Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 april 2015
Hierbij bied ik uw Kamer de SCP-studie «Langer in Nederland» aan1. Deze rapportage is op mijn verzoek opgesteld. De publicatie beschrijft de leefsituatie
van Poolse en Bulgaarse migranten die tussen september 2009 en december 2010 naar
Nederland zijn gemigreerd.
In 2013 publiceerde het SCP de rapportage «Nieuw in Nederland» waarin verslag werd
gedaan van de leefsituatie van deze groep op het moment dat zij maximaal anderhalf
jaar in Nederland woonachtig waren. Voor de huidige publicatie zijn dezelfde personen,
voor zover zij ten tijde van de tweede «onderzoeksgolf» nog in Nederland woonachtig
waren, opnieuw ondervraagd. Daarmee biedt dit rapport niet alleen een beschrijving
van de leefsituatie van deze onderzoeksgroep in 2012, maar tevens van de ontwikkeling
daarin gedurende de tussenliggende periode. Die longitudinale opzet is vrij uitzonderlijk
en is uitermate geschikt om zicht te krijgen op het proces van integratie.
In de eerdere studie stelde het SCP al vast dat er grote verschillen bestaan tussen
de Poolse en Bulgaarse migranten. Die verschillen betreffen zowel de omvang (de Poolse
groep is veruit de omvangrijkste) als de maatschappelijk positie. De Poolse migranten
hebben een gunstige positie in Nederland, terwijl de veel kleinere groep Bulgaren
een veel kwetsbaarder positie heeft. De huidige studie laat zien dat die verschillen
er nog steeds zijn, maar toont ook aan dat de positie van deze groepen zich in de
loop van de tijd ontwikkelt.
Zo blijkt dat de arbeidsmarktpositie van de Poolse en Bulgaarse migranten, die aan
het einde van de onderzoeksperiode nog in Nederland woonachtig waren, zich niet alleen
heeft bestendigd, maar zelfs heeft verbeterd. Zo is bijvoorbeeld de arbeidsdeelname
– die onder Polen al hoog was – nog toegenomen, is het functieniveau gestegen en werken
Polen en Bulgaren wat vaker op vaste contracten. De economische recessie lijkt al
met al weinig invloed te hebben gehad op deze groepen. Overigens is de arbeidsmarktpositie
van Bulgaren nog steeds aanzienlijk slechter dan die van Polen: hun arbeidsparticipatie
is bijvoorbeeld nog steeds laag, wat vooral wordt veroorzaakt door de lage participatie
van Bulgaarse vrouwen. Bovendien hebben de werkende Bulgaren grotendeels kleine banen,
terwijl de werkende Polen juist veel uren werken.
Verder blijkt uit de studie dat deze groepen migranten moderne opvattingen huldigen
met betrekking tot morele kwesties en dat de tevredenheid met de leefsituatie in Nederland
ten opzichte van de eerdere meting lager ligt. Dit laatste komt onder andere door
een toegenomen perceptie van discriminatie en een lagere tevredenheid met het inkomen
dat in Nederland wordt verdiend. Eén en ander laat onverlet dat de leefsituatie hoger
wordt gewaardeerd dan die vóór migratie en dat leidt ertoe dat van beide groepen ongeveer
de helft denkt langdurig in Nederland te zullen blijven. Dit is voor de Poolse groep
grofweg hetzelfde aandeel als anderhalf jaar geleden, maar onder de Bulgaren is het
aandeel dat in Nederland denkt te blijven gestegen van een derde tot iets minder dan
de helft.
Het overall beeld is dat deze groepen Europese migranten zich meer op Nederland richten
en «settelen». Dat zien we bijvoorbeeld terug in een sterk toegenomen belangstelling
in de Nederlandse politiek, het feit dat er minder geld wordt gestuurd naar het land
van herkomst en dat – vooral bij Bulgaren – het huis in het land van herkomst van
de hand is gedaan. Ook is er sprake van een opzienbarend betere beheersing van de
Nederlandse taal. Uit de SCP-studie blijkt dat taalcursussen de belangrijkste factor
zijn voor die verbetering.
Deze studie levert mijns inziens geen directe aanleiding op om het huidige beleid,
zoals beschreven in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 407, nr. 198) aan te passen of te intensiveren; het beeld dat wordt geschetst is immers dat van
een geleidelijk toenemende participatie en een voortschrijdende inpassing in de Nederlandse
samenleving. Wel bereikten mij signalen dat de positie van kinderen van EU-migranten
zorgen baart. Inzicht in de aard van deze problematiek is vorig jaar beschikbaar gekomen via een op mijn verzoek door
het SCP uitgevoerde verkenning (zie mijn brief van 2 september 2014, Kamerstuk 29 407, nr. 196) en dit jaar zal het SCP een verdiepende studie naar de omvang van deze problematiek uitvoeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher