nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2010
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek om een schriftelijke reactie te ontvangen
op het bericht dat Nederland volgens de Europese Commissie ten onrechte tewerkstellingsvergunningen
vraagt voor werknemers uit Bulgarije, Roemenië en derde landen die in
het kader van grensoverschrijdende dienstverlening naar Nederland zijn gedetacheerd.
Voor alle duidelijkheid eerst het volgende. Voor Bulgaarse en Roemeense
werknemers die voor een Nederlandse werkgever werken is een tewerkstellingsvergunning
vereist. Nederland maakt immers gebruik van de mogelijkheid overgangsmaatregelen
toe te passen met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers uit Bulgarije
en Roemenië. Dit overgangsregime loopt vanaf 1 januari 2007
en kent drie fasen. De huidige, tweede fase loopt af op 1 januari 2012,
waarna het overgangsregime kan worden verlengd met een derde fase tot uiterlijk
1 januari 2014. Uiterlijk eind 2011 zal het kabinet hierover een besluit
nemen.
Het standpunt van de Europese Commissie heeft echter geen betrekking op
het vrij verkeer van werknemers, maar op het vrij verkeer van diensten uit
hoofde van artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VwEU).
Dit betekent dat Nederland geen beperkingen1 mag
opleggen aan dienstverleners uit een andere lidstaat, die in Nederland met
eigen werknemers een dienst komen verrichten, ook niet als het gaat om werknemers
voor wie (nog) geen vrij werknemersverkeer geldt, zoals Bulgaren, Roemenen
en werknemers uit derde landen. Voor het vrij verkeer van diensten geldt geen
overgangsregime, dus ook in Bulgarije en Roemenië gevestigde dienstverleners
hebben het recht om zonder beperkingen hun diensten aan te bieden in Nederland.
In de Wet arbeid vreemdelingen is derhalve geregeld dat voor deze categorie
werknemers geen tewerkstellingsvergunning is vereist: er kan worden volstaan
met een melding («notificatie») bij UWV, zonder voorafgaande toets.
Direct na de notificatie kunnen de betreffende werknemers aan de slag.
Het belang van het reguleren van de toegang van buitenlandse werknemers
tot de binnenlandse arbeidsmarkt door middel van de Wet arbeid vreemdelingen
(Wav) is onverminderd groot. Naar de mening van Nederland is voor het ter
beschikking stellen van werknemers voor wie geen vrij werknemersverkeer geldt
een tewerkstellingsvergunning nodig. Om die reden maakt Nederland onderscheid
tussen «zuivere» dienstverlening» (zoals het tot stand brengen
van een bouwwerk) en «onzuivere» dienstverlening (zoals het ter
beschikking stellen van personeel via uitzendbureaus). In het laatste geval
blijft een tewerkstellingsvergunning nodig, die volledig wordt getoetst aan
de Wav. Dit houdt onder meer in dat wordt getoetst aan de beschikbaarheid
van prioriteitgenietend aanbod (binnenlands en Europees aanbod) voor de betreffende
functie.
Er is geen volledige duidelijkheid over de reikwijdte van het verrichten
van diensten zoals bepaald in het VwEU. Om die reden heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State opheldering gevraagd bij het Europese Hof van Justitie
over dit begrip en zogeheten prejudiciële vragen gesteld (Vicoplus e.a.,
zaken C-307–309/09). Nederland heeft in deze kwestie haar standpunt
herhaald dat een onderscheid gerechtvaardigd is tussen zuivere en onzuivere
dienstverlening en dat voor de laatste vorm een tewerkstellingsvergunningseis
geldt. Duitsland en Oostenrijk hebben zich achter Nederland geschaard: ook
zij hechten aan dit onderscheid.
Het standpunt van de Europese Commissie is niet nieuw. Nederland correspondeert
al jaren met de Commissie over deze kwestie, die al dateert van de periode
dat nog geen vrij werknemersverkeer gold voor werknemers uit de MOE-landen.
Zolang het Europese Hof van Justitie zich nog niet heeft uitgesproken
omtrent het begrip dienstverlening, zie ik geen aanleiding het huidige Nederlandse
beleid te wijzigen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner