te nemen met bijvoorbeeld een wao-verleden.
Het huiswerk van de staatssecretaris is nog niet af. Concurrentie op arbeidsvoorwaarden is nog steeds mogelijk. Nederlandse werknemers «veroorzaken» immers een verschil in loonkosten met andere werknemers, bijvoorbeeld door de verplichte deelname aan het pensioenfonds, afspraken over zorgverlof enz., kosten die werknemers uit Oost-Europa niet in alle gevallen hoeven te betalen. Kan de staatssecretaris hierin meer inzicht bieden? Bovendien is er nog meer werk: het voorkomen van onderbetaling, het aanpakken van malafide werkgevers of het probleem van de schijn-zzp’ers. Dat moet allemaal nog geregeld worden.
De heer Vendrik bestrijdt de stelling van de staatssecretaris dat hij geen partij is bij het maken van afspraken tussen sociale partners op decentraal niveau. Het kabinet hoort hier partij te kiezen voor de vertegenwoordigers van de decentrale vakbewegingen die met werkgevers afspraken willen maken. Door geen partij te kiezen worden de werkgevers in de kaart gespeeld. De staatssecretaris moet hierbij van positie veranderen. Bij de opmerkingen over de huisvesting van de andere sprekers sluit hij zich aan. Verder moet de capaciteit bij de IND zo snel mogelijk op orde worden gebracht.
Al deze zaken moeten op orde worden gebracht voordat de grenzen kunnen worden opengesteld voor een vrij verkeer van werknemers. Hoe sneller dat geregeld is, hoe beter.
De heer Van der Vlies (SGP) zegt acht maanden geleden nog terughoudend te zijn geweest om groen licht te geven voor een vrij verkeer van werknemers per 1 januari 2007. De strikte voorwaarden die toen zijn geformuleerd, concentreren zich op drie aspecten: handhaving van de arbeidsvoorwaarden, de huisvesting en de veronderstelde verdringing. Bovendien moest er zowel op macroniveau als op microniveau een balans zijn tussen rechten en plichten. Voor de SGP-fractie blijft een gelijk loon voor gelijk werk hét uitgangspunt. Over een en ander zijn op centraal niveau afspraken gemaakt die doorwerken op decentraal niveau, maar het is de vraag of deze constructie hecht genoeg is om de politieke eindverantwoordelijkheid te borgen. De staatssecretaris lijkt een heel eind in deze richting opgeschoven, maar nog veel dingen moeten worden afgehecht. Constructies die het mogelijk maken om onder afspraken uit te komen, zoals de zzp-constructie, zijn misschien wel legaal, maar maken het wellicht toch mogelijk om onder afspraken uit te komen. Deze constructies moeten bekeken worden.
Op het gebied van huisvesting is al veel bereikt. Toch blijft het de vraag of de nog voorkomende illegale huisvesting adequaat wordt aangepakt en mensonwaardige omstandigheden worden voorkomen. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de gemeenten, maar ook de VROM-inspectie speelt hierbij een rol. De heer Van der Vlies vraagt de staatssecretaris in te gaan op de stand van zaken.
De regering heeft beleid ontwikkeld om een aantal doelgroepen aan een baan te helpen. Hiervoor is geen quoteringsregeling opgezet, maar op centraal niveau een inspanningsverplichting aangegaan, die niet altijd evenveel resultaat oplevert. Bepaalde groepen ongemotiveerde uitkeringsgerechtigden kunnen ongestoord van een uitkering blijven genieten. Zij worden te weinig «opgejaagd» en de werkgevers hebben liever gemotiveerde Polen. Deze positie van de werkgevers is goed te begrijpen, maar het is een gewrongen situatie die in macro-economisch opzicht ongewenst is. Juist bij een krappe arbeidsmarkt moet, eventueel door gebruik te maken van de sanctiemogelijkheden die de bestaande wetgeving biedt, alles worden gedaan om mensen die al lang een uitkering ontvangen algemeen geaccepteerde arbeid te laten verrichten. Kan de staatssecretaris op dit punt een toezegging doen?
Door al deze aspecten is de fractie van de SGP nog niet toe aan het openstellen van de grenzen voor een vrij verkeer van werknemers per 1 januari 2007.
Antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris benadrukt dat Nederland met het onderschrijven van de Europese verdragen en door in te stemmen met het toetreden van nieuwe lidstaten het vrij verkeer van zelfstandigen heeft geaccordeerd. In deze verdragen worden aan het vrije verkeer geen voorwaarden gesteld. Op een aantal plaatsen en in sommige situaties is in verhevigde mate gebruikgemaakt van de mogelijkheden van deze internationale verdragen. In het verleden zijn inderdaad quasi zzp’ers aangetroffen, maar dat feit heeft niets te maken met het vrije verkeer van werknemers. Was er vrij verkeer voor werknemers geweest, dan waren de werknemers uit de MOE-landen hier volgens de regels aan de slag gegaan. Illegale tewerkstelling of de constructie van schijnzelfstandigheid was dan minder voorgekomen. Juist als de ruimte er niet is, wordt immers gezocht naar constructies om te ontduiken met als ongewenst effect misbruik en oneigenlijk gebruik. Mensen zijn toch bereid om onder deze omstandigheden te werken omdat dit nog steeds meer oplevert dan in het eigen land blijven. Desalniettemin vindt de staatssecretaris dat deze schijnzelfstandigheid niet kan en vervolgd moet blijven worden. Hij wijst erop dat ook de handhaving van arbeidsvoorwaarden, zoals geregeld in de detacheringsrichtlijn, nu niet aan de orde is. Hiervoor bestaat een eigenstandige regelgeving die niet het vrije verkeer van werknemers, maar het vrij verkeer van diensten betreft.
De vraag die in dit debat voorligt, is of Nederland het mogelijk moet maken dat mensen uit de acht MOE-landen hier als reguliere werknemers komen werken. Daarbij is het van groot belang uit elkaar te houden wie voor welke regels verantwoordelijk is. De overheid is verantwoordelijk voor de wet, dus voor zaken zoals het minimumloon, de arbeidsomstandigheden, de arbeidstijden. Tot deze zaken beperkt zich ook de controle door de overheid op de arbeidsvoorwaarden. De arbeidsvoorwaarden zelf, zoals geregeld in de cao’s, vallen onder de verantwoordelijkheid van sociale partners. In het kader van het vrij verkeer van werknemers geeft de overheid aan deze verantwoordelijkheid bijvoorbeeld meer gestalte door een wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), waardoor de mogelijkheid tot een bestuurlijke boete en een dwangsom wordt gecreëerd. Door deze uitbreiding van de wet kan de overheid haar taak maximaal uitvoeren.
De inzet van het kabinet is er steeds op gericht geweest om de Nederlandse arbeidsmarkt per 1 mei 2006 toegankelijk te maken voor werknemers uit de acht MOE-landen. Deze datum is verplaatst naar 1 januari 2007 om het kabinet de gelegenheid te geven een pakket aan flankerend beleid samen te stellen. In november heeft het kabinet de Kamer meegedeeld dat nog niet alle elementen uit dit pakket gereed waren. In verband met de verkiezingen heeft de Kamer verzocht geen onherroepelijke beslissingen te nemen en haar in december te berichten over de stand van zaken. Het pakket aan flankerend beleid is nu gereed met dien verstande dat de WML nog door de Eerste Kamer moet worden aangenomen en dat voor een beperkt aantal sectoren nog een verdere uitwerking nodig is. De staatssecretaris wijst erop dat met de Kamer niet is afgesproken dat hij een onderhandelingsresultaat zou realiseren.
In het kader van het flankerend beleid is door sociale partners en de Arbeidsinspectie steeds de bereidheid uitgesproken om met elkaar op te trekken. Als de AI bijvoorbeeld ontdekt dat een werkgever minder dan het minimumloon betaalt, zal de inspectie het niet bij deze vaststelling laten en aan sociale partners doorgeven dat waarschijnlijk ook de arbeidsvoorwaarden niet worden nageleefd. Ook is het mogelijk dat werknemers of werkgevers die signaleren dat arbeidsvoorwaarden niet worden nageleefd, de Arbeidsinspectie vragen om een toets op het wettelijke deel uit te voeren. De staatssecretaris kan nog niet aangeven of deze afspraken bijvoorbeeld in convenanten zullen worden vastgelegd. Het concept dat hierover is opgesteld, is het «onderhandelaarsakkoord» dat heeft geleid tot de aanvullende vragen die aan de Kamer zijn voorgelegd. De staatssecretaris heeft al in een brief aangegeven dat een deel van deze vragen niets of heel weinig met het vrije verkeer van werknemers te maken heeft. Deze vragen staan naar de mening van de staatssecretaris het akkoord gaan met het flankerend beleid dan ook niet in de weg. Hij wijst erop dat het flankerend beleid pas geïmplementeerd kan worden als de grenzen zijn opengesteld. Implementatie vooraf heeft geen zin. De staatssecretaris vindt het onderhandelaarsakkoord adequaat, maar geeft wel toe dat over een aantal punten van het akkoord nog een verduidelijkend gesprek moet worden gevoerd. Ook vindt hij dat enkele elementen uit het akkoord niet in het akkoord thuishoren. Een aantal zaken moet nog ingevuld worden, maar daarbij gaat het om «kleine» dingen zoals internetsitelinks en dergelijke. Hiervoor verwijst hij ook naar de bijlage van zijn brief van 12 december. De staatssecretaris wil niet in de positie terechtkomen dat punten waarover geen overeenstemming wordt bereikt, maar die niets te maken hebben met het vrije verkeer van werknemers het vrije verkeer ophouden. Verwacht wordt dat de vakcentrales aan SZW vragen om op korte termijn te worden uitgenodigd voor het bespreken van de nog openstaande punten. Tot nu toe is dit verzoek nog niet ontvangen. De staatssecretaris wijst erop dat hij verantwoordelijk is voor het flankerend beleid, maar niet voor de afspraken die tussen de werkgevers en werknemers op decentraal niveau worden gemaakt. Deze vormen geen onderdeel van het flankerend beleid en kunnen zelfs niet via een algemeen verbindend verklaren van een cao een verantwoordelijkheid van de overheid worden. Het is wel goed dat werkgevers en werknemers in de sectoren afspraken maken over arbeidsvoorwaarden, werkgelegenheid, opleiding enz., en daartoe is men in het algemeen ook goed in staat. Hij wijst er nogmaals op dat decentrale afspraken geen voorwaardelijk element kunnen zijn in het kader van het flankerend beleid voor het vrij verkeer van werknemers. Zij vormen hiervan geen onderdeel en de staatssecretaris kan daarop ook niet worden aangesproken. Overigens meent de staatssecretaris dat het flankerend beleid wel extra werk oplevert, maar niet tot extra bureaucratie leidt. De punten waarover nog gesproken wordt, kunnen waarschijnlijk in januari worden afgerond. Dat is geen probleem omdat de openstelling van de grenzen nu is voorzien voor 1 maart 2007.
Is een Poolse werknemer in dienst van een Nederlandse werkgever dan heeft hij dezelfde status als de Nederlandse werknemer. Dat betekent dat volgens de cao wordt gewerkt. Een pensioenafspraak geldt dan dus ook voor de Poolse werknemer. Dit kan dus geen verschil in loonkosten opleveren. Bij dienstverlening kan zich op dit vlak wel een verschil voordoen. Daarop is immers de detacheringsrichtlijn van toepassing met minimumnormen uit de wet en minimumnormen uit de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Bij een vrij verkeer van werknemers wordt een reguliere werknemer op dezelfde manier behandeld en betaald als iedere Nederlandse werknemer.
De handhaving wordt vormgegeven door middel van het voeren van een preventief beleid, bijvoorbeeld door voorlichting of door aan te geven waar en hoe vaak de inspectie toezicht uitoefent. Repressief beleid in de vorm van controles is hiervan ook een onderdeel. Het aantal inspecteurs bij de Arbeidsinspectie is uitgebreid. Inmiddels wordt ook met een hogere boete gewerkt. Verder is een samenwerking tot stand gebracht met een groot aantal instanties waardoor de risicoanalyse veel omvangrijker en diepgaander is. Een effect hiervan is dat meer tewerkstellingsvergunningen worden aangevraagd. Het percentage overtredingen bij hercontroles is fors gedaald, ook in de land- en tuinbouwsector. De staatssecretaris heeft er dan ook het volste vertrouwen in dat het nalevingsniveau hoger ligt dan voorheen.
Het aantal inspecteurs dat wordt ingezet op het traceren van illegale arbeid is de afgelopen jaren fors uitgebreid. Wanneer er sprake is van vrij verkeer zal 40% van deze capaciteit vrijvallen voor het opsporen van overtredingen in het kader van de Wet minimumloon. De Bulgaarse en Roemeense bewegingen zullen in de gaten gehouden worden. Gepland is om in 2007 op basis van de analyses in risicosectoren ongeveer 11 000 controles uit te voeren. De staatssecretaris verwacht hiervoor voldoende capaciteit te hebben. Mocht overigens blijken dat dit aantal onvoldoende is, dan zullen maatregelen genomen worden.
