29 399
Uitwerking lumpsumbekostiging

nr. 14
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 april 2006

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over haar brieven d.d. 8 februari en 20 maart jl., betreffende het schriftelijk overleg inzake voorhangbesluit van 19 januari 2006, houdende wijziging van onder meer het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in verband met beëindiging declaratiebekostiging praktijkonderwijs en overgang naar lumpsumbekostiging (Kamerstuk 29 399, resp. nr. 11 en 13).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 april 2006. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

1

Kan de minister uitleggen hoe het komt dat vooral het openbaar praktijkonderwijs in de vier grote steden drastisch (te weten: 7–10 %) erop achteruitgaat bij de overgang naar lumpsum? Heeft dit te maken met de oververtegenwoordiging van cumi-leerlingen in de vier grote steden?

In de praktijk gaat het hier om ongeveer vier (m.n. openbare) schoolbesturen met scholen voor praktijkonderwijs in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Gouda. Bij die scholen is er sprake van een oververtegenwoordiging (van meer dan 50%) van cumi-leerlingen. De gemiddelde populatie van cumi-leerlingen aan een school voor praktijkonderwijs ligt op ongeveer 29%. Bij de hiervoor vermelde schoolbesturen ligt dit gemiddelde op ruim 70%. Dit kan een van oorzaken zijn dat deze schoolbesturen er gemiddeld meer op achteruit gaan dan overige schoolbesturen.

2

Deelt de minister de conclusie dat de bovengenoemde drastische achteruitgang van het openbaar praktijkonderwijs in de vier grote steden leidt tot onaanvaardbare bekostigingsverschillen tussen scholen in de regio met relatief minder cumi-leerlingen en voornoemde scholen?

De achteruitgang hoeft echter niet uitsluitend veroorzaakt te worden door een oververtegenwoordiging van cumi-leerlingen. Diverse factoren spelen hier een rol, zoals de bestuurlijke samenstelling van de schoolbesturen, de personeelsopbouw, de regionale spreiding van de scholen etc.. Er zijn namelijk ook diverse schoolbesturen met een bovengemiddeld aantal cumi-leerlingen die er bij de overgang naar de lumpsum op vooruitgaan. Ik deel dan ook niet de conclusie dat de achteruitgang uitsluitend te wijten is aan de oververtegenwoordiging van cumi-leerlingen. Daarnaast ben ik van mening dat dit niet tot onaanvaardbare bekostigingsverschillen leidt. Zie hiervoor het antwoord op de derde vraag.

3

Wat zijn de gevolgen van de bovengenoemde achteruitgang voor de kwaliteit van het onderwijs dat men op de betrokken scholen in die situatie nog kan bieden?

Om de gevolgen van de achteruitgang te compenseren heb ik voor schoolbesturen met scholen voor praktijkonderwijs een vierjarige overgangsregeling getroffen. Bovenvermelde schoolbesturen komen hiervoor in aanmerking. Deze overgangsregeling zorgt ervoor dat de schoolbesturen in het eerste schooljaar van de overgang (schooljaar 2006/2007) volledig gecompenseerd worden voor de bekostigingsverschillen die in het meetjaar 2004/2005 zijn vastgesteld. De daarop volgende schooljaren wordt de eenmalig vastgestelde compensatie, uitgedrukt in een percentage, jaarlijks met 2% van de bekostiging afgebouwd (2e overgangs-jaar: 2%, 3e overgangsjaar: 4% en 4e overgangsjaar: 6%). Hiermee stel ik de scholen in staat om tijdig te anticiperen op de gewijzigde omstandigheden en gelijktijdig het kwaliteitsniveau te handhaven.

4

Welke maatregelen denkt de minister te nemen om de scholen, met veel cumi-leerlingen, die nu drastisch erop achteruit gaan, gelijke tred qua bekostiging te laten houden met de overige praktijkscholen?

Ik heb met instemming van de Werkgroep Lumpsum Praktijkonderwijs – waarin het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, besturen- en vakorganisaties participeren – al diverse maatregelen getroffen om de schoolbesturen tegemoet te komen. Die maatregelen hebben ertoe geleid dat het overgrote deel van de schoolbesturen er na de overgang op vooruit gaat. In die gevallen waar nog sprake is van een achteruitgang, is een overgangsregeling getroffen. In vorige brieven heb ik u daarover al uitvoerig geïnformeerd. Het gehele pakket aan maatregelen acht ik toereikend om bekostigingsverschillen op te vangen en de overgang naar lumpsumbekostiging met vertrouwen tegemoet te zien. Mocht onverhoopt blijken dat schoolbesturen bij de overgang naar lumpsum in financiële moeilijkheden dreigen te geraken dan kunnen zij een (onderbouwd) beroep doen op de knelpuntenpot. Hiermee wordt een vangnet geboden om schoolbesturen tegemoet te komen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van Aartsen (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

Naar boven