29 407
Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten

nr. 18
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 september 2004

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 29 april 2004 overleg gevoerd met staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van de staatssecretaris van 16 april 2004 inzake aangewezen sectoren/beroepsgroepen waarvoor de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning niet getoetst wordt op beschikbaarheid van prioriteitsgenietend aanbod (29 407, nr. 10).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Visser (VVD) verwijst naar de motie-Visser/Bruls en de bredere context daarvan. Hij stemt in met handhaving van de arbeidsmarkttoets voor seizoensarbeid en is tevreden met het voorstel om het project seizoensarbeid voort te zetten. Wel verbaast het hem dat er ondanks de toenemende werkloosheid weinig werklozen in de land- en tuinbouw aan het werk gaan. Dit verhoudt zich niet tot de afspraken over het nut van werk. Hoe schat de staatssecretaris deze ontwikkeling in? Is er een verband met de locatie van de oogsten en de plaatsen waar werkloosheid en jeugdwerkloosheid ontstaan? Is de staatssecretaris bereid te bezien of in het kader van het project ook bovenregionaal mensen worden ingezet? Hoe vaak moet de noodprocedure in werking worden gesteld en wat zijn de consequenties voor degenen die het werk niet doen? Het overmatig inroepen van de noodprocedure kan een aanwijzing zijn dat er in Nederland nog een grote cultuuromslag nodig is voordat duidelijk is dat zonder werk alles stilvalt.

Voor de sectoren met onvoldoende gekwalificeerd personeel moet ervoor worden gezorgd dat werklozen de benodigde kwalificaties kunnen halen. Is de staatssecretaris bereid om met de bewindslieden van OCW de betrokken sectoren en het beroepsonderwijs bij elkaar te brengen? De heer Visser verwijst naar de motie van D66 over tweejarige beroepsopleidingen in het hbo.

Mevrouw Bussemaker (PvdA) noemt de motie-Visser/Bruls onwenselijk. Zij vraagt hoe de aanwijzing van de sectoren tot stand is gekomen en in hoeverre sociale partners hierbij betrokken zijn geweest. Hoe staat de staatssecretaris tegenover het sluiten van sectorconvenanten? Het lijkt haar wenselijk dat in het geval van een tekort werkgevers hun sector aanmelden en dat de vakbeweging wordt ingeschakeld om naar aanbod te zoeken. Zij spreekt de hoop uit dat de staatssecretaris in staat zal zijn een convenant te sluiten met LTO.

Zij kan zich voorstellen dat voor piekarbeid wel werknemers uit Midden- en Oost-Europa worden toegelaten. Is de staatssecretaris bereid om voor seizoensarbeid wel een termijn van twee à drie maanden toe te staan? Wat is zijn mening over het gegeven dat in het eerste kwartaal van 2004 voor de land- en tuinbouw al 1558 tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven?

Het lijkt erop dat er sprake is van een willekeurige keuze van sectoren. Waarom mogen er wel OK-assistenten uit Midden- en Oost-Europa komen en IC-verpleegkundigen niet, terwijl er op dat terrein een groot tekort aan menskracht is?

De heer De Wit (SP) is het nog steeds eens met de motie-Visser/Bruls. Hij vraagt de staatssecretaris in te gaan op de brief van de FNV waarin wordt gesteld dat het niet verstandig is om de vrijstelling te verlenen voor de aangeduide beroepen in de slachtsector en vleesverwerkende industrie. Het is wat hem betreft onbestaanbaar dat er voor de zorgsector werknemers worden aangetrokken uit landen waar de zorg niet op orde is. Ook deze vrijstelling is niet op haar plaats. Hij steunt de staatssecretaris op het punt van de seizoensarbeid in de land- en tuinbouw. Nog steeds wordt de indruk gewekt dat de sector buiten het systeem om werknemers uit Midden- en Oost-Europa kan werven die tegen lage lonen lang moeten werken en slecht worden gehuisvest. Het is onbestaanbaar dat dit wordt vrijgegeven. Hij is er een voorstander van dat mensen met een uitkering aan het werk worden geholpen. Maar ook voor het werk in de land- en tuinbouw moeten de geldende arbeidsvoorwaarden worden toegepast. Hij is tegen een eventueel experiment om mensen met behoud van uitkering in de land- en tuinbouw te laten werken.