Met de acht Midden- en Oost-Europese landen wordt een Memorandum of Understanding afgesloten. Met Duitsland en Frankrijk worden hierover besprekingen gevoerd. Met Groot-Brittannië is al een MOU afgesloten. Ook met Polen, Tsjechië en Hongarije zijn gesprekken gestart. Het MOU met Slowakije is op 6 november ondertekend.
De Centrale Organisatie van Werk en Inkomen is de instantie die de tewerkstellingsvergunningen afgeeft. Het CWI let daarbij op drie zaken: de arbeidsvoorwaarden, de huisvesting en het prioriteitsgenietend arbeidsaanbod. De werkgever moet aan het CWI een verklaring overleggen over de huisvesting. Ook het conceptarbeidscontract wordt door het CWI gecontroleerd. In 2006 heeft dit in 1200 gevallen geleid tot een weigering van de tewerkstellingsvergunning. Vervalt de toets door het CWI dan verschuift de verantwoordelijkheid naar de gemeente. Nogal wat gemeenten en regio’s hebben op dit gebied een actief beleid ontwikkeld. Ook ondernemers geven hieraan de nodige aandacht. De VROM-inspectie heeft een folder uitgegeven voor werkgevers waarin een en ander vermeld staat en heeft inmiddels bij vijftig gemeenten onderzoek uitgevoerd waarbij ook specifiek naar de huisvesting is gekeken. De gemeenten zijn op basis van de overleggen goed geïnformeerd en worden thans door de VNG en de VROM-inspectie over deze kwesties benaderd. Ook de regio’s en de provincies worden door de VROM-inspectie hierbij betrokken. Het CWI blijft voor de derdelanders gewoon toetsen.
De staatssecretaris kan zich voorstellen dat de krapte op de arbeidsmarkt in relatie wordt gebracht met de inzet van mensen met een uitkering. Hij is het ermee eens dat zoveel mogelijk mensen die bekwaam zijn om werk te doen, dat ook moeten doen. Hij ontkent niet dat in de bestanden van het CWI en de gemeenten mensen voorkomen die tegemoet kunnen komen aan de vraag op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd is er een spanningsveld tussen vraag en aanbod dat verband houdt met opleiding, training, beschikbaarheid, inzetbaarheid enz. De staatssecretaris noemt een aantal activiteiten die zijn ondernomen om dit spanningsveld te overbruggen. Deze activiteiten worden voortgezet, maar het is de harde werkelijkheid dat desondanks een groot aantal vacatures niet adequaat kan worden vervuld. Hij is het ermee eens dat een sanctie gepast is als iemand die een uitkering geniet op basis van de Wet werk en bijstand, zich niet beschikbaar houdt of is voor de arbeidsmarkt, maar het gaat hem te ver om te stellen dat de bestanden van het CWI en de gemeenten alleen maar mensen bevat die niet zouden willen.
De leidende beleidslijn in het Handhavingsprogramma (17 050, 331) is het nalevingsniveau. De komende maanden wordt voor alle relevante wetgeving het nalevingsniveau gekwantificeerd in de sfeer van de VBTB. In het beleidsstuk wordt een omslag gemaakt van pakkans naar nalevingsniveau, wat een vertaling moet krijgen in de relevante wetgeving. Een volgende stap is het vaststellen van het na te streven niveau en de instrumenten die daarbij horen, preventief en repressief. Het is kwalijk dat er wordt gefraudeerd, maar dat een fors aantal fraudes wordt opgespoord is niet kwalijk. De overheid slaagt daar steeds beter in.
Met de Marokkaanse autoriteiten wordt intensief overleg gevoerd over een aantal onderwerpen op het gebied van de handhaving, zorgverzekering en controles. Het lijkt de staatssecretaris goed om na dit overleg te bezien hoe een en ander kan worden geoptimaliseerd.
De heer Van Hijum (CDA) zegt niet uit te zijn op het nodeloos oprekken van de termijn tot het openstellen van de grenzen, maar de daarbij horende voorwaarde van een goed flankerend beleid is niet voor niets gesteld. Het is uiteindelijk in het belang van de Nederlandse werknemer, die geen verdringing wil, en van de buitenlandse werknemer, die geen uitbuiting wil, dat de WML en de cao’s worden nageleefd. Naar zijn oordeel is daarvoor een goede samenwerking tussen SZW en de sociale partners nodig. De staatssecretaris moet daarom op dit vlak niet al te formalistisch zijn.
Niet alle sociale partners zijn nog tevreden met het conceptkader voor samenwerking, maar de heer Van Hijum heeft begrepen dat de staatssecretaris bereid is om met de sociale partners in gesprek te gaan om te bekijken of de geschilpunten kunnen worden opgelost. Hij is het met de staatssecretaris eens dat niet allerlei oneigenlijke zaken moeten worden aangegrepen om een uitstel te genereren. De vakcentrales vragen om een zicht op implementatie en dat lijkt de heer Van Hijum niet onredelijk. Wil de staatssecretaris hier uitdrukkelijk naar kijken en de Kamer hierover informeren? Kan de staatssecretaris nog ingaan op de relatie tussen de capaciteit van de Arbeidsinspectie enerzijds en de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië en de internationale samenwerking tussen de arbeidsinspecties in de verschillende landen anderzijds?
Tot slot vraagt de heer Van Hijum in welke sectoren een vrijstelling van de arbeidsmarkttoets op stapel staat. Hij stelt voor dat de staatssecretaris uiterlijk in februari een brief naar de Kamer stuurt waarin op deze zaken wordt ingegaan.
Ook mevrouw Bussemaker (PvdA) heeft geen behoefte aan nodeloos uitstel van de openstelling van de grenzen, maar zij wil de garantie dat het flankerend beleid vanaf het moment dat het vrije verkeer een feit is, goed is geregeld. Het antwoord van de staatssecretaris over de zzp’ers en de sociale partners vindt zij te formalistisch. Zij roept hem op de regie in handen te nemen en te bevorderen dat ook op decentraal niveau afspraken worden gemaakt.
Mevrouw Bussemaker stelt voor dat de staatssecretaris in februari of maart een brief naar de Kamer stuurt waarin hij ingaat op de huisvesting en op de desbetreffende situatie in België. Tot slot vraagt zij of de staatssecretaris kan aangeven in welke sectoren de arbeidsmarkttoets de komende maanden wordt afgeschaft.
Het verbaast de heer Blok (VVD) dat van de andere fracties alleen D66 aandacht heeft gevraagd voor fraude. Deze bedraagt 200 mln. per jaar en krijgt bijzonder weinig aandacht.
In feite heeft de staatssecretaris aangegeven dat Marokko nog steeds niet meewerkt. Hij verzoekt hem dringend de Kamer te informeren zodra er nieuws is.
Voldoet iemand die als arbeidsmigrant naar Nederland komt en geen Nederlands spreekt aan het criterium «beschikbaar voor gangbare arbeid» als hij een beroep doet op de sociale zekerheid?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie) vraagt zich af of het flankerend beleid straks inderdaad voldoende geïmplementeerd zal zijn. Zij sluit zich in dit opzicht aan bij mevrouw Bussemaker.
De heer De Wit (SP) vraagt of hij het goed heeft begrepen dat de openstelling van de grenzen niet meer per 1 januari is voorzien, maar per 1 maart. Heeft de staatssecretaris voor deze datum overigens de openstelling van de grenzen voor ogen en zo ja, op welke voorwaarden gebeurt dat dan, of dient de Kamer op dat moment daarover een besluit te nemen?
Hij sluit zich verder aan bij de opmerkingen van mevrouw Bussemaker en de heer Van Hijum over het flankerend beleid en de huisvesting. Voor 1 februari wil hij inzicht in de stand van zaken op beide punten. De fractie van de SP kan in elk geval nu nog niet instemmen met de openstelling per 1 januari of 1 maart.
Mevrouw Koşer Kaya (D66) vindt het jammer dat er pas per 1 maart 2007 vrij verkeer van werknemers zal zijn en gelet op de meningen van de andere fracties, wellicht zelfs nog later. Zij wijst erop dat alle EU-burgers het fundamentele recht hebben om te werken binnen de Europese Unie.
Werknemers uit de nieuwe lidstaten moeten zich inschrijven bij de IND, werknemers uit de oude lidstaten zijn daartoe niet verplicht. Mevrouw Koşer Kaya vindt het niet juist dat deze werknemers niet gelijk worden behandeld.
De heer Fritsma (PVV) heeft van de staatssecretaris nog niet gehoord hoe voorkomen kan worden dat Nederland een oncontroleerbare stroom migranten moet verwerken.
Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht van een werknemer uit de EU, maar de heer Fritsma geeft er de voorkeur aan het systeem zodanig vorm te geven dat deze mensen worden uitgesloten van sociale voorzieningen. Hij sluit zich verder aan bij de opmerkingen van de heer Blok over fraude.
De heer Fritsma blijft erbij dat hoe meer zelfstandige Polen of Tsjechen in Nederland werken, hoe slechter dat is voor de Nederlandse zelfstandige.
De heer Vendrik (GroenLinks) gaat ervan uit dat het kabinet de grenzen kan openstellen per 1 maart en dan de zaken bij de IND op orde heeft. Hij vraagt de staatssecretaris voor 1 februari een brief naar de Kamer te sturen waarin wordt ingegaan op het proces met de sociale partners en de vakbeweging, de randvoorwaarden rond de huisvesting en het flankerend beleid. Het is goed om na het overleg met de sociale partners een definitief voorstel aan de Kamer voor te leggen. Bij de gemeenten kunnen overigens ook nog een paar puntjes op de i gezet worden inzake de huisvesting. Een folder van de VROM-inspectie lijkt hem onvoldoende; ook daar moet nog een tandje bijgezet worden.
De heer Van der Vlies (SGP) vraagt de staatssecretaris of hij bereid is om de tijd tot 1 maart te benutten om een en ander af te hechten en de Kamer begin februari te rapporteren over de stand van zaken. De fractie van de SGP wil een vrij verkeer van werknemers, maar dan moeten de randvoorwaarden optimaal zijn ingevuld.
De staatssecretaris meldt dat er op dit moment onder andere op het gebied van de zorgverzekering aanleiding is om met Marokko te spreken. Zodra hierover iets te melden is, zal de Kamer worden bericht. Tenzij het niet beheersen van de Nederlandse taal de arbeidsparticipatie in de weg staat, is het geen belemmering voor het verkrijgen van een uitkering.
Op basis van onderzoek worden ongeveer 50 000 of 60 000 migranten verwacht. De totale arbeidsbevolking is 7 miljoen. De staatssecretaris vindt dan ook niet dat over een oncontroleerbare stroom gesproken kan worden. Het pleidooi van de heer Fritsma komt erop neer dat geen enkele nieuwe ondernemer meer tot de Nederlandse arbeidsmarkt mag toetreden, terwijl het kabinet het nieuwe ondernemerschap nou net bevordert. Concurrentie op een markt heeft juist grote voordelen, voor de werkgelegenheid en voor de consument.
Volgens de EU-richtlijn over het verblijfsrecht moeten EU-werknemers zich melden bij de IND als zij langer dan drie maanden in Nederland verblijven. Voor de nieuwe lidstaten heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een voorbehoud gemaakt bij de implementatie van deze richtlijn. MOE-werknemers moeten zich nu bij de gemeente melden. Als het vrije verkeer wordt ingevoerd, is er sprake van gelijke behandeling en moeten zij zich bij de IND melden. Daarop moet de IND voorbereid zijn.
Met de Kamer is afgesproken dat een aantal sectoren zou worden vrijgesteld van de arbeidsmarkttoets na overleg met de sociale partners. Een aantal andere sectoren, waaronder de sector transport en de bouwsector, heeft nu het verzoek gedaan om op dezelfde manier behandeld te worden. Tot nu toe is op dit verzoek niet ingegaan om de Kamer niet voor dit algemeen overleg met een dergelijk besluit te confronteren. Dat zal dus nu verder bekeken moeten worden.
De staatssecretaris vindt het pakket flankerend beleid adequaat. Zoals in de stukken is vermeld, moet een aantal zaken nog plaatsvinden. Daarvoor is nog de tijd tot 1 maart. De datum 1 januari is niet haalbaar gelet op de problematiek bij de IND. Binnen afzienbare tijd zal met de sociale partners gesproken worden over de relevante zaken, maar ook niet meer dan dat. De staatssecretaris zal de conclusie van dit overleg voor 1 februari in de gevraagde brief aan de Kamer meedelen. Blijven er allerlei beren op de weg en is het daardoor niet mogelijk om een conclusie te trekken, dan kan het vrije verkeer per 1 maart niet doorgaan, althans niet onder de regie van deze staatssecretaris.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Blok (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Van Vroonhoven-Kok (CDA), Nicolaï (VVD), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Hijum (CDA), Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Verdonk (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Bosma (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Bouchibti (PvdA), Karabulut (SP) en Gesthuizen (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Jacobi (PvdA), De Krom (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Kortenhorst (CDA), Weekers (VVD), Depla (PvdA), Hessels (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Zijlstra (VVD), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Biskop (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Schinkelshoek (CDA), Fritsma (PVV), Hamer (PvdA), Tichelaar (PvdA), Bouwmeester (PvdA), De Wit (SP) en Gerkens (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29407-60.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.