De heer Bruls (CDA) stelt vast dat er een tewerkstellingsprocedure blijft, waardoor er objectief zicht blijft op de mate waarin verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Hij vraagt waarom de procedure in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen nu wel kan worden verkort, zij het alleen voor de land- en tuinbouw en niet voor andere sectoren. Waarom worden bepaalde beroepsgroepen wel uitgezonderd en bijvoorbeeld het seizoenswerk in de land- en tuinbouw niet? De uitkomst van een enquête van het CWI onder 193 gemeenten, waarop door een beperkt aantal gemeenten is gereageerd en waaruit blijkt dat 180 personen uit het WWB-bestand beschikbaar zijn voor 10 000 verwachte vacatures voor seizoensarbeid, noemt hij schandalig. Hier ligt duidelijk een rol voor de gemeenten, het CWI en de brancheorganisaties. De heer Bruls juicht de cultuuromslag toe die de staatssecretaris kennelijk heeft gemaakt, die eerder heeft aangegeven dat het belangrijker is dat werklozen duurzaam werk krijgen in plaats van af en toe seizoensarbeid te verrichten en daarna op een uitkering terug te vallen. Het is echter niet terecht om het achterliggende maatschappelijke probleem eenzijdig neer te leggen bij de land- en tuinbouwsector, die de laatste jaren aantoonbaar illegale praktijken heeft aangepakt. Hij stelt voor dat de staatssecretaris goede afspraken maakt met het CWI, de gemeenten en de brancheorganisaties om zo mogelijk in de loop van het jaar en in ieder geval volgend jaar de uitstroom vanuit het WWB-bestand naar seizoensarbeid op gang te brengen. Voorts stelt hij voor om voor de kortdurende seizoensarbeid de uitzonderingsbepaling voor de openteeltgewassen wel toe te passen.

De heer Varela (LPF) heeft altijd gepleit voor het vrijstellen van de land- en tuinbouwsector, zodat die kan profiteren van het extra aanbod van gemotiveerde arbeidskrachten. Mede om die reden heeft hij ingestemd met het voorstel om de grenzen in principe gesloten te houden en het CWI op basis van onderzoek te laten bepalen voor welke sectoren eventueel een tijdelijke uitzondering kan worden gemaakt. Hij is ervan uitgegaan dat de land- en tuinbouwsector ook voor de vereenvoudigde procedure van het CWI in aanmerking zou komen. Ondanks de stijgende werkloosheid is hij van mening dat de uitvoering van de Wet werk en bijstand nog tekortschiet om het geschikte arbeidsaanbod voor de land- en tuinbouw fors te vergroten. De gemeenten, het CWI en de brancheorganisaties moeten beter samenwerken; er lijkt sprake te zijn van laksheid.

Belangrijkste kenmerken van de land- en tuinbouwsector zijn de arbeidsintensiviteit, de kwetsbaarheid van de producten en de arbeidstijden. De aanlooptijd naar de huidige oogstperiode is te kort geweest om in het kader van de Wet werk en bijstand gemotiveerde arbeidskrachten te vinden, terwijl ook de zwaarte van het werk een rol speelt. De heer Varela is dan ook van mening dat de land- en tuinbouwsector voor het oogstseizoen 2004 in aanmerking moet komen voor de vereenvoudigde procedure. Hoe beoordeelt het CWI welke sectoren voor een vrijstelling in aanmerking komen? Is de staatssecretaris bereid om alsnog een uitzondering te maken voor de land- en tuinbouwsector?

De heer Dittrich (D66) is een voorstander van vrij verkeer van arbeid, ook van werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten; reden waarom hij zich eerder heftig heeft verzet tegen de motie-Visser/Bruls. In het kader van de Wet werk en bijstand moet veel meer worden ingezet op het activeren van mensen om terug te keren naar de arbeidsmarkt en op het tegengaan van de armoedeval. Hij steunt het voorstel van LTO voor een vrijstelling. In dit verband vraagt hij naar de toelating van kenniswerkers.

Hij sluit zich aan bij de vragen over illegale arbeid in de land- en tuinbouwsector. Om hiertegen te kunnen optreden, moeten de werkgevers zoveel mogelijk instrumenten krijgen voor legale arbeid uit Nederland en/of andere EU-landen. Het verbaast ook hem dat de procedure in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen ineens wordt verkort, terwijl dat eerder niet mogelijk was.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris memoreert dat het tweede kabinet-Kok heeft besloten de grenzen volledig open te zetten vanaf 1 mei 2004. Het huidige kabinet had dat aanvankelijk stilzwijgend overgenomen, maar heeft op basis van CPB-ramingen een maximum van 22 000 ingevoerd. In de motie-Visser/Bruls, waarin wordt gesteld dat het risico van verdringing op de arbeidsmarkt moet worden voorkomen, is de regering vervolgens opgeroepen een arbeidsmarkttoets te hanteren voor de landen die tot de EU toetreden. De regering heeft haar standpunt herzien en besloten de grens dicht te laten op 1 mei, behalve als er een evident tekort aan Nederlands aanbod is of dreigt te ontstaan.

In overleg tussen het CWI en LTO is opnieuw gekeken naar knelpunten bij de oogst. Voorzover bedrijven in de land- en tuinbouw hebben geanticipeerd op het vrijstellen van de oogstwerkzaamheden van de arbeidsmarkttoets, is een noodprocedure in werking getreden om binnen twee weken arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europa aan te trekken. Er dreigt dan ook geen probleem met de oogst. De staatssecretaris heeft aanvankelijk steeds volgehouden dat het niet mogelijk was de procedure te versnellen, maar is na vragen uit de Kamer in overleg met het CWI tot de conclusie gekomen dat de Eures-toets kan vervallen. Hij is er een voorstander van dat mensen uiteindelijk structureel werk krijgen. In principe werken «draaideuroplossingen» niet, maar kortstondige arbeid kan wel een oplossing zijn voor de grote groep jongere werklozen en ook voor ouderen die weer moeten wennen aan het arbeidsritme. Overigens is het denkbaar dat een combinatie van kortdurende arbeid uiteindelijk leidt naar structurele werkgelegenheid. Gelet op de verwachtingen van het CWI en de conclusie dat het openstellen van de seizoensarbeid kan leiden tot verdringing, vraagt de staatssecretaris de Kamer consequent te handelen in lijn met de motie-Visser/Bruls. Een convenant in de land- en tuinbouwsector is mogelijk. Hij spreekt zich uit tegen een (eenmalige) uitzondering van de arbeidsmarkttoets van de seizoensarbeid, omdat het gevolg zal zijn dat sociale diensten dit werk niet meer zullen aanbieden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Een dergelijke uitzondering is dan ook contrair aan de Wet werk en bijstand en aan de motie-Visser/Bruls.

Voor naar schatting 20 mensen wordt een beroep gedaan op de noodprocedure. In het kader van het project seizoensarbeid wordt voornamelijk regionaal geworven, maar bovenregionale werving is mogelijk. Conform de convenantenwet in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen kunnen door werkgeversorganisaties en het CWI afspraken worden gemaakt, waarbij de werknemersorganisaties zoveel mogelijk zullen worden betrokken.

De aanwijzing van beroepsgroepen en functies vindt plaats op basis van de inzichten van het CWI in de vacaturestand en het aanbod van Nederlandse arbeidskrachten. Als na nieuwe metingen van het CWI, die iedere drie maanden plaatsvinden, blijkt dat er sprake is van een tekort aan IC-verpleegkundigen, kan het besluiten om ook voor deze groep een vrijstelling te verlenen. De staatssecretaris zegt toe de Kamer het driemaandelijkse overzicht te doen toekomen.

In de Midden- en Oost-Europese landen is er werkloosheid in de zorgsector. Met name de Poolse regering probeert actief eigen zorgpersoneel in het buitenland te laten werken. Het lijkt de staatssecretaris niet juist om dergelijke arbeidskrachten de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt te ontzeggen.

De brief van de FNV betreft het niet naleven van cao-afspraken of het ontduiken van wettelijke verplichtingen. Een Nederlandse werkgever die is gebonden aan een al dan niet algemeen verbindend verklaarde cao moet zich houden aan de cao-afspraken. Een werkgever uit een Midden- of Oost-Europees land is niet gebonden aan de Nederlandse cao-afspraken, maar zal wel altijd het wettelijk minimumloon moeten betalen.

Er is een stevig pakket maatregelen naar de Kamer gestuurd om de praktijken rond illegale arbeid aan te pakken. De staatssecretaris wijst op het gevaar voor bedrijven in de land- en tuinbouw om zaken te doen met malafide uitzendorganisaties, aangezien het criminele netwerken betreft.

Hij verwacht dat er op korte termijn een kabinetsstandpunt komt over de kenniswerkers. Het lijkt hem zeer onwaarschijnlijk dat mensen met behoud van uitkering in de aspergeteelt worden ingezet, gelet op de randvoorwaarden die door het arbeidsrecht worden gesteld aan werk met behoud van uitkering. De staatssecretaris benadrukt dat de oogst niet in gevaar is, dat er verdringing dreigt en dat de procedures worden versneld. Er is dan ook geen reden voor een vrijstelling van de arbeidsmarkttoets voor de oogst.

Nadere gedachtewisseling

De heer De Wit (SP) is voornemens een uitspraak van de Kamer te vragen om geen vrijstelling te verlenen voor de zorgsector.

De heer Varela (LPF) kan de woorden van de staatssecretaris over het risico van verdringing op de arbeidsmarkt niet rijmen met de uitslag van de enquête van het CWI.

De heer Visser (VVD) vraagt zich af hoe voldoende gekwalificeerd aanbod kan worden gerealiseerd. Is de staatssecretaris bereid om met de bewindslieden van OCW te kijken naar de motie van D66 over korte nieuwe leerwegen in het hbo?

De staatssecretaris verwijst in verband met de dreigende verdringing naar de criteria voor het aanwijzen van sectoren en de conclusies van het CWI over de ontwikkeling van het arbeidsaanbod.

Weliswaar is de convenantenwet in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen leidend, maar hij zal de suggestie van de heer Visser graag volgen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Hamer

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).

Naar boven